HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
In deze regels wordt verstaan onder:
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Hooltpad nr 1 t/m 7 Oosterstreek van de gemeente Weststellingwerf;  
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0098.BPHooltpad1tm7-vo01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.1 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5 ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.6 achtererf:
gedeelte van het erf dat aan de achterzijde van het gebouw is gelegen;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
1.9 bed en breakfast
het bieden van de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid
tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen
die hun hoofdverblijf elders hebben;
1.10 bestemmingsgrens:
een grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden
kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, niet zijnde een aanbouw;
1.13 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens
De grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.19 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.1 hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op
een bouwperceel kan worden aangemerkt;
1.21 horizontale diepte:
de lengte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde
gevel;
1.22 kap:
een dakafdekking onder een hoek van meer dan 5° met het horizontale vlak;
1.1 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:
de in de bijlage (bedrijvenlijst ontleend aan de brochure “ Bedrijven en milieuzonering” VNG) onder categorie 1 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
1.24 landschappelijke waarde:
de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare
verschijningsvorm van dat gebied;
1.25 natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige
en biologische elementen voorkomende in dat gebied;
1.26 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de
gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de
bestemming;
1.27 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.28 peil:
  • voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg
grenst:
de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing
van de bouw;
  • indien in of op het water wordt gebouwd: het ter plaatse geldende peil;
  • het peil zoals door of namens burgemeester en wethouders is bepaald;
1.29 platte dakafdekking:
een horizontale dakafdekking of een dakafdekking onder een hoek van maximaal
5° met het horizontale vlak;
1.30 prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;
1.31 seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.32 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een
hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw;
1.33 voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de door of namens burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s);
1.34 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden;
1.35 zijdelingse perceelgrens:
grens van een bouwperceel die is gelegen langs het zijerf;
1.36 zijerf:
gedeelte van het erf dat aan de zijkant van het gebouw is gelegen;
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1.1 dakhelling:
Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.1.2 goothoogte van een gebouw:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.1.3 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels ( en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.1.4 (bouw)hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.1.5 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.2 Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, balkons, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Bos
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. bos en bebossing;
  2. groenvoorzieningen;
  3. paden;
  4. waterlopen en waterpartijen;
  5. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  6. openbare nutsvoorzieningen;
  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de inhoud mag niet meer dan 75 m3 bedragen;
  2. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
3.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op
een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Het is verboden op de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
  1. het vellen, rooien of snoeien van houtgewas;
  2. het aanleggen of verharden van paden, bermen en het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen;
  1. het graven en dempen van watergangen en waterpartijen;
  2. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
  3. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of
communicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties
of apparatuur.
3.4.2 Het in 3.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
  1. het normale onderhoud of de normale exploitatie betreffen;
  2. ingevolge een omgevingsvergunning in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.4.3 De in 3.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling
van de natuurlijke en/of landschappelijke waarden van de gronden.
Artikel 4 Woongebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep;
  2. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
  3. tuinen, erven en binnenterreinen;
  4. woonstraten, voet- en fietspaden en op- en inritten;
  5. groenvoorzieningen;
  6. parkeervoorzieningen;
  7. speelvoorzieningen;
  8. waterlopen;
  9. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  10. openbare nutsvoorzieningen;
met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande dan wel vergunde aantal,
tenzij anders in dit plan is bepaald;
  1. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend in of maximaal 2 m achter de naar de weg
gekeerde bouwgrens worden gebouwd, dan wel ten hoogste de afstand achter
de naar de weg gekeerde bouwgrens van het bestaande hoofdgebouw indien
deze groter is;
  1. de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen,
dan wel de bestaande horizontale diepte op het moment van terinzagelegging
van het ontwerp van dit plan;
  1. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet
minder dan 2 m bedragen, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing
is op de aangebouwde zijden van halfvrijstaande of rijwoningen;
  1. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 4 m bedragen, dan
wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze hoger is;
  1. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 9 m bedragen, dan
wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze hoger is.
1.1.1 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak
worden gebouwd;
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op niet minder dan
2 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde
daarvan worden gebouwd;
  1. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij
een hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m² bedragen, met dien verstande dat
het bebouwingspercentage van het als zij- en achtererf aan te duiden deel van
een bouwperceel niet meer dan 50% mag bedragen;
  1. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een platte afdekking
mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 4 m;
  1. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking
met een kap mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw,
met een maximum van 4 m;
  1. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking
met een kap mag niet meer bedragen dan 5,50 m, met dien verstande dat de
bouwhoogte op de zijdelingse perceelsgrens niet meer mag bedragen dan 3 m, tenzij sprake is van een aaneen te bouwen aan- en uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap;
  1. de afstand van een aan- en uitbouw en een bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens
mag niet minder dan 1 m bedragen, behoudens bij plaatsing op deze perceelgrens.
4.2.3 Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:
  1. de inhoud mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
  2. de bouwhoogte mag niet meer dan 3m bedragen.
4.2.4 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2m bedragen, met dien verstande dan de bouwhoogte van erf-, en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan niet meer dan 1m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde vóór de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan
niet meer dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten,
waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels
1.1.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in 4.2.1 onder e en toestaan dat de horizontale diepte van een hoofdgebouw wordt vergroot, met dien verstande dat de afwijking niet mag leiden tot een, in relatie tot de afstand ten opzichte van het hoofdgebouw op het achterliggende perceel, onevenredige verdichting van het binnenterrein ter plaatse;
  2. het bepaalde in 4.2.1 onder f en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind tot niet minder dan 1 m;
  3. het bepaalde in 4.2.1 onder g en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6 m;
  4. het bepaalde in 4.2.1 onder h en toestaan dat de bouwhoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 10 m;
  5. het bepaalde in 4.2.2 onder b en toestaan dat een aanbouw voor of op minder dan 2m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd, mits:
    • de horizontale diepte voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer dan 2 m bedraagt;
    • deze aanbouwen, in afwijking van het bepaalde in 4.2.2 onder d, e en f , geen grotere bouw- en goothoogte hebben dan 4 m, en;
    • het bepaalde in 4.2.2 onder a (bouwen binnen bouwvlak) in acht wordt genomen;
      1. het bepaalde in 4.2.2 onder c en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot maximaal 100 m², met dien verstande dat het in 3.2.2 onder c genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
      2. het bepaalde in 4.2.2 onder e en toestaan dat de goothoogte van een aanbouw, uitbouw- en bijgebouw, met een afdekking met een kap wordt vergroot tot maximaal de goothoogte van het hoofdgebouw met een maximum van 4 m;
      3. het bepaalde in 4.2.2 onder f en toestaan dat de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw- en bijgebouw, met een afdekking met een kap wordt vergroot tot maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de dakhelling niet meer bedraagt dan de dakhelling van het hoofdgebouw.
1.1.1 De in 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
1.1 Specifieke gebruiksregels
1.1.1 Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken en of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
4.4.2 Onder verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c van de Wabo als bedoeld in 4.4.1 wordt in ieder geval verstaan:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan een aan huis verbonden beroep;
  2. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  3. het gebruik van bijgebouwen voor 'bed en breakfast';
  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
4.4.3 Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt niet verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist en deze is verleend.
1.1 Afwijken van de gebruiksregels
1.1.1 Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 4.4.2 onder a en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
4.5.2 De in 4.5.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 5 Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene afwijkingsregels
6.1.1 Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeers-veiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden,
indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  1. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  1. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en
toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke
verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
  • de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 6 m² bedraagt;
  • de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
1.1.1 De in 6.1.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de sociale en/of externe veiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 7 Overgangsrecht
7.1 Overgangsrecht bouwwerken
7.1.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
7.1.2 Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
7.1.3 Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
7.2 Overgangsrecht gebruik
7.2.1 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
7.2.2 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
7.2.3 Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
7.2.4 Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 8 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als "Bestemmingsplan Hooltpad nr. 1 t/m 7 Oosterstreek"
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente
Weststellingwerf, gehouden op ….
De griffier, De voorzitter,