Artikel 6 |
Algemene afwijkingsregels
|
6.1.1 |
Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeers-veiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, bij een omgevingsvergunning afwijken van:
|
|
- de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden,
|
|
indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
|
|
- de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen
|
|
gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen
|
|
gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
|
|
- het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en
|
|
toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke
|
|
verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen, mits:
|
|
- de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 6 mē bedraagt;
- de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
|
1.1.1 |
De in 6.1.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
|
|
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de woonsituatie;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale en/of externe veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
|