HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
In deze regels wordt verstaan onder:
Artikel 1 Begrippen
1.1 plan:
het bestemmingsplan Grindweg 150B van de gemeente Weststellingwerf;  
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0098.BPgrindweg150B-VO01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
1.3 aanbouw
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw
1.4 aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is; 
1.5 aan huis verbonden bedrijf:
het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft;
1.6 andere bouwwerken:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.7 archeologische waarden:
waarden van in de bodem aanwezige voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die door hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische betekenis van algemeen belang zijn;
1.8 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.9 bed & breakfast
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben
1.10 bestemmingsgrens:
een grens van een bestemmingsvlak;
1.11 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12 bevoegd gezag:
bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;
1.13 bijgebouw
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, niet zijnde een aanbouw;
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16 bouwperceelgrens:
De grens van een bouwperceel;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.19 cultuurgrond
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;
1.20 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.21 kunstwerk:
een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;
1.22 natuurwaarden:
geologische, bodemkundige en biologische waarden;
1.23 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de
gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de
bestemming;
1.24 nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
1.25 peil:
het peil overeenkomstig de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig de bouwverordening is vast te stellen, de bouwhoogte van het afgewerkte bouwterrein;
1.26 seksinrichting
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.27 uitbouw
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.28 voorgevel:
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw of, indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de door of namens burgemeester en wethouders aangewezen gevel(s);
1.29 voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;
1.30 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.31 zijdelingse perceelgrens:
grens van een bouwperceel die is gelegen langs het zijerf;
Artikel 2 Wijze van meten
2.1 Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1.1 goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.1.2 (bouw)hoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.1.3 inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of
het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.1.4 oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.1.5 afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
tussen de (zijdelingse) grenzen van een perceel en enig punt van het op dat perceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
2.1.6 dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, balkons, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 0,5 meter wordt overschreden.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. cultuurgrond;
  2. sloten, bermen en beplanting;
en voor de daarbij behorende:
  1. paden en kavelontsluitingswegen;
  2. groenvoorzieningen;
  3. water;
  4. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  5. civieltechnische bouwwerken ten behoeve van weg- en waterbouw;
  6. openbare nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd:
3.2.1 Andere bouwwerken
Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2 meter zijn;
3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.3.1 Vergunningplicht
Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) op of in deze gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te doen c.q. te laten uitvoeren:
  1. het vergraven en egaliseren van gronden;
  2. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids-) wallen;
  3. het vellen en rooien van bomen en ander houtgewas;
  4. het bebossen of anderszins beplanten met houtgewas;
  5. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen en paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  6. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
  7. het aanbrengen van ondergrondse en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  8. het diepploegen, zijnde extra diep - 0,4 meter of meer - omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;
  9. andere werken die een wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tengevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.
3.3.2 Uitzondering vergunningplicht
Lid 3.3.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
  1. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud;
  2. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.
3.3.3 Beoordelingscriteria
Een vergunning als bedoeld in lid 3.3.1 kan alleen worden verleend als:
  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van het gebied;
  2. vooraf toestemming is verkregen van de leidingbeheerders.
Artikel 4 Verkeer
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wegen en straten;
  2. voet- en rijwielpaden;
  3. groenvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen;
  5. openbare nutsvoorzieningen;
  6. waterlopen;
  7. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
waarbij gestreefd wordt naar een inrichting hoofdzakelijk gericht op de afwikkeling
van het doorgaande verkeer.
4.2 Bouwvoorschriften
4.2.1 Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, anders dan ten
behoeve van openbare nutsvoorzieningen, waarvoor de volgende bepalingen gelden:
  1. de inhoud mag niet meer dan 75 m³ bedragen;
  2. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.
4.2.2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag bedragen.
4.3 Gebruiksvoorschriften
4.3.1 Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op
een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
4.4 Ontheffing van de gebruiksvoorschriften
4.4.1 Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in 4.3.1, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige
gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wateraanvoer en waterafvoer;
  2. waterberging;
met de bijbehorende andere-bouwwerken geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen, dammen en/of duikers, steigers, oeverstroken en groenstroken.
5.2 Bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend keermuren voor de waterbeheersing, oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en steigers worden gebouwd.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep;
  2. aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
  3. tuinen erven en binnenterreinen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. parkeervoorzieningen;
  6. openbare nutsvoorzieningen;
Met de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen gebouwd worden;
  2. het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  3. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 138 m² bedragen;
  4. de hoogte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 10 meter bedragen;
  5. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 4.50 meter;
  6. het hoofdgebouw mag uitsluitend met kap worden afgedekt waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 35 graden;
  7. het hoofdgebouw dient in de voorgevelbouwgrens gebouwd te worden;
  8. de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 2 meter bedragen;
6.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
  1. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend vrijstaand binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op niet minder dan
2 meter achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
  1. de hoogte van de aan- uit en bijgebouwen mag maximaal 5.5 meter bedragen;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij
een hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m² bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het als zij- en achtererf aan te duiden deel van het bouwperceel niet meer dan 50% mag bedragen;
  1. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw,
met een maximum van 3 meter;
  1. de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking
met een kap mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw,
met een maximum van 3 meter;
6.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
bepalingen:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen
vóór de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan niet meer
dan 1 meter mag bedragen;
  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
5 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde vóór de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan
niet meer dan 2 meter mag bedragen.
6.3 Ontheffing van de bouwregels
6.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
  1. het bepaalde in 6.2.2 onder c en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte
van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt
vergroot tot maximaal 100 m², met dien verstande dat het in 6.2.2 onder c
genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
  1. het bepaalde in 6.2.1 onder e en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6 m;
  2. het bepaalde in 6.2.2 onder e en toestaan dat de goothoogte van een aanbouw,
uitbouw en bijgebouw, met een afdekking met een kap wordt vergroot
tot maximaal de goothoogte van het hoofdgebouw met een maximum van 4 m;
  1. het bepaalde in 6.2.1 onder f en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse
perceelgrens wordt verkleind tot niet minder dan 1 m;
6.3.2 De in 6.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op
een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.
6.4.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, als bedoeld in 6.4.1, wordt in ieder
geval het volgende gerekend.
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van
bedrijfsmatige activiteiten, anders dan een aan huis verbonden beroep;
  1. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van bijgebouwen voor 'bed en breakfast';
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
6.5 Ontheffing van de gebruiksregels
6.5.1 Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in 6.4.1, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige
gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
6.5.2 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in
6.4.2 onder a en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruik ten behoeve
van de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
6.5.3 De in 6.5.2 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de milieusituatie;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  2. het storten van puin en afvalstoffen;
  3. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
9.1.1 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden,
indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  1. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  1. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en
toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke
verhogingen mits:
  • de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 6 m² bedraagt;
  • de bouwhoogte niet meer dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
9.1.2 De in 9.1.1 bedoelde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de woonsituatie;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. de sociale en/of externe veiligheid;
  6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 10 Overgangsrecht
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
10.1.1 Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
10.1.2 Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
10.1.3 Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
10.2.1 Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
10.2.2 Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
10.2.3 Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
10.2.4 Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 11 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als "Regels van het bestemmingsplan Grindweg 150B te Scherpenzeel"
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente
Weststellingwerf, gehouden op ….
De griffier, De voorzitter,