direct naar inhoud van Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Plan: Druten-Oost
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0225.BPUdrutenoost-1203

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van:

  • a. maximale hoogte-, breedte-, oppervlakte- en inhoudsmaten voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel omschreven in de regels, mits de afwijking van enige maat ten hoogste bedraagt 10% en de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;
  • b. de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, teneinde geringe veranderingen aan te brengen, indien dit door afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding noodzakelijk is voor een juiste aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein;
9.2 Omgevingsvergunning afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw of een woonunit bij een (bedrijfs-/dienst)woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:

  • a. er aantoonbare behoefte bestaat aan mantelzorg, dan wel de mantelzorgbehoevende(n) ouder is (zijn) dan 70 jaar. De behoefte aan mantelzorg kan worden aangetoond door middel van een verklaring van een onafhankelijke deskundige;
  • b. woonunits mogen worden gebruikt voor bewoning ten behoeve van het verlenen van mantelzorg, met dien verstande dat:
    • 1. het karakter van de omgeving moet wat betreft de aanwezige landschapswaarden, gehandhaafd blijven. Indien noodzakelijk moet hiervoor de woonunit landschappelijk worden ingepast;
    • 2. de bouwhoogte van de tijdelijke woonunit mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 3. de woonunit wordt verwijderd indien noodzaak tot mantelzorg is vervallen.
  • c. voorzieningen die het bijgebouw of de woonunit geschikt maken voor bewoning slechts aanwezig mogen zijn gedurende de periode dat mantelzorg wordt verleend en maximaal drie maanden nadat bewoning van het bijgebouw is beëindigd;
  • d. bewoning van het bijgebouw en de woonunit dienen direct te worden beëindigd nadat de mantelzorgbehoefte is komen te vervallen, tenzij niet direct een geschikte vervangende zelfstandige woonruimte beschikbaar is. In dat geval mag bewoning van het bijgebouw en de woonunit maximaal 12 maanden worden voortgezet nadat de mantelzorgbehoefte is komen te vervallen;
  • e. het bijgebouw en de woonunit zijn gelegen binnen het bouwvlak dan wel de afstand tot het hoofdgebouw maximaal 20 m bedraagt;
  • f. de oppervlakte ten behoeve van mantelzorg in een bijgebouw of woonunit maximaal 70 m2 bedraagt, met dien verstande dat de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen niet wordt overschreden;
  • g. de bewoning in het kader van mantelzorg niet plaats vindt op de verdiepingen van een bijgebouw;
  • h. het gebruik van een bijgebouw of woonunit voor bewoning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de omgeving en belangen van derden;
  • i. er geen milieuhygiënische belemmeringen bestaan tegen het gebruik van het bijgebouw of woonunit voor bewoning, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke (tijdelijke) omstandigheden, die samenhangen met de betreffende locatie.
  • j. Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van het vorige lid in, indien bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
9.3 Omgevingsvergunning kleinschalige logiesaccommodaties

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van de bestemmingsregels ten behoeve van kleinschalige logiesaccommodaties bij een (bedrijfs/dienst)woning, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de accommodatie beschikt over maximaal 4 kamers met gedeelde voorzieningen of maximaal 2 logieseenheden met eigen voorzieningen en biedt ruimte aan maximaal 8 personen tegelijkertijd per nacht;
  • b. de aanvrager is verplicht een nachtregister bij te houden;
  • c. permanent verblijf is niet toegestaan;
  • d. het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft betreft de woning zelf of staat vast aan de woning;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d. kan ook een omgevingsvergunning verleend worden voor het gebruik van bijgebouwen als kleinschalige logiesaccommodaties, indien het gaat om Gemeentelijke of Rijksmonumenten.
  • f. de woonfunctie in de woning blijft in overwegende mate behouden;
  • g. aangetoond dient te worden dat de activiteit geen extra parkeerruimte vereist binnen het gebied;
  • h. de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het gebouw of complex dienen behouden te blijven;
  • i. de omgevingsvergunning mag geen onevenredig gevolgen hebben voor het woon- of leefklimaat en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt.
  • j. de omgevingsvergunning heeft geen nadelige gevolgen voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven of voor woningen;
  • k. er bestaan geen milieuhygiënische belemmeringen tegen het gebruik van de woning voor kleinschalige logiesaccommodaties, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden, die samenhangen met de betreffende locatie.
9.4 Omgevingsvergunning theetuin en kleinschalige dagrecreatie

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van de exploitatie van een theetuin en kleinschalige dagrecreatie bij een (bedrijfs/dienst)woning, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de omvang van het terras, veranda e.d. ten behoeve van het gebruik van consumpties door bezoekers mag ten hoogste 100 m2 bedragen;
  • b. er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd in ondergeschikte vorm een beperkte verkoop in verband met de bedrijfsmatige activiteit,
  • c. de oppervlakte aan uitstalruimte voor verkoop ten behoeve van de theetuin bedraagt niet meer dan 4 m2;
  • d. ten behoeve van slechtweervoorzieningen en/of sanitaire voorzieningen mag maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen worden gebruikt voor de bedrijfsmatige activiteiten, tot een maximum oppervlakte van 45 m2;
  • e. de functie waarvoor de gronden zijn bestemd blijft in overwegende mate behouden;
  • f. degene die de bedrijfsactiviteit in hoofdzaak uitvoert is tevens bewoner van de woning;
  • g. de betreffende activiteiten hebben niet een zodanige verkeersaantrekkende werking dat deze leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;
  • h. aangetoond dient te worden dat de activiteit geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied;
  • i. de omgevingsvergunning levert geen onevenredig nadelige gevolgen op voor het woon- of leefklimaat en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt;
  • j. de omgevingsvergunning heeft geen nadelige gevolgen voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven of voor woningen;
  • k. er bestaan geen milieuhygiënische belemmeringen tegen het gebruik van de gronden bij de woning voor een theetuin en kleinschalige dagrecreatie, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden, die samenhangen met de betreffende locatie.