De voor ‘Leiding – Hoogspanningsverbinding’
aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede
bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een bovengrondse
hoogspanningsverbinding.
In afwijking van hetgeen elders in deze planregels
is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van
deze gronden, mag op of in deze bestemming begrepen grond niet worden gebouwd.
Het bevoegd gezag
kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid
19.2, met inachtneming van de volgende regels:
a
De bij de betrokken
bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen.
b
Er wordt geen
onevenredige afbreuk gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de
leiding en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende
leidingbeheerder.
Het is verboden op de gronden met de bestemming
‘Leiding – Hoogspannings-verbinding’ zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en
werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het
aanbrengen van hoogopgaande beplantingen of bomen;
b
het vellen of
rooien van houtgewas;
c
het ophogen,
bodemverlagen of afgraven.
Het in lid 20.4.1 vervatte verbod is niet van
toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a
het normale
onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden,
dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale
gebruik overeenkomstig de bestemming;
b
reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit
bestemmingsplan.
a
De in lid
20.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het
behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de
hoogspannings-verbinding zijn gewaarborgd.
b
Alvorens te
beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in dit lid sub 20.4.1
wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.