direct naar inhoud van Regels

Kom Deest

Status: Vastgesteld
Idn: NL.IMRO.0225.BPdeest-1303

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

 

 

Artikel 3 Agrarisch

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische bedrijven;

  2. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  3. vrije beroepen;

  4. tuinen, erven en verhardingen;

  5. voorzieningen voor langzaam verkeer;

  6. groenvoorzieningen;

  7. watergangen;

  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

alsmede voor:

  1. de instandhouding en bescherming van het ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' aangegeven monument.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende bepaling:

  1. Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven.

 

3.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.

 

3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met dien verstande dat per aanduiding slechts één bedrijfswoning is toegestaan.

  2. De inhoud mag niet meer bedragen dan 800 m³.

  3. Bij een vrijstaande bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer dan bedragen 9 m.

 

3.2.4 Schuilstallen

In afwijking van het bepaalde in 3.2.2 mogen schuilstallen worden gebouwd buiten het bouwvlak. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:

  1. Schuilstallen zijn uitsluitend toegestaan op solitair gelegen percelen op een afstand van tenminste 500 m van het bouwperceel van de eigenaar/gebruiker.

  2. Schuilstallen mogen uitsluitend worden gebouwd aan de rand van het perceel.

  3. De oppervlakte van een schuilstal mag niet meer bedragen dan 30 m².

  4. De goothoogte van een schuilstal mag niet meer bedragen dan 2 m.

  5. De bouwhoogte van een schuilstal mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. Voedersilo’s mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12 m.

  2. Overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  3. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  1. van het bepaalde in 3.2.2 voor het bouwen van melkstallen buiten het bouwvlak, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. Het oprichten van de melkstal dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

  2. Per bedrijf zijn melkstallen en schuilgelegenheden toegestaan met een totale maximale bebouwde oppervlakte van 100 m².

  3. De goothoogte van melkstallen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  1. van het bepaalde in 3.2.5 voor het bouwen van schuilgelegenheden buiten het bouwvlak, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. Het oprichten van de schuilgelegenheid dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.

  2. Per bedrijf zijn melkstallen en schuilgelegenheden toegestaan met een totale maximale bebouwde oppervlakte van 100 m².

  3. Een schuilgelegenheid mag aan maximaal één zijde gesloten zijn.

  4. De bouwhoogte van schuilgelegenheden mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

 

3.4 Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming 'Agrarisch' is de uitoefening van een vrij beroep in een bedrijfswoning toegestaan.

 

3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  1. van het bepaalde in 3.1 ten behoeve van bedrijfsmatige en beroepsmatige activiteiten in een bedrijfswoning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80% van het begane grondoppervlak van de bedrijfswoning en daarmee verbonden bijgebouwen, met een oppervlakte van niet meer dan 50 m². Indien de bedrijfswoning slechts één bouwlaag heeft geldt een percentage van niet meer dan 40% met een oppervlakte van niet meer dan 25 m².

  2. De gebruiker van de woning deze activiteit uitoefent.

  3. Een bedrijf dat omgevingsvergunningplichtig is voor de activiteit oprichten van een inrichting in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet toegestaan.

  4. Er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of in de directe omgeving.

  1. van het bepaalde in 3.1 ten behoeve van het toestaan van kleinschalig kamperen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. Kleinschalig kamperen is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak of direct grenzend aan het bouwvlak.

  2. Gebouwen ten behoeve van het kleinschalig kamperen zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

  3. De oppervlakte van het kampeerterrein mag niet meer bedragen dan 5.000 m².

  4. Het aantal staanplaatsen mag niet meer bedragen dan 25.

  5. Stacaravans zijn niet toegestaan.

  6. Kleinschalig kamperen is toegestaan in de periode van periode 1 maart tot en met 31 oktober.

  7. Er is sprake van een goede landschappelijke inpassing.

  8. De functie waarvoor de gronden zijn bestemd blijft in overwegende mate behouden.

  9. Degene die de bedrijfsactiviteit in hoofdzaak uitvoert is tevens bewoner van de woning.

  10. De betreffende activiteiten hebben niet een zodanige verkeersaantrekkende werking dat deze leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer.

  11. Aangetoond dient te worden dat de activiteit geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied.

  12. De omgevingsvergunning heeft geen nadelige gevolgen voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven of voor woningen.

  13. Er bestaan geen milieuhygiënische belemmeringen tegen het gebruik van de gronden als kampeerterrein, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden, die samenhangen met de betreffende locatie.

 

3.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen deze bestemming wijzigen:

  1. in de bestemming 'Wonen', uitsluitend in geval van bedrijfsbeëindiging, waarbij geen wijziging mag worden aangebracht in de uiterlijke verschijningsvorm van de betreffende gebouwen, zoals die uitkomt in goothoogte, dakhelling en dakvorm. Ook mag het aantal woningen niet toenemen;

  2. door de ligging en/of de grootte van het bouwvlak te veranderen, met dien verstande dat niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwvlak van ligging wordt veranderd.

 

Artikel 4 Agrarisch met waarden

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. grondgebonden agrarische bedrijven;

  2. behoud, herstel en ontwikkeling van landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden;

  3. tuinen, erven en verhardingen;

  4. voorzieningen voor langzaam verkeer;

  5. groenvoorzieningen;

  6. watergangen;

  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  2. In afwijking van het bepaalde onder a mag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schuilstal' een schuilstal worden gebouwd, waarvoor de volgende bepalingen gelden:

  1. Het aanduidingsvlak mag volledig worden bebouwd.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 2 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

4.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het egaliseren, afgraven en ophogen van gronden;

  2. het vellen en rooien van houtgewas;

  3. het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van oppervlakteverhardingen;

  4. het aanleggen van boven- en ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

  5. het aanleggen van waterlopen en het aanleggen van onderbemalingen.

 

4.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 4.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

4.3.3 Toelaatbaarheid

De in 4.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van de gronden.

 

 

Artikel 5 Bedrijf

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder de milieucategorieën 1 en 2;

  2. tevens een dakpannenfabriek ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dakpannenfabriek';

  3. tevens een drankengroothandel ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - drankengroothandel';

  4. tevens een houtdraaierij ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - houtdraaierij';

  5. tevens een steenfabriek en een toeristisch-recreatieve voorziening in de vorm van een museum met bijbehorende voorzieningen, waaronder onzelfstandige horeca en onzelfstandige detailhandel, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - steenfabriek';

  6. tevens een transportbedrijf ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf';

  7. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  8. vrije beroepen;

  9. productiegebonden detailhandel;

  10. opslag en uitstalling;

  11. tuinen, erven en verhardingen;

  12. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  13. parkeervoorzieningen;

  14. groenvoorzieningen;

  15. nutsvoorzieningen, waaronder gasontvangststations ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - gasontvangststation';

  16. watergangen;

  17. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

alsmede voor:

  1. de instandhouding en bescherming van het ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' aangegeven monument.

 

5.2 Bouwregels

 

5.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende bepaling:

  1. Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

 

5.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

 

5.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met dien verstande dat per aanduiding slechts één bedrijfswoning is toegestaan.

  2. De inhoud mag niet meer bedragen dan 650 m³.

  3. Bij een vrijstaande bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer dan bedragen 9 m.

 

5.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - schoorsteen' mag niet meer bedragen dan 50 m.

  3. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 5.2.2 sub a ten behoeve van de uitbreiding van bedrijfsgebouwen buiten het bouwvlak, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  1. De uitbreiding mag niet meer bedragen dan 10% van het bouwvlak.

  2. De uitbreiding dient zoveel mogelijk gebouwd te worden aansluitend aan de bestaande bebouwing, tenzij dit bedrijfseconomisch of stedenbouwkundig niet verantwoord is.

  3. De uitbreiding dient stedenbouwkundig en ruimtelijk inpasbaar te zijn.

  4. De bebouwing dient aan de van de weg gekeerde zijde van het bouwvlak gebouwd te worden.

  5. De afstand tot de zijdelingse en achterste perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.

  6. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 8 m.

  7. De uitbreiding dient verantwoord te zijn uit oogpunt van externe veiligheid.

 

5.4 Specifieke gebruiksregels

  1. De gronden mogen voor opslag worden gebruikt, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  1. De hoogte van buitenopslag mag niet meer bedragen dan 4 m.

  2. De hoogte van buitenopslag ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - dakpannenfabriek' mag niet meer bedragen dan 5 m.

  1. Binnen de bestemming 'Bedrijf' is de uitoefening van een vrij beroep in een bedrijfswoning toegestaan.

 

5.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  1. van het bepaalde in 5.1 sub a ten behoeve van de vestiging van een bedrijf dat niet voorkomt in de Staat van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat dit bedrijf naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen is met de toegelaten milieucategorieën 1 en 2.

  2. van het bepaalde in 5.1 ten behoeve van bedrijfsmatige en beroepsmatige activiteiten in een bedrijfswoning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80% van het begane grondoppervlak van de bedrijfswoning en daarmee verbonden bijgebouwen, met een oppervlakte van niet meer dan 50 m². Indien de bedrijfswoning slechts één bouwlaag heeft geldt een percentage van niet meer dan 40% met een oppervlakte van niet meer dan 25 m².

  2. De gebruiker van de bedrijfswoning deze activiteit uitoefent.

  3. Een bedrijf dat omgevingsvergunningplichtig is voor de activiteit oprichten van een inrichting in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet toegestaan.

  4. Er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of in de directe omgeving.

 

Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijfsmatige doeleinden in de vorm van voorzieningen voor het openbaar nut, zoals de energie-, warmte- en telecommunicatievoorziening, alsmede drinkwaterwinning en zuivering van afvalwater en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

  2. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  3. parkeervoorzieningen;

  4. groenvoorzieningen;

  5. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet meer dan één bedrijf/nutsvoorziening toegestaan.

  2. Het bebouwde oppervlakte van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan
    100 m².

 

6.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

Artikel 7 Detailhandel

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel;

  2. maatschappelijke voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';

  3. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  4. wonen op de verdieping ter plaatse van de aanduiding 'wonen';

  5. vrije beroepen;

  6. tuinen, erven en verhardingen;

  7. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  8. parkeervoorzieningen;

  9. groenvoorzieningen;

  10. watergangen;

  11. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende bepaling:

  1. Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

 

7.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven .

 

7.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met dien verstande dat per aanduiding slechts één bedrijfswoning is toegestaan.

  2. De inhoud mag niet meer bedragen dan 650 m³.

  3. Bij een vrijstaande bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer dan bedragen 9 m.

 

7.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

7.3 Specifieke gebruiksregels

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'wonen' is wonen op de verdieping toegestaan, met dien verstande dat het aantal woningen niet meer mag bedragen dan één woning per zelfstandige detailhandelsvestiging.

  2. Binnen de bestemming 'Detailhandel' is de uitoefening van een vrij beroep in een (bedrijfs)woning toegestaan.

 

7.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 7.1 ten behoeve van bedrijfsmatige en beroepsmatige activiteiten in een (bedrijfs)woning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80% van het begane grondoppervlak van de (bedrijfs)woning en daarmee verbonden bijgebouwen, met een oppervlakte van niet meer dan 50 m². Indien de (bedrijfs)woning slechts één bouwlaag heeft geldt een percentage van niet meer dan 40% met een oppervlakte van niet meer dan 25 m².

  2. De gebruiker van de (bedrijfs)woning deze activiteit uitoefent.

  3. Een bedrijf dat omgevingsvergunningplichtig is voor de activiteit oprichten van een inrichting in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet toegestaan.

  4. Er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of in de directe omgeving.

 

 

Artikel 8 Dienstverlening

 

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. dienstverlening;

  2. tuinen, erven en verhardingen;

  3. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  4. parkeervoorzieningen;

  5. groenvoorzieningen;

  6. watergangen;

  7. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

8.2 Bouwregels

 

8.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende bepaling:

  1. Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

 

8.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  3. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

 

8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

Artikel 9 Gemengd

 

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Gemengd’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;

  2. horeca in de categorieën 1, 2 en 3;

  3. detailhandel;

  4. dienstverlening;

  5. kantoren;

  6. een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  7. vrije beroepen;

  8. tuinen, erven en verhardingen;

  9. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  10. parkeervoorzieningen;

  11. groenvoorzieningen;

  12. watergangen;

  13. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

alsmede voor:

  1. de instandhouding en bescherming van het ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' en 'specifieke bouwaanduiding - rijksmonument' aangegeven monument.

 

9.2 Bouwregels

 

9.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende bepaling:

  1. Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven.

 

9.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.

  3. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte’ is aangegeven.

 

9.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:

  1. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning', met dien verstande dat per aanduiding slechts één bedrijfswoning is toegestaan.

  2. Bij een vrijstaande bedrijfswoning gelden de volgende bepalingen:

  1. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 7 m.

  2. De bouwhoogte mag niet meer dan bedragen 10 m.

 

9.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

9.3 Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming 'Gemengd' is de uitoefening van een vrij beroep in een bedrijfswoning toegestaan.

 

9.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 9.1 ten behoeve van bedrijfsmatige en beroepsmatige activiteiten in een bedrijfswoning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80% van het begane grondoppervlak van de bedrijfswoning en daarmee verbonden bijgebouwen, met een oppervlakte van niet meer dan 50 m². Indien de bedrijfswoning slechts één bouwlaag heeft geldt een percentage van niet meer dan 40% met een oppervlakte van niet meer dan 25 m².

  2. De gebruiker van de bedrijfswoning deze activiteit uitoefent.

  3. Een bedrijf dat omgevingsvergunningplichtig is voor de activiteit oprichten van een inrichting in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet toegestaan.

  4. Er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of in de directe omgeving.

 

Artikel 10 Groen

 

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;

  2. bermen en beplantingen;

  3. speelvoorzieningen;

  4. jongerenontmoetingsplaatsen;

  5. watergangen;

  6. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  7. voorzieningen voor langzaam verkeer;

  8. recreatie;

  9. parkeervoorzieningen;

  10. nutsvoorzieningen.

 

10.2 Bouwregels

 

10.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van jongerenontmoetingsplaatsen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende bepaling:

  1. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 8 m.

 

Artikel 11 Horeca

 

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horeca in de categorieën 1, 2 en 3;

  2. detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';

  3. wonen ter plaatse van de aanduiding 'wonen';

  4. wonen in de vorm van kamerbewoning op de verdieping ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - kamerbewoning';

  5. vrije beroepen;

  6. tuinen, erven en verhardingen;

  7. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  8. parkeervoorzieningen;

  9. groenvoorzieningen;

  10. watergangen;

  11. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

11.2 Bouwregels

 

11.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven.

 

11.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

 

11.2.3 Woningen

Voor het bouwen van woningen gelden de volgende bepalingen:

  1. Woningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'wonen', met dien verstande dat per aanduiding slechts één woning is toegestaan.

  2. De inhoud mag niet meer bedragen dan 650 m³.

 

11.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

11.3 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken gelden tevens de volgende bepalingen:

  1. Binnen de bestemming ‘Horeca’ is de uitoefening van een vrij beroep in een woning toegestaan.

  2. De oppervlakte aan detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' mag niet meer bedragen dan 50 m2.

 

11.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 11.1 ten behoeve van bedrijfsmatige en beroepsmatige activiteiten in een woning, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80% van het begane grondoppervlak van de woning en daarmee verbonden bijgebouwen, met een oppervlakte van niet meer dan 50 m². Indien de woning slechts één bouwlaag heeft geldt een percentage van niet meer dan 40% met een oppervlakte van niet meer dan 25 m².

  2. De gebruiker van de woning deze activiteit uitoefent.

  3. Een bedrijf dat omgevingsvergunningplichtig is voor de activiteit oprichten van een inrichting in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet toegestaan.

  4. Er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of in de directe omgeving.

 

Artikel 12 Maatschappelijk

 

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;

  2. onzelfstandige horeca;

  3. een begraafplaats ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’;

  4. tuinen, erven en verhardingen;

  5. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  6. parkeervoorzieningen;

  7. groenvoorzieningen;

  8. watergangen;

  9. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

12.2 Bouwregels

 

12.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’ is aangegeven.

 

12.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  3. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  4. In afwijking van het bepaalde onder a tot en met c mogen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, waarvoor de volgende bepalingen gelden:

  1. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2.

  2. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  3. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.

 

12.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

12.2.4 Begraafplaats

Ter plaatse van de aanduiding ‘begraafplaats’ zijn uitsluitend gebouwen en bouwwerken ten dienste van een begraafplaats toegestaan, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:

  1. het bebouwingspercentage van het aanduidingsvlak mag niet meer bedragen dan
    3 %.

  2. De oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 50 m².

  3. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

  4. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

12.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 12.2.2 sub b en c ten behoeve van een goot- en bouwhoogte van niet meer dan 16 m, mits het stedenbouwkundig beeld hierdoor niet onevenredig wordt aangetast.

 

Artikel 13 Recreatie

 

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. waterpartijen;

  2. dagrecreatieve activiteiten;

  3. landschaps- en natuurbouw;

  4. klei-, zand- en grondwinning;

  5. voorzieningen voor langzaam verkeer;

  6. groenvoorzieningen;

  7. speelvoorzieningen;

  8. parkeervoorzieningen;

  9. ondergrondse afwatering.

 

13.2 Bouwregels

 

13.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

13.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

Artikel 14 Sport

 

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. sportvoorzieningen;

  2. onzelfstandige horeca;

  3. tuinen, erven en verhardingen;

  4. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  5. parkeervoorzieningen;

  6. groenvoorzieningen;

  7. watergangen;

  8. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

14.2 Bouwregels

 

14.2.1 Algemeen

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende bepalingen:

  1. Het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage’ is aangegeven.

 

14.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. De goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  3. De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

 

14.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  2. De bouwhoogte van ballenvangers mag niet meer bedragen dan 10 m.

  3. De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 18 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

Artikel 15 Tuin

 

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen, erven en verhardingen;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. watergangen;

  4. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

15.2 Bouwregels

 

15.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen uitsluitend erkers ten behoeve van aangrenzende hoofdgebouwen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  1. Voor het bouwen van erkers aan de voorgevel gelden de volgende bepalingen:

  1. De breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw plus 0,25 m.

  3. De diepte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 25% van de diepte van de voortuin tot een maximum van 1 m.

  1. Voor het bouwen van erkers aan de zijgevel gelden de volgende bepalingen:

  1. De breedte van een erker mag niet meer bedragen dan 40% van de breedte van de zijgevel van het hoofdgebouw.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bijbehorende hoofdgebouw plus 0,25 m.

  3. De diepte van de uitbreiding mag niet meer bedragen dan 25% van de diepte van de zijtuin met een maximum van 1,25 m.

 

15.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 4 m.

 

15.3 Specifieke gebruiksregels

Parkeren is toegestaan onder de volgende voorwaarde:

  1. Er mag uitsluitend voor een bijgebouw of voor een in het hoofdgebouw opgenomen garage geparkeerd worden, mits de afstand van het bijgebouw of de garage tot de voorste perceelsgrens niet minder bedraagt dan 5 m.

 

 

Artikel 16 Verkeer

 

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. voorzieningen voor verkeer en verblijf;

  2. parkeervoorzieningen;

  3. jongerenontmoetingsplaatsen;

  4. abri's;

  5. afvalcontainers;

  6. groenvoorzieningen;

  7. speelvoorzieningen;

  8. nutsvoorzieningen;

  9. watergangen;

  10. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

16.2 Bouwregels

 

16.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van jongerenontmoetingsplaatsen worden gebouwd, waarbij de volgende bepalingen gelden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 25 m².

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

16.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 12 m.

 

Artikel 17 Water

 

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;

  2. groenvoorzieningen;

  3. voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen, duikers en gelijksoortige voorzieningen;

  4. nutsvoorzieningen.

 

17.2 Bouwregels

 

17.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

17.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van bruggen mag niet meer bedragen dan 2,75 m.

  2. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

Artikel 18 Wonen

 

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;

  2. vrije beroepen;

  3. detailhandel ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel';

  4. maatschappelijke voorzieningen ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';

  5. een atelier ter plaatse van de aanduiding 'atelier';

  6. een kantoor ter plaatse van de aanduiding 'kantoor';

  7. een cursusruimte ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - cursusruimte';

  8. garageboxen ter plaatse van de aanduiding 'garage';

  9. tuinen, erven en verhardingen;

  10. parkeervoorzieningen;

  11. watergangen;

  12. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

 

alsmede voor:

  1. de instandhouding en bescherming van het ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument' aangegeven monument.

 

18.2 Bouwregels

 

18.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

  2. Ter plaatse van de aanduiding ‘aaneengebouwd’ mogen uitsluitend aaneengebouwde woningen worden gebouwd.

  3. Ter plaatse van de aanduiding ‘gestapeld’ mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd.

  4. Ter plaatse van de aanduiding ’twee-aaneen’ mogen uitsluitend twee-aaneen en vrijstaande woningen worden gebouwd.

  5. Ter plaatse van de aanduiding ’vrijstaand’ mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd.

  6. De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn.

  7. De goothoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  8. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ is aangegeven.

  9. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrenzen voor:

  1. vrijstaande woningen mag aan beide zijden niet minder bedragen dan 2,5 m;

  2. twee-aaneen gebouwde woningen aan één zijde mag niet minder bedragen dan 2,5 m;

  3. aaneengebouwde woningen alleen bij de eindwoningen aan één zijde mag niet minder bedragen dan 2,5 m.

  1. Dakterrassen zijn toegestaan, met dien verstande dat de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' aangegeven hoogtes niet mogen worden overschreden, waarbij een dakterras als volledige bouwlaag wordt beschouwd.

 

18.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. Bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd.

  2. Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 1,5 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd.

  3. De afstand tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 1 m, tenzij het bijgebouw in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd.

  4. De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, en binnen het bouwvlak op gronden waar ingevolge deze regels geen hoofdgebouw mag worden opgericht, mag niet meer bedragen dan 70 m².

  5. In afwijking van het bepaalde onder d mag de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, en binnen het bouwvlak op gronden waar ingevolge deze regels geen hoofdgebouw mag worden opgericht, indien de oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m² niet meer bedragen dan 100 m².

  6. In afwijking van het bepaalde onder d en e mag ter plaatse van de aanduiding:

  1. 'kantoor' de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, en binnen het bouwvlak op gronden waar ingevolge deze regels geen hoofdgebouw mag worden opgericht, niet meer bedragen dan 120 m²;

  2. 'specifieke vorm van wonen - cursusruimte' de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, voor zover gesitueerd buiten het bouwvlak, en binnen het bouwvlak op gronden waar ingevolge deze regels geen hoofdgebouw mag worden opgericht, niet meer bedragen dan 180 m².

  1. Indien de bestaande gezamenlijke oppervlakte als bedoeld onder d en e meer bedraagt dan respectievelijk 70 m² of 100 m², dan wordt bij afbraak van bestaande vrijstaande bijgebouwen de toegestane oppervlakte verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijgebouwen, tot een oppervlakte van maximaal 150 m².

  2. Buiten het bouwvlak dient ten minste 30 m² onbebouwd te blijven. Indien de oppervlakte van het bouwperceel meer bedraagt dan 1.000 m² dient ten minste 50 m² onbebouwd te blijven.

  3. De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,2 m.

  4. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

18.2.3 Garageboxen

Ter plaatse van de aanduiding 'garage' mogen garageboxen worden gebouwd, waarvoor de volgende bepalingen gelden:

  1. Het aanduidingsvlak mag volledig worden bebouwd.

  2. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.

  3. De breedte per garagebox mag niet meer bedragen dan 3,5 m.

 

18.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:

  1. De bouwhoogte van pergola's mag niet meer bedragen dan 2,5 m.

  2. De bouwhoogte van kinderspeelwerktuigen mag niet meer bedragen dan 3 m.

  3. De bouwhoogte van vlaggenstokken, lampen en masten mag niet meer bedragen dan 5 m.

  4. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 m.

 

18.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van de situering en de afmetingen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde in verband met:

  1. het voorkomen van een onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van de naastgelegen gronden;

  2. de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit;

  3. de verkeersveiligheid en brandveiligheid.

 

18.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken:

  1. van het bepaalde in 18.2.1 onder f voor het situeren van de voorgevel van het hoofdgebouw op een afstand van niet meer dan 3 m achter de voorgevelrooilijn, mits het stedenbouwkundig beeld hierdoor niet onevenredig wordt aangetast;

  2. van het bepaalde in 18.2.1 onder g ten behoeve van een goothoogte van niet meer dan 7 m voor 60% van het hoofdgebouw, indien de aangeduide goothoogte niet meer bedraagt dan 5 m, mits het stedenbouwkundig beeld hierdoor niet onevenredig wordt aangetast;

  3. van het bepaalde in 18.2.2 onder b ten behoeve van het bouwen van bijgebouwen tot in de voorgevellijn, mits het stedenbouwkundig beeld hierdoor niet onevenredig wordt aangetast;

  4. van het bepaalde in 18.2.2 onder d en e ten behoeve van het bouwen van een grotere gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De oppervlakte van het bouwperceel mag niet minder bedragen dan 2.500 m².

  2. De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 200 m².

  3. De grotere gezamenlijke oppervlakte dient ruimtelijk inpasbaar te zijn.

 

18.5 Specifieke gebruiksregels

Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van een vrij beroep toegestaan tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m2 van het hoofdgebouw en daarmee verbonden bijgebouwen.

 

18.6 Afwijken van de gebruiksregels

 

18.6.1 Afwijken bedrijfsmatige en beroepsmatige activiteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 18.1 ten behoeve van bedrijfsmatige en beroepsmatige activiteiten, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80% van het begane grondoppervlak van het hoofdgebouw en daarmee verbonden bijgebouwen, met een oppervlakte van niet meer dan 50 m². Indien de woning slechts één bouwlaag heeft geldt een percentage van niet meer dan 40% met een oppervlakte van niet meer dan 25 m².

  2. De gebruiker van de bedrijfswoning deze activiteit uitoefent.

  3. Een bedrijf dat vergunningplichtig is in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet toegestaan.

  4. Er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of in de directe omgeving.

 

18.6.2 Afwijken detailhandel

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 18.1 ten behoeve van detailhandel, waarbij de volgende voorwaarden gelden:

  1. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m².

  2. Detailhandel mag uitsluitend op de begane grond plaats vinden.

  3. Er dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein of in de directe omgeving.

 

 

Artikel 19 Leiding - Gas

 

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een gasleiding met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - gas'.

 

19.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 19.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

  3. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

19.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 19.2, met inachtneming van de volgende regels:

  1. De bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen.

  2. Er wordt geen afbreuk gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de leiding.

  3. Er wordt geen kwetsbaar object toegelaten.

  4. Vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

19.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

19.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Leiding' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

  5. het vellen en rooien van beplanting en/of bomen;

  6. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;

  7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  8. het permanent opslaan van goederen.

 

19.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 19.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. werkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten.

 

19.4.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 19.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van het veilig en doelmatig functioneren van de leiding is gewaarborgd.

  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 19.4.1 wint het bevoegd gezag schriftelijk advies in bij de betreffende leidingbeheerder.

 

Artikel 20 Leiding - Riool

 

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en/of bescherming van een rioolpersleiding met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding 'hartlijn leiding - riool'.

 

20.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  1. Op deze gronden mogen ten behoeve van de in lid 20.1 genoemde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

  2. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 m.

  3. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

 

20.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 20.2, met inachtneming van de volgende regels:

  1. De bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen.

  2. Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het veilig en doelmatig functioneren van de leiding en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

 

20.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

20.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden op de gronden met de bestemming 'Leiding - Riool' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen;

  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;

  3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem;

  4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;

  5. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveld- of weghoogte;

  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

  7. het permanent opslaan van goederen.

 

20.4.2 Uitzonderingen

Het in lid 20.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.

 

20.4.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 20.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van het veilig en doelmatig functioneren van de leiding is gewaarborgd.

  2. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 20.4.1 wint het bevoegd gezag advies in bij de betreffende leidingbeheerder.

 

Artikel 21 Waarde - Archeologie 1

 

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

 

21.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. Indien uit het in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 

21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

21.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden meer dan 100 m² bedraagt:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakte- verhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.

 

21.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 21.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

21.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 21.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

  2. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

 

Artikel 22 Waarde - Archeologie 2

 

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

 

22.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. Indien uit het bepaalde in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 

22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

22.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden meer dan 500 m² bedraagt:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakte- verhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld

 

22.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 22.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

22.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 22.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

  2. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

 

Artikel 23 Waarde - Archeologie 3

 

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

 

23.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. Indien uit het bepaalde in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

23.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden meer dan 5.000 m² bedraagt:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakte- verhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld

 

23.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 23.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

23.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 23.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

  2. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

 

Artikel 24 Waarde - Archeologie 4

 

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 4’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

 

24.2 Bouwregels

  1. Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10.000 m², een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

  2. Indien uit het bepaalde in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  1. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

24.3.1 Werken en werkzaamheden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien de oppervlakte van deze werken en werkzaamheden meer dan 10.000 m² bedraagt:

  1. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakte- verhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

  2. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  3. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld

 

24.3.2 Uitzonderingen

Het in lid 24.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

  2. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

24.3.3 Toelaatbaarheid

  1. De in lid 24.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

  2. Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

  3. Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

 

Artikel 25 Waterstaat - Waterkering

 

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  1. de instandhouding, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de waterkering;

  2. bij deze bestemming behorende voorzieningen zoals kunstwerken, dijksloten en andere waterstaatswerken.

 

25.2 Bouwregels

 

25.2.1 Gebouwen

In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen op of in deze bestemming begrepen gronden geen gebouwen worden gebouwd.

 

25.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk voor het beheer en onderhoud van de waterkering mogen worden opgericht tot een maximale bouwhoogte van 3 m.

 

25.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 25.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, met dien verstande dat:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering;

  2. alvorens te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning het bevoegd gezag het advies inwint van de beheerder van de waterkering.