Regels, behorende bij het

bestemmingsplan "Druten - Oost" van de

gemeente Druten

 

 

Opdrachtgever:

 

Gemeente Druten

Postbus 1

6650 AA  Druten

 

 

 

 

 

Wissing stedebouw en ruimtelijke vormgeving b.v.

Barendrecht

 

 

 

Barendrecht, 7 juli 2011


Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1                                       Inleidende regels

                               Artikel 1              Begrippen

                               Artikel 2              Wijze van meten

                              

Hoofdstuk 2                                       Bestemmingsregels

 

Paragraaf 2.1                                    Bestemmingen

                               Artikel 3              Agrarisch

                               Artikel 4              Agrarisch - Landschapswaarden

                               Artikel 5              Groen

                               Artikel 6              Groen – met waarden

                               Artikel 7              Verkeer

                               Artikel 8              Water

 

Paragraaf 2.2                                    Uit te werken bestemmingen

 

                               Artikel 9              Wonen - Uit te werken-1

                               Artikel 10            Wonen - Uit te werken-2

                               Artikel 11            Wonen - Uit te werken-3

                              

Paragraaf 2.3                                    Dubbelbestemmingen

                               Artikel 12            Waarde – Archeologie 2

                               Artikel 13            Waarde – Archeologie 4

                               Artikel 14            Waterstaat – Waterkering - beschermingszone

                               Artikel 15            Waterstaat – Waterkering - buitenbeschermingszone

 

Hoofdstuk 3                                       Algemene regels

                               Artikel 16            Anti – dubbeltelbepaling

                               Artikel 17            Algemene gebruiksregels

                               Artikel 18            Algemene aanduidingsregels

                               Artikel 19            Algemene afwijkingssregels

                               Artikel 20            Algemene wijzigingsregels

                              

Hoofdstuk 4                                       Overgangs- en slotregels

                               Artikel 21            Overgangsrecht

                               Artikel 22            Slotregel

 

Bijlage 1                        Nota Parkeernormen 2011
Hoofdstuk 1                    Inleidende regels

 

Artikel 1                         Begrippen

                                      In dit plan wordt verstaan onder:

 

a.       Plan

          Het bestemmingsplan "Druten - Oost" van de gemeente Druten.

 

b.       Bestemmingsplan

          De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in GML-bestand NL.IMRO.0225.BPdruoost-1103.

 

c.       Aanduiding

          Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

d.       Aanduidingsgrens

          De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

e.       Afhankelijke woonruimte

          Een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;

 

f.        Bebouwing

          Een of meer bouwwerken en/of andere bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

g.       Bebouwingspercentage

          Een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwperceel c.q. bestemmingsvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

 

h.       Beroepsuitoefening aan huis

          De uitoefening van een beroep, niet zijnde een vrij beroep, in de woning waarin de beroepsuitoefenaar woont, mits deze uitoefening ondergeschikt is aan de woonfunctie als hoofdfunctie van de woning en het uiterlijk aanzien van de woning niet zodanig verandert dat de woning het karakter van een woning grotendeels verliest en mits deze uitoefening geen onevenredige afbreuk doet aan het woonklimaat in de directe omgeving.

 

i.        Bestemmingsgrens

          De grens van een bestemmingsvlak.

 

j.        Bestemmingsvlak

          Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

k.       Bouwen

          Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

l.        Bouwgrens

          De grens van een bouwvlak.

 

m.      Bouwperceel

          Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

n.       Bouwperceelgrens

          De grens van een bouwperceel.

 

o.       Bouwvlak

          Een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegestaan.

 

p.       Bouwwerk

          Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

q.       Bijgebouw

          Een gebouw, behorende bij een woning op hetzelfde bouwperceel al dan niet aan die woning gebonden, zoals een berging, hobbyruimte, dierenverblijf, garagebox of uitbreiding van de woning.

 

r.        Dure/middeldure/goedkope woning

          Categorisering van woningen zoals vastgelegd in de Woonvisie van de provincie Gelderland.

 

s.       Gebouw

          Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

t.        Kleinschalige dagrecreatie

          Ondergeschikte, aan de bedrijfsvoering of aan de toeristische omgeving gerelateerde activiteiten, zoals rondleidingen, opstellingen, demonstraties of workshops, welke plaatsvinden binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot een uur na zonsondergang;

 

u.       Mantelzorg

          Langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg aan huisgenoten voor elkaar overstijgt;

         

v.       Meergezinswoning/ gestapelde woning

          Een gebouw, dat twee of meer geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen bevat;

 

w.      Peil

Voor gebouwen, waarvan de toegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

x.       Reguliere horeca

          Het bedrijfsmatig verstrekken van dranken  en etenswaren voor consumptie ter plaatse en/of het verstrekken van bedrijfsmatige logies, waarbij de bedrijfsmatige activiteiten ter plaatse de hoofdfunctie betreffen en als dusdanig zijn bestemd;

 

y.       Straatmeubilair

          Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals draagconstructies voor reclame, voorwerpen van beeldende kunst, vitrines, zitbanken, bloembakken, speeltoestellen, straatverlichting of bewegwijzering; verkooppunten voor motorbrandstoffen worden niet begrepen onder straatmeubilair.

 

z.       Theetuin/terras

          Het bij woningen bedrijfsmatig verstrekken van niet-alcoholische dranken en aan de bedrijfsactiviteiten of toeristische omgeving gerelateerde consumpties/versnaperingen voor gebruik ter plaatse en in samenhang met kleinschalige dagrecreatie, met dien verstande dat reguliere horeca, hieronder inbegrepen exploitatie van een zaalaccommodatie, uitdrukkelijk niet is toegestaan;

 

aa.     Voorgevellijn

          De denkbeeldige lijn die direct langs de voorgevel van een gebouw en in het verlengde daarvan, over de gehele breedte van het bouwperceel, getrokken kan worden.

 

bb.     Voorperceelsgrens

          De grens van een perceel die naar de weg is toegekeerd.

         

cc.     Vrij beroep

          De uitoefening van een beroep op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied in een woning of bijgebouw, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

 

dd.     Woonfunctie

          Het voornaamste gebruik waarvoor een woning bedoeld is, zoals het verschaffen van onderdak en beschutting aan mensen, die daar hun hoofdverblijf hebben.

 

ee.     Woonunit

          Een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag-, of bewoning door één of meer personen, waaronder ook een stacaravan wordt verstaan.

 

ff.       Woning

          Een gebouw of gedeelte van een gebouw, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.


Artikel 2                         Wijze van meten

                                      Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

                                      a.       De dakhelling

          Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

b.       De breedte en diepte van een gebouw

          Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of harten van gemeenschappelijke scheidsmuren, op 1 meter boven peil.

 

c.       De goothoogte van een bouwwerk

          Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

d.       De bouwhoogte van een bouwwerk

          Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

e.       De inhoud van een bouwwerk

          Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

f.        De oppervlakte van een bouwwerk

          Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.


Hoofdstuk 2                    Bestemmingsregels

Paragraaf 2.1                 Bestemmingen

 

Artikel 3                         Agrarisch

          Bestemmingsomschrijving

1.       De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a        agrarisch grondgebruik, uitgezonderd tuinbouw ter plaatse van de aanduiding ‘tuinbouw uitgesloten’;

b        voorzieningen voor langzaamverkeer;

c        tuinen, erven en verhardingen;

d        groenvoorzieningen;

e        watergangen;

f         water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

          Bouwregels

2.       Gebouwen

          Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.       Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

          Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a        De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

b        De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

Afwijken van de bouwregels

4.       Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking  van het bepaalde in lid 2 voor het bouwen van melkstallen en schuilgelegenheden, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a        De inhoud mag niet meer bedragen dan 150 .

b        De goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,8 m.

c        De afstand van een gebouw tot het hart van elke weg mag niet minder bedragen dan 25 m.

 


Artikel 4                         Agrarisch - Landschapswaarden

          Bestemmingsomschrijving

                             1.      De voor 'Agrarisch - Landschapswaarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a        agrarisch grondgebruik, uitgezonderd tuinbouw ter plaatse van de aanduiding ‘tuinbouw uitgesloten’;

b        voorzieningen voor langzaamverkeer;

c        tuinen, erven en verhardingen;

d        groenvoorzieningen;

e        watergangen;

f         water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

g.       ontsluitingen en bouwwegen

h        de bescherming van landschapswaarden zijn als zodanig met de volgende aanduidingen aangegeven:

          ‘specifieke vorm van agrarisch – kleine houtopstanden’: kleine houtopstanden;

          ‘specifieke vorm van agrarisch – bijzondere waterhuishoudkundige omstandigheden’: bijzondere waterhuishoudkundige omstandigheden.

i.        een duiker ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – duiker’

 

          Bouwregels

2.       Gebouwen

          Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

3.       Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

          Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a        De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.

b        De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

 

Afwijken van de bouwregels

4.       Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking  van het bepaalde in lid 2 voor het bouwen van melkstallen en schuilgelegenheden, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a        De inhoud mag niet meer bedragen dan 150 .

b        De goothoogte mag niet meer bedragen dan 2,8 m.

c        De afstand van een gebouw tot het hart van elke weg mag niet minder bedragen dan 25 m.


Artikel 5                         Groen

 

          Bestemmingsomschrijving

1.       De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor groen, water, watervoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, voet- en fietspaden, kunstwerken, sirenemasten, bouwwegen,ter plaatse van de aanduiding ‘ontsluiting: tevens voor ontsluitingen, hondenuitlaatplaatsen en inritten, alsmede voor een duiker ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – duiker’.

                                              

          Bouwregels

2.       Op de voor Groen bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd: bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 8 m, uitgezonderd een sirenemast waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 18 m.


Artikel 6                         Groen – Met waarden

 

          Bestemmingsomschrijving

1.       De voor Groen – Met waarden aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       behoud, bescherming en herstel van landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische waarden;

b.       semi-agrarische doeleinden in de vorm van weide- en grasland een en ander met bijbehorende andere-bouwwerken;

c.       groenvoorzieningen;

 

          Bouwregels

2.       Op de voor Groen – Met waarden bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd: bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

 

          Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

3.       Het is verboden om op de in lid 1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de navolgende andere werken of werkzaamheden uit te voeren:

a.       het egaliseren, afgraven en ophogen van gronden;

b.       het vellen en rooien van houtgewas;

c.       het aanleggen en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;

d.       het aanleggen van boven- en ondergrondse leidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;

e.       het aanleggen van waterlopen en het aanleggen van onderbemalingen.

 

4.       Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden  mag alleen en moet worden geweigerd, indien door de uitvoering van het ander-werk of werkzaamheid dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen blijvend onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de landschapswaarden van het gebied, en hier  door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende tegemoet wordt gekomen.     

 

5.       Het in lid 3, opgenomen verbod geldt niet voor:

a.       andere werken of werkzaamheden van ondergeschikte betekenis binnen het op de bestemming gerichte normale onderhoud en beheer;

b.       andere werken of werkzaamheden, die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

 


Artikel 7                         Verkeer

 

          Bestemmingsomschrijving

1.       De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor ontsluitingswegen, verkeersruimte met de daarbij behorende voorzieningen, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, water, watervoorzieningen, nutsvoorzieningen, sirenemasten en hondenuitlaatplaatsen, alsmede voor een duiker ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van verkeer – duiker’.

 

Bouwregels

2.       Op de voor Verkeer bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend worden gebouwd: bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder in elk geval straatmeubilair is begrepen, waarvan de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 8 m, uitgezonderd een sirenemast waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 18 m.

 

          Specifieke gebruiksregel

3.       Als verboden gebruik wordt in elk geval aangemerkt de verkoop en opslag van motorbrandstoffen.

 


Artikel 8                        Water

 

          Bestemmingsomschrijving

1.       De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor waterpartijen, watergangen, waterberging, waterbeheersing, oeververbindingen, kunstwerken en bouwwegen.

 

          Bouwregels

2.       Op de voor Water bestemde gronden mogen ten dienste van de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, waaronder in elk geval vlonders, aanlegsteigers, duikers, dammen en bruggen zijn begrepen, tot een maximale hoogte van 2 m.

 


Paragraaf 2.2                 Uit te werken bestemmingen

 

Artikel 9                         Wonen - Uit te werken-1

 

                                      Bestemmingsomschrijving                                                                 

1.       De voor Wonen - Uit te werken-1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       gestapelde en grondgebonden woningen met parkeervoorzieningen, tuinen en erven;

b.       bijgebouwen ten dienste van de onder a. bedoelde woningen;

c.       groen en water met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder in elk geval begrepen speelvoorzieningen en voorwerpen van beeldende kunst;

d.       verkeersruimte in de vorm van woonstraten, woonpaden, voet- en fietspaden, bouwwegen, calamiteitenontsluitingen, parkeervoorzieningen met bijbehorend straatmeubilair en sirenemasten;

e.       nutsvoorzieningen;

f.        hondenuitlaatplaatsen.

 

          Uitwerkingsregels

2.       Burgemeester en wethouders werken op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de in lid 1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de in lid 3 opgenomen bouwregels en met inachtneming van de volgende regels:

a.       het aantal woningen bedraagt ten hoogste 176;

b.       per periode van 12 maanden mogen in het plangebied gemiddeld 25 woningen worden gebouwd;

 

Bouwregels

3.       Op de tot Wonen - Uit te werken-1 bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd: bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

         

          Woningen

a.       de bouwhoogte van grondgebonden woningen bedraagt ten hoogste 12 m;

b.       de bouwhoogte van gestapelde woningen bedraagt ten hoogste 15 m;     

c.       de grondgebonden woningen mogen uitsluitend met een kap worden afgedekt;

 

Bijgebouwen

e.       bijgebouwen mogen niet voor de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan worden gebouwd, met uitzondering van een entree en erkers, mits:

1.       de afstand tot de voorperceelsgrens tenminste 1 m bedraagt;

2.       de diepte van de erker niet meer bedraagt dan 1,5 m en van een entree niet meer dan 2 m;

3.       de breedte niet meer bedraagt dan 3,5 m;

4.       de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,5 m;

f.        vrijstaande bijgebouwen behorende bij halfvrijstaande of vrijstaande woningen dienen op een afstand van tenminste 3 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd; Voor overige vrijstaande bijgebouwen bedraagt deze afstand 1,5 m.

g.       het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen per  woning mag ten hoogste bedragen:

1.       70 m2 voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 1000 m2;

2.       100 m2 voor bouwpercelen groter dan 1000 m2.

h.       de goothoogte van een bijgebouw bedraagt niet meer dan 3,5 m;

          de bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt niet meer dan 5,5 m.

 

Nutsvoorzieningen

i.        de oppervlakte van een nutsgebouw mag niet meer bedragen dan 50 m2;

j.        de goothoogte van een nutsgebouw bedraagt niet meer dan 5 m;

 

          Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

k.       de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 8 m uitgezonderd een sirenemast waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 18 m.

 

Voorlopig bouwverbod

          Zolang en voor zover de in lid 2 bedoelde uitwerking geen rechtskracht heeft, is bouwen verboden. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in dit lid op voorwaarde dat het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan.

 

Nadere eisen

4.       Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot de situering, de afmeting, dakbeëindiging, de kapvorm en de goot- en bouwhoogte van de in dit artikel genoemde bebouwing, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met:

-         het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit;

          -         de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;

          -        de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

5.       Nadere eisen zoals bedoeld in lid 4 kunnen ook worden gesteld ten behoeve van het verkrijgen van een harmonieuze ruimtelijke opbouw van het plangebied.

         

          Afwijkingsbevoegdheid

6.       Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van beroepsuitoefening aan huis mits de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroepsuitoefening een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Er mag geen sprake zijn van verkeersaantrekkende werking dan wel van ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu in de buurt. Alvorens omgevingsvergunning kan worden verleend dient een parkeertoets te zijn uitgevoerd met een positief resultaat.


Artikel 10                       Wonen - Uit te werken-2

 

                                      Bestemmingsomschrijving

                       1.             De voor Wonen - Uit te werken-2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       twee aaneen geschakelde en  vrijstaande woningen met parkeervoorzieningen, tuinen en erven;

b.       bijgebouwen ten dienste van de onder a. bedoelde woningen;

c.       groen en water met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder in elk geval begrepen speelvoorzieningen en voorwerpen van beeldende kunst;

d.       verkeersruimte in de vorm van woonstraten, woonpaden, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen met bijbehorend straatmeubilair en sirenemasten;

e.       nutsvoorzieningen;

f.        hondenuitlaatplaatsen.

 

          Uitwerkingsregels

2.       Burgemeester en wethouders werken op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de in lid 1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de in lid 3 opgenomen bouwregels en met inachtneming van de volgende regels:

a.       het aantal vrijstaande woningen bedraagt maximaal 10 dan wel het aantal twee aaneen geschakelde woningen bedraagt maximaal 14;

b.       per periode van 12 maanden mogen in het plangebied gemiddeld 25 woningen worden gebouwd;

 

Bouwregels

3.       Op de tot Wonen - Uit te werken-2 bestemde gronden mogen uitslui­tend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

         

          Woningen

a.       de bouwhoogte van woningen bedraagt ten hoogste 12 m;

b.       de woningen mogen uitsluitend met een kap worden afgedekt.

 

Bijgebouwen

c.       bijgebouwen mogen niet voor de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan worden gebouwd, met uitzondering van een entree en erkers, mits:

1.       de afstand tot de voorperceelsgrens tenminste 1 m bedraagt;

2.       de diepte van de erker niet meer bedraagt dan 1,5 m en van een entree niet meer dan 2 m;

3.       de breedte niet meer bedraagt dan 3,5 m;

4.       de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,5 m;

d.       vrijstaande bijgebouwen behorende bij twee aaneen geschakelde of vrijstaande woningen dienen op een afstand van tenminste 3 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd;

e.       het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen per  woning mag ten hoogste bedragen:

1.       70 m2 voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 1000 m2;

2.       100 m2 voor bouwpercelen groter dan 1000 m2 .

f.        de goothoogte van een bijgebouw bedraagt niet meer dan 3,5 m;

          de bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt niet meer dan 5,5 m.

 

Nutsvoorzieningen

g.       de oppervlakte van een nutsgebouw mag niet meer bedragen dan 50 m2;

h.       de goothoogte van een nutsgebouw bedraagt niet meer dan 5 m;

 

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

i.        de bouwhoogte van voorwerpen van beeldende kunst bedraagt niet meer dan 8 m uitgezonderd een sirenemast waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 18 m.

 

Voorlopig bouwverbod

          Zolang en voor zover de in lid 2 bedoelde uitwerking geen rechtskracht heeft, is bouwen verboden. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in dit lid op voorwaarde dat het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan.

         

Nadere eisen

4.       Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot de situering, de afmeting, dakbeëindiging, de kapvorm en de goot- en bouwhoogte van de in dit artikel genoemde bebouwing, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met:

-         het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit;

          -         de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;

          -        de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

5.       Nadere eisen zoals bedoeld in lid 4 kunnen ook worden gesteld ten behoeve van het verkrijgen van een harmonieuze ruimtelijke opbouw van het plangebied.

 

Afwijkingsbevoegdheid

6.       Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van beroepsuitoefening aan huis mits de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroepsuitoefening een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Er mag geen sprake zijn van verkeersaantrekkende werking dan wel van ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu in de buurt. Alvorens omgevingsvergunning kan worden verleend dient een parkeertoets te zijn uitgevoerd met een positief resultaat.


Artikel 11                      Wonen - Uit te werken-3

 

Bestemmingsomschrijving

1.       De voor Wonen - Uit te werken-3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.       gestapelde en grondgebonden woningen met parkeervoorzieningen, tuinen en erven;

b.       bijgebouwen ten dienste van de onder a. bedoelde woningen;

c.       groen en water met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder in elk geval begrepen speelvoorzieningen en voorwerpen van beeldende kunst;

d.         verkeersruimte in de vorm van woonstraten, woonpaden, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen met bijbehorend straatmeubilair en sirenemasten;

e.       nutsvoorzieningen;

f.        hondenuitlaatplaatsen.

 

Uitwerkingsregels

2.       Burgemeester en wethouders werken op grond van artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening de in lid 1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de in lid 3 opgenomen bouwregels en met inachtneming van de volgende regels:

a.       het aantal woningen bedraagt ten hoogste 60;

b.       per periode van 12 maanden mogen in het plangebied gemiddeld 25 woningen worden gebouwd;

 

Bouwregels

3.       Op de tot Wonen - Uit te werken-3 bestemde gronden mogen uitslui­tend worden gebouwd: bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat:

         

Woningen

a.       de bouwhoogte van grondgebonden woningen bedraagt ten hoogste 12 m;

b.       de bouwhoogte van gestapelde woningen bedraagt ten hoogste 18 m;        

c.       de grondgebonden woningen mogen uitsluitend met een kap worden afgedekt.

 

Bijgebouwen

d.       bijgebouwen mogen niet voor de voorgevel van de woning of het verlengde daarvan worden gebouwd, met uitzondering van een entree en erkers, mits:

1.       de afstand tot de voorperceelsgrens tenminste 1 m bedraagt;

2.       de diepte van de erker niet meer bedraagt dan 1,5 m en van een entree niet meer dan 2 m;

3.       de breedte niet meer bedraagt dan 3,5 m;

4.       de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3,5 m;

e.       vrijstaande bijgebouwen behorende bij halfvrijstaande of vrijstaande woningen dienen op een afstand van tenminste 3 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan te worden gebouwd; Voor overige vrijstaande bijgebouwen bedraagt deze afstand 1,5 m.

f.        het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen per  woning mag ten hoogste bedragen:

1.       70 m2 voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 1000 m2;

2.       100 m2 voor bouwpercelen groter dan 1000 m2 .

g.       de goothoogte van een bijgebouw bedraagt niet meer dan 3,5 m;

          de bouwhoogte van een bijgebouw bedraagt niet meer dan 5,5 m.

 

Nutsvoorzieningen

h.       de oppervlakte van een nutsgebouw mag niet meer bedragen dan 50 m2;

i.        de goothoogte van een nutsgebouw bedraagt niet meer dan 5 m;

 

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

j.        de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 8 m uitgezonderd een sirenemast waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 18 m.

 

Voorlopig bouwverbod

          Zolang en voor zover de in lid 2 bedoelde uitwerking geen rechtskracht heeft, is bouwen verboden. Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in dit lid op voorwaarde dat het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerp-uitwerkingsplan.

 

          Nadere eisen

4.       Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot de situering, de afmeting, dakbeëindiging, de kapvorm en de goot- en bouwhoogte van de in dit artikel genoemde bebouwing, indien dit naar hun oordeel noodzakelijk is in verband met:

-         het realiseren van de met het plan beoogde stedenbouwkundige kwaliteit;

          -         de bebouwingskarakteristiek van de omgeving;

          -        de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

5.       Nadere eisen zoals bedoeld in lid 4 kunnen ook worden gesteld ten behoeve van het verkrijgen van een harmonieuze ruimtelijke opbouw van het plangebied.

 

          Afwijkingsbevoegdheid

6.       Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 1 ten behoeve van beroepsuitoefening aan huis mits de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroepsuitoefening een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. Er mag geen sprake zijn van verkeersaantrekkende werking dan wel van ernstige c.q. onevenredige hinder voor het woonmilieu in de buurt. Alvorens omgevingsvergunning kan worden verleend dient een parkeertoets te zijn uitgevoerd met een positief resultaat.


 Paragraaf 2.3                Dubbelbestemmingen

 

Artikel 12                       Waarde – Archeologie 2

                                      Bestemmingsomschrijving

1.       De voor Waarde – Archeologie 2 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

 

                         2.          Bouwregels

a.       Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 , een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

b        Indien uit het bepaalde in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

1.       De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

2.       De verplichting tot het doen van opgravingen.

3.       De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

c         Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 

 

3.       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

          Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a        het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van

          oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

b        het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

c        het aanleggen van leidingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.

 

4.       Uitzonderingen

          Het in lid 3 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a        het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b        reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

5.       Toelaatbaarheid

a        De in lid 3 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

b        Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

c        Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.


 Artikel 13                      Waarde – Archeologie 4

                                      Bestemmingsomschrijving

1.       De voor Waarde – Archeologie 4 aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de gronden.

 

                         2.          Bouwregels

a.       Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 10000 , een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

b        Indien uit het bepaalde in sub a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

1.       De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.

2.       De verplichting tot het doen van opgravingen.

3.       De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

c        Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 

 

3.       Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

          Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

a        het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

b        het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

c        het aanleggen van leidingen dieper dan 0,50 m onder het maaiveld.

 

4.       Uitzonderingen

          Het in lid 3 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a        het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b        reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

5.       Toelaatbaarheid

a        De in lid 3 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

b        Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

c        Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van de archeologische waarde van het bevoegd gezag het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.


Artikel 14                       Waterstaat – Waterkering - beschermingszone

                                     

                                      Bestemmingsomschrijving

                              1.     De voor waterstaat – waterkering - beschermingszone aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer van waterstaatsdoeleinden.

                                     

                                      Bouwregels

2.       Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

a.       uitsluitend toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterstaatsdoeleinden;

b.       de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m bedragen.

 

Afwijken van bouwregels

   3.    Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 2 met inachtneming van de volgende regels:

a.       een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;

b.       voordat een besluit over de omgevingsvergunning wordt genomen hoort het bevoegd gezag het waterschap, dat verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterkering.

 

Specifieke gebruiksregels

                               4.    a.       de regels van de dubbelbestemming gelden primair ten

opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt.

b.       de regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.


Artikel 15                       Waterstaat – Waterkering - buitenbeschermingszone

                                     

                                      Bestemmingsomschrijving

                              1.     De voor waterstaat – waterkering - buitenbeschermingszone aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het beheer van waterstaatsdoeleinden.

                                     

                                      Bouwregels

2.       Ter plaatse van de in deze bestemming bedoelde gronden mag uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de bestemming, en voorts met inachtneming van de volgende regels:

a.       uitsluitend toegestaan zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de waterstaatsdoeleinden;

b.       de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m bedragen.

 

Afwijken van bouwregels

   3.    Het bevoegd gezag kan omgevingsvergunning  verlenen ter afwijking van het bepaalde in lid 2 met inachtneming van de volgende regels:

a.       een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend voor bouwwerken, voor zover deze zijn toegestaan op grond van de regels van de andere bestemmingen, waarmee de dubbelbestemming samenvalt;

b.       voordat een besluit over de omgevingsvergunning wordt genomen hoort het bevoegd gezag het waterschap, dat verantwoordelijk is voor (het beheer van) de waterkering.

 

Specifieke gebruiksregels

                               4.    a.       de regels van de dubbelbestemming gelden primair ten

opzichte van de regels van iedere andere bestemming, waarmee de dubbelbestemming samenvalt.

b.      de regels van een andere bestemming zijn van overeenkomstige toepassing indien en voor zover deze regels in overeenstemming zijn met de regels van de dubbelbestemming.


Hoofdstuk 3                    Algemene regels

 

Artikel 16                       Anti-dubbeltelbepaling

                                      Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.


Artikel 17                       Algemene gebruiksregels

a.       Het is verboden te bouwen dan wel het feitelijk gebruik van gronden en/of bestaande bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de gestelde eisen ten aanzien van parkeren, stallen, laden en lossen. Indien een bouwplan daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De parkeer- en stallingsbehoefte wordt bepaalde op de wijze zoals beschreven in bijlage 1.

b.       De ruimte voor het parkeren of stallen van auto’s moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt voldaan indien de afmetingen bedragen bij:

1.       langsparkeerplaatsen ten minste 1,8 m bij 6m;

2.       haaksparkeerplaatsen ten minste 2,5m bij 5m,

3.       bij begrenzing aan èèn of aan beide(n) door vaste obstakels (zoals muren), ten minste 3m bij 5m;

4.       mindervalideparkeerplaatsen. Voorzover die ruimte niet in de lenterichting aan een trottoir  grenst, ten minste 3,5m bij 5m;

c.       indien een bouwplan daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het laden of lossen van goederen in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op de bij het  bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden.

d.       Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a t/m c. Het bevoegd gezag neemt hierbij onder andere in overweging of:

1.       het bouwplan feitelijk en /of economisch gezien redelijkerwijs zodanig kan worden aangepast dat alsnog wordt voldaan aan de parkeerregels;

2.       het belang dat met het voldoen aan de parkeerregels is gediend niet onevenredig wordt aangetast;

3.       er op andere wijze in de benodigde parkeer-, stallings-, laad- of losruimte wordt voorzien.

e.       ruimte(n) voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen, bromfietsen en fietsen, voor zover de aanwezigheid van deze ruimten krachtens deze parkeerregels is geëist, dient te allen tijde voor dit doel beschikbaar te blijven. Ander gebruik wordt aangemerkt als strijdig gebruik.    


Artikel 18                       Algemene Aanduidingsregels

         

Milieuzone - spuitzone

1.       Het is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding “milieuzone - spuitzone” gevoelige functies te realiseren, behoudens indien voor de realisering van de gevoelige functie omgevingsvergunning van het bevoegd gezag is verkregen. Omgevingsvergunning mag pas worden verleend nadat uit nader milieutechnisch onderzoek blijkt dat de milieubelemmeringen zijn opgeheven.

 

2.       Vrijwaringszone – straalpad 2

          Voor zover gebouwen en andere bouwwerken, die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsomschrijvingen behorende bij de betreffende bestemmingen, zijn gelegen ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone – straalpad 2’, mag de bouwhoogte van de betreffende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 37 m.

 

          Wro-zone - wijzigingsgebied

3.       Het bevoegd gezag kan ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied’ het plan wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ in de vorm van gestapelde en grondgebonden woningen met de bijbehorende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met dien verstande dat:

a.       er ten hoogste 200 woningen mogen worden gebouwd;

b.       de bouwhoogte van grondgebonden woningen bedraagt ten hoogste 12 m;

c.       de bouwhoogte van gestapelde woningen bedraagt ten hoogste 15 m;

d.       het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen per  woning mag ten hoogste bedragen:

1.       70 m2 voor bouwpercelen kleiner of gelijk aan 1000 m2;

2.       100 m2 voor bouwpercelen groter dan 1000 m2

e.       eveneens zijn toegestaan tuinen, erven, groen en water met de daarbij behorende voorzieningen, waaronder in elk geval begrepen speelvoorzieningen en voorwerpen van beeldende kunst, verkeersruimte in de vorm van woonstraten, woonpaden, voet- en fietspaden, parkeervoorzieningen met bijbehorend straatmeubilair en sirenemasten en nutsvoorzieningen;


Artikel 19                       Algemene afwijkingsregels

 

1.       Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van:

a.       maximale hoogte-, breedte-, oppervlakte- en inhoudsmaten voor bebouwing als aangegeven op de verbeelding, dan wel omschreven in de regels, mits de afwijking van enige maat ten hoogste bedraagt 10% en de bestemmingsgrens niet wordt overschreden;

b.       de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen, teneinde geringe veranderingen aan te brengen, indien dit door afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding noodzakelijk is voor een juiste aanpassing van het plan aan de werkelijke toestand van het terrein;

c.       de in hoofdstuk 2 omschreven bestemmingsregels voor de oprichting van bouwwerken ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen, zoals telefooncellen, abri's, brievenbussen en laagspanningsverdeelkasten, mits:

1.       de oppervlakte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 35 m2;

2.       de bouwhoogte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 4 m;

2.       Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen en toestaan dat een (vrijstaand) bijgebouw of een woonunit bij een (bedrijfs-/dienst)woning gebruikt wordt als afhankelijke woonruimte, mits:

a.       er aantoonbare behoefte bestaat aan mantelzorg, dan wel de mantelzorgbehoevende(n) ouder is (zijn) dan 70 jaar. De behoefte aan mantelzorg kan worden aangetoond door middel van een verklaring van een onafhankelijke deskundige;

b.       woonunits mogen worden gebruikt voor bewoning ten behoeve van het verlenen van mantelzorg, met dien verstande dat:

          a. het karakter van de omgeving moet wat betreft de aanwezige landschapswaarden, gehandhaafd blijven. Indien noodzakelijk moet hiervoor de woonunit landschappelijk worden ingepast;

          b. de bouwhoogte van de tijdelijke woonunit mag niet meer dan 3 meter bedragen;

          c. de woonunit wordt verwijderd indien noodzaak tot mantelzorg is vervallen.

c.       voorzieningen die het bijgebouw of de woonunit geschikt maken voor bewoning slechts aanwezig mogen zijn gedurende de periode dat mantelzorg wordt verleend en maximaal drie maanden nadat bewoning van het bijgebouw is beëindigd;

d.       bewoning van het bijgebouw en de woonunit dienen direct te worden beëindigd nadat de mantelzorgbehoefte is komen te vervallen, tenzij niet direct een geschikte vervangende zelfstandige woonruimte beschikbaar is. In dat geval mag bewoning van het bijgebouw  en de woonunit maximaal 12 maanden worden voortgezet nadat de mantelzorgbehoefte is komen te vervallen;

e.       het bijgebouw en de woonunit zijn gelegen binnen het bouwvlak dan wel de afstand tot het hoofdgebouw maximaal 20 meter bedraagt;

f.        de oppervlakte ten behoeve van mantelzorg in een bijgebouw of woonunit maximaal 70 m2 bedraagt, met dien verstande dat de maximaal toegestane oppervlakte aan bijgebouwen niet wordt overschreden;

g.       de bewoning in het kader van mantelzorg niet plaats vindt op de verdiepingen van een bijgebouw;

h.       het gebruik van een bijgebouw of woonunit voor bewoning niet leidt tot een onevenredige aantasting van de omgeving en belangen van derden;

i.        er geen milieuhygiënische belemmeringen bestaan tegen het gebruik van het bijgebouw of woonunit voor bewoning, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke (tijdelijke) omstandigheden, die samenhangen met de betreffende locatie.

j.        Het bevoegd gezag trekt de omgevingsvergunning, verleend op grond van het vorige lid in, indien bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

3.       Afwijken ten behoeve van kleinschalige logiesaccommodaties

          Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ter afwijking van de bestemmingsregels ten behoeve van kleinschalige logiesaccommodaties bij een (bedrijfs/dienst)woning, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

a.       de accommodatie beschikt over maximaal 4 kamers met gedeelde voorzieningen of maximaal 2 logieseenheden met eigen voorzieningen en biedt ruimte aan maximaal 8 personen tegelijkertijd per nacht;

b.       de aanvrager is verplicht een nachtregister bij te houden;

c.       permanent verblijf is niet toegestaan;

d.       het gebouw waarop de aanvraag betrekking heeft betreft de woning zelf of staat vast aan de woning;

e.       in afwijking van het bepaalde onder d. kan ook een omgevingsvergunning verleend worden voor het gebruik van bijgebouwen als kleinschalige logiesaccommodaties, indien het gaat om Gemeentelijke of Rijksmonumenten.

f.        de woonfunctie in de woning blijft in overwegende mate behouden;

g.       aangetoond dient te worden dat de activiteit geen extra parkeerruimte vereist binnen het gebied;

h.       de landschappelijke, cultuurhistorische en/of architectonische waarden van het gebouw of complex dienen behouden te blijven;

i.        de omgevingsvergunning mag geen onevenredig gevolgen hebben voor het woon- of leefklimaat en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt.

j.        de omgevingsvergunning heeft geen nadelige gevolgen voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven of voor woningen;

k.       er bestaan geen milieuhygiënische belemmeringen tegen het gebruik van de woning voor kleinschalige logiesaccommodaties, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden, die samenhangen met de betreffende locatie.

4.       Afwijken ten behoeve van theetuin en kleinschalige dagrecreatie

          Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van de exploitatie van een theetuin en kleinschalige dagrecreatie bij een (bedrijfs/dienst)woning, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:                                          

a.       de omvang van het terras, veranda e.d. ten behoeve van het gebruik van consumpties door bezoekers mag ten hoogste 100 m2 bedragen;

b.       er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd in ondergeschikte vorm een beperkte verkoop in verband met de bedrijfsmatige activiteit,

c.       de oppervlakte aan uitstalruimte voor verkoop ten behoeve van de theetuin bedraagt niet meer dan 4 m2;

d.       ten behoeve van slechtweervoorzieningen en/of sanitaire voorzieningen mag maximaal 40% van het vloeroppervlak van de woning en de daarbij behorende bijgebouwen worden gebruikt voor de bedrijfsmatige activiteiten, tot een maximum oppervlakte van 45 m2;

e.       de functie waarvoor de gronden zijn bestemd blijft in overwegende mate behouden;

f.        degene die de bedrijfsactiviteit in hoofdzaak uitvoert is tevens bewoner van de woning;

g.       de betreffende activiteiten hebben niet een zodanige verkeersaantrekkende werking dat deze leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer;

h.       aangetoond dient te worden dat de activiteit geen extra parkeerruimte vereist binnen het openbaar gebied;

i.        de omgevingsvergunning levert geen onevenredig nadelige gevolgen op voor het woon- of leefklimaat en doet geen afbreuk aan het woonkarakter van de wijk of buurt;

j.        de omgevingsvergunning heeft geen nadelige gevolgen voor de bedrijfsvoering van omliggende (agrarische) bedrijven of voor woningen;

k.       er bestaan geen milieuhygiënische belemmeringen tegen het gebruik van de gronden bij de woning voor een theetuin en kleinschalige dagrecreatie, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke omstandigheden, die samenhangen met de betreffende locatie.

5.       De bevoegdheden als bedoeld in dit artikel zijn niet van toepassing, indien elders in deze regels met betrekking tot de in lid 1 genoemde situaties afwijkingsbevoegdheden bestaan.


Artikel 20                       Algemene wijzigingsregels

          Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen voor zover het betreft de begrenzingen van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen, met dien verstande dat de oppervlakte van de te wijzigen aaneengesloten bestemming met niet meer dan 10% mag worden gewijzigd, indien hierdoor het door de gemeenteraad vastgestelde beleid beter kan worden gerealiseerd, de aanliggende bestemmingen overeenkomstig worden gewijzigd en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.


Hoofdstuk 4                    Overgangs- en slotregels

 

Artikel 21                       Overgangsrecht

 

          Overgangsrecht bouwwerken

1.       Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

a.       gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.       na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

2.       Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking  van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

3.       Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

          Overgangsrecht gebruik

1.       Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

2.       Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

3.       Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

4.       Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.


 

Artikel 22                       Slotregel

                                      Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Druten - Oost van de gemeente Druten.