Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Druten-Zuid
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0225.BPdruzuid-1202

4.2 Milieu

4.2.1 Bodem
De gemeente Druten maakt gebruik van een bodemkwaliteitskaart en een bodembeheerplan, waarin de bodemkwaliteit en regels ten aanzien van grondverzet in beeld is gebracht.
 
De bodemkwaliteitskaart zoals beschreven in het bestemmingsplan is in december 2011, van rechtswege, na de maximale wettelijke geldigheid van 5 jaar, verlopen.
 
Na het vaststellen van de bodemkwaliteitskaart in 2006 is de regelgeving voor bodemkwaliteitskaarten veranderd.
 
Op dit moment zijn een nieuwe concept bodemkwaliteitskaart en een concept bodemnota opgesteld op basis van de huidige wet- en regelgeving. Deze kaart en de bodemnota moeten nog worden vastgesteld door de gemeente Druten.
 
Uit de (concept) bodemkwaliteitskaart blijkt dat de grond binnen het plangebied kan worden gerekend tot kwaliteit ‘wonen’ (oranje op de kaart) of kwaliteit ‘landbouw/natuur’ (groen op de kaart).
 
Hergebruik van grond is, binnen de kaders van de (concept) bodemnota, mogelijk in gebieden met een gelijke (of mindere) bodemkwaliteit.
 
4.2.2 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
 
Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Nader onderzoek naar geluid is in het kader van dit bestemmingsplan niet uitgevoerd.
4.2.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het 'Besluit Luchtkwaliteit 2005' en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het 'Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit' (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
 
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet uitgevoerd.
4.2.4 Externe veiligheid
Inleiding
Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR). Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.
 
Beleidsvisie Externe Veiligheid
De gemeente Druten hanteert een beleidsvisie met betrekking tot externe veiligheid, waarin de veiligheidsrisico’s in kaart zijn gebracht en beleid is opgenomen voor de beheersing van deze risico’s. Op rijksniveau en provinciaal niveau is wetgeving en beleid ontwikkeld dat richtinggevend is voor het beleid van de gemeente. De beleidsvisie is erop gericht om de gemeentelijke beleidsvrijheid op het gebied van externe veiligheid vorm te geven.
 
Ten behoeve van de beleidsvisie is een risico-inventarisatie verricht, waarbij de risico’s zijn onderzocht ten gevolge van inrichtingen waar wordt gewerkt met gevaarlijke stoffen. Vervolgens zijn uitspraken gedaan met betrekking tot het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Met betrekking tot het plaatsgebonden risico is er geen sprake van beleidsvrijheid voor gemeenten. Dit aspect is dan ook niet verder uitgewerkt. Wel is aangegeven wat de gemeentelijke ambities en beleidslijnen zijn met betrekking tot de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Daarnaast is aangegeven hoe kan worden omgegaan met het groepsrisico in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen voor inrichtingen. In de beleidsvisie is aangegeven dat de risicobronnen jaarlijks worden geïnventariseerd en dat de resultaten van deze inventarisatie worden betrokken bij ruimtelijke plannen. 
 
Raadpleging risicokaart
Landelijk is er een risicokaart opgesteld. Deze kaart geeft een eerste indicatie van aanwezige gevoelige objecten maar ook objecten, welke gevaar met zich meebrengen. Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat binnen het plangebied één gasleiding gelegen is en één tankstation (Tankstation Esso De Waal, De Koekoek 21). Het tankstation heeft inmiddels de verkoop van LPG gestaakt.
 
Externe veiligheid
Uitsnede risicokaart
   
Planspecifiek
Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk. Nader onderzoek is niet uitgevoerd.
  
4.2.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.  
Planspecifiek
 
De bedrijven die binnen het plangebied liggen, vallen binnen de bestemming ‘Bedrijf’. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 1 en 2. In het algemeen geldt dat bedrijvigheid in deze categorieën goed inpasbaar is in de woonomgeving en dat hinder naar omringende woningen relatief eenvoudig is te voorkomen.
 
Op een aantal locaties is bedrijvigheid aanwezig die in een hogere milieucategorie valt, deze functies zijn specifiek aangeduid (afvalverzamelstation en de brandweerkazerne, beide categorie 3.1 inrichtingen). Het betreft historische gegroeide situaties waarbij de betreffende bedrijven door middel van de milieuregelgeving en/of omgevingsvergunning voor een inrichting in hun activiteiten zijn beperkt. De wijze van bestemmen is zodanig dat uitsluitend deze bedrijfsactiviteit of catergorie 1 en 2 bedrijvigheid is toegestaan. In de Staat van Bedrijfsactiviteiten is een selectie gemaakt van toegestane bedrijven. Via een omgevingsvergunning kan een bedrijf worden toegestaan dat niet voorkomt in de Staat van Bedrijfsactiviteiten, maar naar aard en invloed op de omgeving gelijk is te stellen met de toegelaten milieucategorieën.