direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, partiële herziening vestiging agrarisch bedrijf Kremersveenweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0168.0008PH09-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

Met het voorliggende bestemmingsplan beoogt de gemeente Losser medewerking te verlenen aan de vestiging van een agrarisch bedrijf aan de Kremersveenweg. Het betreft de oprichting van een combinatie van een akkerbouwbedrijf met een vleeskalverenhouderij. De locatie is kadastraal bekend als gemeente Losser, sectie I nummer 7054 en 7257. De globale ligging van de locatie is weergegeven in de afbeelding 'Globale ligging plangebied'.

De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt omdat de agrarische activiteiten op de locatie Kerkstraat 256 te Enschede worden beëindigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.0008PH09-0401_0001.jpg"

Afbeelding: Globale ligging plangebied

Eerder is voor het te vestigen agrarisch bedrijf het (wijzigings)plan 'Buitengebied, wijzigingsplan Kremersveenweg' opgesteld, dat op 4 januari 2005 is vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser. Echter, dit wijzigingsplan heeft de eindstreep niet gehaald. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft namelijk op 28 maart 2007 (zaaknummer 200600254/1) het goedkeuringsbesluit van het College van Gedeputeerde Staten (van 8 november 2005) vernietigd. Geoordeeld is dat niet op deugdelijke wijze is gemotiveerd dat het belang van het landschap niet onevenredig word geschaad door vestiging van een agrarisch bedrijf. Met de provincie Overijssel is vervolgens destijds afgesproken voor het initiatief een bestemmingsplan in procedure te brengen, waarbij rekening wordt gehouden met de uitspraak van de Raad van State. Het voorliggende bestemmingsplan is daarvan het resultaat.

Het bestemmingsplan is een partiële herziening van het bestemmingsplan 'Buitengebied', zoals dat door de gemeenteraad van Losser is vastgesteld op 19 maart 2013.

1.2 Geldend bestemmingsplan

De gronden op de beoogde locatie aan de Kremersveenweg zijn in het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' (2013) van de gemeente Losser bestemd als 'Agrarisch - 1'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Ook geldt voor deze locatie de aanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan 'Buitengebied, partiële herziening vestiging agrarisch bedrijf Kremersveenweg' bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding, schaal 1:5.000 (NL.IMRO.0168.0008PH09-0401);
  • regels.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan veilig te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggend onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

Bij het opstellen van bestemmingsplannen dient een gemeente rekening te houden met het door hogere overheden uitgestippelde beleid.

2.2 Nationaal beleid

2.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In 2012 is de nationale Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte.

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze van invloed zijn op de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. De Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) is de ministeriële regeling.

Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Voor het plangebied zijn geen specifieke nationale belangen aangegeven. Wel dient er in zijn algemeenheid sprake te zijn van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten.

Het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. Daarom is behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van belang. In de paragraaf 2.3 is hier nader op ingegaan.

Het rijksbeleid laat zich niet specifiek uit over betrekkelijk kleinschalige ontwikkelingen zoals opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij de voorgenomen ontwikkelingen.

De voorgenomen ontwikkelingen voldoen aan de uitgangspunten zoals verwoord in de SVIR.

2.3 Provinciaal beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

Sinds 1 juli 2009 is het ruimtelijk beleid van de provincie Overijssel vastgelegd in de Omgevingsvisie Overijssel, die daarmee het streekplan, het verkeer- en vervoerplan, het waterhuishoudingsplan en het milieubeleidsplan van de provincie vervangt.

De Omgevingsvisie geeft de visie op de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel tot 2030 weer en is hoofdzakelijk sociaal-economisch van aard.

Dit betekent dat ruimte wordt gemaakt voor ontwikkeling van werkgelegenheid en dat hoogwaardige woonmilieus tot stand worden gebracht. Het provinciale belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord, wordt verzekerd door middel van de Omgevingsverordening. Ook hier geldt: decentraal wat kan, centraal wat moet.

Leidende thema's voor de Omgevingsvisie zijn:

  • Duurzaamheid.
  • Ruimtelijke kwaliteit.

De gehanteerde definitie van duurzaamheid is: 'Duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien'.

Ruimtelijke kwaliteit is volgens de provincie: 'Datgene wat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mensen belangrijk is. Of duurzamer gesteld: Wat voor mens, plant en dier belangrijk is'. Deze ruimtelijke kwaliteit wordt gerealiseerd door naast bescherming vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen.

Voor de uitvoer van ruimtelijke projecten vindt de provincie het belangrijk om met partners een gezamenlijke visie of doel te delen. De provincie heeft daarom een uitvoeringsmodel opgesteld waarmee de verschillende thema's uit de Omgevingsvisie in een plan behandeld worden. Alle projecten zijn te plaatsen in de samenhang van Generieke beleidskeuzes, Ontwikkelingsperspectieven en Gebiedskenmerken. Deze zijn in het volgende schema weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.0008PH09-0401_0002.jpg"

Afbeelding: Uitvoeringsmodel

Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes vloeien voort uit keuzes van de EU, het Rijk of de provincie en geven aan of ontwikkelingen mogelijk zijn. De beleidskeuzes van de provincie worden genoemd in de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

Nationaal Landschap Noordoost-Twente

Het plangebied ligt binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente. De kernkwaliteiten van dit Nationaal Landschap zijn: het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen, de grote mate van kleinschaligheid en het groene karakter. In paragraaf 2.3.2 is verder op dit thema ingegaan.

Ontwikkelingsperspectieven

De Omgevingsvisie Overijssel geeft onder meer de ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel weer. Het gaat hier om ontwikkelingen die de provincie van provinciaal belang acht en die zijn vaak gekoppeld aan ambities op lokaal- of nationaal niveau. Met deze ontwikkelingsperspectieven wil de provincie beleidsambities en kwaliteitsambities realiseren. De gebiedskenmerken zijn hiervoor gebruikt als onderlegger. De ontwikkelingsperspectieven zijn daarmee locatiespecifiek, maar kunnen ook aansluiten bij generieke ambities van de provincie.

Het plangebied heeft het ontwikkelingsperspectief 'buitengebied accent productie'. Hierbij valt het plangebied in het onderdeel 'landbouwontwikkelingsgebied' waar ontwikkelingsmogelijkheden zijn voor de intensieve veehouderij.

Gebiedskenmerken

In de Catalogus gebiedskenmerken wordt het provinciaal belang van en de ambitie voor alle gebiedstypen beschreven door middel van gebiedskenmerken. Voor de ruimtelijke kwaliteit spelen verschillende gebieden en hun kenmerkende eigenschappen een belangrijke rol. Het spectrum aan gebiedskenmerken is gegroepeerd in vier lagen.

  • 1. De natuurlijke laag: in deze laag heerst de logica van de ondergrond en het watersysteem en hoe abiotische en biotische processen daarop inspelen.
  • 2. De laag van het agrarisch cultuurlandschap: in deze laag gaat het om het ten nutte maken van het landschap ten behoeve van agrarische productie.
  • 3. De stedelijke laag: deze laag betreft de sociale en fysieke dynamiek en diversiteit van de steden, dorpen en landstadjes en het verbindende netwerk er tussen van wegen, paden, spoorwegen en kanalen.
  • 4. Lust- en leisurelaag: in deze laag komen natuurlijke, functionele en sociale processen bij elkaar. Dit is de laag die gaat over beleving (onder andere recreatie) en identiteit (cultuurhistorie).

Hierna wordt ingegaan op de lagen die specifiek voor het plangebied gelden. Normerende uitspraken zijn van provinciaal belang en worden als zodanig overgenomen in de planregeling. Richtinggevende uitspraken zijn voor de provincie wenselijke ontwikkelingsrichtingen.

De natuurlijke laag

Het plangebied valt onder de natuurlijke laag 'stuwwallen en ruggen'. De ambitie is het eigen karakter van de afzonderlijke stuwwalen te behouden en te versterken. De inzet is het reliëf daarbij ruimtelijk beeldbepalend te laten zijn.

Ambitie: De ambitie is om de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken.

Norm: Stuwwallen krijgen een beschermende bestemmingsregeling, gericht op instandhouding van de hoofdlijnen van het huidige reliëf.

Richting: Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en van de overgang tussen stuwwal en omgeving. Als ontwikkelingen plaatsvinden, dan dragen deze bij aan versterking van de potentiële natuurlijke kwaliteiten van de 'natte voet' van de stuwwal (kwelzone, brongebied) en deze beter zichtbaar maken.

De laag van het agrarisch cultuurlandschap

In de laag van het agrarisch cultuurlandschap valt het plangebied onder 'jonge heide- en broekontginningslandschap'.

Ambitie: De ambitie is om de ruimtelijke kwaliteit van deze gebieden een stevige impuls te geven en soms te transformeren wanneer daar aanleiding toe is.

Richting: Als ontwikkelingen plaatsvinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen.

De stedelijke laag
Deze laag is niet van toepassing voor het plangebied.

Lust- en leisurelaag

Deze laag is niet van toepassing voor het plangebied.

In paragraaf 3.7 is nader ingegaan op de landschappelijke verantwoording van de voorgenomen ontwikkeling. Doordat de eigenschappen van het oorspronkelijke landschap zoveel mogelijk worden gerespecteerd, ligt er een plan dat voldoet aan het principe van ruimtelijke kwaliteit uit de visie.

Conclusie

Gelet op het bovenstaande is er geen sprake van strijd met het in de Omgevingsvisie Overijssel opgenomen provinciaal belang.

2.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

Voor bestemmingsplannen geldt dat zij moeten voldoen aan een aantal aspecten die in de Omgevingsverordening Overijssel zijn weergegeven. Hieronder worden de belangrijkste relevante aspecten weergegeven.

Artikel 2.1.4 Principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in andere dan stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • dat (her)benutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving in redelijkheid niet mogelijk is;
  • dat mogelijkheden voor combinatie van functies op bestaande erven optimaal zijn benut.

Het plangebied is aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied. Dit betekent dat een nieuw agrarisch bouwblok voor intensieve veehouderij tot de mogelijkheden behoort. Voor de voorgenomen ontwikkeling is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet verleend. Herbenutting van bestaande bebouwing in de groene omgeving is in dit geval niet wenselijk. De agrarische activiteiten voor intensieve veehouderij op de locatie Kerkstraat 256 te Enschede worden beëindigd omdat daar weinig ontwikkelingsmogelijkheden zijn, in het voorliggende plangebied zijn juist meer ontwikkelingsmogelijkheden.

Artikel 2.1.5 Ruimtelijke kwaliteit

In toelichting op bestemmingsplannen wordt onderbouwd dat de nieuwe ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit die aansluit bij de geldende gebiedskenmerken (zoals die zijn genoemd in paragraaf 2.3.1). De nieuwe ontwikkeling past ook binnen het ontwikkelingsperspectief uit de Omgevingsvisie Overijssel (zoals vermeld in paragraaf 2.3.1).

Artikel 2.1.6 Kwaliteitsimpuls Groene omgeving

Bestemmingsplannen voor de groene omgeving kunnen voorzien in nieuwvestiging en grootschalige uitbreidingen van bestaande functies in de groene omgeving, uitsluitend indien hier sociaal-economische en/of maatschappelijke redenen voor zijn én er is aangetoond dat het verlies aan ecologisch en/of landschappelijk waarden in voldoende mate wordt gecompenseerd door investeringen ter versterking van ruimtelijke kwaliteit in de omgeving.

In afwijking hiervan kan de vestiging van nieuwe agrarische bouwpercelen worden toegestaan als:

  • een ondernemer zijn landbouwbedrijf verplaatst voor het realiseren van publieke belangen;
  • een ondernemer op de huidige locatie geen ontwikkelingsmogelijkheden meer heeft en een volwaardig agrarisch bedrijf verplaatst naar een locatie waar wel ontwikkelingsmogelijkheden zijn. Op voorwaarde dat het agrarisch bouwperceel als bestemming op de uitplaatsingslocatie(s) in Overijssel wordt opgeheven. Deze voorwaarde geldt niet als er sprake is van een verplaatsing van een intensieve tak van een gemengd landbouwbedrijf naar een Landbouwontwikkelingsgebied of als de uitplaatsingslocatie herbenut zal worden door een volwaardig agrarisch bedrijf.

De voorgenomen ontwikkeling aan de Kremersveenweg wordt mogelijk gemaakt omdat de agrarische activiteiten voor de intensieve veehouderij op de andere locatie zijn beperkt aangezien er geen uitbreiding meer mogelijk is. Zoals aangegeven zijn op die locatie weinig ontwikkelingsmogelijkheden. In het plangebied zijn juist meer ontwikkelingsmogelijkheden. Op de locatie Kerkstraat 256 in de gemeente Enschede is planologisch-juridisch geregeld dat er geen intensieve agrarische activiteiten meer mogelijk zijn.

Artikel 2.6.4 Nieuwe ontwikkelingen (Nationaal Landschap Noordoost-Twente)

Bestemmingsplannen voorzien alleen in nieuwe ontwikkelingen binnen gebieden die begrensd zijn als Nationaal Landschap, als de ontwikkelingen bijdragen aan het behoud of de ontwikkeling van de kernkwaliteiten zijnde:

  • a. het samenhangende complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen;
  • b. de grote mate van kleinschaligheid;
  • c. het groene karakter.

In de verordening zijn in bijlage 7 tabel B deze kernkwaliteiten toegespitst op de gebiedskenmerken. Voor het plangebied gelden de volgende kwaliteiten:

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.0008PH09-0401_0003.jpg"

In paragraaf 3.7 is hier nader op ingegaan.

Artikel 2.9.2 Doorwerking reconstructieplan

Bestemmingsplannen voor gebieden die zijn opgenomen in het reconstructieplan dienen, voor wat betreft de mogelijkheden van bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen, in overeenstemming te zijn met het reconstructieplan.

Bestemmingsplannen voor gebieden die als landbouwontwikkelingsgebied zijn opgenomen in het reconstructieplan gaan vergezeld van een toelichting dan wel onderbouwing, waaruit blijkt op basis van welke gegevens, waarderingen en afwegingen tot vaststelling is besloten, een en ander in overeenstemming met de vereisten van het Reconstructieplan Salland-Twente. Hierbij moet worden ingegaan op welke wijze de regels met betrekking tot bebouwing en het gebruik van gronden en opstallen op het reconstructieplan zijn afgestemd.

In de voorliggende toelichting is nader ingegaan op de regels vanuit het reconstructieplan.

2.3.3 Reconstructieplan Salland-Twente

Salland en Twente, waar de gemeente Losser deel van uitmaakt, hebben net als andere (zand)gebieden in Zuid- en Oost-Nederland te maken met een hoge veedichtheid. In deze gebieden, de zogenaamde concentratiegebieden, is de intensieve veehouderij sterk vertegenwoordigd en doen zich verschillende problemen voor die nauw met elkaar samenhangen. Kern van de problematiek is dat landbouw, wonen, werken, mobiliteit, recreatie en natuur en landschap elkaar te vaak in de weg zitten. Gevolg is dat economische functies in het landelijk gebied beperkt worden in hun ontwikkelingsmogelijkheden, met alle nadelige gevolgen van dien voor de sociaal-economische vitaliteit en de leefbaarheid van het gebied. Om deze samenhangende problematiek aan te pakken is de Reconstructiewet concentratiegebieden opgesteld, die op 1 april 2002 in werking is getreden. Het Reconstructieplan Salland-Twente vormt voor Salland en Twente de basis voor de reconstructie.

De Reconstructiewet concentratiegebieden vraagt om het plangebied in te delen in drie soorten zones of gebieden: landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied en extensiveringsgebied. Hoofdlijn van het beleid is dat de intensieve veehouderij geleidelijk uit het extensiveringsgebied zal verdwijnen en zich (verder) zal concentreren in het landbouwontwikkelingsgebied en op aan te wijzen sterlocaties in het verwevingsgebied.

Het plangebied maakt, sinds de inwerkingtreding van de 'Partiële herziening Reconstructieplan Salland-Twente' op 3 april 2007, onderdeel uit van landbouwontwikkelingsgebied. In Bijlage 1 van deze plantoelichting is kaartbijlage 6 (betreffende de Kremersveenweg in Losser, weergegeven in geel met zwarte arcering) van deze partiële herziening, weergegeven.

Een landbouwontwikkelingsgebied is een ruimtelijk begrensd gedeelte van een reconstructiegebied met het primaat landbouw dat geheel of gedeeltelijk voorziet, of in het kader van de reconstructie zal voorzien, in de mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van intensieve veehouderij. Landbouwontwikkelingsgebieden zijn dus gebieden waar de intensieve veehouderij zich (verder) kan ontwikkelen en waar locaties voor nieuwvestiging (nieuwe bouwblokken) en waar hervestiging en uitbreiding (bestaande bouwblokken) mogelijk zijn. Voor de vestiging van een nieuw intensief veehouderijbedrijf zijn landbouwontwikkelingsgebieden zoekgebieden. Voor ieder initiatief voor vestiging is een beleidsafweging noodzakelijk en zullen de vereiste wettelijke procedures moeten worden gevolgd. Over de omvang van de bouwblokken staat in het Reconstructieplan Salland-Twente het volgende vermeld: 'voor bestaande en nieuw te vestigen bedrijven met een (nog uit te breiden) bouwblok van meer dan 1,5 hectare, moet ruimte worden gereserveerd voor een goede landschappelijke inpassing van de bestaande en nieuw te stichten bebouwing'. In paragraaf 3.7 is hier nader op ingegaan.

Conclusie

Met het voorliggende bestemmingsplan wordt aangesloten op het reconstructieplan.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Landschapsontwikkelingsplan

In mei 2007 is de landschapsontwikkelingsvisie opgesteld voor het gebied Noordoost-Twente/Twenterand. Deze visie geeft het streefbeeld van het Landschapsontwikkelingsplan, hetgeen één van de uitvoeringsprojecten is van de reconstructie. Het gebied beslaat de gemeenten Dinkelland, Losser, Oldenzaal, Tubbergen en Twenterand. De visie omvat een beeld van de toekomstige ontwikkelingen in de verschillende, aanwezige landschapstypen.

In oktober 2008 is de gemeentelijke uitwerking van het LOP vastgesteld. Hierin staan onder meer de specifieke kenmerken en mogelijkheden van de aanwezige landschappen benoemd. De gemeentelijke uitwerking van het LOP geldt onder meer als landschappelijk afwegingskader voor nieuwe ontwikkelingen en biedt een stimulans aan de vormgeving van een landschap waarin ruimte is voor economische ontwikkeling.

In paragraaf 3.7 is nadere aandacht besteed aan de landschappelijke verantwoording van de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Het landschapsontwikkelingsplan leidt niet tot belemmeringen van de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 3 Onderzoek

3.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op aspecten die relevant zijn voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan. Nadat aandacht wordt besteed aan de huidige en de gewenste situatie, zoals deze wordt voorgestaan door de initiatiefnemer, wordt ingegaan op de watertoets en op waarden van natuur, landschap en archeologie en de milieuaspecten.

3.2 Huidige en gewenste situatie

Het plangebied voor de vestiging van het agrarisch bedrijf ligt in het zogenaamde jonge heide-ontginningslandschap. In het begin van de vorige eeuw is het Kremersveen omgezet in landbouwgrond. Het is een relatief open, grootschalig gebied. De verkaveling is blok- tot strookvormig. Verspreid komt bebouwing voor: in de nabijheid van de kruising Kremersveenweg en de Haweg, enkele woningen ten oosten hiervan, enkele boerderijen langs de Elsbeek en een drietal woningen aan de Kennebroeksweg. De beoogde locatie is in agrarisch gebruik (bouwland) en kent geen bebouwing.

Op de beoogde locatie aan de Kremersveenweg is de initiatiefnemer voornemens een agrarisch bedrijf te vestigen. Het betreft de oprichting van een combinatie van een akkerbouwbedrijf met een vleeskalverenhouderij. Het bouwplan van de akkerbouwtak zal bestaan uit circa 60 hectare consumptieaardappelen. Voor de teelt van de consumptieaardappelen is een aardappelbewaarloods nodig. Het is de bedoeling dat per oogstjaar 2.000 ton aardappelen worden opgeslagen. De rest wordt vanaf het land verkocht. De grootte van de aardappel-bewaarloods wordt, inclusief een werktuigenberging, 60 bij 25 meter.

Voor de vleeskalverhouderij worden 3 stallen gebouwd voor ieder 400 vleeskalveren (totaal dus 1.200 vleeskalveren). Voor dit aantal kalveren is een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet verleend.

Verder wordt bij het bedrijf een bedrijfswoning gerealiseerd.

De voorgenomen ontwikkeling kan plaatsvinden omdat de agrarische activiteiten van een agrarisch bedrijf aan de Kerkstraat 256 te Enschede worden beëindigd.

Aanvankelijk had initiatiefnemer het plan om een mestvergistingsinstallatie te realiseren. Dit plan heeft hij laten vallen naar aanleiding van zienswijzen. Indien in onderzoeken een mestvergistingsinstallatie wordt genoemd, heeft dat betrekking op het aanvankelijke plan van initiatiefnemer om er een te realiseren.

3.3 Bodem

Voor wat betreft bodem is een beperkt historisch onderzoek uitgevoerd (zie paragraaf 3.3 en Bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt dat er vooralsnog geen aanleiding bestaat de locatie als verdacht voor bodemverontreiniging te beschouwen. Ten aanzien van het toekomstig gebruik zijn er voldoende bodembeschermende voorzieningen te realiseren om tot een verwaarloosbaar risico (kans op) bodemverontreiniging te komen.

Conclusie

Het aspect bodem leidt niet tot beperkingen van de voorgenomen ontwikkeling.

3.4 Water

De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening.

Het plangebied valt binnen het waterschapsgebied van Waterschap Vechtstromen. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij het Waterschap Vechtstromen. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.

Waterrelevant Beleid

De belangrijkste beleidsdocumenten, waarin de waterhuishoudkundige doelstellingen zijn beschreven, zijn de 4e Nota Waterhuishouding, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), Beleidslijn Grote Rivieren en de Nota Ruimte.

Watertoetsproces

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is het Waterschap Vechtstromen geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. In Bijlage 2 zijn de samenvatting en de resultaten hiervan opgenomen. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van de watertoets is toegepast.

In de onderstaande tekst is ook rekening gehouden met een advies van het (voormalige) Waterschap Regge en Dinkel van 27 november 2007 en de resultaten uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling (paragraaf 3.11 en Bijlage 4).

Hemelwater- en afvalwaterafvoer

  • Er dient een voorziening dient te worden getroffen voor water afkomstig van de erfverharding, omdat door de verwachte kwaliteit directe lozing op het oppervlaktewater niet gewenst is.
  • Het hemelwater afkomstig van de erfverharding wordt via een zogenaamde wadi (Water Afvoer Door Infiltratie) afgevoerd naar de bodem / het oppervlaktewater.

Waterkwaliteit

  • De waterkwaliteit wordt niet nadelig beïnvloed.

Geen afwenteling van het waterbezwaar

  • Om geen afwenteling van het waterbezwaar te realiseren is de eis van het waterschap als uitgangspunt genomen.
  • De maatgevende neerslaghoeveelheid van 40 mm in 75 minuten mag niet leiden tot een grotere maximumafvoer van 2,4 l/s/ha.
  • Het gehele terrein heeft op basis een oppervlakte van 6.270 m2 (dak) plus 3.282 m2 (erf) ofwel 9.552 m2 (0,9552 ha). De maximumafvoer is daarom 0,9552 ha maal 2,4 l/s/ha is 2,3 l/s.
  • In 75 minuten mag daarom maximaal 75 min x 60 s/min x 2,3 l/s is 10.350 liter worden afgevoerd.
  • 10.350 liter hemelwater komt overeen met 10,35 m3 hemelwater.
  • Er valt in 75 minuten echter (40 mm / 1.000 mm/m) x 9.552 m2 is 382,1 m3 hemelwater.
  • Bij een afvoer van 10,35 m3 dient derhalve 382,1 m3 – 10,35 m3 is minimaal 371,7 m3 te worden opgevangen in een buffer.

Voorkomen grondwateroverlast en verdroging

  • Er zal geen grondwater via permanente drainage worden onttrokken aan het plangebied, zodat sprake is van een 'grondwaterneutrale' ontwikkeling.

3.5 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) kan worden afgeleid dat de verwachtingswaarde van het gebied laag is. Ook de provinciale verwachtingskaart geeft een lage verwachting aan. Het gebied maakt geen onderdeel uit van een archeologisch waardevol terrein.

Cultuurhistorie

Het gebied ligt niet in cultuurhistorisch waardevol gebied.

Conclusie

Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect archeologie en cultuurhistorie.

3.6 Natuur

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen.

Natura 2000-gebieden: Het plangebied zelf is niet beschermd in de Natuurbeschermingswet. Het Natura 2000-gebied Dinkelland ligt het dichtst bij de locatie (circa 950 meter). De effecten van de stikstofuitstoot van de voorgenomen activiteit op dit gebied zijn getoetst. Dit is onderstaand opgenomen.

EHS: De locatie ligt niet in een EHS-gebied.

Stikstof: In het kader van de afgegeven vergunning inzake de Natuurbeschermingswet is onderzocht of de toename aan stikstofuitstoot toelaatbaar is in relatie tot de Natura 2000-gebieden. Zie hiervoor Bijlage 4. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie toeneemt en dus zijn significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden niet uit te sluiten. Er is een passende beoordeling uitgevoerd. Initiatiefnemer treft externe salderingsmaatregelen om de stikstofdepositie op habitattypen binnen de omringende Natura 2000-gebieden niet te laten toenemen. Deze mogelijkheid heeft de initiatiefnemer door het beëindigen van agrarische activiteiten van het bedrijf aan de Kerkstraat 256 in Enschede. De externe salderingsmaatregelen bestaan uit het overnemen van de ammoniakemissie van dit voormalige agrarische bedrijf. Deze te verhandelen stikstofemissie blijkt voldoende om de toename van stikstofdepositie op de nieuw locatie teniet te doen. Er is hierdoor geen sprake van negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen en dus geen effecten op de Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswetvergunning is verleend (op 27 september 2013). Daarop zijn bezwaren gekomen. Vervolgens is een beslissing op de bezwaarschriften genomen. In Bijlage 3 is deze beslissing weergegeven. Daarbij is ook een nieuw besluit genomen, waardoor de Natuurbeschermingswetvergunning alsnog is verleend (op 26 mei 2014).

Ammoniak: Op 8 mei 2002 is de Wet ammoniak en veehouderij (Wav) in werking getreden. De Wav vormt een onderdeel van de ammoniakregelgeving voor dierenverblijven van veehouderijen. De Wav bevat het aanvullend beleid ter bescherming van kwetsbare gebieden. Dit aanvullend beleid is van toepassing op veehouderijen gelegen in kwetsbare gebieden en in een zone van 250 meter rondom kwetsbare gebieden. Met ingang van 1 mei 2007 is de Wav gewijzigd. In de gewijzigde Wav is onder meer vastgelegd dat het aanvullend beleid alleen van toepassing mag zijn voor zeer kwetsbare gebieden (in plaats van kwetsbare gebieden).

Op basis van de Wav mogen in zeer kwetsbare gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen geen nieuwe veehouderijen opgericht worden en hebben bestaande veehouderijen slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden. Gedeputeerde Staten van Overijssel heeft op 9 oktober 2007 de zeer kwetsbare gebieden aangewezen. Het plangebied ligt op meer dan 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied.

Soortenbescherming

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Zorgplicht

De zorgplicht Flora- en faunawet is mede van toepassing op de beschermde soorten waarvoor geen ontheffing hoeft te worden verkregen. Dit houdt in, dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor alle in het wild levende dieren en planten (inclusief hun leefomgeving). Concreet betekent dit dat bij een ruimtelijke ingreep rekening moet worden gehouden met alle aanwezige dieren en planten door middel van planning en uitvoering. Voor alle grondgebonden zoogdieren en amfibieën in het plangebied geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat deze dieren gedurende de werkzaamheden zoveel mogelijk moeten worden ontzien.

Onderzoek

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek naar de natuur uitgevoerd (NatuurBeleven, Natuurtoets Bouwblok Maatschap Elderink, 1 december 2013). Het onderzoek is opgenomen in als bijlage bij Bijlage 4.

Resultaten

  • Gevolgen voor flora en fauna

De effecten van de inrichting van het terrein op de natuurwaarden zullen minimaal zijn indien onderstaande suggesties voor het ontwikkelen van natuurwaarden worden toegepast.

  • Mitigerende maatregelen zoogdieren

Aan de grondgebonden zoogdieren kan gelegenheid worden geboden te vluchten door bij het schonen van het terrein rekening te houden met vluchtrichting en vluchtroutes.

  • Mitigerende maatregelen broedvogels

Bij de uitvoering van de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met de broedtijd van vogels. Afhankelijk van de soort kunnen van half maart tot in juni vogels in dit type terrein broeden. Aanbevolen wordt om zowel de kans op het broeden van vogels als het verstoren van broed- en rustplaatsen in de directe omgeving te monitoren. Met deze informatie kan bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening gehouden worden met de vogels. Als dit correct gebeurt, is het niet nodig om een vrijstelling op dit punt aan te vragen.

Suggesties ten behoeve van ontwikkeling natuurwaarden

  • Bouw met zoveel mogelijk natuurlijke materialen (liever hout, stro en steen dan ijzer of kunststof). Deze materialen passen in het landschap en geven kansen op 'medegebruik' door insecten, vogels en vleermuizen.
  • Overstekende randen aan buitenzijde kunnen door Huiszwaluw als broedplaats worden gebruikt.
  • Planken aan binnenzijde kunnen, als de schuur ergens een permanente opening heeft, door Boerenzwaluw benut worden voor nesten.
  • Opening (eventueel 'uilengat') in combinatie met nestkast kan kansen scheppen voor Kerkuil in loods.
  • Overwogen kan worden kasten voor zwaluwen en/of vleermuizen aan te brengen (Vivaria) die insecten bestrijden.

De toets analyseert in hoeverre het plangebied van betekenis is als leefgebied voor deze soorten en beschrijft de eventuele effecten van de ruimtelijke ingreep op deze dieren en planten. Ontheffing is verplicht indien er sprake is van nadelige effecten op beschermde soorten. Uit de natuurtoets blijkt dat dit bij het project niet het geval is, zodat bij de huidige jurisprudentie geen ontheffing nodig is.

Conclusie

Het aspect natuur leidt niet tot belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.7 Landschap

De locatie ligt in een zogenaamde jong heide-ontginningslandschap. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een notitie landschappelijke verantwoording opgesteld (Bijkerk c.s. tuin en landschapsarchitecten, Landschappelijke verantwoording erve Elderink te Losser, van 19 augustus 2007). Deze notitie is opgenomen als bijlage bij Bijlage 4.

In de notitie is geanalyseerd hoe open het landschap van de Kremersveen daadwerkelijk is en wat het ruimtelijk effect is van het nieuwe erf aan de Kremersveenweg. Hieruit blijkt dat er geen sprake meer is van authentieke open ruimte met duidelijke randen en dat het ruimtelijk effect van het nieuwe erf beperkt blijft.

Analyse en nieuwe visie

Het gebied van het Kremersveen was oorspronkelijk geheel open en is in de recente geschiedenis versnipperd door het ontstaan van begroeiing en bebouwing. Een nieuw element als een groter erf op deze plek is planologisch gezien mogelijk. Landschappelijk is in de context van het hier aanwezige open landschap zorgvuldigheid geboden. Het is echter de vraag hoe traditioneel het landschap op het Kremersveen eigenlijk is en geen nieuw erf zou dulden. Als gevolg van de eerder geschetste ontwikkelingen is er zeker op deze plek sprake van veel verstrooide elementen die de open ruimtes niet helder maken maar eerder versnipperen. Daarom is er bijna geen sprake meer van een authentieke open ruimte met duidelijke randen. Ook is de verwachting dat de aanwezige beplantingen in het gebied in een meer volgroeide vorm steeds sterker afbreuk gaan doen aan de openheid en de schaal van de open ruimtes. Het opgaand groen is immers nu nog relatief jong. Er zal een derde dimensie in het opgaand groen ontstaan die de openheid van het landschap verder verkleind en versnipperd. Een grootschaliger landschap met grotere open ruimtes suggereert tevens een groter element als een grootschalig werkende boerderij, ruimtelijk en functioneel. Kleinere elementjes met bebouwing en groen zouden een sterker versnipperend effect hebben.

Een heldere bebouwing in een heldere open ruimte en dan hier ook nog aan een zwaar ontworpen beukenbeplanting geven duidelijkheid. Het aanbrengen van meer en veel groen is daarbij wellicht eerder banaal dan gewenst. Belangrijk is natuurlijk wel de architectonische verschijningsvorm van de panden. Hierin voorziet de welstandsnota. Het voorstel is hier om de ingetogenheid te benadrukken door voornamelijk zwarte in het landschap wegvallende kleuren te gebruiken. Groene verf kan nooit natuurlijk groen benaderen, rode baksteen valt teveel op, zwart en donkere kleuren zijn de 'kleuren' die in (bos-)randen voorkomen en dus minder opvallen.

Inpassing

Op de volgende afbeelding is de ruimte weergegeven waarin het plangebied is weergegeven. Gerekend dient te worden met het feit dat het gebied tussen Kennebroeksweg en Haweg reeds doorsneden is met een bomenrij waardoor feitelijk al sprake is van een tweedeling van deze ruimte in op de tekening aangegeven 'Grotere open ruimte 1' en 'Grotere open ruimte 2'. De geschetste ruimte is min of meer een gave ruimte maar is vrijwel overal omkaderd met een veelheid aan groen en gebouwde elementen. Het nieuwe erf zal aan de bomenrij langs de Kremersveenweg aansluiten. Hierdoor zal het ruimtelijke effect van de bouw beperkt blijven en zich feitelijk in de rand van de open ruimte tussen Kennebroeksweg en Kremersveenweg gaan bevinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.0008PH09-0401_0004.jpg"

Afbeelding: Ligging in omgeving

Uit de notitie blijkt dat het aanbrengen van beplantingen niet strikt noodzakelijk is. Indien dit toch nodig wordt geacht is het aanbrengen van twee hakhoutsingeltjes haaks op de weg en aan weerszijden van het perceel voldoende. Een boombeplanting zal, juist op termijn, teveel nadruk op het erf in de hoogte leggen. Zeker als op termijn, zoals te verwachten is de vele andere beplanting zoals geschetst zullen opgroeien tot zwaar geboomte zal de nieuwe bebouwing in elk geval minder bijdragen aan de verkleining en versnippering van ruimtes in de hoogte.

De voorgestelde singels met lagere, wel oorspronkelijke, beplantingen kunnen tegelijkertijd een gunstig woon- en werkklimaat op het erf scheppen.

3.8 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is sinds 1 januari 2007 het landsdekkend beoordelingskader voor geurhinder vanuit veehouderijen. Vanaf 1 januari 2007 wordt alleen nog onderscheid gemaakt in geurgevoelige objecten gelegen binnen de bebouwde kom of gelegen buiten de bebouwde kom.

De geuremissiefactoren per diersoort, uitgedrukt in odour units per seconde per dier (OuE/s/d), zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv).

De toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object (de bedrijfswoning) binnen concentratiegebied en buiten de bebouwde kom, mag niet meer bedragen dan 14,0 OuE/m3 (odour units per kubieke meter lucht).

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een berekening voor geur uitgevoerd. In de bijlage bij Bijlage 4 is de berekening weergeven. Middels het verspreidingsmodel V-stacks vergunning is bepaald dat voor alle woningen wordt voldaan aan de norm van 14,0 OuE/m3.

Conclusie

Voor de voorgenomen ontwikkeling zijn er geen belemmeringen vanuit het aspect geur.

3.9 Luchtkwaliteit

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek naar de luchtkwaliteit uitgevoerd (Adviesbureau De Haan, Onderzoek luchtkwaliteit veehouderij Elderink te Glane, van 12 februari 2014). Het onderzoek is opgenomen als bijlage bij Bijlage 4.

Veehouderij Elderink te Glane vraagt een oprichtingsvergunning aan. In het kader van deze aanvraag is voorliggend luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek brengt de invloed van de bedrijfsactiviteiten inclusief de aanpassing omtrent de voorgenomen veranderingen van het bedrijf op de luchtkwaliteit in de omgeving in kaart en toetst deze aan het besluit NIBM en de Wet milieubeheer.

Uit de toetsing volgen de volgende zaken:

  • In de agrarische sector is voornamelijk de emissie van fijn stof PM10 bepalend voor de luchtkwaliteit in de omgeving. Deze wordt hoofdzakelijk bepaald door de ventilatie van de stallen. Emissies van overige stoffen, waaraan volgens de Wet milieubeheer getoetst moet worden, zijn verwaarloosbaar en voldoen aan de grenswaarden.
  • Uit de berekeningen blijkt dat in het jaar van vergunningverlening 2014 voldaan wordt aan de grenswaarden voor de jaargemiddelde concentraties voor stikstofdioxide NO2 en fijn stof PM10. Tevens wordt voldaan aan het toegestane aantal overschrijdingen van de uurgemiddelde concentraties voor stikstofdioxide (NO2) en de 24-uursgemiddelde concentraties voor fijn stof (PM10). Het bedrijf voldoet voor de luchtkwaliteit aan de eisen die volgen uit de Wet milieubeheer.
  • Aanvullend blijkt dat het bedrijf niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de luchtkwaliteit in de omgeving en daarmee voldoet aan het besluit NIBM. Met het voldoen aan het Besluit NIBM is toetsing aan de grenswaarden in de Wet milieubeheer feitelijk niet aan de orde. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen afwegingsgrond of belemmering voor het verlenen van de oprichtingsvergunning.

Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.10 Geluid

Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dat (deels) is gelegen binnen een geluidzone op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh), dient voldaan te worden aan het gestelde in de Wgh. De te realiseren bedrijfswoning bevindt zich binnen de geluidzone van de Kremersveenweg. Onderzocht moet dan worden of wordt voldaan aan de in de Wgh gestelde hoogst toelaatbare geluidsbelasting van Lden 48 dB (de voorkeursgrenswaarde).

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een onderzoek naar geluid uitgevoerd (Adviesbureau De Haan, Akoestisch onderzoek Veehouderij Elderink te Glane, vna 5 februari 2014). Het onderzoek is opgenomen als bijlage bij Bijlage 4.

Resultaten

Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT

Uit de rekenresultaten blijkt dat het bedrijf onder representatieve bedrijfsomstandigheden op de gevel van de omliggende woningen kan voldoen aan de richtwaarden voor landelijk gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT. Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau op de gevels van de omliggende woningen bedraagt in de dagperiode maximaal 35 dB(A). In de dagperiode vormt de afvoer van vee de maatgevende bedrijfssituatie, waarbij de geluidsbelasting wordt bepaald door het laden van kalveren. In de avond- en nachtperiode vinden er bij het bedrijf geen geluidsbelastende activiteiten plaats.

Maximaal geluidsniveau LAmax

Uit de rekenresultaten blijkt dat het bedrijf onder representatieve bedrijfsomstandigheden op de gevel van de omliggende woningen voldoet aan de landelijk aanbevolen grenswaarden voor het maximale geluidsniveau LAmax. Het maximale geluidsniveau op de woningen bedraagt in de dagperiode maximaal 53 dB(A). In de avond- en nachtperiode vinden binnen de inrichting geen activiteiten plaats, waarbij sprake is van akoestisch relevant optredende maximale geluidsniveaus. In de dagperiode wordt het maximale geluidsniveau bepaald door het laden van kalveren.

Conclusie

Het aspect geluid leidt niet tot belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Een milieueffectrapportage (m.e.r.) is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid die belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben. Er zijn drie onafhankelijke aanvliegroutes die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht en die dus alle drie moeten worden getoetst. Bepalend hierbij is de activiteit waarop het plan of besluit betrekking heeft.

  • 1. Toetsing aan het Besluit m.e.r.: getoetst wordt of het plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijk nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu.
  • 2. In het geval van een plan: toetsing of het uitvoeren van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 voor dit plan verplicht is vanwege de hierin opgenomen activiteit(en). In dat geval is het plan mogelijk m.e.r.-plichtig.
  • 3. Toetsing aan de provinciale milieuverordening. Hier kunnen aanvullend op het Besluit m.e.r. activiteiten worden aangewezen die kunnen leiden tot m.e.r.-plicht.

Toetsing aan het Besluit m.e.r.

In Bijlage 4 is de vestiging van het agrarisch bedrijf aan de Kremersveenweg 10 te Losser beoordeeld op de noodzaak van het opstellen van een m.e.r. Hieruit blijkt dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De notitie is opgenomen in Bijlage 4. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt of niet alsnog een m.e.r.-procedure op grond van het Besluit m.e.r. moet worden doorlopen. Hieronder is de 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' behandeld.

Landschap

In paragraaf 3.7 is ingegaan op de landschappelijke verantwoording. Hierbij is geanalyseerd hoe open het landschap van de Kremersveen daadwerkelijk is en wat het ruimtelijk effect is van het nieuwe erf aan de Kremersveenweg. Geconcludeerd is dat er geen sprake meer is van authentieke open ruimte met duidelijke randen en dat het ruimtelijk effect van het nieuwe erf beperkt blijft.

Natuur

Flora- en faunawet: De Flora- en faunawet richt zich op de bescherming van in het wild levende planten en dieren. Uit paragraaf 3.6 is hier nader op ingegaan. In het kader van de ontwikkeling is een natuurtoets uitgevoerd. De toets analyseert in hoeverre het plangebied van betekenis is als leefgebied voor door de Flora- en faunawet, de Europese Habitatrichtlijn en de vogelwet beschermde planten en dieren. Tevens beschrijft de toets de eventuele effecten van de ruimtelijke ingreep op deze dieren en planten. Ontheffing is verplicht indien er sprake is van nadelige effecten op beschermde soorten. Nadelige effecten kunnen zijn: doden, vernielen van nesten, aantasting van de leefomstandigheden, verstoring of verontrusting. Uit de natuurtoets blijkt dat dit bij het project niet het geval is, zodat bij de huidige jurisprudentie geen ontheffing nodig is.


Natura 2000-gebieden: Het plangebied zelf is niet beschermd in de Natuurbeschermingswet. Het Natura 2000-gebied Dinkelland ligt het dichtst bij de locatie (circa 950 meter). De effecten van de stikstofuitstoot van de voorgenomen activiteit op dit gebied zijn getoetst. In paragraaf 3.6 en Bijlage 4 is hier nader op ingegaan. Er blijkt geen sprake te zijn van negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen en dus geen effecten op de Natura 2000-gebieden. De Natuurbeschermingswetvergunning is verleend. Wat betreft ammoniak, blijkt dat het plangebied ligt op een afstand van meer dan 250 meter van een zeer kwetsbaar gebied.

EHS: De locatie ligt niet binnen een EHS-gebied.

Geurhinder 

In paragraaf 3.8 is nadere aandacht besteed aan de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv). Op basis van het verspreidingsmodel V-stacks vergunning is bepaald dat voor alle woningen wordt voldaan aan de norm van 14,0 OuE/m3 (zie ook bijlage V-Stacks berekening).

Bodem

Met betrekking tot bodem is een beperkt historisch onderzoek uitgevoerd (opgenomen in Bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt dat er vooralsnog geen aanleiding bestaat de locatie als verdacht voor bodemverontreiniging te beschouwen. Ten aanzien van het toekomstig gebruik zijn er voldoende bodembeschermende voorzieningen te realiseren om tot een verwaarloosbaar risico (kans op) bodemverontreiniging te komen.

Water

In paragraaf 3.4 is aangegeven op welke manier rekening gehouden wordt met water bij het voorliggende bestemmingsplan.

Voor deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is het relevant om te melden dat het plangebied niet in een waterwingebied en/of een grondwaterbeschermingsgebied ligt.

Archeologie en cultuurhistorie

De aspecten archeologie en cultuurhistorie zijn in paragraaf 3.5 onder aandacht gebracht. Geconcludeerd wordt dat er vanuit het oogpunt van deze aspecten geen belemmeringen zijn ten aanzien van het voorliggend bestemmingsplan.

Geluid

In paragraaf 3.10 is ingegaan op het aspect geluid. Hieruit blijkt dat het bedrijf onder representatieve bedrijfsomstandigheden op de gevel van de omliggende woningen kan voldoen aan de richtwaarden voor landelijk gebied voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en aan de landelijk aanbevolen grenswaarde voor het maximale geluidsniveau.

Luchtkwaliteit 

Voor de aanvraag van een milieuvergunning in het kader van de Wet milieubeheer is de invloed van de oprichting van het bedrijf op de luchtkwaliteit in de omgeving in kaart gebracht en getoetst aan de Wet milieubeheer. In paragraaf 3.9 is dit nader aan de orde gekomen. Hieruit blijkt dat vanuit luchtkwaliteit er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling.

Conclusie

Op basis van de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot belangrijke nadelige effecten voor het milieu als gevolg van dit bestemmingsplan in vergelijking met het vigerende bestemmingsplan. Er is dus geen aanleiding om voor de voorgenomen ontwikkeling nader onderzoek in de vorm van een m.e.r.-beoordeling of m.e.r. uit te voeren.

Hoofdstuk 4 Het plan

4.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt een planologische afweging gemaakt, op basis van het in hoofdstuk 2 beschreven beleidskader en het uitgevoerde onderzoek. Ook wordt de planopzet beschreven en wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Planologische afweging

Het betreft hier de vestiging van een agrarisch bedrijf met intensieve veehouderij. In het Reconstructieplan Salland-Twente is het plangebied aangewezen als landbouwontwikkelingsgebied. Dit betekent dat een nieuw agrarisch bouwblok voor intensieve veehouderij tot de mogelijkheden behoort.

De provincie Overijssel is van mening dat agrarische bedrijven met een omvang van 70 Nge's en meer goede perspectieven hebben. Geconcludeerd kan daarom worden dat er met de beoogde bedrijfsopzet sprake zal zijn van een duurzaam en volwaardig agrarisch bedrijf.

De situering en omvang van het nieuwe agrarisch bouwblok is afgestemd op het in het kader van het Reconstructieplan aangewezen landbouwontwikkelingsgebied. Het nieuwe bouwblok is circa 1,4 hectare groot, waarbinnen ruimte is voor het realiseren van twee stallen, een aardappelbewaarloods annex werktuigenberging en een bedrijfswoning. Het parkeren vindt plaats op eigen erf.

Op de afbeelding 'Situatieschets' is de situering van de bebouwing weergegeven. Een grotere weergave van deze afbeelding is opgenomen in Bijlage 5.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.0008PH09-0401_0005.jpg"

Afbeelding: Situatieschets

In het eerder genoemde rapport (zie paragraaf 3.7) wordt voor wat betreft het aanbrengen van beplantingen, geadviseerd twee (lage) hakhoutsingeltjes haaks op de weg en aan weerszijden van het perceel te realiseren. Aangegeven is dat het aanbrengen van beplantingen niet strikt noodzakelijk is.

De agrarische ondernemer is bereid twee hakhoutsingeltjes aan te leggen. De gemeente Losser is voornemens de te realiseren erfbeplanting privaatrechtelijk vast te leggen. Ook is voor de beplanting een aanduiding opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Hieraan is een voorwaardelijke verplichting gekoppeld.

Bij de situering en bepaling van de omvang van het agrarisch bouwperceel dient ook rekening te worden gehouden met milieuaspecten en -wetgeving. In hoofdstuk 3 van deze toelichting is getoetst aan wettelijke regels, zoals de Wet geluidhinder, de Wet geurhinder en veehouderij, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Hieruit mag geconcludeerd worden dat de beoogde bedrijfsactiviteiten geen significant negatieve gevolgen danwel effecten hebben voor de omgeving.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

Voor wat betreft de planopzet is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied' (2013) van de gemeente Losser. Aan het nieuwe agrarisch bouwperceel is de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' toegekend. Aan weerszijden van het bouwblok zijn twee stroken (met een breedte van 5 meter) bestemd als 'groen'. Hier dient erfbeplanting tot stand te worden gebracht.

De regels van het bestemmingsplan zijn opgesteld op basis van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied'.

Agrarisch bedrijf

Voor het plangebied is de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' met een bouwvlak en de aanduiding 'intensieve veehouderij' opgenomen. Op deze locatie zijn een grondgebonden agrarisch bedrijf en/of een intensieve veehouderij toegestaan. In verband met jurisprudentie is voor beide soorten bedrijven opgenomen dat de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden niet meer mag bedragen dan de vergunde depositie. De thans vergunde depositie staat op pagina 171 van de pdf die is opgenomen als Bijlage 4 Vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor intensieve veehouderijen is opgenomen dat de geurbelasting niet meer mag bedragen dan 14,0 odour units per kubieke meter lucht. Deze norm uit artikel 3 Wet geurhinder en veehouderij is opgenomen om de maximale planologische mogelijkheden van het plan te begrenzen. Initiatiefnemer dient aan te tonen dat aan die norm wordt voldaan. Voor melkvee en pelsdieren geldt een afstandseis. Voor melkvee wordt aan de afstandseis voldaan (50 m). Voor pelsdieren (nertsen) wordt niet onder alle omstandigheden aan de afstandseis voldaan. Daarom zijn ze niet toegestaan.

Er is bewust gekozen voor een concreet begrensd bestemmingsvlak. Deze wijze van bestemmen wordt als passend beschouwd gelet op concrete landschappelijke en natuurlijke situatie in de directe omgeving.

Het bouwperceel is gebaseerd op het bouwplan voor deze locatie. Het bestemmingsvlak en het bouwvlak mogen bij recht volledig worden bebouwd, met uitzondering van de ligging van de aanduiding 'groen'. Ter plaatse van de aanduiding 'groen' is uitsluitend erfbeplanting toegestaan.

Bij het bouwen van gebouwen en overkappingen met een inhoud van meer dan 500 m3 dient het bouwplan vergezeld te gaan van een erfinrichtingsplan (plan dat aangeeft op welke wijze een nieuwe ontwikkeling binnen de bestaande erfstructuur wordt ingepast) en bij een inhoud van meer dan 2.000 m3 van een landschappelijk inpassingsplan (plan dat aangeeft op welke wijze de inpassing van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen in het desbetreffende gebied plaatsvindt).

Binnen het plangebied is bij recht één bedrijfswoning mogelijk. Voor de maatvoering is aansluiting gezocht bij de gemeentelijke beleidslijn 'Wonen in het buitengebied'. Hierin wordt onder andere uitgegaan van een maximale inhoudsmaat van 750 m3 voor (bedrijfs)woningen. Door middel van een afwijking kan in het geval van inwoning de bedrijfswoning worden vergroot naar 1.000 m3.

Het is een feit dat de noodzaak tot het oprichten van een tweede agrarische bedrijfswoning de laatste jaren afneemt. De gemeente wordt slechts op zeer bescheiden schaal met aanvragen voor tweede bedrijfswoningen geconfronteerd. Het oprichten van tweede bedrijfswoningen wordt in het voorliggende bestemmingsplan dan ook mogelijk gemaakt via een afwijking van de bouwregels. Aan deze afwijking zijn wel voorwaarden verbonden, waaronder het aantonen van de noodzaak van de tweede bedrijfswoning.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen alleen binnen het bouwperceel worden gebouwd, waarbij de hoogte is beperkt tot maximaal 10 m.

Ter voorkoming van de aantasting van de aanwezige landschappelijke waarden zijn, (tunnel)kassen en blaastunnels niet toegestaan op een agrarisch bouwperceel.

Naast de agrarische functie, hebben ook verscheidene bedrijven in het plangebied nevenactiviteiten. Een nevenactiviteit is een gebruik dat ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit. De oprichting van nieuwe nevenactiviteiten is alleen bij afwijking toegestaan (met omgevingsvergunning).

In het voorliggende bestemmingsplan is geen mogelijkheid opgenomen voor het oprichten van een agrarische co-vergistingsinstallatie (niet voor type B en C en ook niet voor type A).

Een bed and breakfast is bij recht toegestaan.

Binnen de agrarische bedrijfsbestemming is de oprichting van één paardenbak voor hobbymatig gebruik bij recht toegestaan.

De stalling van caravans, campers en boten in bestaande bedrijfsbebouwing is bij recht mogelijk.

In de agrarische bedrijfsbestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de bestemming kan worden gewijzigd in een andere functie, waaronder kwekerij en wonen.

Zoneringsreconstructie

Op het plangebied is de Reconstructiewet van toepassing, het plangebied ligt in de zone landbouwontwikkelingsgebied. In het voorliggende bestemmingsplan is de zone voorzien van de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Onderdeel van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een gemengd stelsel met een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk spoor, dat voorziet in kostenverhaal, binnenplanse verevening en de mogelijkheid tot het stellen van locatie-eisen. Dit stelsel is opgenomen als afdeling 6.4 in de Wro en ook wel bekend als de zogenaamde Grondexploitatiewet.

Het betreft hier een particulier initiatief. De kosten voor de planprocedure en de uitvoering van het bestemmingsplan komen voor rekening van de agrariër. De agrariër heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het hier gaat om een economisch uitvoerbaar plan.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Inspraak

Het voorontwerp-bestemmingsplan 'Buitengebied, partiële herziening vestiging agrarisch bedrijf Kremersveenweg' heeft van 9 juli 2014 tot en met 19 augustus 2014 ter inzage gelegen. Er zijn 8 brieven ontvangen van 11 percelen in de omgeving. Op 6 oktober is een hoorzitting gehouden. Het verslag is opgenomen als Bijlage 6. De zienswijzen zijn van een reactie voorzien in de Nota zienswijzen, die als Bijlage 7 is bijgevoegd. De zienswijzen hebben ertoe geleid dat de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' is aangepast.

Het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied, partiële herziening vestiging agrarisch bedrijf Kremersveenweg" heeft met ingang van 24 december 2014 tot en met 3 februari 2015 ter inzage gelegen. De zienswijzen zijn tijdig ingediend. De zienswijzen zijn van een reactie voorzien in de Nota zienswijzen, die als Bijlage 7 De zienswijzen hebben niet geleid tot wijzigingen in het plan.

7.2 Overleg

In het kader van het overleg art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is aan overleginstanties de gelegenheid gegeven een reactie in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

april 2015.