direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 1e partiële herziening bestemmingsplan Het Zijland
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0168.01BP011PH01-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Het bestemmingsplan

1.1 Aanleiding bestemmingsplanherziening

De gemeente Losser heeft in het verleden voor Het Zijland verschillenden plannen ontwikkeld. Het meest recente plan is vastgelegd in het bestemmingsplan "Het Zijland 2006". Het destijds opgestelde plan is slechts voor een gedeelte ontwikkeld. Op de hoek van de Braakstraat en het Langenkamp is een appartementencomplex gerealiseerd. Verdere plannen zijn niet van de grond gekomen. Gedurende het jaar 2013 is er in overleg tussen woningcorporatie Domijn en de gemeente Losser het idee ontstaan om op de hoek van de Braakstraat en de Kloppenstraat het eerdere plan aan te passen en meer aan te laten sluiten bij de huidige markt. Deze beoogde ontwikkeling is binnen de kaders van het geldend bestemmingsplan niet mogelijk, waardoor de voorliggende bestemmingsplanherziening is opgesteld.

1.2 Het plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat is gelegen aan de zuidkant van het centrum van Losser. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de Braakstraat en aan de oostzijde begrensd door de Kloppenstraat.

Bijlage 1 geeft de exacte begrenzing van het plangebied weer.

1.3 Planologisch-juridische regeling

1.3.1 Geldend bestemmingsplan

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan "Het Zijland 2006" dat is vastgesteld op 27 maart 2007.

1.3.2 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "1e partiële herziening bestemmingsplan Het Zijland" bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden.

  • Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven.
  • In de regels zijn bepalingen voor deze bestemmingen opgenomen die de uitgangspunten van het plan zeker stellen.
  • De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin staat wat de beweegredenen en de achtergronden zijn voor het bestemmingsplan. De toelichting helpt tenslotte bij een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Algemeen

Het (inter)nationale en provinciale beleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening. Een "doorzetting" van dit beleid vindt plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die gebruikelijk is wanneer een (kleinschalig) bestemmingsplan wordt opgesteld.

Aangezien de voorliggende bestemmingsplanherziening beperkt blijft tot een herschikking van de reeds eerder bestemde woningbouw, zal niet op het beleid van hogere overheden worden ingegaan, maar komt het beleid van provincie, waterschap en voor de kern Losser relevante gemeentelijke beleid aan de orde dat relevant is voor de kern Losser.

2.2 Provinciaal beleid Overijssel

2.2.1 Omgevingsvisie Overijssel

Omgevingsvisie levert afstemming van verschillende beleidsonderwerpen

De Omgevingsvisie behandelt diverse ruimtelijke aspecten en vervult daarom de rol van:

  • Structuurvisie onder de (nieuwe) Wet ruimtelijke ordening.
  • Regionaal Waterplan onder de (nieuwe) Waterwet (en Provinciaal Waterhuishoudingsplan onder de Wet op de waterhuishouding tot de inwerkingtreding van de Waterwet).
  • Milieubeleidsplan onder de Wet milieubeheer.
  • Provinciaal verkeer- en vervoersplan onder de Planwet Verkeer en Vervoer.
  • Bodemvisie in kader van ILG-afspraak met het rijk.

De Omgevingsvisie behandelt de provinciale belangen en het provinciale beleid voor de fysieke leefomgeving. In vergelijking met het voorgaande streekplan Overijssel 2000+ zijn verschillende beleidsonderwerpen beter op elkaar afgestemd. In de Omgevingsverordening Overijssel is het beleid vastgelegd.

Duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit rode draad bij gebiedsontwikkeling

De provincie wil meer op voorhand gaan sturen en is meer gefocust op gebiedsontwikkeling waarbij duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit de rode draad vormen.

Duurzaamheid

Voor wat betreft het thema duurzaamheid heeft de provincie een lijst met prioriteiten opgesteld. Het gaat hier om aspecten die dermate cruciaal zijn voor de duurzame ontwikkeling van de provincie Overijssel, dat deze in de uitvoering van de Omgevingsvisie het grootste gewicht krijgen.

Het gaat dan om:

  • Robuuste natuur: realisatie van de EHS met verbindingszones, Nationale parken en Natura 2000-gebieden.
  • Behoud door ontwikkeling van Nationale Landschappen.
  • Waterveiligheid: ruimte voor de rivieren en kleinere watersystemen.
  • Ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw.
  • Herstructurering van bedrijventerreinen.
  • Herstructurering en hoogwaardige ontwikkeling van woongebieden.
  • Hoofdstructuur voor bereikbaarheid (weg, spoor, fiets, water).
  • Energiepact Overijssel: transitie naar duurzame energiehuishouding en vermindering van de CO2-uitstoot.

Ruimtelijke kwaliteit

Omdat ruimtelijke kwaliteit subjectief is, is een goede ruimtelijke kwaliteit lastig te bepalen. De provincie hanteert daarom de volgende definitie: ruimtelijke kwaliteit is datgene dat ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is.

Sturing door middel van Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Om te sturen op ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid gebruikt de provincie het Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel. Hierbij komen achtereenvolgens aan de orde: generieke beleidskeuzes, ontwikkelingsperspectieven en tenslotte gebiedskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP011PH01-0401_0001.png"

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel (bron: www.overijssel.nl)

Generieke beleidskeuzes (of - vraag)

Allereerst wordt bepaald of een beoogde ontwikkeling past binnen de generieke beleidskeuzes. Zo dienen gemeenten in het kader van woningbouw- en bedrijventerreinontwikkeling afspraken te maken met buurgemeenten. Andere generieke beleidskeuzes betreffen onder andere reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond, landbouwontwikkelingsgebieden voor de intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones.

Ontwikkelingsperspectieven (waar - vraag)

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

Gebiedskenmerken (hoe - vraag)

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

Toetsing van het initiatief aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en Omgevingsverordening Overijssel

Indien het concrete initiatief, de bouw van een woningbouw op een inbreidingslocatie binnen de bebouwde kom van Losser, wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel en Omgevingsverordening Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld.

Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase "generieke beleidskeuzes" wordt het volgende opgemerkt. Er is sprake van een woningbouwontwikkeling in bestaand stedelijk gebied. Op basis van de Omgevingsverordening Overijssel zijn de volgende artikelen relevant.

Artikel 2.1.1 onder f:

Bestaand bebouwd gebied

Op grond van artikel 2.1.1. onder f van de Omgevingsverordening Overijssel 2009 wordt onder "bestaand bebouwd gebied" verstaan: "de gronden die benut kunnen worden voor stedelijke functies op grond van geldende bestemmingsplannen en op grond van voorontwerp-bestemmingsplannen voor zover de provinciale diensten daarover schriftelijk een positief advies hebben uitgebracht in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro/artikel 10 BRO".

Artikel 2.2.2:

Nieuwe woningbouwlocaties

  • 1. Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.
  • 2. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Toetsing van het initiatief aan de "Generieke beleidskeuzes"

Bestaan bebouwd gebied

De huidige juridische regeling van de betreffende gronden is neergelegd in het bestemmingsplan "Het Zijland 2006" dat is vastgesteld op 27 maart 2007.

De vigerende bestemmingen zijn "woondoeleinden" en "verkeersdoeleinden".

De functie “wonen” wordt gerekend tot een stedelijke functie als bedoeld in de Omgevingsverordening Overijssel 2009. In verband daarmee is er geen strijd met het begrip “bestaand bebouwd gebied” als bedoeld in Artikel 2.1.1 onder f van de Omgevingsverordening Overijssel 2009.

Nieuwe woningbouwlocaties

Zoals uit artikel 2.2.2 blijkt mogen bestemmingsplannen enkel voorzien in nieuwe woningbouwlocaties indien deze nieuwe woningbouwlocatie in overeenstemming is met een gemeentelijke woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.

Op 28 januari 2010 hebben burgemeester en wethouders van de gemeente Losser en Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel overeenstemming bereikt over de "Prestatieafspraken wonen gemeente Losser 2010-2015" De belangrijkste beleidskaders voor deze afspraken waren de Omgevingsvisie Overijssel 2009 en het bijbehorende juridische kader, de Omgevingsverordening Overijssel 2009 en de Woonvisie 2008 - 2015. De prestatieafspraken benadrukken de gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente en provincie ten aanzien van het woonbeleid. Gemeente en provincie beschouwen dit afsprakenkader als een werkdocument dat de gewenste resultaten vastlegt voor het wonen in de gemeente Losser.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP011PH01-0401_0002.png"

Toelichting bouwprogramma (bron: provincie Overijssel)

De gemeente streeft er naar de bestemmingsplancapaciteit niet meer te laten zijn dan 130% van de verwachte groei van de woningvoorraad. De provincie zal de haar ter beschikking staande instrumenten van de Wet Ruimtelijke Ordening inzetten om te voorkomen dat deze capaciteit wordt overschreden. De gemeente Losser richt zich in haar woonvisie c.q. structuurvisie op het behoud c.q. de ontwikkeling van een toereikend voorzieningenniveau voor haar inwoners.

De gemeente Losser streeft er naar het toe te voegen nieuwbouwprogramma in belangrijke mate te realiseren op locaties binnen de contouren van feitelijk bebouwd gebied per 1 januari 2010. Losser kan maximaal 50% van het toe te voegen programma buiten dit feitelijk bebouwd gebied realiseren, mits onderbouwd op basis van een vastgestelde woonvisie.

De in deze bestemmingsplanherziening besloten ontwikkeling betreft de toevoeging van 19 grondgebonden woning binnen bestaand bebouwd gebied. Deze ontwikkeling is passend binnen de gemeentelijke "Woonvisie Losser 2012 en verder" en binnen de woningbouwafspraken met de provincie Overijssel zoals hierboven weergegeven.

Krachtens de Omgevingsverordening moet in het kader van de toelichting op het bestemmingsplan ook worden gemotiveerd dat de nieuwe ontwikkeling past binnen het ontwikkelingsperspectief die in de Omgevingsvisie Overijssel voor het gebied is neergelegd. Hieronder wordt onder het kopje "ontwikkelingsperspectieven" uitgebreid op dit aspect ingegaan.

Voor de ontwikkeling is reeds een bestemmingsplan opgesteld. Echter door aangepaste plannen past het niet meer binnen het bestemmingsplan.

Ontwikkelingsperspectieven

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger.

Het ontwikkelingsperspectief geeft een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen.

Omdat ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies is er, naast een lokale invulling van de begrenzing, ook ruimte voor lokale afwegingen binnen de ontwikkelingsperspectieven

De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een MER-plicht. In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In de stedelijke omgeving is de uitdaging om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van de woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten. Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief "Woonwijk".

Woonwijk

Rond de binnensteden liggen de diverse woonwijken en bedrijventerreinen elk met hun eigen woon-, werk- of gemengd milieu. Herstructurering van de woon-, werk- en voorzieningenmilieus moet deze vitaal en aantrekkelijk houden en de diversiteit aan milieus versterken. In de gebieden aangemerkt als "Woonwijk" is ruimte voor herstructurering, inbreiding en transformatie naar diverse woon-, werk-, en gemengde stadsmilieus.

Toetsing

De ligging van het plangebied in het ontwikkelingsperspectief "Woonwijk" past bij de voorgenomen realisatie van de gewenste woningen. Er is sprake van 19 nieuwe woningen binnen bestaand stedelijk gebied op een inbreidingslocatie, waarbij een aantrekkelijk stadsmilieu ontstaat.

Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en -opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Bij toetsing van het ruimtelijke initiatief aan de gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) is van belang dat de locatie is gelegen in stedelijk gebied. Dit betekent dat de "natuurlijke laag" en "de laag van het agrarisch cultuurlandschap" buiten beschouwing kunnen blijven aangezien deze oorspronkelijke waarden niet meer voorkomen in het plangebied

De "Stedelijke laag"

De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de "Stedelijke laag" aangeduid met het gebiedstype "Bebouwingsschil 1900 - 1955".

"Bebouwingsschil 1900 - 1955"

De "Bebouwingsschil 1900-1955" bestaat uit gemengde stadswijken en woonwijken direct aansluitend op de historische centra en binnensteden. Op sommige plaatsen liggen (voormalige) grootschalige fabriekscomplexen direct aansluitend aan woonwijken. Deze stadswijken kennen een gesloten, compacte vorm (bouwblokken) en zijn veelal opdeelbaar in wijken met eigen karakter. De wijken worden van elkaar gescheiden door doorgaande lanen, singels en stadsstraten. Als herstructurering, inbreiding en toevoeging van bebouwing plaatsvinden in de individueel ontwikkelde stadswijken van de bebouwingsschil 1900 - 1955, dan dragen deze bij aan behoud, versterking en vernieuwing van de individuele bebouwing met een eigen karakter en uitstraling. Ontwikkelingen voegen zich in maat, schaal en ritme naar de omliggende bebouwing.

Toetsing van het initiatief aan de "Stedelijke laag"

In het voorliggende geval wordt op een inbreidingslocatie die op grond van de Omgevingsverordening wordt aangemerkt als "bestaand bebouwd gebied" ingevuld met nieuwe woningen. De ontwikkeling voegt zich in maat en karakter in het grotere geheel van de stad en wordt als onderdeel hiervan goed herkenbaar. Voor een nadere toelichting hierop wordt ook verwezen naar de planbeschrijving in hoofdstuk 4 van deze toelichting. Hier wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling op de bewuste locatie goed past bij het huidige karakter van het omliggende gebied en derhalve passend is binnen de "Stedelijke laag".

De "Lust- en leisurelaag"

De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart "Lust- en leisurelaag" geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve buiten beschouwing worden gelaten

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de in dit voorliggende bestemmingsplan besloten ruimtelijke ontwikkeling in overeenstemming is met het Omgevingsvisie Overijssel 2009 en de Omgevingsverordening Overijssel voor de woningbouw is al een bestemmingsplan opgesteld. Doordat de plannen voor deze locatie zijn aangepast is een bestemmingsplan herziening nodig.

2.3 Waterschapsbeleid

Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Waterschap Regge en Dinkel. Het waterschap heeft een Keurverordening waarin haar waterstaatkundige belangen worden beschermd. Het waterschap adviseert de gemeente Losser binnen de Watertoets procedure over de invloed van ruimtelijke inrichtingsplannen op het watersysteem en omgekeerd. De uitgangspunten van het Waterschap zijn in de watertoets meegenomen (zie verder paragraaf 3.6).

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Structuurvisie Losser

De Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) verplicht de gemeente om ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, één of meerdere structuurvisies vast te stellen.

De structuurvisie Losser geeft in hoofdlijnen een actueel beeld van het ruimtelijk ordeningsbeleid van de gemeente. Met de totstandkoming van de visie beschikt de gemeente over een samenhangend beleidsdocument dat leidend is voor de ruimtelijke ordening en ontwikkelingen voor de komende 10 jaar. De structuurvisie geeft richting op welke wijze de ruimtelijke kwaliteiten van de gemeente kunnen worden behouden en versterkt. In de visie wordt bepaald wat de essentiële, gebiedsspecifieke kwaliteiten zijn, waar kansen liggen en hoe ontwikkelingen op deze kwaliteiten en kansen kunnen inspelen.

In de structuurvisie is het plangebied opgenomen als (her)ontwikkeling woningbouw.

Onderstaande afbeelding geeft de visie voor Losser weer zoals opgenomen in de Structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP011PH01-0401_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP011PH01-0401_0004.png"

2.4.2 Woonvisie Losser 2012 en verder

Inleiding

De gemeenteraad van de gemeente Losser heeft op 29 maart 2013 de Woonvisie Losser 2012 en verder vastgesteld. In de woonvisie heeft de gemeente haar visie en ambitie voor de komende jaren verwoord. De gemeente kiest voor het (beheersbaar) begeleiden van en het anticiperen op demografische ontwikkelingen in de gemeente. Het is zaak om zo goed mogelijk voorbereid te zijn en te zorgen voor een goede woonkwaliteit die past bij de veranderende samenstelling van de Losserse bevolking (onder andere vergrijzing).

Visie en ambities

De visie en ambities van de gemeente Losser zijn uitgesplitst in vijf punten, te weten:

  • Kiezen voor begeleiden in plaats van bestrijden.
  • Kiezen voor de bestaande woningvoorraad.
  • Intelligente groei van de woningvoorraad.
  • Vitale gemeenschappen in de kernen.
  • Kiezen voor duurzaam wonen.

Woningbouwprogramma

In het woningbouwprogramma 2012-2020 is de inbreidingslocatie van Het Zijland genoemd als harde capaciteit met 42 woningen, waarvan 15 eensgezinswoningen (rijenwoningen of twee-onder-een-kapwoningen).

Herijking woningbouwprogramma

De gemeente Losser wil gaan voor een realistisch bouwprogramma. Het huidige programma vraagt bijstelling naar beneden. Door de woningmarktcrisis ligt de marktvraag immers veel lager dan de behoefte. In de geactualiseerd woonvisie wordt genoemd dat meer inbreiding nodig is. Op dit moment is de verhouding tussen de uitleg en binnenstedelijke invulling niet in evenwicht, 79% uitleg en 21% invulling. Op basis van de prestatieafspraken tussen gemeente en provincie zou minimaal 50% inbreiding moeten zijn. De mate van zachte plannen en plannen in de pijplijn tot 2015 die betrekking hebben op uitleg is minimaal, namelijk 18 woningen. Dit doet de verhouding tussen het aantal plannen uitleg en invulling zeer beperkt veranderen. Het is dus nodig om te onderzoeken welke mogelijkheden de harde plannen bieden tot aanpassing naar binnenstedelijke invulling.

Toetsing

De gemeente Losser streeft er naar het toe te voegen nieuwbouwprogramma in belangrijke mate te realiseren op locaties binnen de contouren van feitelijk bebouwd gebied. Daarnaast geldt voor de kern Losser dat het accent ligt op de doelgroepen "gezinnen" en "ouderen". De in dit bestemmingsplan opgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 19 eengezinswoning in het lage en middensegment. Gezien vorenstaande, het feit dat er gebouwd wordt op een inbreidingslocatie en voldaan wordt aan zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik, kan gesteld worden dat de in dit bestemmingsplan opgenomen (her)ontwikkeling een bescheiden bijdrage levert aan het woningbouwprogramma. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt bijgedragen aan de ambitie om meer binnenstedelijk te bouwen. Ook wordt meer aangesloten op de huidige markt. Het initiatief is passend binnen de gemeentelijke beleidskaders op het gebied van "wonen", zoals vertaald in de gemeentelijke woonvisie van Losser.

2.4.3 Welstandsnota Losser

Inleiding

Op 15 oktober 2013 is de "Welstandsnota Losser: Visie op beeldkwaliteit" vastgesteld. De gemeente heeft de ambitie om meer ruimte te creëren voor burgers die willen bouwen. Te veel regels kunnen soms beperken en dragen niet per definitie bij aan goede resultaten. De rode draad in de nota is om het welstandbeleid los te laten en te versoepelen in gebieden waar het kan, en het beleid te hanteren in gebieden waar het moet.

Het grondgebied van de gemeente Losser is in de nota ingedeeld in welstandsvrije gedeeltes in de kernen en twee toetsniveaus van welstand, te weten: kwaliteitsniveau 1 en kwaliteitsniveau 2. Het plangebied is aangemerkt als "kern" binnen Losser, welke onder kwaliteitsniveau 2 valt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP011PH01-0401_0005.jpg"

Welstandsgebieden kern Losser

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP011PH01-0401_0006.jpg"

Kwaliteitsniveaus kern Losser

Deelgebied: Losser Kern

Welstandsbeleid

Deze woonwijk vertoont in bouwstijl een relatief grote eenheid vergeleken met andere wijken en straalt daardoor een zekere rust uit. Kleine ingrepen zouden dit beeld kunnen verstoren indien niet passend bij de woning. Grootschalige nieuwe invullingen die op zichzelf ook weer een eenheid vormen, kunnen tot een verrijking van het straatbeeld leiden. De belangrijkste karakteristieken wat betreft de plaatsing van de bebouwing in het gebied, zoals in de gebiedsbeschrijving beschreven, dienen te worden behouden. Nieuwe invullingen met afwijkende vormgeving zijn mogelijk en kunnen de ruimtelijke kwaliteit van de wijk zelfs versterken. Dit onder voor waarde dat de situering past in de karakteristieken van de wijk.

Gebiedsgericht beleid (waardering)

De historische stedenbouwkundige structuur, met een concentratie van commerciële en publieke functies, is nog steeds aanwezig. Karakteristiek van bebouwing van vóór 1950 is kleinschalig en levert een gevarieerd straatbeeld op door korrelmaat, wisselende kapvormen en -richtingen, vormgeving, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. De gebouwen van ná 1950 zijn grootschaliger, maar nog steeds individueel vormgegeven

Gebiedsgericht beleid (ambitie)

  • Behoud en stimulering van de (cultuurhistorische) structuur en bebouwingskarakteristieken.
  • Behoud en stimulering van de verscheidenheid in architectuur en de individuele bebouwingskwaliteit in relatie tot de functies; met extra aandacht voor (winkel)puien, zorgvuldige detaillering, materiaaltoepassing en bijpassende reclame.
  • Behoud en stimulering van de openbare ruimte en structuur van de kern.
  • In groengebieden extra aandacht voor situering, vormgeving en terreininrichting.

Welstandscriteria kernen

Niveau 2

Algemeen

  • De verschijningsvorm dient de ruimtelijke kwaliteit van de bebouwing in de directe omgeving te ondersteunen.

Hoofdvorm

  • De hoofdmassa is helder vormgegeven en passend (qua maat en schaal) bij de bebouwing in de omgeving.

Architectuurstijl en gevelcompositie

  • Iedere gevel heeft zijn eigen identiteit maar is passend in het straatbeeld.
  • Er is eenheid in de architectuur van de gehele gevel.
  • De gevelcompositie en de plaats, afmetingen en verhoudingen van de gevelelementen (ramen, balkons et cetera) zijn zorgvuldig op elkaar afgestemd.

Materiaal en kleurgebruik

  • Uitgangspunt is het oorspronkelijk kleur- en materiaalgebruik uit de omgeving of vergelijkbare materialen waarbij het gebruik van (bak)steen overheerst.
  • In het centrum is het gebruik van goedkoop uitziende materialen zoals volkern platen, kunststoffen en dergelijke niet toegestaan.

Detaillering

  • De detaillering is zorgvuldig en afgestemd op de architectuur.

Erfafscheidingen

  • Daar waar vanuit de historische context erfafscheidingen zoals hagen, hekken en muren zijn geweest, deze als uitgangspunt nemen.
  • Voor erfafscheidingen in het zicht van de openbare ruimte dient gekozen te worden uit beplanting of hagen, een erfafscheiding die aansluit op de architectuur van de hoofdbouw, of een scheiding die minimaal voor 50% bestaat uit open delen met daar tegen aan beplanting.

Toetsing

Bij de uitwerking van het concrete bouwplan zal rekening gehouden worden met de van toepassing zijnde welstandscriteria. De welstandscommissie zal te zijner tijd toetsen of het bouwplan voldoet aan de redelijke eisen van welstand. Door het kwaliteitsteam is de eerste schets van de woningen gunstig beoordeeld.

2.4.4 Beleidsnotitie inbreiding en mantelzorg

Inleiding

De gemeenteraad van Losser heeft op 14 december 2010 de beleidsnotitie "Inbreiding en mantelzorg" vastgesteld. De beleidsregel heeft betrekking op ontwikkelingen op het gebied van stedenbouwkundige uitbreidingsmogelijkheden en gebruik van gebouwen in de bebouwde kom. Daarbij worden ook de mogelijkheden betrokken betreffende het gebruik van bijgebouwen ten behoeve van mantelzorg voor zowel de kern als ook het buitengebied. In voorliggend geval wordt enkel ingegaan op het aspect inbreiding.

Inbreiding

Inbreiding onderscheidt zich in enerzijds de verdichting van dorpsranden en linten. Een problematiek die als separaat hoofdstuk in de kadernota Buitengebied een plaats krijgt. Anderzijds gaat het om de bebouwing en verdichting van vrijgekomen plaatsen binnen de bebouwde kommen en mantelzorg in bijgebouwen

Wat is inbreiding?

Uitbreiding is het bouwen aan de grenzen van bestaande bebouwing. Het omgekeerde daarvan is inbreiden, namelijk het bouwen binnen de bestaande bebouwing. Inbreiding betekent dat minder gebruik hoeft te worden gemaakt van kostbaar buitengebied. De overheid, rijk, gemeenten en provincies stimuleren daarom het bouwen in inbreidingslocaties. In het kader van de notitie "Inbreiding en mantelzorg" wordt enkel over inbreidingslocaties voor woningbouw gesproken.

Soorten inbreidingslocaties

In het kader van de beleidsnota wordt een locatie voor vier of meer woningen als een grotere inbreidingslocatie gedefinieerd.

Bij grotere bouwlocaties gelden de volgende uitgangspunten:

  • een bouwplan dient aan te sluiten op de stedenbouwkundige en ruimtelijke structuur van de omgeving; invulling met maatwerk is mogelijk aan de hand van vooraf vastgestelde randvoorwaarden en uitgangspunten;
  • een kwaliteitsteam wordt ingeschakeld.

Beoordeling

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de gestelde kaders en het gemeentebestuur heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan deze plannen. De eerste schets van de woningen is gunstig beoordeeld door het kwaliteitsteam.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.2 van de Awb dient een bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis te vergaren over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Bij de opstelling van het plan is er in principe van uitgegaan dat de situatie, zoals die zich tot heden heeft ontwikkeld en als zodanig manifesteert, in zijn algemeenheid als een gegeven wordt geaccepteerd. Hieronder wordt per onderzoeksaspect een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

3.1 Cultuurhistorie en archeologie

3.1.1 Cultuurhistorie

Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, kortweg het "Verdrag van Malta" is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Deze benadering ligt ook ten grondslag aan het rijks- en provinciaal beleid zoals de Monumentenwet. Deze wet is gericht op het behoud van bouwkundige monumenten, zoals gebouwen en bouwwerken, het behoud van archeologische monumenten en landschappelijke monumenten en de bescherming van beschermde stads- en dorpsgezichten.

In het algemeen zijn er rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten te onderscheiden. In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig en kent zelf geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Om die reden behoeft dit aspect geen nadere onderbouwing.

3.1.2 Archeologie

In het plangebied is in 2004 een archeologisch verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, die bestond uit een bureauonderzoek en een booronderzoek. Een uittreksel van het archeologisch inventariserend veldonderzoek is als Bijlage 2 opgenomen.

Het onderzoek was er op gericht om inzicht te krijgen over eventuele aanwezige archeologische vindplaatsen. Tijdens het booronderzoek zijn echter geen archeologische indicatoren aangetroffen. Van een archeologische vindplaats is waarschijnlijk geen sprake en over de fysieke en inhoudelijke kwaliteit daarvan kan dan ook geen uitspraak worden gedaan. Een waardestelling, zoals conform de KNA in het geval van een vindplaats verplicht wordt gesteld, zal dan ook een lage verwachting opleveren.

In het rapport wordt aanbevolen om een "opgraving met beperkingen" plaats te laten vinden. Dit houdt in dat archeologische waarnemingen worden gedaan tijdens de grondwerkzaamheden zonder deze ernstig te belemmeren.

In 2013 is er een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Een uittreksel van het archeologisch proefsleuvenonderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

Er zijn in het centrale en zuidwestelijke deel van het plangebied archeologische overblijfselen van één of meer middeleeuwse erven gevonden. Een deel van de sporen dateert op basis van het vondstmateriaal in de Volle-Middeleeuwen (10e-12e eeuw). Daarnaast zijn er aanwijzingen dat een deel van de sporen in de Late-Middeleeuwen/vroege Nieuwe tijd (13e-17e eeuw) dateert. Deze vindplaatsen zijn als behoudenswaardig aangemerkt. Op basis van het onderzoek is geadviseerd om op bepaalde locaties opgravingen te doen. De opgravingen zijn uitgevoerd in 2013. Op een klein stuk stonden enkele bomen. Deze plaats is in maart 2014 afgegraven voor het laatste deel van de opgravingen. Inmiddels zijn de beperkingen voorbij.

Met in achtneming van deze maatregelen zijn er geen belemmeringen vanuit archeologisch oogpunt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

3.2 Bedrijven en milieuzonering

Richtafstanden

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieu gevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Onderstaand het verband tussen de afstand en de milieucategorie:

milieucategorie richtafstand rustige woonwijk

1 10 meter

2 30 meter

3.1 50 meter

3.2 100 meter

4.1 200 meter

4.2 300 meter

Afwijken van richtafstanden

De richtafstanden gaan uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet worden beoogd, dan kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting (in plaats van de richtafstanden). Benadrukt moet worden dat de richtafstanden zijn afgestemd op het omgevingstype rustige woonwijk (of een vergelijkbaar omgevingstype) en dat de richtafstanden bij een omgevingstype gemengd gebied (een gebied met een matige tot sterke functiemenging) met 1 stap kunnen worden verlaagd zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat.

Doel functiescheiding

Het waar nodig scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen:

  • Het reeds in het ruimtelijke spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies.
  • Het tegelijk daarmee aan de bedrijven voldoende zekerheid bieden dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Het bestemmingsplan en de milieuregelgeving vormen elkaars complement. Voor zover met behulp van een zonering eventuele overlast voor de omgeving niet voldoende kan worden beperkt, kan de toepassing van milieuregelgeving uitkomst bieden.

In dit kader is het van belang om bezien in hoeverre er sprake is van eventuele belemmeringen voor de realisatie van onderhavig plan.

Rond het plangebied liggen op meer dan 100 m afstand een bouwmaterialenhandel en een metaalhandel. Voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van 50 m. Daar wordt ruim aan voldaan. Bij de ontwikkeling van het voorgaande plan is ook onderzocht of er sprake is van geluidhinder van de sporthal en het sportcafé. Uit dat onderzoek is gebleken dat het geluidsniveau op de gevels van de nieuwbouw voldoet aan de normen.

3.3 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg-, rail- en luchtverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

Geluid verkeer

In hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder is de verplichting opgenomen tot het verrichten van een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van woningen (en daarmee gelijk te stellen objecten) binnen de in artikel 74 genoemde onderzoekszone van een weg. De verplichting tot het verrichten van een onderzoek geldt niet indien:

  • het een woonerf betreft;
  • een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

De geplande woningen liggen langs wegen waar 30km/uur als maximum snelheid geldt. Om die reden kan worden afgezien van een akoestisch onderzoek.

Geluid spoorweg

Er is geen spoorverbinding in de nabijheid van het plangebied. Spoorweglawaai vormt daarom geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Geluid luchtverkeer  

In de nabijheid van Losser, op ruim 8 km ten westen van het plangebied, ligt vliegbasis Twente. Vliegbasis Twente is in de huidige situatie niet meer in gebruik als militaire luchthaven. Op dit moment zijn voor een nieuwe invulling van het gebied ontwikkelingen gaande die nog niet volledig zijn uitgewerkt. In dit bestemmingsplan is uitgegaan van de huidige zonering van de vliegbasis.

Gebleken is dat het plangebied niet binnen de geluidszones van het vliegveld ligt en zodoende ten aanzien van deze functie geen belemmeringen aanwezig zijn.

3.4 Ecologie

3.4.1 Algemeen

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

3.4.2 Gebiedsbescherming

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's).

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van EL&I.

Natura 2000

Kenmerken

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 beschermd.

Op ongeveer 275 m afstand van het plangebied ligt het Natura 2000-gebied Landgoederen Oldenzaal. Met de functieverandering (reeds in 2006 naar wonen) worden geen negatieve effecten verwacht op dit Natura 2000-gebied. Toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 is hier niet aan de orde.

Ecologische Hoofdstructuur (EHS)

Kenmerken

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. De EHS is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van de EHS geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied ligt op een afstand van ongeveer 275 m van de EHS. Met de functieverandering (reeds in 2006 naar wonen), worden geen negatieve effecten of aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS verwacht. Een toetsing aan de EHS wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

Nationaal Landschap

Kenmerken

Het bewuste plangebied is gelegen binnen de begrenzing van Nationaal Landschap Noordoost Twente. Nationaal Landschap Noordoost-Twente is een van de twintig Nationale Landschappen die Nederland rijk is. Noordoost-Twente is een bijzonder stukje Nederland omdat het een combinatie van agrarisch gebied, natuur en cultuurhistorie is.

Er is geen sprake van strijd met het beleid ten aanzien van het Nationaal Landschap Noordoost Twente. Er is sprake van een binnenstedelijke ontwikkeling, waarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de instandhoudingsdoelstellingen van het Nationaal Landschap Noordoost Twente.

3.4.3 Flora en fauna

Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. De locatie van de nieuwe woningen ligt braak en is grotendeels met gras ingezaaid en wordt regelmatig gemaaid. Gezien het gebruik zijn geen bijzonder flora en/of fauna te verwachten. Geconcludeerd wordt dat het plangebied, gelet op de terreingesteldheid, ongeschikt is voor beschermde flora. Gelet op de kenmerken van het plangebied is er evenmin sprake van een foerageergebied.

De locatie heeft geen of een zeer lage natuurwaarde. Van een negatief effect van de ingrepen in het plangebied op de flora en fauna lijkt dan ook geen sprake. Derhalve kan een nader flora- en faunaonderzoek achterwege blijven.

3.5 Bodem

Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Hierbij is van belang te weten of er bodemverontreiniging is die de functiedoelen kan frustreren, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's daardoor zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen. Hiervoor is wettelijk verplichte informatie over de bodemkwaliteit nodig.

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie(s).

In het kader van de vorige plannen is voor het plangebied in 2006 een bodemonderzoek uitgevoerd, waarbij drie eerder uitgevoerde verkennende bodemonderzoeken zijn meegenomen. De conclusies uit de onderzoeken zijn:

De bodem op de locatie is niet geheel vrij van verontreiniging. De aard en mate van de aangetroffen verontreiniging in aanmerking genomen, bestaat er, met uitzondering van de parkeerplaats, uit milieuhygiënisch oogpunt geen beperking ten aanzien van de voorziene nieuwbouw op de locatie. Bij eventuele afvoer van de bovengrond van delen van de locatie dient rekening te worden gehouden met mogelijke extra kosten met betrekking tot verwerking van deze grond.

Het onderzoek waar aan wordt gerefereerd is niet van recente datum, maar gelet op het niet belastend gebruik van de grond, is het geschikt voor het voorliggende bestemmingsplan.

Een uittreksel van het bodemonderzoek is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd.

Hierop wordt aanvullend opgemerkt dat op de locatie sprake was van een kleine asbestsanering. De bodem is in 2013 gesaneerd.

3.6 Water

Algemeen

De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij waterschap Regge en Dinkel. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.

Beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR (Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte) en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheer-plannen). Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie Overijssel en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen.

Het Waterschap Regge en Dinkel heeft de beleidskaders van het Rijk en de provincie nader uitgewerkt in het Waterbeheerplan 2010-2015. De belangrijkste ruimtelijk relevante thema's zijn de Kaderrichtlijn Water en retentiecompensatie. Daarnaast is de Keur van het Waterschap Regge en Dinkel een belangrijk regelstellend instrument waarmee in ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden.

Op gemeentelijk niveau zijn het in overleg met het Waterschap Regge en Dinkel opgestelde gemeentelijk Waterplan en het gemeentelijk Rioleringsplan van belang bij het afwegen van waterbelangen in ruimtelijke plannen.

Watertoetsproces

Het watertoetsproces is digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl voor het project "1e partiële herziening bestemmingsplan Het Zijland" op 12 december 2013. Waterschap Regge en Dinkel is via deze website door de initiatiefnemer op de hoogte gebracht van het plan. Het plan betreft alleen een mogelijke functieverandering van bebouwing die planologisch-juridisch al mogelijk is en heeft geen invloed op de waterhuishouding. Met de voorgenomen ontwikkeling zijn geen waterbelangen gemoeid. De ontwikkeling heeft geen nieuwe lozingen op oppervlaktewater tot gevolg. In het gebied is geen sprake van (grond)wateroverlast. Het Waterschap Regge en Dinkel heeft dan ook geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling. Deze conclusie is getrokken naar aanleiding van een digitale watertoets. Het proces van de watertoets is goed doorlopen.

3.7 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer (Wm), hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

Ruimtelijk-economische besluiten die "niet in betekenende mate" bijdragen aan de concentraties in de buitenlucht van stoffen waarvoor bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde bevat, worden niet langer, zoals voorheen, individueel getoetst aan die grenswaarden. Als gevolg daarvan kunnen tal van kleinere projecten doorgang vinden, ook in situaties waar nog niet aan de grenswaarden wordt voldaan. De effecten van deze projecten op de luchtkwaliteit worden verdisconteerd in de trendmatige ontwikkeling van de luchtkwaliteit, zoals beschreven in het Nationaal Samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL).

Bij besluitvorming is het dus van belang om te bepalen of een initiatief "niet in betekenende mate" bijdraagt aan de luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate" (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Het begrip "niet in betekenende mate" is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Vooralsnog geldt dat:

  • voor woningbouwlocaties met minder dan 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor infrastructuur dat bij minder dan 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie) ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden;
  • voor kantoorlocaties is dat bij minder dan 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, of 200.000 m2 brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen ook geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van 19 woningen mogelijk. Bij een dergelijk aantal kan geconcludeerd worden dat de luchtkwaliteit niet "in betekenende mate" zal verslechteren. Derhalve hoeft niet nader op het aspect luchtkwaliteit te worden ingegaan.

3.8 Externe veiligheid

3.8.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • de Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen (Brzo);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van het "Besluit externe veiligheid inrichtingen" is om de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

3.8.2 (Beperkt) kwetsbare objecten

Onder beperkt kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden, hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren en bedrijfsgebouwen en vergelijkbare objecten.

Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van de beperkt kwetsbare objecten) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of een deel van de dag kwetsbare groepen mensen bevinden.

3.8.3 Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk getroffen wordt door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting. De grenswaarde voor het PR is voor nieuwe kwetsbare objecten (op enkele uitzonderingssituaties na) gesteld op een niveau van 10-6 per jaar op het object. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze waarde een richtwaarde, wat wil zeggen dat hiervan alleen om gewichtige redenen van afgeweken kan worden. De norm 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn.

3.8.4 Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) drukt de cumulatieve kans per jaar uit dat tenminste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Dit wordt vertaald in een dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde

3.8.5 Het plangebied

Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP011PH01-0401_0007.png"

Uitsnede Risicokaart Overijssel (bron: provincie Overijssel)

Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich wel bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • wel is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Ten zuiden van het bewuste plangebied zijn buisleidingen (N-528-51-KR-010 en N-528-51-KR-011) van de Nederlandse Gasunie NV gelegen. Deze buisleidingen bevinden zich op circa 175 m. Deze bewuste buisleidingen hebben een plaatsgebonden risicocontour van 0 m. Derhalve is het bewuste plangebied gelegen buiten de plaatsgebonden risicocontour van de betreffende buisleidingen. In het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen (artikel 12). Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geldt een invloedsgebied van 500 m conform de AMvB Buisleidingen. Onderhavig plangebied ligt binnen dit invloedsgebied.

De in dit bestemmingsplan opgenomen ruimtelijke ontwikkeling betreft een aanpassing van een reeds bestaande planologische regeling. Ten opzichte van de destijds geplande ontwikkeling is er sprake van het verschuiven van een aantal bouwblokken. Deze bestemmingsplanherziening maakt de bouw van 19 woningen mogelijk.

Dit is een vergelijkbaar aantal als nu ook planologisch mogelijk is. Ten opzichte van de huidige planologische situatie vindt er slecht een beperkte toename van het groepsrisico plaats, omdat de woningen circa 5 m dichterbij de leiding zijn geprojecteerd. Er vindt dan ook geen onevenredige mutatie plaats van de personendichtheid in relatie tot het groepsrisico. Dit verband daarmee is de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling vanuit oogpunt van groepsrisico verantwoord. Dit mede in relatie met de grote (circa 120 m) afstand tot aan de buisleiding.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid.

3.9 M.e.r.-beoordeling

3.9.1 Inleiding

Algemeen

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage ingegaan. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van "aanzienlijke gevolgen voor het milieu". Het besluit is aangepast en de drempelwaarden zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een project (ruim) onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van gewissen dat er daadwerkelijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn.

Bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met een oppervlakte vanaf 100 ha is er een beoordelingsplicht en daaronder meestal niet, maar in sommige gevallen wel. De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (kolom 2 'gevallen' in de D-lijst) zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat elk besluit of plan, dat betrekking heeft op activiteiten, die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Er zal een toets moeten worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst.

Plangebied

In het plangebied is sprake van de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject. De bouw van 19 woningen op een inbreidingslocatie wordt niet gezien als een m.e.r.-plichtige activiteit, omdat deze pas geldt bij 2.000 woningen of meer. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. Er is sprake van een ontwikkeling binnen de bebouwde kom van Losser. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat er geen belangrijke nadelige milieueffecten zijn te verwachten. Hierbij aangetekend dat op deze locatie op basis van het geldend bestemmingsplan reeds woningbouw mogelijk is.

Hoofdstuk 4 Het plan

4.1 Hoofdopzet van het plan

In het stedenbouwkundige ontwerp is aansluiting gezocht bij de bestaande bebouwing en wegenstructuur. Het totale plangebied Het Zijland is van oorsprong opgedeeld in twee delen: een westelijk en oostelijk deel. Op de grens van beide gebieden ligt een voetpad.

In het plangebied zijn grondgebonden woningen gepland. Hiermee wordt een ruimtelijke overgang tussen het centrum en de achterliggende woonwijk gecreëerd.

Aan de Kloppenstraat is een blok met halfvrijstaande woningen gepland, die aansluit bij de aanwezige woning typologie van deze straat. Hiermee wordt de bebouwingsstructuur van deze woonbuurt op een logische wijze voortgezet.

Aan de Braakstraat zijn 2 woningblokken van 4-aaneen gepositioneerd, die met een groene voorruimte zorgen voor een begrenzing van de zone langs deze straat.

Een 9-tal woningen is op het eerder genoemde voetpad georiënteerd. Alle rijenwoningen worden voor wat betreft de auto en fiets ontsloten vanaf de Kloppenstraat. Vandaar loopt een doodlopende straat met daarlangs een strook haaksparkeren. Vanaf dit weggedeelte zijn de achtererven met bergingen te bereiken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP011PH01-0401_0008.jpg"

Situatietekening

De parkeernorm voor het gebied is 1,8 parkeerplaatsen per woning. Voor 19 woningen betekent dit 34,2 parkeerplaatsen.

Bij 10 rijenwoningen en de 2 halfvrijstaande woningen is sprake van parkeren op eigen erf. Daarnaast is er in de openbare ruimte nog een parkeerterrein met 17 parkeerplaatsen. In het noordwesten van het plangebied wordt een parkeerterrein gerealiseerd met 26 parkeerplaatsen. Een 6-tal van deze parkeerplaatsen mag worden toegerekend aan de nieuwe woningen. Hiermee kan worden voldaan aan de parkeernorm.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP011PH01-0401_0009.jpg"

Toekomstige situatie in vogelvlucht

Hoofdstuk 5 Toelichting op de regels

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven op welke wijze de voorkomende functies in het bestemmingsplan worden geregeld.

De planregels

De planregels geven inhoud aan de gegeven bestemmingen. Ze geven aan waarvoor de gronden en opstallen al dan niet mogen worden gebruikt en wat en hoe er gebouwd mag worden. Bij de opzet van de planregels is het aantal regels zo beperkt mogelijk gehouden. Alleen datgene is geregeld, wat werkelijk noodzakelijk is. Toch kan het in een concrete situatie voorkomen dat een afwijking van de planregels gewenst is. Daarom zijn er in het bestemmingsplan afwijkingsmogelijkheden opgenomen.

De bij dit plan behorende planregels zijn, conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP), onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. Inleidende regels.
  • 2. Bestemmingsregels.
  • 3. Algemene regels.
  • 4. Overgangs- en slotregels.

In hoofdstuk 1 worden de in de planregels gehanteerde begrippen nader verklaard, zodat interpretatieproblemen zoveel mogelijk worden voorkomen. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze bepaalde afmetingen moeten worden gemeten.

In hoofdstuk 2 zijn specifieke regels opgenomen voor de gegeven bestemmingen. De artikelen bestaan uit een bestemmingsomschrijving en bouwregels, en zo nodig uit afwijkings- en specifieke gebruiksregels. De bestemmingsomschrijving is bepalend voor het gebruik van de grond.

De hoofdstukken 3 en 4 bevatten regels die van toepassing zijn op meerdere bestemmingen. Conform de SVBP zijn ze in de hoofdstukken 3 en 4 ondergebracht.

5.2 Nadere toelichting op de bestemmingen

In de bestemmingsomschrijving van de in het plangebied voorkomende bestemmingen worden de gebruiksmogelijkheden genoemd en in de bouwregels wordt aangegeven wat de bouwmogelijkheden zijn.

Onderstaand worden, voor zo ver nodig geoordeeld, enkele onderdelen van een nadere toelichting voorzien.

Tuin

Toegestaan zijn in- en uitritten en een inrichting als erf.

Ten behoeve van de woning zijn ingangspartijen, balkons en galerijen toegestaan, alsmede gevelaccenten ter plaatse van de aanduiding gevelaccent. Van dit begrip is een definitie opgenomen.

Wonen

De meeste regels spreken voor zich. Bij de bepaling over overschrijding van de bouwgrens (6.2.1 onder g) is van belang om voor ogen te houden dat dit alleen geldt voor overschrijding van een bouwgrens binnen de woonbestemming, niet richting tuinbestemming.

Bij twijfel over de uitleg van de regels moet worden aangesloten bij de uitleg van dezelfde regels in andere bestemmingsplannen binnen de gemeente.

Anti-dubbeltelregel

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van bebouwing te voorkomen. Dit zou zich kunnen voordoen wanneer een deel van een bouwperceel dat al bij de berekening van het maximale bebouwingspercentage was betrokken opnieuw bij zo'n berekening, maar nu ten behoeve van een ander bouwperceel, wordt betrokken.

Algemene gebruiksregels

Voor de redactie van de gebruiksbepaling is de algemene formulering aangehouden. Deze gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. In beginsel is de bestemmingsomschrijving van de betreffende bestemming bepalend. Voor het gehele plangebied is het gebruik (dan wel laten gebruiken) van gronden voor een seksinrichting als strijdig gebruik aangemerkt.

Algemene afwijkingsregels

Dit artikel bevat algemene afwijkingsregels. Het betreft dan in beginsel afwijkingen met een beperkte impact.

Ook afwijkingen (maximaal 10%) van de in de planregels opgenomen of op de verbeelding aangegeven afmetingen kunnen met behulp van deze algemene regel mogelijk worden gemaakt.

Overgangs- en slotregels

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn standaardregels gesteld, die in elk bestemmingsplan moeten worden opgenomen, zo ook regels van overgangsrecht.

Het betreft overgangsrecht van bouwwerken en overgangsrecht gebruik.

Het tijdstip dat als ijkpunt wordt aangehouden bij de toepassing van het overgangsrecht is het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

Voor een verdere interpretatie van het overgangsrecht wordt kortheidshalve verwezen naar de Memorie van toelichting bij het Bro.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient een onderzoek te worden verricht naar de uitvoerbaarheid van het plan.

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan een actualiserend bestemmingsplan is en er geen sprake is van een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan (artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening), hoeft er geen exploitatieplan te worden opgesteld. Dit bestemmingsplan brengt voor de gemeente alleen de plankosten met zich mee. Hiervoor zijn in de begroting gelden gereserveerd. De economische uitvoerbaarheid is daarmee verzekerd.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Overleg

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan is het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening het plan toegestuurd aan de verschillende overlegpartners.

De eventueel nog te ontvangen/verwerken reacties van de overleginstanties zullen in het definitieve plan worden weergegeven. In dit geval is hier voor gekozen omdat deze herziening slechts een relatief kleine wijziging betreft ten opzichte van het nu geldende bestemmingsplan.

7.2 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan "1e partiële herziening bestemmingsplan Het Zijland" heeft van 23 april 2014 tot en met 3 juni 2014 voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn geen inspraakreacties ingediend.

december 2014.