direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Luttermolenveld, 2e partiële herziening
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0168.01BP045PH02-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Goossen te Pas Bouw is voornemens om op gronden aan de Waterradmolen te De Lutte een zestal vrijstaande woningen te realiseren. Het plangebied heeft ingevolge het vigerende bestemmingsplan "Luttermolenveld 2008" reeds een woonbestemming, inclusief bijbehorend bouwvlakken voor de bouw van vrijstaande woningen.

De voorgenomen ontwikkeling is voor wat betreft de functie passend binnen het vigerende bestemmingsplan. Drie van de beoogde woningen passen echter niet (geheel) in het bouwvlak dat op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. Dit omdat wordt gekozen voor een andere configuratie in verband met het aanwezige slotenstelsel.

Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het vigerend bestemmingsplan "Luttermolenveld 2008" noodzakelijk. Voorliggende partiële herziening voorziet hierin.

1.2 Plangebied

Het plangebied van het op te stellen bestemmingsplan betreft een braakliggende locatie aan de Waterradmolen in De Lutte. Het plangebied maakt deel uit van de woonwijk Luttermolenveld, welke even ten oosten van de kern De Lutte ligt. Het plangebied wordt omsloten door de Waterradmolen aan de west- en zuidzijde en de Oliemolen aan de oost- en noordzijde.

Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP045PH02-0301_0001.jpg"

Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP045PH02-0301_0002.jpg"

Globale begrenzing plangebied

1.3 Geldende planologische regeling

Zoals reeds aangegeven valt het plangebied onder de werking van het vigerende bestemmingsplan "Luttermolenveld 2008". Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Losser op 26 februari 2008. Op de navolgende afbeelding is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. De begrenzing van het plangebied is daarop met een rode omlijning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP045PH02-0301_0003.jpg"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan 'Luttermolenveld 2008' (aangeduid met een rood kader)

Op grond van het vigerend bestemmingsplan gelden ter plaatse van het plangebied de bestemmingen 'Woondoeleinden', 'Tuin' en 'Groenvoorzieningen'. Binnen de bestemming 'Woondoeleinden' zijn bouwvlakken opgenomen. In artikel 3 van de planregels is opgenomen dat de gronden ter plaatse van de bestemming 'Woondoeleinden' zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep, met daarbij behorende gebouwen, andere-bouw- werken, tuinen en erven.

In de bouwregels van hetzelfde artikel is opgenomen dat hoofdgebouwen (woonhuizen) uitsluitend gebouwd mogen worden binnen het bouwvlak. Een deel van de zes beoogde woningen voldoet hieraan en kan op basis van het vigerend bestemmingsplan gerealiseerd worden. Door de keuze van een andere configuratie van de woningen valt een drietal woningen buiten het bouwvlak en daarmee is dit deel van de ontwikkeling in strijd met het vigerend bestemmingsplan. Gekozen is om de herziening voor het gehele plangebied door te voeren.

Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het vigerend bestemmingsplan "Luttermolenveld 2008" noodzakelijk. Voorliggende partiële herziening voorziet hierin.

1.4 Leeswijzer

In dit hoofdstuk is een eerste algemene indruk van het plangebied geschetst en is de aanleiding voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan beschreven. In hoofdstuk 2 van deze toelichting wordt de huidige en toekomstige situatie van het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de haalbaarheid voor wat betreft beleid behandeld. In hoofdstuk 4 worden de relevante omgevingsaspecten nader toegelicht. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de juridische planregeling van het bestemmingsplan. Tot slot geeft hoofdstuk 6 een toelichting op de resultaten het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, alsmede de resultaten van het ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling omschreven. Hierbij wordt als eerste ingegaan op de historische ontwikkeling van Luttermolenveld, vervolgens op de bestaande situatie in het plangebied, waarna de beoogde ontwikkeling nader toegelicht wordt.

2.2 Historische ontwikkeling

2.2.1 Voorgeschiedenis

Het gebied "Luttermolenveld" in de kern De Lutte is oorspronkelijk ontwikkeld ten behoeve van verblijfsrecreatie (voornamelijk recreatiewoningen). In de jaren negentig bleek dat de permanente bewoning van recreatiewoningen op het Luttermolenveld hand over hand toenam. Plannen tot beëindiging van de permanente bewoning hebben in de loop der tijd niet geleid tot het gewenste resultaat. Op 17 november 2003 heeft de toenmalige Minister van VROM (Minister Dekker) alle gemeenten een brief aangeboden waarin zij de Tweede Kamer heeft geïnformeerd over het beleid met betrekking tot permanente bewoning van recreatiewoningen. Op basis van dit beleid, werd ruimte geboden om permanente bewoning van recreatiewoningen in bepaalde gebieden te legaliseren. Onder andere op basis van dit beleid is besloten het recreatieterrein (planologisch) grotendeels om te vormen tot een 'gewone' woonwijk, deel uitmakend van de kern De Lutte. Hiertoe heeft de gemeenteraad van Losser bij besluit van 26 februari 2008 het bestemmingsplan "Luttermolenveld" vastgesteld. Hiermee is in 2008 de grootschalige permanente bewoning voor een groot deel gelegaliseerd.

2.2.2 Stedenbouwkundige opzet

In de stedenbouwkundige opzet van het Luttermolenveld is uitgegaan van een dichte verkaveling van het gebied. De aanwezige openbare ruimte is functioneel en gericht op afwatering van het terrein (slotenpatroon en vijver) en ontsluiting van de kavels (wijkontsluitingswegen en woonstraten). Vanwege het vrij grote hoogteverschil in het terrein (de westelijke rand ligt circa 10 meter hoger dan de oostrand) is aan de oostzijde van de wijk een retentievijver gecreëerd. In de wijk ligt een aantal wijkontsluitingswegen en een groot aantal woonstraatjes ter ontsluiting van de woningen. De meeste woningen zijn georiënteerd op de woonstraatjes. Ook is een aantal woningen georiënteerd op een aantal wijkontsluitingswegen.

De verkavelingsstructuur van de wijk is gedeeltelijk geënt op de oorspronkelijke houtsingels- en verkavelingsstructuur. Een deel van deze houtsingels is opgenomen binnen de bebouwingsstructuur. Dit geldt eveneens voor voorliggend plangebied. De beoogde woningbouw wordt aan de oostzijde begrensd door een bestaande houtsingel die behouden blijft in de planontwikkeling. Verder wordt het plangebied opgedeeld door een bestaande sloot die eveneens behouden blijft. De beoogde nieuwe woningen worden enerzijds op een wijkontsluitingsweg georiënteerd (Waterradmolen) en anderzijds op een woonstraat (Oliemolen).

2.3 Bestaande situatie

2.3.1 Fysiek bestaande situatie

Het plangebied betreft fysiek gezien een onbebouwd terrein te midden van de deels gerealiseerde woonwijk Luttermolenveld. Het terrein heeft een omvang van circa 3.500 m2 en ligt momenteel braak. Het terrein wordt omsloten door de woonstraten Waterradmolen en Oliemolen. Verder is direct ten oosten van het plangebied een forse houtsingel aanwezig die in de planvorming behouden blijft.

In onderstaande figuur is een impressie van de fysieke situatie in het plangebied weergegeven. In de figuur is de houtsingel aan de oostzijde duidelijk zichtbaar, evenals de reeds gerealiseerde nieuwe woonbebouwing in de woonwijk Luttermolenveld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP045PH02-0301_0004.jpg"

Impressie huidige situatie plangebied van zuid naar noord (Bron: googleearth.nl)

2.3.2 Planologisch bestaande situatie

De gemeenteraad van de gemeente Losser heeft in februari 2008 het bestemmingsplan "Luttermolenveld 2008" vastgesteld. In dit bestemmingsplan hebben de bij het plangebied betrokken gronden een 'Woondoeleinden' bestemming gekregen. Binnen de bestemming 'Woondoeleinden' zijn bouwvlakken opgenomen voor de realisatie van woningen. Voor een fragment van het vigerende bestemmingsplan wordt verwezen naar paragraaf 1.3 van dit bestemmingsplan. Op basis van de planregels is het mogelijk zes nieuwe woningen binnen de bouwvlakken te realiseren, hetgeen de planologisch bestaande situatie betreft.

2.4 Toekomstige situatie

Goossen te Pas Bouw is voornemens binnen het plangebied een zestal nieuwe vrijstaande woningen te realiseren. Dit wil zij bewerkstelligen door de uitgifte van bouwrijpe kavels waarop een toekomstige eigenaar een bouwplan kan ontwikkelen. Een groot deel van deze nieuwe bouwkavels komt overeen met het vigerende bestemmingsplan. Een drietal bouwkavels valt echter gedeeltelijk buiten de geprojecteerde bouwvlakken. Deze stedenbouwkundige opzet is onder andere ingegeven vanuit het aanwezige slotenstelsel. Navolgende figuur geeft een beeld van de beoogde nieuwe bouwkavels en het vigerende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP045PH02-0301_0005.jpg"

Beoogde ligging van bouwvlakken en projectie op de bestemmingsplankaart

Zoals uit bovenstaande figuur valt op te maken, wordt een zestal nieuwe bouwkavels uitgegeven voor de realisatie van vrijstaande woningen. Voor kavel 6 is reeds een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een vrijstaande woning met bijgebouw. Drie van de overige kavels valt buiten de geprojecteerde bouwvlakken. Het betreft de kavels 5, 8 en 10. Daar waar het bouwvlak voor de beoogde woningen ontbreekt is dit met een blauwe arcering aangegeven. Op de andere bouwkavels is reeds een bouwvlak aanwezig en is de ontwikkeling van een vrijstaande woning mogelijk op basis van het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan ziet echter toe op het gehele gebied, aangezien op sommige plaatsen het bouwkavel ingekort dient te worden. Ook ontstaat op deze wijze een overzichtelijke planologische situatie.

Wellicht ten overvloede wordt opgemerkt dat het aantal nieuwe woningen ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan niet toeneemt, maar dat ook het oppervlak aan bouwvlak niet toeneemt, daar er feitelijk sprake is van het verschuiven van het bouwvlak.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

In deze paragraaf wordt een analyse gegeven van het relevante beleidskader. De beleidsnota's die direct of indirect doorwerken in voorliggend bestemmingsplan, worden in deze paragraaf behandeld. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied is het relevante beleid op Europees niveau buiten beschouwing gelaten en op Rijksniveau beperkt gehouden. Per bestuurslaag is een korte samenvatting gegeven van de meest relevante aspecten uit de verschillende beleidsnota's, alsmede de consequenties voor het voorliggende plan.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) bepaalt welke kaderstellende uitspraken van het kabinet bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het gaat onder meer om nationale belangen als Rijksvaarwegen, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen en Primaire waterkeringen.

Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede lid)

Op 1 oktober is het 'Besluit van 28 augustus 2012, houdende wijziging van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening en van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in verband met de toevoeging van enkele onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang' (Stb. 2012, nr. 388) in werking getreden. Door dit wijzigingsbesluit is ook het Bro aangepast. In artikel 3.1.6 is het tweede lid toegevoegd. Dit lid heeft betrekking op de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze ladder stelt eisen aan de motivering van onder meer bestemmingsplannen die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maken. De wettelijke regeling gaat vergezeld van een handreiking die andere overheden ondersteunt bij de praktische toepassing van de juridische verplichting. Artikel 3.1.6 tweede lid:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
3.2.3 Toetsing rijksbeleid

De beoogde ontwikkeling voorziet in zes nieuwe vrijstaande woningen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan zijn binnen het plangebied eveneens zes woningen mogelijk. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied dan ook niet toe. Het initiatief wordt dus niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Om die reden is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing. Met het initiatief zijn geen overige nationale belangen gemoeid.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. In 2009 is de Omgevingsvisie en -verordening 2009 vastgesteld. Naar aanleiding van monitoring en evaluaties is de Omgevingsvisie en -verordening op onderdelen geactualiseerd. De Actualisatie Omgevingsvisie en -verordening is op 3 juli 2013 vastgesteld door Provinciale Staten en is op 1 september 2013 in werking getreden.

Het provinciaal beleid voorziet primair in de ontwikkeling van woningbouw in bebouwd gebied of in aansluiting op de kernen. De rust en de ruimte van het buitengebied bieden echter ook andere aantrekkelijke woonmilieus, waar mensen goed en plezierig wonen, nu en in de toekomst.

3.3.2 Omgevingsverordening Overijssel

De provincie beschikt over een palet aan instrumenten waarmee zij haar ambities realiseert. Het gaat er daarbij om steeds de meest optimale mix van instrumenten toe te passen, zodat effectief en efficiënt resultaat wordt geboekt voor alle ambities en doelstellingen van de Omgevingsvisie. De keuze voor inzet van deze instrumenten is bepaald aan de hand van een aantal criteria. In de Omgevingsvisie is bij elke beleidsambities een realisatieschema opgenomen waarin is aangegeven welke instrumenten de provincie zal inzetten om de verschillende onderwerpen van provinciaal belang te realiseren.

Eén van de instrumenten om het beleid uit de Omgevingsvisie te laten doorwerken is de Omgevingsverordening Overijssel. De Omgevingsverordening is het provinciaal juridisch instrument dat wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid van de Omgevingsvisie juridisch geborgd is.

3.3.3 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel

De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving.

Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten:

  • 1. generieke beleidskeuzes;
  • 2. ontwikkelingsperspectieven;
  • 3. gebiedskenmerken.

  • 1. Generieke beleidskeuzes

Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zgn. 'SER-ladder' gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden.

Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones enzovoorts. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven

Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelingsperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities.

De ontwikkelingsperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst.

  • 3. Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag 'hoe' een ontwikkeling invulling krijgt.

Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden.

3.3.4 Toetsing provinciaal beleid
  • 1. Generieke beleidskeuzes

Bij de afwegingen in de eerste fase 'generieke beleidskeuzes' wordt opgemerkt dat sprake is van een woningbouwontwikkeling. Hierdoor zijn met name artikel 2.1.3, artikel 2.2.2 en artikel 2.12.4 van de Omgevingsverordening Overijssel van belang.

Artikel 2.1.3: SER-ladder voor de Stedelijke omgeving

Bestemmingsplannen voorzien uitsluitend in stedelijke ontwikkelingen die een extra ruimtebeslag door bouwen en verharden leggen op de groene omgeving wanneer aannemelijk is gemaakt:

  • a. dat er voor deze opgave in redelijkheid geen ruimte beschikbaar is binnen het bestaande bebouwd gebied en de ruimte binnen het bestaand bebouwd gebied ook niet geschikt te maken is door herstructurering en/of transformatie;
  • b. dat mogelijkheden voor meervoudig ruimtegebruik binnen het bestaand bebouwd gebied optimaal zijn benut.

De bestemmingswijziging betreft een binnenstedelijke ontwikkeling die voldoet aan de SER-ladder. Dit is tevens gebleken uit de toetsing van het initiatief aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'. Verder blijkt ook uit het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief en het ter plekke geldende gebiedskenmerk van de 'Stedelijke laag' dat het plangebied gelegen in bestaand bebouwd gebied. Met de realisatie van de zes vrijstaande woningen vindt geen extra ruimtebeslag op de groene omgeving plaats en is sprake van 'zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik'. In verband hiermee is het voorliggende bestemmingsplan in overeenstemming met artikel 2.1.3 uit de Omgevingsverordening Overijssel.

Artikel 2.2.2: Nieuwe woningbouwlocaties

  • a. Bestemmingsplannen en projectbesluiten voorzien in de totstandkoming van nieuwe woningbouwlocaties voor zover de nieuwe woningbouwlocatie naar aard, omvang en locatie in overeenstemming is met een woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel.
  • b. In afwijking van het bepaalde in lid 1 geldt de eis van overeenstemming met buurgemeenten niet voor buurgemeenten buiten de provincie Overijssel. In dat geval is het voldoende dat aangetoond is dat afstemmingsoverleg heeft plaatsgevonden.

Zoals uit artikel 2.2.2 blijkt mogen bestemmingsplannen enkel voorzien in nieuwe woningbouwlocaties indien deze nieuwe woningbouwlocatie in overeenstemming is met een gemeentelijke woonvisie waarover overeenstemming is bereikt met de buurgemeenten en met Gedeputeerde Staten van Overijssel. In voorliggend geval is geen sprake van een nieuwe woningbouwlocatie. Er is immer in planologische zin al sprake van een bouwmogelijkheid voor zes woningen. Het plan is dan ook niet in strijd met artikel 2.2.2. van de Omgevingsverordening Overijssel.

  • 2. Ontwikkelingsperspectieven

In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de stedelijke omgeving van belang. In de stedelijke omgeving is de uitdaging om de economische centra bereikbaar te houden en door herstructurering de kwaliteit van de woonomgevingen en bedrijfslocaties te vergroten. Het plangebied kent op basis van de ontwikkelingsperspectievenkaart van de provincie Overijssel het ontwikkelingsperspectief 'Geplande woonwijk'. In onderstaande figuur is een uitsnede van de ontwikkelingsperspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP045PH02-0301_0006.jpg"

Uitsnede ontwikkelingsperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel

'Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus - geplande woonwijk'

Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief 'Dorpen en kernen als veelzijdige leefmilieus', met als aanduiding 'geplande woonwijk'. De nadruk in dit ontwikkelingsperspectief komt steeds meer te liggen op het creëren van een breed spectrum aan gemengde milieus van woningen, werkruimtes, bedrijven, voorzieningen en recreatieve mogelijkheden die voortbouwen op de karakteristieke opbouw van dorp of kern. Voor wat betreft de 'Geplande woonwijken' dient de behoefte te worden onderbouwd middels een woonvisie en de SER-ladder.

Geconcludeerd kan worden dat een woonbestemming (bouwvlak) passend is bij het ontwikkelingsperspectief 'Geplande woonwijk'. Een woonbestemming wordt als passend geacht gelet op het huidige gebruik, de omliggende functionele structuur en het gegeven dat de woonfunctie ter plaatse op basis van het vigerende bestemmingsplan al aanvaardbaar is gebleken. Geconcludeerd wordt dat het initiatief in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief.

  • 3. Gebiedskenmerken

Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. De 'Natuurlijke laag' en de 'Laag van het agrarisch cultuurlandschap' kunnen in dit geval buiten beschouwing blijven aangezien de oorspronkelijke waarden van deze lagen niet meer voorkomen in het plangebied. Daarnaast kent het plangebied op basis van de Omgevingsvisie Overijssel geen kenmerken ten aanzien van de 'Stedelijke laag'. Ook deze laag kan bij de toetsing buiten beschouwing worden gelaten.

Met de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap en de stedelijke laag is het spectrum van de ruimtelijke kwaliteit nog niet compleet. De lust & leisurelaag is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere drie lagen. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de 'Lust- en leisurelaag' aangeduid met het gebiedstype 'Donkerte'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP045PH02-0301_0007.jpg"

Lust- en Leisurelaag: 'Donkerte'

'Donkerte'

Lichte gebieden geven een beeld van economische dynamiek; zoals de steden en dorpen, de snelwegen, de kassengebieden, attractieparken en grote bedrijventerreinen. De donkere gebieden geven daarentegen een indicatie van het rustige buitengebied van Overijssel. Het zijn relatief luwe en dunbevolkte gebieden met een lage gebruiksdruk. De ambitie is gericht op het koesteren van donkerte als kwaliteit. Het streven is gericht op het handhaven van de donkerte en, waar mogelijk, de gebieden bij ontwikkelingen nog donkerder te maken. De richting van de sturing is gericht op het minimaal toelaten van kunstlicht.

De beoogde ontwikkeling voorziet in zes vrijstaande woningen, die voor wat betreft de functie passend zijn binnen het vigerende bestemmingsplan. Een aantal van de beoogde woningen past echter niet (geheel) in het bouwvlak dat op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen en de toename van kunstlicht in het plangebied niet toe.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie Losser 2016 en verder

Inleiding

In de woonvisie heeft de gemeente haar visie en ambitie voor de komende jaren verwoord. De gemeente kiest ervoor om (beheersbaar) begeleiden van en het anticiperen op demografische ontwikkelingen in de gemeente. Het is zaak om zo goed mogelijk voorbereid te zijn en te zorgen voor een goede woonkwaliteit die past bij de veranderende samenstelling van de Losserse bevolking (o.a. vergrijzing.) De koers die met de woonvisie in 2012 is ingezet, wordt hiermee voortgezet.

Visie en ambities

De visie en ambities van de gemeente Losser zijn uitgesplitst in vijf punten, te weten:

  • 1. Kiezen voor begeleiden in plaats van bestrijden;
  • 2. Kiezen voor de bestaande woningvoorraad;
  • 3. Intelligente groei van de woningvoorraad;
  • 4. Vitale gemeenschappen in de kernen;
  • 5. Kiezen voor duurzaam wonen.

Herijking woningbouwprogramma

De gemeente Losser wil gaan voor een realistisch bouwprogramma, passend bij de kwantitatieve en kwalitatieve vraag. Het huidige programma vraagt om herijking en prioritering om te zorgen voor een goede balans tussen vraag en aanbod: keuzes zijn noodzakelijk. Naast de herijking in 2016 wordt elke twee jaar bekeken hoe de balans tussen vraag en aanbod eruitziet en op basis wordt de strategie bepaald. Bij nieuwe of gewijzigde plannen worden zo nodig afspraken met ‘planrelevante’ gemeenten uit de regio gemaakt ten behoeve van een goede afstemming tussen plannen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in zes vrijstaande woningen, die voor wat betreft de functie passend zijn binnen het vigerende bestemmingsplan. Een aantal van de beoogde woningen past echter niet (geheel) in het bouwvlak dat op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied niet toe. De woonvisie staat de uitvoerbaarheid van voorliggende ontwikkeling niet in de weg.

3.4.2 Welstandsnota Losser: Visie op beeldkwaliteit

Inleiding

Op 15 oktober 2013 is de 'Welstandsnota Losser: Visie op beeldkwaliteit' vastgesteld. De oude welstandsnota was namelijk na negen jaar oud aan vervanging toe. De gemeente heeft de ambitie om meer ruimte te creëren voor burgers die willen bouwen. Te veel regels kunnen soms beperken en dragen niet per definitie bij aan goede resultaten. De rode draad in de nieuwe nota is om het welstandbeleid los te laten en te versoepelen in gebieden waar het kan, en het beleid te hanteren in gebieden waar het moet. Het grondgebied van de gemeente Losser is in de nieuwe nota ingedeeld in welstandsvrije gedeeltes in de kernen en twee toetsniveaus van welstand, te weten: kwaliteitsniveau 1 en kwaliteitsniveau 2.

De Lutte

Een uitsnede van de welstandsvisie van De Lutte is hierna weergegeven. Het plangebied is daarbij globaal aangegeven met de rode cirkel. Het plangebied is aangemerkt als 'Overige bebouwing' waarvoor geen specifieke welstandseisen zijn opgenomen (welstandsvrij).

3.4.3 Structuurvisie Losser, voorontwerp

Algemeen

De huidige structuurvisie van de gemeente Losser is in 1995 vastgesteld. Gelet op deze vaststellingsdatum is sprake van een verouderde structuurvisie en na 1995 is het ruimtelijk beleid gewijzigd en is sprake van gewijzigde inzichten. Voor de ruimtelijke motivering wordt in dit geval dan ook aangesloten bij de in voorbereiding zijn Structuurvisie Losser. Het voorontwerp van de structuurvisie Losser geeft een actueel beeld van het ruimtelijk ordeningsbeleid van de gemeente. Het voorontwerp dateert van april 2012. De structuurvisie geeft richting op welke wijze de ruimtelijke kwaliteiten van de gemeente kunnen worden behouden en versterkt. In de visie wordt bepaald wat de essentiële, gebiedsspecifieke kwaliteiten zijn, waar kansen liggen en hoe ontwikkelingen op deze kwaliteiten en kansen kunnen inspelen.

De visie heeft betrekking op de hele gemeente: de kernen en het buitengebied. Omdat de opgaven en het beleid in de kernen en het buitengebied sterk van elkaar verschillen, worden ze in afzonderlijke delen behandeld zonder de samenhang uit het oog te verliezen. Voor de kern De Lutte zijn de volgende opgaven voor nieuwe woningbouw en bedrijvigheid opgenomen. In de figuur is een uitsnede van de (deel)structuurvisiekaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP045PH02-0301_0008.jpg"

Uitsnede (deel)structuurvisiekaart De Lutte

Aanvullende opgaven

Verder zijn aanvullende opgaven benoemd voor De Lutte, deze betreffen:

  • Zonder harde prioriteiten binnen het woningbouwprogramma vast te leggen zou voorrang geven moeten worden aan de voortzetting van de ontwikkeling van Luttermolenveld. De afronding van deze woonbuurt prevaleert boven de opstart van nieuwe woningbouwontwikkelingen.
  • Het versterken landschappelijke kwaliteiten tot in de kern. De groene strook tussen het ‘oude’ De Lutte en Luttermolenveld kan worden ingericht als een verbindende parkzone. Het realiseren van nieuwe verbinding met het stuwwallenlandschap aan de westzijde.
  • Mede vanwege de ingesloten ligging dient aandacht te zijn voor de entrees De Lutte vanaf de Bentheimerstraat. Alleen herstructurering toepassen vanuit een landschappelijke invalshoek.
  • De nieuwe bedrijvenlocatie Ambachtstraat vraagt een zorgvuldige inpassing als definitieve afronding van het bestaande bedrijventerrein.
  • Streven naar bundeling van de dorpsvoorzieningen ter hoogte van het huidige centrumgebied. Aantrekkelijkheid vergroten door nieuwe inrichting van de buitenruimte.

Toetsing

Met voorliggend plan wordt een zestal nieuwe woningen binnen Luttermolenveld gerealiseerd. Hiermee wordt invulling gegeven aan één van de aanvullende opgaven voor De Lutte, namelijk de voortzetting van de ontwikkeling van Luttermolenveld.

3.4.4 Toetsing gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit plan besloten ontwikkeling past binnen de relevante gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

Ten behoeve van de planologische procedure moet de uitvoerbaarheid van het plan worden aangetoond. Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of een nieuwe ontwikkeling ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan onder andere milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, externe veiligheid, archeologie en economische haalbaarheid. De beoogde ontwikkeling is op deze aspecten getoetst. In dit hoofdstuk is aangegeven wat hiervan de resultaten zijn.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aangetoond worden dat de bodem- en grondwaterkwaliteit ter plaatse van het plangebied geschikt zijn voor het beoogde gebruik.

4.2.2 Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in zes vrijstaande woningen, die voor wat betreft de functie passend zijn binnen het vigerende bestemmingsplan. Een aantal van de beoogde woningen past echter niet (geheel) in het bouwvlak dat op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk.

De functie van de gronden ter plaatse van de woningen verandert niet met vaststellen van het nieuwe bestemmingsplan. Een bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk. Aangenomen kan worden dat de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende geschikt is voor de functie wonen.

4.2.3 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief. 

4.3 Geluid

4.3.1 Algemeen

De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer en/of door industrie, onder andere het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet volgens de Wgh worden aangetoond dat gevoelige functies, zoals een woning, een aanvaardbare geluidsbelasting hebben als gevolg van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wgh de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van omliggende (spoor)wegen en industrieterreinen.

4.3.2 Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in zes vrijstaande woningen, die voor wat betreft de functie passend zijn binnen het vigerende bestemmingsplan. Een aantal van de beoogde woningen past echter niet (geheel) in het bouwvlak dat op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk.

De bouw van woningen is daarmee reeds akoestisch aangetoond en de bouwvlakken voor deze woningen zijn reeds vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan. De beoogde nieuwe woningen worden, ten opzichte van de geldende bouwmogelijkheid niet dichter op de onderzochte wegen gerealiseerd. Om die reden kan akoestisch onderzoek achterwege blijven.

4.3.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het initiatief. 

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Algemeen

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. Vanaf 1 januari 2015 dient het bevoegd gezag de luchtkwaliteit ook te toetsen aan de grenswaarde voor PM2,5. Op basis van onderzoek door het Planbureau voor de Leefomgeving kan worden gesteld dat als aan de grenswaarden voor PM10  wordt voldaan, ook aan de grenswaarde voor PM2,5 wordt voldaan.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd, kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht, waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in een gebiedsgericht programma van het NSL. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is een aanzienlijk deel van de dag betreft. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming. Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden, waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.

4.4.2 Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in zes vrijstaande woningen, die voor wat betreft de functie passend zijn binnen het vigerende bestemmingsplan. Een aantal van de beoogde woningen past echter niet (geheel) in het bouwvlak dat op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied niet toe. Het initiatief draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de lokale luchtkwaliteit onderzocht, zodat onacceptabele gezondheidsrisico's kunnen worden uitgesloten. Hiertoe is de monitoringstool1 uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van de rijksoverheid geraadpleegd. De monitoringstool geeft inzicht in de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) in het plangebied tussen 2015, 2020 en 2030. De monitoringstool kent scenario's zonder en met lokale maatregelen die er voor moeten zorgen dat op termijn overal aan de grenswaarden wordt voldaan. Beide typen scenario's laten in de toekomst een afname van de concentraties zien. Dit komt doordat bedrijven en het verkeer steeds schoner worden door technologische verbeteringen. De monitoringstool maakt duidelijk dat de concentraties luchtvervuilende stoffen in de peiljaren 2015, 2020 en 2030 in het plangebied onder de grenswaarden liggen die op Europees niveau zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu tegen schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging. De blootstelling aan luchtverontreiniging is hierdoor beperkt en leidt niet tot onaanvaardbare gezondheidsrisico's.

In het plangebied worden geen gevoelige functies beoogd zoals bedoeld in het 'Besluit gevoelige bestemmingen'. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet noodzakelijk.

4.4.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.5 Externe veiligheid

4.5.1 Algemeen

Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van de risico's bij de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. De aanwezigheid of het nieuw vestigen van dergelijke activiteiten kunnen beperkingen opleggen aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten.

De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het Bevi). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, bejaardentehuizen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico mag in principe nergens groter zijn dan 1 op 1 miljoen (ofwel 10-6). Dit is de kans dat een denkbeeldig persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend), dodelijk verongelukt door een ongeval. Elke ruimtelijke ontwikkeling wordt getoetst aan het plaatsgebonden risico van 10-6 als grenswaarde.

Groepsrisico

Het groepsrisico geeft de kans aan dat in één keer een groep mensen die zich in de omgeving van een risicosituatie bevindt, dodelijk door een ongeval wordt getroffen. Groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers. Aan de kans op een ramp met 100 doden wordt dan ook een grens gesteld, die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met 10 doden. In het Bevi (stb. 250, 2004) wordt verder een verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld (art. 13). De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico's acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico's te verkleinen.

4.5.2 Toetsing

De navolgende afbeelding bevat een fragment van de risicokaart Nederland. De globale ligging van het plangebied is aangeduid met een rood kader.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP045PH02-0301_0009.jpg"

Uitsnede risicokaart Nederland

Op enige afstand van het plangebied zijn mobiele bronnen in de vorm van het spoortraject Hengelo Oost - Bad Bentheim (500 meter) en de Rijksweg A1 (400 meter) aanwezig. Verder is een stationaire bron op enige afstand aanwezig in de vorm van een tankstation met LPG-verkooppunt (500 meter). Onderstaand worden deze nader toegelicht.

Mobiele bronnen

Spoortraject Hengelo Oost – Bad Bentheim

Plaatsgebonden risico 

De 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico bedraagt 0 meter. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de wijziging van het bestemmingsplan.

Groepsrisico

Het groepsrisico is meer dan 1000 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde. In voorliggend bestemmingsplan is er planologisch geen toename van het aantal personen in de dag- en nachtperiode. Een verantwoording groepsrisico is volgens de Regeling Basisnet in dit geval niet vereist.

Plasbrandaandachtsgebied

Op het baanvak Hengelo Oost – Bad Bentheim is het PAG niet van toepassing.

Rijksweg A1

Plaatsgebonden risico

De 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico bedraagt 0 meter. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de wijziging van het bestemmingsplan.

Groepsrisico

Het groepsrisico is 1000 keer kleiner dan de oriëntatiewaarde. In voorliggend bestemmingsplan is er planologisch geen toename van het aantal personen in de dag- en nachtperiode. Een verantwoording groepsrisico is volgens de Regeling Basisnet in dit geval niet vereist.

Plasbrandaandachtsgebied

De beoogde bestemmingsplanwijziging is buiten het plasbrandaandachtsgebied gelegen.

Stationaire bronnen

LPG-tankstation

Aan de Bentheimerstraat 79 ligt het Zelftankstation Rolink BV. Het tankstation omvat tevens een verkooppunt voor LPG.

Plaatsgebonden risico

De grens van het plaatsgebonden risico van 10-6 ligt op 25 meter. Het plaatsgebonden risico vormt daarmee geen belemmering voor de wijziging van het bestemmingsplan.

Groepsrisico

De grens voor het invloedsgebied voor de verantwoording van het groepsrisico ligt op 150 meter. Gezien de afstand tot het plangebied (500 meter) is een nadere verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk.

4.5.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.6 Bedrijven en milieuzonering

4.6.1 Algemeen

Indien door middel van een plan nieuwe, milieuhindergevoelige functies mogelijk worden gemaakt, dient te worden aangetoond dat deze niet worden gerealiseerd binnen de hinderzone van omliggende bedrijven. Anderzijds mogen milieuhindergevoelige functies in de directe omgeving van het plangebied niet negatief worden beïnvloed door de ontwikkelingen die met een plan mogelijk worden gemaakt.

Wat betreft de aanbevolen afstanden tussen bedrijvigheid en gevoelige functies, zoals wonen, is de brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten geraadpleegd. Hierin worden richtafstanden voor het omgevingstype 'gemengd gebied' als 'rustige woonwijk' en 'rustig buitengebied' aanbevolen.

Gemengde gebieden betreffen gebieden die langs hoofdinfrastructuur liggen en/of gebieden met matige tot sterke functiemenging. In een rustige woonwijk en het buitengebied komen vrijwel geen andere functies voor. De richtafstanden gelden voor een gemiddeld nieuw bedrijf en gaan uit van het gebiedstype 'rustig woongebied'. Voor gemengde gebieden kunnen de richtafstanden worden verminderd. De afstand wordt gemeten vanaf het op de verbeelding aangeduide deel voor de bedrijfsmatige activiteit tot aan de gevel van de woningen gelegen buiten het betreffende perceel.

4.6.2 Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in zes vrijstaande woningen, die voor wat betreft de functie passend zijn binnen het vigerende bestemmingsplan. Een aantal van de beoogde woningen past echter niet (geheel) in het bouwvlak dat op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk.

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen milieuhinderlijke functies gelegen die een milieuzone over het plangebied leggen. Om die reden is verdere toetsing aan het aspect bedrijven en milieuzonering niet noodzakelijk.

4.6.3 Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.7 Water

4.7.1 Algemeen

In het kader van het Nationaal Bestuursakkoord Water moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de waterhuishouding niet negatief wordt beïnvloed door de beoogde ruimtelijke ontwikkeling. Dit is vastgelegd in het procesinstrument de Watertoets. In de waterparagraaf van het bestemmingsplan moeten de resultaten van deze toets worden opgenomen, waaronder het wateradvies van de waterbeheerder.

4.7.2 Beleid

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie Overijssel wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied.

Beleid waterschap Vechtstromen  

Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Rijn en IJssel, Vechtstromen, Vallei en Veluwe, Drents Overijsselse Delta en Zuiderzeeland. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen een Waterbeheerplan opgesteld.

Het algemeen bestuur van het waterschap Vechtstromen heeft in de vergadering van 7 oktober 2015 het 'Waterbeheerplan 2016-2021' vastgesteld. In het Waterbeheerplan is aangegeven hoe het waterschap zijn taken de komende jaren (2016 tot 2021) wil uitvoeren. In het plan zijn doelen en maatregelen gesteld voor de thema's waterveiligheid, voldoende water, schoon water en het zuiveren van afvalwater. Deze zijn gericht op het:

  • voorkomen of beperken van overstromingen, wateroverlast en droogte;
  • beschermen en verbeteren van de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater en het zorgen voor een goed functionerend regionaal watersysteem;
  • het effectief en efficiënt behandelen van afvalwater in de afvalwaterzuiveringsinstallaties.
4.7.3 Situatie plangebied

De beoogde ontwikkeling voorziet in zes vrijstaande woningen, die voor wat betreft de functie passend zijn binnen het vigerende bestemmingsplan. Een aantal van de beoogde woningen past echter niet (geheel) in het bouwvlak dat op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk.

Ter plaatse van het plangebied ligt reeds de structuur voor de waterhuishouding van de wijk Luttermolenveld. Daarbij is rekening gehouden met de bouw van woningen ter plaatse van het plangebied. Ter plaatse van het plangebied zijn sloten aanwezig. Hemelwater afkomstig van de nieuw te bouwen woningen wordt niet op de riolering geloosd, maar afgekoppeld en afgevoerd naar de sloten.

Het initiatief heeft geen negatief effect op de waterhuishouding ter plaatse.

4.7.4 Watertoets

Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Toets

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Vechtstromen. Voor het doorlopen van de watertoets gebruikt dit waterschap de website www.dewatertoets.nl. Het waterschap kijkt, op basis van de antwoorden die op de website worden ingevuld, of bij de ruimtelijke ontwikkeling voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies.

Op basis van de ingevulde digitale watertoets wordt door het waterschap geconcludeerd dat er sprake is van een ruimtelijk plan met een geringe invloed op de waterhuishouding 2. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De watertoets met het wateradvies is als bijlage 1 bijgevoegd.

4.7.5 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

4.8.1 Archeologie

Algemeen

In een toelichting van een bestemmingsplan moet bij ruimtelijke ontwikkelingen worden weergegeven hoe er wordt omgegaan met het aspect archeologie (op basis van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a, van het Bro). De bescherming van archeologische waarden is verankerd in de Erfgoedwet. Het belangrijkste doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten.

Toetsing

De archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is op de provinciale verwachtingskaart aangeduid als 'lage verwachting'. In de navolgende figuur is een fragment van de provinciale archeologische verwachtingskaart opgenomen ter plaatse van het plangebied (rood omcirkeld). Gelet op vorenstaande en het feit dat dit bestemmingsplan enkel voorziet in een kleine wijziging van bouwvlakken, waarbij kijkend naar de bestaande planologische invullingsmogelijkheden sprake is van geen tot een zeer beperkte toename voor wat betreft bouwmogelijkheden. Het op basis van vorenstaande niet nodig is om (nader) archeologisch onderzoek te doen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0168.01BP045PH02-0301_0010.jpg"

Fragment provinciale archeologische verwachtingskaart

4.8.2 Cultuurhistorie

Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Erfgoedwet. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Door de wijziging van artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moeten naast de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten ook cultuurhistorische waarden worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Om die reden is een korte analyse verricht van de ontstaansgeschiedenis en de mogelijk aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied.

Toetsing

Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Atlas Overijssel, in het plangebied zelf en in de directe omgeving van het plangebied geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. Overige cultuurhistorische waarden worden niet aangetast. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan. Er bevinden zich, op basis van de Cultuurhistorische Atlas Overijssel, in het plangebied zelf en in de directe omgeving van het plangebied geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. Overige cultuurhistorische waarden worden niet aangetast. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

4.8.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt er geen archeologisch onderzoek nodig is. Tevens is geen sprake van negatieve effecten op cultuurhistorische waarden.

4.9 Flora en fauna

4.9.1 Algemeen

Voordat ruimtelijke ingrepen mogen plaatsvinden, dienen de gevolgen voor beschermde natuurwaarden en de consequenties in het kader van de geldende natuurwet- en regelgeving in beeld te zijn gebracht. Bij de natuurwetgeving kan een tweedeling worden gemaakt in soort- en gebiedsbescherming. Soortbescherming vindt plaats via de Flora- en faunawet, de gebiedsbescherming gebeurt via de Natuurbeschermingswet.

4.9.2 Toetsing

De beoogde ontwikkeling voorziet in zes vrijstaande woningen, die voor wat betreft de functie passend zijn binnen het vigerende bestemmingsplan. Een aantal van de beoogde woningen past echter niet (geheel) in het bouwvlak dat op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is opgenomen. Op basis van het vigerend bestemmingsplan is woningbouw binnen het plangebied reeds mogelijk. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied niet toe.

De ontwikkeling vindt plaats op enige afstand van de aanwezige houtsingel. Gezien de aard en de omvang van de voorgenomen ontwikkeling, gezien het feit dat het vigerende bestemmingsplan reeds woningbouw mogelijk maakt en vanwege het feit dat de gronden intensief worden beheerd, zijn negatieve effecten op flora en fauna, als gevolg van de bouw van de woningen, niet te verwachten.

Ter bescherming van de houtsingel is op de verbeelding een aanduiding met een zone van 2,5 m opgenomen tussen de houtsingel (bestemming Groen) en het bouwvlak. In de regels is opgenomen dat ter plaatse van deze aanduiding geen gebouwen zijn toegestaan.

4.9.3 Conclusie

Het aspect flora en fauna vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.10 Verkeer en parkeren

4.10.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat de ontwikkeling geen negatieve gevolgen heeft voor de verkeer- en parkeersituatie ter plaatse.

4.10.2 Toetsing

Verkeer

Op basis van het vigerend bestemmingsplan zijn in het plangebied zes vrijstaande woningen mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan maakt eveneens zes woningen mogelijk. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied dan ook niet toe. Het aantal verkeersbewegingen neemt in die zin ook niet toe.

Om het aantal verkeersbewegingen te bepalen is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW3. Hierbij is uitgegaan van woningen in de categorie 'Koop, vrijstaand' in een weinig stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom. De verkeersgeneratie is 8,2 verkeersbewegingen per woning per etmaal. De totale verkeersgeneratie komt daarmee neer op ongeveer 50 verkeersbewegingen per dag. De omliggende straten zijn ontworpen om deze verkeersbewegingen op te vangen.

Parkeren

Op basis van het vigerend bestemmingsplan zijn in het plangebied zes vrijstaande woningen mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan maakt eveneens zes woningen mogelijk. Ten opzichte van de vigerende planologische situatie neemt het aantal woningen in het plangebied dan ook niet toe. De parkeerbehoefte neemt in die zin ook niet toe.

Het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt bepaald door de aard en omvang van de activiteit waarin het plan voorziet. Om de parkeerbehoefte te bepalen, is gebruik gemaakt van de kengetallen van het CROW4. Bij de berekening van de parkeerbehoefte is uitgegaan van woning in de categorie 'Koop, vrijstaand' in een weinig stedelijk gebied in de rest van de bebouwde kom. Hiervoor wordt een parkeernorm van minimaal 2,3 parkeerplaatsen per woning gehanteerd.

Voor het plangebied betekent dit dat er ongeveer 14 parkeerplaatsen benodigd zijn. In het plangebied wordt per perceel ruimte gereserveerd voor de realisatie van één à twee parkeerplaatsen. De overige parkeerplaatsen zijn voorzien in de openbare ruimte.

4.10.3 Conclusie

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het initiatief.

4.11 Economische haalbaarheid

4.11.1 Algemeen

Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan dan wel ruimtelijke onderbouwing onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. Bij de uitvoering van een project kan in zijn algemeenheid onderscheid worden gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Bij het eerste gaat het om de kosten en andere economische aspecten die met de verwezenlijking van het plan samenhangen. Tevens is in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) geregeld dat in het kader van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor bepaalde bouwplannen de grondexploitatieregeling van toepassing is. Bij het tweede gaat het er om hoe de verwezenlijking door de maatschappij (overheid en burgers samen) wordt gedragen. Deze verantwoording is opgenomen in hoofdstuk 6 van dit bestemmingsplan.

4.11.2 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende project wordt gerealiseerd door Goossen te Pas Bouw. De kosten die gepaard gaan met de bestemmingsplanherziening en de kosten voor ontwikkeling en inrichting van het plangebied zijn voor rekening van de ontwikkelende partij.

Door middel van een overeenkomst tussen de gemeente en Goossen te Pas Bouw is vastgelegd dat mogelijke planschade, op Goossen te Pas Bouw wordt verhaald. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarmee niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

5.2 Opzet van de regels

5.2.1 Algemeen regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

1. Inleidende regels (begrippen en wijze van meten);

2. Bestemmingsregels;

3. Algemene regels (o.a. algemene afwijkingsregels);

4. Overgangs- en slotregels.

5.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

Begrippen (Artikel 1)

In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.

Wijze van meten (Artikel 2)

Dit artikel geeft op een eenduidige manier aan op welke wijze afstanden, dakhellingen en oppervlakten moeten worden gemeten en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.

5.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bouwhoogte, goothoogte etc.);
  • Afwijken van de bouwregels/ gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouw- en/of gebruiksregels.
  • Specifieke gebruiksregels: welk gebruik van gronden en opstallen in ieder geval strijdig zijn of onder welke voorwaarden toegestaan zijn.

In paragraaf 5.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

5.2.4 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit:

Anti-dubbeltelregel (Artikel 7)

Deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te voorkomen. Deze verdichting kan zich met name voordoen, indien een perceel of een gedeelte daarvan, meer dan één keer betrokken wordt bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage.

Algemene gebruiksregels (Artikel 8)

In dit artikel worden de algemene gebruiksregels beschreven. Deze regel bevatten bepalingen omtrent functies die in ieder geval in strijd zijn met het bestemmingsplan.

Algemene afwijkingsregels (Artikel 9)

In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels maken het mogelijk om op ondergeschikte punten van de regels in het bestemmingsplan af te wijken.

5.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In het overgangsrecht is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.

5.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. De bestaande situatie is hierbij het uitgangspunt.

Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

Groen (Artikel 3)

De gronden met de bestemming 'Groen' betreft de aanwezige groenstructuur in de vorm van een houtsingel met sloot in het plangebied. Binnen deze bestemming zijn geen gebouwen toegestaan, enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot een maximale hoogte van 4 meter.

In de regels is een omgevingsvergunningenstelsel opgenomen. Daarin is bepaald dat voor het graven, dempen, verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels of het vellen of rooien van bos en/of verwijderen van houtopstanden een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd.

Tuin (Artikel 4)

Conform de bestemmingssystematiek van de gemeente Losser is deze bestemming opgenomen aan de voorzijde van de in dit bestemmingsplan opgenomen percelen. Deze bestemming betreft de gronden waarop in beginsel slechts bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden geplaatst.

Verkeer - Verblijf (Artikel 5)

De gronden aan de noord-oostzijde van het plangebied zijn bestemd als 'Verkeer - Verblijf', omdat deze gronden, in tegenstelling tot de overige gronden in het plangebied, niet in particulier eigendom zijn. Deze gronden zijn bestemd voor wegen, straten en voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen. met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, parkeervoorzieningen, water, waterhuishoudkundige voorzieningen, wadi’s daaronder begrepen en groen- en speelvoorzieningen. Ter plaatse van deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.

Wonen (Artikel 6)

Deze gronden zijn bestemd voor wonen met de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, waterhuishoudkundige voorzieningen, paden en verhardingen en parkeervoorzieningen. Hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd. Een hoofdgebouw mag uitsluitend vrijstaand worden gebouwd. Diverse maatvoering is gelimiteerd in de bouwregels, waaronder een maximum goot- en bouwhoogte van 4 en 9 meter, minimale en maximale dakhelling van 25 en 60 graden.

Ten aanzien van de bijgebouwen is bepaald dat deze tot een maximale oppervlakte 65 m2 mogen worden gebouwd, mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel niet meer dan 50 gaat bedragen. Voor deze oppervlakteberekening telt niet mee de oppervlakte die is gelegen binnen het bouwvlak en voor zover gelegen binnen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw.

Ten aanzien van de situering van de bijgebouwen is bepaald dat deze op een afstand van minimaal 4 m achter de voorgevel van de woning en het verlengde van deze gevel dienen te worden gebouwd. Voorts geldt een carportregeling.

Ter bescherming van de houtsingel aan de oostzijde van het plangebied, is op de verbeelding de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding uitgesloten - gebouwen' opgenomen tussen het bouwvlak en de bestemming 'Groen'. In de regels is opgenomen dat ter plaatse van deze aanduiding geen gebouwen zijn toegestaan.

Hoofdstuk 6 De Procedure

6.1 Algemeen

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Verder is niet gekozen voor een afzonderlijke inspraakprocedure, aangezien er reeds sprake is van een planologische situatie de woningbouw mogelijk maakt. Met voorliggend bestemmingsplan wijzigt uitsluitend de typologie en de configuratie van bebouwing enigszins. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing (zienswijzenprocedure).

6.2 Overleg

Op grond van artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening wordt het voorontwerp-bestemmingsplan voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. De uitkomst van dit overleg wordt in deze paragraaf opgenomen.