direct naar inhoud van 3.4 Cultuurhistorie en archeologie
Plan: Achthuizen-Langstraat-Zuidzijde
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0580.OFLAchthLstrZz10-BP20

3.4 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie

In het plangebied komen twee monumenten voor die beschermd worden door de Monumentenwet 1988. Het betreffen de aangewezen rijksmonumenten Molen Windlust aan de Achthuizensedijk 57 te Achthuizen en de rooms katholieke kerk O.L. Vrouwe aan de Kerkstraat 1 te Achthuizen.

Ten behoeve van de molen is het van belang dat de (gebouwde) omgeving van de molen van invloed kan zijn op het functioneren van de molen. Om de vrije windvang en het uitzicht op de molen te beschermen, is – conform provinciaal beleid – binnen een straal van 400 m rondom de molen een zogenaamd molenbiotoop aanwezig. Bij nieuwe ontwikkelingen in de omgeving van deze molen dient met de molenbiotoop rekening gehouden te worden.

De hoogte van de onderste punt van de verticale wiek van de molen aan de Achthuizensedijk 57 bedraagt 4,8 m. In een straal 100 m rondom de molen (gerekend vanaf het middelpunt van de molen) mag geen bebouwing worden opgericht of beplanting aanwezig zijn die hoger is dan deze 4,8 m. In een straal tussen 100 m en 400 m rondom de molen gelden twee verschillende regels. Dit heeft ermee te maken dat een gedeelte van deze molenbiotoop binnen de provinciale bebouwingscontour valt en een gedeelte buiten deze bebouwingscontour valt. De regeling in deze twee gebieden verschilt:

  • binnen en tot de bebouwingscontour geldt dat de maximale hoogte van bebouwing en beplanting niet hoger zijn dan 1/30ste van de afstand tussen bouwwerk en beplanting en het middelpunt van de molen, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek (1 op 30-regel) (zie ook figuur 3.3);
  • de toegepaste bebouwings- en beplantingshoogte op deze grens wordt buiten de bebouwingscontour horizontaal doorgetrokken tot daar, waar op grond van de berekening voor een molen buiten de bebouwingscontour een grotere hoogte kan worden toegestaan (1 op 100-regel, gerekend met de hoogtemaat van de onderste punt van de verticaal staande wiek).

Figuur 3.3 Molenbeschermingszone binnen bebouwingscontour

afbeelding "i_NL.IMRO.0580.OFLAchthLstrZz10-BP20_0006.jpg"

Archeologie

Als gevolg van het Verdrag van Valetta, dat in 1998 door het Nederlandse parlement is goedgekeurd en in 2006 zijn beslag heeft gekregen in de nieuwe Monumentenwet, stellen Rijk en provincie zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologische erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Het Rijk heeft deze beleidsuitgangspunten neergelegd in onder meer de Cultuurnota 2005 - 2008, de Nota Belvedère, de Vijfde Nota Ruimtelijke ordening 2000/2002, het Structuurschema Groene Ruimte 2, een brief van de Staatssecretaris van OC&W aan de Tweede Kamer van 17 april 2000, de herziene Monumentenwet 2006 en diverse publicaties van het Ministerie ven OC&W.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Het ISGO heeft archeologiebeleid voor Goeree-Overflakkee opgesteld. De beleidsnota behandelt het wettelijk en beleidsmatig kader. De nota geeft aan hoe de gemeenten op Goeree-Overflakkee op een efficiënte en verantwoorde wijze in de toekomst om kunnen gaan met het archeologisch erfgoed. De gemeenten op Goeree-Overflakkee streven er naar om het bodemarchief zoveel mogelijk in situ te bewaren. Bekende archeologische waarden worden door planaanpassing zo veel mogelijk ontzien. Zodoende kunnen archeologische waarden behouden blijven en worden opgravingskosten uitgespaard. Om het archeologisch erfgoed zo goed mogelijk te behouden en planaanpassing te kunnen realiseren, dienen archeologische informatie en belangen zo vroeg mogelijk te worden ingebracht en worden meegewogen in het proces van ruimtelijke ordening. Indien behoud van het bodemarchief niet mogelijk is, dient het gedocumenteerd te worden ('behoud ex situ').

Bij de beleidsnota hoort ook een Archeologische Waardenkaart, die bestaat uit een kaart met kenmerken en een waarden- en beleidskaart. Op de kenmerkenkaart heeft het plangebied een zeer kleine kans op het aantreffen van archeologische sporen. De Archeologische Waarden- en Beleidskaart laat zien dat voor het plangebied geen archeologische waarden zijn te verwachten en hiervoor derhalve geen voorschriften voor gelden. Het opnemen van een dubbelbestemming ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden is derhalve niet noodzakelijk.