direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zorgwijngaard Vinea Cura Helden
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

.

1.1 Aanleiding opstellen nieuw bestemmingsplan

In 2012 is aan de Marisstraat 13A in Beringe zorgwijngaard Vinea Cura geopend. De Latijnse naam 'Vinea Cura' betekent in het Nederlands ‘de wijngaard is de zorg’. Deze naam kan op twee manieren geïnterpreteerd worden: er moet zorg aan de wijngaard besteed worden om deze productief te houden, maar de wijngaard biedt ook allerlei werkzaamheden voor zorgbehoevende deelnemers. Hoewel de wijnbouw de spil in het bedrijf is, hebben ook de facetten toerisme en horeca een aandeel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0001.png"  
Afbeelding 1. Foto wijngaard locatie Marisstraat 13 A Beringe, met achterin de verblijfsruimtes ten behoeve van de zorgwijngaard.  

Omdat binnen afzienbare tijd het huurcontract voor de gronden aan de Marisstraat verloopt en niet verlengd kan worden, is de eigenaar van 'Vinea Cura' voornemens de zorgwijngaard te verplaatsen naar een locatie aan de Baarloseweg aan de rand van de kern Helden. Het betreft de percelen, kadastraal bekend gemeente Helden, sectie W, nrs. 93 en 94, gelegen aan de Baarloseweg ong. Op deze locatie was voorheen een varkenshouderij gevestigd. Dit bedrijf is beëindigd en de bedrijfsgebouwen/stallen staan momenteel leeg.

De gronden aan de Baarloseweg zijn in het geldende bestemmingsplan '1e reparatieherziening bestemmingsplan buitengebied Peel en Maas' deels bestemd tot 'Agrarisch' en deels tot 'Agrarisch - Intensieve veehouderij'. Het aanleggen en exploiteren van een wijngaard past binnen de bestemming 'Agrarisch', maar realisering van de bijbehorende functies/voorzieningen, is binnen de geldende bestemmingen niet toegestaan.

Middels het onderhavige bestemmingsplan wordt de verplaatsing van de zorgwijngaard naar de nieuwe locatie aan de Baarloseweg juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0002.png"  
Afbeelding 1. Luchtfoto plangebied (gele stippellijn)  

1.2 Doel

De belangrijkste algemene uitgangspunten welke gelden voor het nieuwe bestemmingsplan zijn:

  • uniformiteit: aansluitend bij de planregels voor het buitengebied van de gemeente Peel en Maas;
  • digitaal raadpleegbaar: conform wettelijke eisen en gebruiksvriendelijk;
  • flexibel: zo veel mogelijk vrijheid voor het bedrijf met zo min mogelijk procedures (vermijden van wijzigings- of uitwerkingsplannen).

Het nieuwe bestemmingsplan geeft uitvoering aan de vraag naar hervestigingsmogelijkheden voor de zorgwijngaard in het buitengebied van de gemeente Peel en Maas.

1.3 Plangebied en begrenzingen

Het plangebied omvat de percelen, kadastraal bekend gemeente Helden, sectie W, nrs. 93 en 94, gelegen aan de Baarloseweg ong. in Helden. Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Peel en Maas. De Baarloseweg vormt vanaf de Molenstraat tot ca. 450 m. in oostelijke richting de grens tussen de kern Helden (woongebied 'Onderseveld') en het buitengebied. Het plangebied ligt daarmee op een locatie aan de rand van de kern c.q. bebouwde kom..

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0003.png"  
Afbeelding 2. Topografische kaart met aanduiding ligging plangebied (rode lijn)  

1.4 Overzicht vigerende bestemmingsplan in plangebied

Onderhavig plangebied ligt binnen het bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' (NL.IMRO.1894.BPL0048-VG03), die op 5 februari 2013 en deels opnieuw vastgesteld is bij besluit van 5 november 2013.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0004.png"  
Afbeelding 3. Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas', met aanduiding ligging plangebied (rode stippellijn)  

Het plangebied is gedeeltelijk bestemd tot 'Agrarisch' en gedeeltelijk tot 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' met een bouwvlak voor een intensieve veehouderijbedrijf, al dan niet met als nevenactiviteit een grondgebonden bedrijfstak. Binnen het bouwvlak geldt de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten'. Als ondergeschikte activiteiten zijn ter plaatse binnen de bestemming 'Agrarisch - Intensieve veehouderij' toegestaan:

  • a. mestverwerking van mest afkomstig van het eigen bedrijf;
  • b. caravanstalling;
  • c. verkoop van zelfvoortgebrachte of streekeigen producten
  • d. evenementen,
  • e. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
  • f. tuinen, erven en terreinen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
  • i. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
  • j. teeltondersteunende voorzieningen.

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarisch bedrijfsmatig- en agrarisch hobbymatig gebruik, met daaraan ondergeschikt:

  • a. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. paden- en ontsluitingsvoorzieningen;
  • d. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen met een open constructie, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt.

Daarnaast gelden binnen het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 5', alsmede de gebiedsaanduidingen 'kernrandzone', 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 3 bd'.

Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande situatie

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Helden bestaat voornamelijk uit woongebieden met een meer kleinschalig voorzieningencluster. Het is niet precies bekend wat de betekenis van de naam ‘Helden’ is en hoe oud de (voormalige) gemeente is. De oudst bekende schriftelijke bronnen dateren van 1144 en 1230, maar het grondgebied van Helden is al veel eerder bewoond geweest, getuige de prehistorische vondsten (ook uit de brons- en ijzertijd). Bovendien duiden de namen Panningen en Beringe op de Frankische tijd (omstreeks 900). In een oorkonde van 1230 wordt door Willem, heer van Horne, het patronaatsrecht van de kerk van Helden geschonken aan de abdij van Averbode. Deze abdij verkreeg hierbij onder andere het recht om de pastoor van Helden te benoemen. Ook verkreeg de abdij belangrijke inkomsten uit de bijbehorende tiendplichtige boerderijen en landerijen. Wat de naam Helden betreft wordt verwezen naar het woord 'held' -een oude benaming voor moeras en ven- en het woord 'dene', dat nederzetting betekent. Aldus zou de naam Helden verwijzen naar een nederzetting bij een ven of moeras.

Op de topografische kaart van de situatie verkend in1837-1844 is aangegeven dat Helden 2.599 inwoners en 458 huizen telde. Helden is dan ook gekarakteriseerd als een ‘groot dorp’. Duidelijk te zien is de historische wegenstructuur rondom de kerk met de nog bestaande doorgaande wegen richting Stogger (de huidige wegen Van Hövellstraat en Ruijsstraat) van waaruit zich de agglomeratie met Panningen heeft gevormd. Ook de wegen richting Onder-Eindt en Baarlo met daaraan lintbebouwing zijn reeds aanwezig. Helden werd hoofdzakelijk omgeven door bouwland en in zuidoostelijke richting door bosgebied (Heldense Bossen).

In Helden-Dorp is de gemeente Helden ontstaan. Op het 'Gerris Greuske' verwijst een bronzen beeld naar deze 'moederschoot'. Het Mariaplein bij de R.K. kerk heet in de volksmond 'de Pool'. Vroeger lag hier een poel waar vee kon worden gedrenkt. Als baken is hier nu een pomp aanwezig. Omdat Helden-Dorp het oudst is, staan hier nog enkele fraaie monumentale huizen.

Vanaf eind jaren zeventig van de vorige eeuw zijn de kernen Helden en Panningen door realisering van de woongebieden 'De Riet' en 'Houbenslag-Schrames-Onderseveld' aaneen gegroeid tot de 'dubbelkern' Helden-Panningen. Het woongebied 'Onderseveld' is direct ten zuiden van het onderhavige plangebied gelegen, ten zuiden van de Baarloseweg.

Tot en met 2009 maakte de kern Helden deel uit van de voormalige gemeente Helden, die per 1 januari 2010 samen met de voormalige gemeenten Kessel, Maasbree en Meijel is opgegaan in de gemeente Peel en Maas.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0005.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0006.png"  
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0007.png"   afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0008.png"  
Afbeelding 4. Topografische kaarten 1950 (linksboven), 1950 (rechtsboven), 1975 (linksonder) en 2000 (rechtsonder)  

2.2 Bestaande situatie

Vinea Cura is een bedrijf met een grote variëteit aan mogelijkheden. De specifieke zorgvraag van cliënten bepaalt het aanbod van de interventie en activiteiten. Deze match van vraag en aanbod wordt geregisseerd en begeleid door de oprichters van het bedrijf, die beiden werkzaam waren binnen de zorg en psychiatrie voordat de zorgwijngaard opgericht werd.

Hobbymatig exploiteerden initiatiefnemers voorheen reeds een wijngaard. In 2008 werd het idee geboren om het aanbieden van professionele zorg en het runnen van een wijngaard te combineren. Dit plan werd verwezenlijkt op de huidige locatie aan de Marisstraat 13A in Beringe.

Omdat binnen afzienbare tijd niet meer beschikt kan worden over de gronden aan de Marisstraat hebben de initiatiefnemers de gronden binnen het onderhavige plangebied aan de Baarloseweg in Helden aangekocht. Hierop was voorheen een varkenshouderij gevestigd die inmiddels is beëindigd. De voormalige bedrijfsgebouwen staan leeg. De overige gronden binnen het plangebied zijn in gebruik (geweest) als akkerland.

Het plangebied grenst in het noorden aan de primaire waterloop 'Kwistbeek'.

Op ca. 220 ten noordoosten van het plangebied is de 'Onderse schans' gelegen. De schans is een reconstructie van hoe een boerenschans er rond de zeventiende eeuw uit heeft gezien. Als er plunderaars in de buurt van een dorp kwamen, verscholen de inwoners zich met hun vee binnen de schans. Dankzij de heuvel en de gracht konden de dorpsbewoners weerstand bieden aan de plunderaars die veelal uit huursoldaten bestonden. De oorspronkelijke schans werd waarschijnlijk opgericht tussen 1570 en 1600. Ze was rechthoekig en voorzien van vier bastions. Ze was gelegen in het Broekbemt, een moerassig gebied, vlak bij de Baarloseweg en sloot aan op de Kwistbeek. De toegangsweg met ophaalbrug bevond zich aan de westelijke zijde.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0009.png"  
Afbeelding 5. Luchtfoto met ligging 'Onderse schans' (rechtsboven) en noordoosthoek plangebied (linksonder)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Doelstellingen en uitgangspunten

Doel van dit bestemmingsplan is om een adequaat juridisch-planologisch kader te bieden voor de verplaatsing van de bestaande zorgwijngaard met bijbehorende voorzieningen van de Marisstraat 13A in Beringe, naar de nieuwe locatie aan de Baarloseweg ong. in Helden.

Voor de inrichting van de percelen en de toekomstige bebouwing gelden de volgende uitgangspunten:

  • a. de gronden die niet nodig zijn voor bebouwing en/of verharding danwel opslag, worden ingericht voor de druiventeelt;
  • b. overtollige bebouwing wordt gesloopt en de bestaande stallen worden verbouwd ten behoeve van de zorgwijngaard met bijbehorende voorzieningen;
  • c. het bouwvlak wordt uitgebreid ten behoeve van de hervestiging van alle bestaande voorzieningen aan de Marisstraat, d.w.z. de plaatsing van een pipowagen, realisering van een kinderboerderij met stalruimte voor kleinvee, aanleg van een moestuin met een kleine kas, opslag van nest en compost.

3.2 Toekomstige situatie

Op de nieuwe locatie wordt het volgende gerealiseerd:

  • verbouw van de meest zuidelijk gelegen bestaande stal tot bedrijfsgebouw met een proeflokaal, streekwinkel en horeca (inclusief al dan niet overdekt terras), alsmede realisering van daarbij behorende voorzieningen (keuken, kantine, kantoor, magazijn, koelcel, toiletgroepen en doucheruimte;
  • verbouw van de noordelijke stal tot kantine/werkplaats, alsmede ruimtes voor opslag van hooi, stro en voer, een machinale werkplaats en stallingsruimte voor materieel;
  • parkeer voorzieningen;
  • een kinderboerderij met stalruimtes voor kleinvee;
  • een moestuin met een kleine kas;
  • parkeerplaatsen;
  • landschappelijke inpassing (zie par.3.3 Landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering).

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0010.png"  
Afbeelding 9. Concept terreininrichting plangebied  

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0011.png"  
Afbeelding 10. Indeling bestaande stallen na verbouw  

3.3 Landschappelijke inpassing en kwaliteitsverbetering

3.3.1 Landschappelijke inrichting en -inpassing

Voor de gewenste ontwikkelingen op de locatie geldt dat er kwaliteitsverbetering zal moeten plaatsvinden, volgens het gemeentelijk Kwaliteitsmenu. Dit betekent dat de ontwikkeling dient te voorzien in kwaliteitverbeterende maatregelen en dat de nieuwe bebouwing landschappelijk dient te worden ingepast.

3.3.1.1 Landschapsinpassingsplan

Voor het plan is een landschapsinpassingsplan opgesteld1. Dit inpassingsplan is als bijlagen 1 en 2 bij de regels van dit bestemmingsplan gevoegd.

De inpassing en kwaliteitsverbetering van de locatie aan de Baarloseweg richt zich op de overgang van de nieuwe wijngaard naar het omliggende landschap en de openbare weg. Om de planontwikkeling mogelijk te maken zijn een aantal inrichtingsmaatregelen voorgesteld, welke op basis van het initiatief, beleidskader en kennis van het landschap zijn vormgegeven.

Concreet zijn de volgende maatregelen voorgesteld voor de inpassing van het bouwvlak:

  • 1. Aanplant meerstammige elzen
  • 2. Aanplant lage haag
  • 3. Aanplant knotwilgenrij

In het kader van kwaliteitsverbetering zijn de volgende maatregelen voorgesteld:

  • A. Aanleg recreatief pad
  • B. Aanplant solitaire landschapsbomen

Met de voorgestelde maatregelen 1 t/m 3 kan ruimschoots (570m², waarvan 350m² vereist) in de vereiste oppervlakte aan groene inpassing worden voorzien en levert de kwaliteitsverbetering een aanvullende impuls aan het landschap. Daarnaast zal met de onderhavige landschappelijke inpassing de huidige situatie van de aangrenzend gelegen Kwistbeek en het direct aangrenzende gebied niet wijzigen danwel aangetast worden. Derhalve wordt de veiligheid en het functioneren van de watergang niet geschaad.  

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0012.png"  
Afbeelding 11. Tekening landschapsinpassingsplan  
3.3.2 Advies gemeentelijke kwaliteitscommissie

PM

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In deze Structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Overheden, burgers en bedrijven krijgen de ruimte om zelf oplossingen te creëren. Het Rijk richt zich met name op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's, zoals de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de agenda Landschap en de agenda Vitaal platteland.

Het Rijk zet zich voor wat betreft het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Milieu worden drie hoofddoelen genoemd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • 1. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • 2. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • 3. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden de onderwerpen van nationaal belang benoemd, waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Relevante nationale belangen voor onderhavig plangebied zijn als volgt:

  • 1. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's.
  • 2. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten.
  • 3. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.

Afweging Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Het plangebied is weliswaar gelegen in het buitengebied, maar het betreft een ontwikkeling die direct grenst aan de bebouwde kom van de kern Helden. Met de verplaatsing van de zorgwijngaard wordt de definitieve sanering van een intensieve veehouderij aan de rand van de kern mogelijk gemaakt. Dit leidt tot een aanzienlijke verbetering van de milieukwaliteit. In het plangebied is verder geen sprake van specifieke natuurlijke of cultuurhistorische waarden waarmee in de planvorming rekening gehouden moet worden.

Zoals elders uit deze toelichting blijkt, bestaan er verder ook vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen belemmeringen in het gebied. De nationale belangen zijn dan ook niet in het geding als gevolg van onderhavig nieuw bestemmingsplan.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Barro in werking getreden. Voor de nationale belangen die kaderstellend zijn voor besluiten van gemeenten zijn in het Barro regels opgenomen die direct het bestemmingsplan en daarmee gelijk te stellen besluiten betreffen. Zij strekken ertoe dat de nationale ruimtelijke afweging, die door het kabinet in samenspraak met de Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal is gemaakt, bij besluitvorming over bestemmingsplannen wordt gerespecteerd.

Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

In oktober 2012 is het besluit aangevuld met de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, de ecologische hoofdstructuur (EHS), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen.

Afweging Barro
Op dit bestemmingsplan zijn geen van de belangen uit het Barro van toepassing.

4.1.3 Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

De Rarro is gebaseerd op het Barro. In het Barro is bepaald dat bij ministeriële regeling verschillende militaire terreinen en objecten, hoofdwegen en EHS-gebieden worden aangewezen, waar gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening mee moeten houden. In het Rarro wordt daar uitvoering aan gegeven. Als gevolg van de gewijzigde regelgeving beslaat het radarverstoringsgebied behorende bij de radar op de militaire vliegbasis Volkel ook de gemeente Peel en Maas.

Afweging Rarro
Aangezien het bestemmingsplan geen bebouwing hoger dan 114 meter toestaat, vormt dit geen belemmering voor het radarverstoringsgebied.

4.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking)

Artikel 3.1.6 van het Bro bevat een motiveringsplicht voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen in bestemmingsplannen. De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied

Een wijngaard is geen stedelijke ontwikkeling. Weliswaar wordt de wijngaard in dit geval gecombineerd met een zorgcomponent, maar daarmee is nog steeds geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. De voor de zorgwijngaard noodzakelijke voorzieningen worden bovendien inpandig gerealiseerd, behoudens een paar kleine stallen voor kleinvee.

Het onderhavige bestemmingsplan maakt echter middels een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders het vergroten van het maximaal toegestane bebouwingspercentage mogelijk, waardoor de bouw van een bedrijfsgebouw ten behoeve van de productie van wijn mogelijk wordt gemaakt. Bij de bestaande zorgwijngaard op de huidige locatie is een dergelijke productieruimte niet aanwezig. De druivenopbrengst is te klein om daarvoor een eigen productieruimte te hebben. Dat geldt ook voor de nieuwe situatie. Initiatiefnemers sluiten echter niet uit dat in de toekomst gronden bijgekocht zullen gaan worden. Afhankelijk van de oppervlakte dáárvan is het mogelijk wél rendabel om de druiven ter plaatse te berwerken en zelf wijn te produceren en bottelen.

Het vergroten van het maximaal toegestane bebouwingspercentage ten behoeve van de realisering van een productieruimte kan wél worden gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling, waarvoor de laddertoets doorlopen moet worden. In artikel 3.1.6, lid 3 van het Bro, is echter bepaald dat bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling waarvoor een wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in het bestemmingsplan, pas wordt opgenomen in de toelichting bij een dergelijk wijzigingsplan, waarin dan tevens dient te worden onderbouwd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in die behoefte. In de voorwaarden om gebruik te kunnen maken van de wijzigingsbevoegdheid (zie artikel 4.6 Wijzigingsbevoegdheid van de regels) is een dergelijke voorwaarde opgenomen.

Conclusie Ladder voor duurzame verstedelijking
De te verplaatsen bestaande voorzieningen zijn geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Een in de toekomst te bouwen productieruimte voor de wijn is in beginsel wél een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De toets aan de Ladder voor duurzame verstedelijking zal worden uitgevoerd in het kader van de opstelling van een wijzigingsplan waarmee de realisering van de productieruimte mogelijk kan worden gemaakt.

Hiermee wordt voldaan aan de Ladder voor duurzame verstedelijking als opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening.

4.1.5 Wet milieubeheer

In artikel 7.2, lid 1 van de Wet milieubeheer is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.

In het Besluit milieueffectrapportage zijn in artikel 2, lid 1 als activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus de verplichting geldt om een milieueffectrapportage op te stellen), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In lid 2 van hetzelfde artikel zijn als activiteiten ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (en waarvoor op grond van de Wet milieubeheer dus een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt), aangewezen de activiteiten die behoren tot een in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit genoemde categorie.

In artikel 2, lid 5, aanhef en onder b. van het Besluit milieueffectrapportage, is vastgelegd dat de m.e.r.-beoordelingsplicht ook geldt voor plannen die weliswaar vallen onder een van de in onderdeel D genoemde activiteiten maar waarbij het project valt onder de drempelwaarden zoals genoemd in onderdeel D, indien: 'op grond van selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling niet kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben'.

De afweging met betrekking tot de m.e.r.-(beoordelings)plichtigheid van dit bestemmingsplan, is opgenomen in paragraaf 5.2.6.

4.1.6 Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2016-2021 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met het Nationaal Waterplan 2016-2021 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van het watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij wordt gestreefd naar een integrale benadering, door natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie, cultureel erfgoed en economie (inclusief verdienvermogen) zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan 2016-2021 dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

Afweging Nationaal Waterplan
Zoals blijkt uit de navolgende paragrafen, alsmede paragraaf 5.6 Waterhuishouding van deze toelichting, geldt duurzaam waterbeheer als uitgangspunt voor de nieuwbouw.

4.1.7 Duurzaam waterbeheer 21e eeuw

De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven, betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Dat betekent bijvoorbeeld dat toegelaten wordt dat rivieren bij hoge waterstanden gecontroleerd buiten hun oevers treden, op plekken waar daar ruimte voor is gemaakt. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen.

Vasthouden, bergen, afvoeren
De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een strategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk wordt afgevoerd, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.

Afweging duurzaam waterbeheer 21e eeuw
Voor de wijze waarop wordt omgegaan met hemelwater zie par. 5.6 Waterhuishouding. Daarmee wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het duurzaam waterbeheer in de 21e eeuw.

4.1.8 Waterwet 2009

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. In deze wet is een achttal wetten samengevoegd tot één wet. Het Waterbesluit is de uitwerking bij algemene maatregel van bestuur van bepalingen van de Waterwet. De Waterregeling is de uitwerking bij ministeriële regeling van bepalingen van de Waterwet en het Waterbesluit. De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling zijn het resultaat van de in 2004 aangekondigde integratie van waterwetgeving.

Wat betreft de oppervlaktewaterlichamen geeft het Waterbesluit een grondslag om de grenzen hiervan in de Waterregeling vast te leggen en een grondslag voor de grenzen van de gebieden die zijn vrijgesteld van de vergunningplicht voor het gebruik van waterstaatswerken (vergelijkbaar met het voormalige Besluit rijksrivieren op grond van art. 2a Wbr).

Afweging Waterwet 2009
De Waterwet, het Waterbesluit en de Waterregeling vormen geen belemmering voor onderhavig bestemmingsplan.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2014

Op 12 december 2014 hebben Provinciale Staten van Limburg als onderdeel van een integrale omgevingsvisie het POL 2014 'Voor de kwaliteit van Limburg' vastgesteld. Op 16 januari 2015 is het POL 2014 in werking getreden.

De grote variatie in omgevingskwaliteiten is een kenmerk en sterk punt van Limburg. Om daaraan recht te doen, worden in het POL zeven globaal afgebakende gebiedstypen onderscheiden. Dit zijn zones met elk een eigen karakter, herkenbare eigen kernkwaliteiten, en met heel verschillende opgaven en ontwikkelingsmogelijkheden.

Binnen het landelijk gebied worfden de volgende zones onderscheiden:

  • Goudgroene natuurzone,
  • Zilvergroene natuurzone,
  • Bronsgroene landschapszone en
  • Buitengebied

Het plangebied is geheel gelegen binnen de zone buitengebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0013.png"  
Afbeelding 6. Uitsnede POL-kaart Integrale zonering Limburg met globale aanduiding ligging plangebied (gele stippellijn)  


Voor de zone Buitengebied gelden de volgende doelstellingen:

  • Terugdringen milieubelasting vanuit landbouw
  • Faciliteren landschap en cultuurhistorie
  • Ontwikkeling landbouw

Beekdalen als strategische waterberging
De benodigde ruimte voor water is aanwezig in beekdalen die een open en natuurlijk karakter hebben. Aan de beekdalen is derhalve de functie strategische waterberging toegekend. De functie strategische waterberging betekent dat de ruimte voor natuurlijke inundaties in beekdalen in stand moet blijven en de infiltratiecapaciteit van de bodem niet verder afneemt. Nieuw verhard oppervlak wordt gecompenseerd door extra ruimte te realiseren voor waterberging en infiltratiecapaciteit in de buurt van de ingreep. Daarmee kan het regionale watersysteem blijvend aan de normering voor regionale wateroverlast voldoen, ook bij toekomstige neerslagtoenames. De bescherming van de beekdalen ten behoeve van de functie strategische waterberging is in de omgevingsverordening opgenomen via de aanduiding en regelgeving voor de goud- en zilvergroene natuurzones en de bronsgroene landschapszones binnen de beekdalbegrenzingen op de POL-kaart. In veel beekdalen in Limburg is ruimte voor waterberging; in een aantal beekdalen wordt de functie waterberging verder ontwikkeld. Dat kan goed in combinatie met grondgebonden land- en tuinbouw en natuurontwikkeling (beheerslandbouw, groenblauwe diensten). Nieuwe rode functies worden zoveel mogelijk geweerd uit de beekdalen, zodat de ruimte voor waterberging behouden blijft en er geen nieuwe schadegevallen optreden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0014.png"  
Afbeelding 7. Uitsnede POL-kaart Regionaal watersysteem met aanduiding ligging plangebied (gele stippellijn)  

 

Afweging POL 2014
Met de verplaatsing van de zorgwijngaard wordt de sanering van een intensieve veehouderijlocatie aan de rand van de kern mogelijk gemaakt en daarmee wordt milieubelasting vanuit de landbouw teruggedrongen.

Op de kaart 'regionaal watersysteem' (zie afbeelding 7) is de direct ten noorden van het plan gelegen Kwistbeek aangeduid als 'AEF-beek' (beek met een algemene ecologische functie). Het plangebied grenst aan deze beek. Ter plaatse van het plangebied zijn de gronden nabij de beek niet aangeduid als beekdal. De realisering van de zorgwijngaard is niet van invloed op de kwaliteit van de beek met de daarbij behorende beschermingszones, noch op de waterkwantiteit in de beek.

De ontwikkeling past daarmee binnen de uitgangspunten van POL 2014 voor de zone buitengebied.

4.2.2 Omgevingsverordening Limburg 2014

Op 12 december 2014 is de Omgevingsverordening Limburg 2014 vastgesteld en in werking getreden. De verordening is daarna nog enkele malen op onderdelen gewijzigd. Op 30 december 2016 is een geconsolideerde versie van de Omgevingsverordening Limburg 2014 gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl.

De voorheen geldende Omgevingsverordening Limburg was een samenvoeging van de Provinciale milieuverordening, de Wegenverordening, de Waterverordening en de Ontgrondingenverordening. De Omgevingsverordening Limburg is op 1 januari 2011 in werking getreden. De Omgevingsverordening is opnieuw gewijzigd, vanwege de vaststelling van POL 2014, waarin is bepaald dat er een nieuw hoofdstuk Ruimte aan de Omgevingsverordening wordt toegevoegd. Dat hoofdstuk Ruimte is gericht op de doorwerking van het ruimtelijke beleid van POL 2014 naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Behalve de toevoeging van het hoofdstuk Ruimte zijn in de Omgevingsverordening Limburg 2014 ook de verordeningen Veehouderijen en Natura 2000 (van oktober 2013) en Wonen Zuid-Limburg (van juli 2013) opgenomen. Hiermee zijn alle verordeningen die betrekking hebben op het omgevingsbeleid ondergebracht in één document. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om diverse technische aanpassingen en verbeteringen in de overige onderdelen aan te brengen.

De Omgevingsverordening bevat regels over diverse onderwerpen, zoals de aanwijzing van milieubeschermingsgebieden.

Op grond van artikel 2.2.2 van de Omgevingsverordening Limburg 2014 houdt een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, rekening met het bepaalde in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (Ladder voor duurzame verstedelijking). Tevens dienen de mogelijkheden van herbenutting van leegstaande monumentale en beeldbepalende gebouwen te worden onderzocht. De toelichting bij het ruimtelijk plan bevat een verantwoording over de wijze waarop invulling is gegeven aan beide aspecten.

Afweging Omgevingsverordening Limburg 2014
Voor wat betreft de toepassing van de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt verwezen naar paragraaf 4.1.4. Vanuit het hoofdstuk Ruimte zijn er ook overigens geen rechtstreeks doorwerkende regels die een belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.

Het plangebied ligt niet binnen milieubeschermingsgebieden of beschermingszones ten behoeve van natuur en landschap.

De voorgenomen ontwikkeling past dan ook binnen de Omgevingsverordening Limburg 2014.

4.2.3 Beleidsregel Limburgs Kwaliteitsmenu

In januari 2010 hebben Gedeputeerde Staten het Limburgs Kwaliteitsmenu (LKM) vastgesteld. Doel van het LKM is om ontwikkelingen in het buitengebied die een inbreuk op de waarden van het buitengebied betekenen te compenseren met een kwaliteitsverbetering die ten goede komt aan hetzelfde buitengebied, waarmee de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied wordt verhoogd.

Het kwaliteitsmenu is van toepassing op (niet onaanvaardbare) ontwikkelingen buiten de, rond de plattelandskernen getrokken, contour die middels een bestemmingsplanwijziging mogelijk worden gemaakt. Het kenmerkende voor de bedoelde ontwikkelingen is dat het functies zijn die met bebouwing gepaard gaan en extra ruimtebeslag leggen op het buitengebied. Het LKM is derhalve op deze ontwikkeling van toepassing. De gemeente Peel en Maas heeft het LKM 'vertaald' naar eigen beleid door in de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas een gemeentelijk kwaliteitskader op te nemen. Voor een nadere afweging hieromtrent zie paragraaf 4.3.1.

4.3 Gemeentelijk beleid Peel en Maas

4.3.1 Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas

In december 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas vastgesteld. In de Structuurvisie Buitengebied wordt het beleid dat ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas samengebracht. Voor een groot gedeelte betreft het bestaand beleid met enkele aanvullingen en uitwerkingen. De Structuurvisie vormt de grondslag voor het toepassen van bovenplanse verevening en bijdragen in de ruimtelijke ontwikkeling in het kader van de ontwikkelingsplanologie.

In de Structuurvisie Buitengebied is opgenomen:

  • Structuurplan Buitengebied Peel en Maas, inclusief aanvullingen;
  • Beleidsnotitie nieuwe denkrichting Vrijkomende (Agrarische) Bebouwing in het buitengebied;
  • Reparatie beleid huisvesting tijdelijke arbeidskrachten gemeente Peel en Maas;
  • Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw. Inclusief bijhorend MER en zienswijzennota;
  • Kwaliteitskader buitengebied Peel en Maas;
  • Beleidsplan archeologie Gemeente Peel en Maas, inclusief archeologische waarden- en beleidskaart.
4.3.1.1 Structuurplan Buitengebied Peel en Maas

Op 17 december 2008 is het Structuurplan Buitengebied regio Peel & Maas vastgesteld door de gemeenteraden van de voormalige gemeenten Helden, Kessel, Maasbree en Meijel. Het Structuurplan geeft de hoofdlijnen van het ruimtelijk beleid voor het op te stellen gezamenlijke nieuwe bestemmingsplan 'Buitengebied Peel en Maas' weer.

In het Structuurplan is de nieuwe locatie van Vinea Cura aangewezen als gebiedstypologie ‘beekdalen /rivierdal’. Voor dit gebiedstype zijn de volgende beleidslijnen van toepassing:

Doel Ruimtelijk-Landschappelijk:

  • versterking van de landschappelijke karakteristiek bestaande uit relatief open (lees onbebouwde) beekdalen met beplantingen loodrecht op de beek;
  • speciale aandacht voor voldoende ruimte voor water;
  • behoud van de relatief open beekdalen;
  • realisatie van een verdere landschappelijke verdichting door perceelsbeplantingen langs de kavels en percelen;
  • realisatie van beekherstel;
  • de aanleg van een droge en natte ecologische verbindingszone en/of natuurvriendelijke oevers langs de beek.

Ontwikkeling Ruimtelijk-Functioneel:

  • ruime toelating van grondgebonden landbouwkundige functies, die een bijdrage leveren aan het behoud en de versterking van de landschappelijke openheid en de actuele en potentiële natuurwaarden (voornamelijk rundveehouderij);
  • waar mogelijk wordt extensief beheer van graslanden gestimuleerd, evenals natuur- en landschapsontwikkeling;
  • bieden van ruimte voor water (beekherstel en waterberging);
  • nieuwe economische dragers zijn in kleinschalige vorm toelaatbaar aan de randen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0015.png"  
Afbeelding 8. Uitsnede kaart Structuurplan Buitengebied Peel en Maas met aanduiding ligging plangebied (rode stippellijn)  

Afweging structuurplan
Zoals in paragraaf 3.2.1 reeds aangegeven, is de ontwikkeling niet van invloed op het functioneren van de aangrenzend gelegen Kwistbeek. Enerzijds omdat de beek vanuit fysiek/landschappelijk oogpunt feitelijk niet ligt binnen het beekdal. Onderhavig plangebied ligt feitelijk hoger en op ruime afstand van de beek/ het beekdal. De fysieke aanwezigheid van het beekdal is beleidsmatig gezien ruimer ingetekend dan het werkelijke ruimtebeslag van de beek. De huidige situatie zal in het kader van het planvoornemen niet wijzigen danwel aangetast worden. De beek en het direct aangrenzende gebied blijven intact. Daarnaast ligt onderhavig plangebied buiten de 'beschermingszone watergang' conform het vigerende bestemmingsplan. Derhalve wordt de veiligheid en het functioneren van de watergang niet geschaad.  

Aangezien dat het plangebied grenst aan de Kwistbeek, is (in het kader van de landschappelijke inpassing van het plangebied) wel zoveel mogelijk rekening gehouden met de in het structuurplan aangegeven beleidslijnen (zie par. 3.3)

4.3.1.2 Kwaliteitskader buitengebied

Als onderdeel van de 'Structuurvisie Buitengebied Peel en Maas' is ook het 'Kwaliteitskader Buitengebied Peel en Maas' vastgesteld. Met het kwaliteitskader en het daarin opgenomen vereveningsbeleid streeft de gemeente naar een ontwikkelingsgerichte aanpak van het buitengebied. Aan ondernemers kan ruimte op maat worden geboden waardoor de kwaliteit van de ruimte mee profiteert.

Per gebiedstype zijn wensen voor landschapsversterking aangegeven. Voor de beekdalen zijn de volgende wensen aangegeven:

  • a. versterk openheid binnen de randen van het beekdal. Verminder de hoeveelheid bebouwing in het beekdal.
  • b. versterk de randen van het beekdal met beplanting. Ook beekdalen die nu moeilijk herkenbaar zijn kunnen hiermee een heldere identiteit krijgen,
  • c. versterk de natuurlijkheid van het beekdal met natuurlijke oevers waar mogelijk. Laat hiermee ook de peildynamiek zien met hoge en lage waterstanden,
  • d. laat de beek waar dit kan meanderen met een ruime bedding. Maak natuurlijke oevers, flauw in buitenbocht, steil in binnenbocht,
  • e. let op gebiedspecifieke beplanting, bijvoorbeeld knotbomen tenoosten van Meijel,
  • f. zichtbaarheid van de beek. Ontsluit de beek en maak haar zichtbaar met bruggen, wandelpaden, zitplekken,
  • g. draag bij aan ontbrekende schakels in het wandel en fietsnetwerk door het beekdal.

Onderhavig planvoornemen betreft de realisatie van een grondgebonden agrarisch bedrijf (druiventeelt) in combinatie met een zorgfunctie en onderschikte dagrecreatieve horeca functie. Zoals beschreven in paragraaf 4.2.1 en 4.3.1.1 is het plangebied feitelijk niet gelegen binnen het gebiedstype 'beekdal'. Ondanks het feit dat de locatie formeel gezien niet is gelegen in het beekdal wordt een aanvullende kwaliteitsverbetering toegepast. Voor nadere uitwerking zie bijlage 1 en 2.

Ten aanzien van de overige functies is sprake van een agrarisch verwant bedrijf in een VAB. Indien dit plaatsvindt binnen een kernrandzone geldt ook hiervoor dat kan worden volstaan met basiskwaliteit in de vorm van landschappelijke inpassing van nieuwe bebouwing en verharding.

Voor een nadere uitwerking van de landschappelijke inpassing zie paragraaf 3.3.

4.3.1.3 Archeologiebeleid

In het archeologiebeleid, dat als onderdeel van de structuurvisie is vastgesteld, geeft de gemeente een kader op basis waarvan in de toekomst archeologisch-inhoudelijk, maar ook economisch verantwoorde beslissingen kunnen worden genomen hoe om te gaan met het bodemarchief. De gemeente Peel en Maas stelt met dit beleidsplan vast:

  • de archeologische waarden- en verwachtingenkaart;
  • ondergrenzen (uitgedrukt in oppervlakte en diepte) die duidelijk aangeven of een initiatiefnemer dan wel vergunningaanvrager verplicht is archeologisch vooronderzoek te laten verrichten;
  • archeologie als conditie op te nemen bij herzieningen van bestemmingsplannen;
  • de archeologische beleidskaart.

In bestemmingsplannen en bij omgevingsvergunningen dient de gemeente aan te geven welke archeologische waarden in het geding zijn en hoe daarmee omgegaan moet worden. Het archeologiebeleid levert de archeologische eisen op die gesteld kunnen worden bij de toekomstige afgifte van omgevingsvergunningen.

Afweging archeologiebeleid Peel en Maas
In onderhavig bestemmingsplan is rekening gehouden met het gemeentelijk archeologiebeleid. In paragraaf 5.7 wordt nader ingegaan op de archeologische waarden in het plangebied.

4.3.2 Nota Ruimtelijke Kwaliteit (Welstandsnota)

Het fuseren van de gemeente en het inwerkingtreden van de Wabo en het daarbij behorende vergunningvrij bouwen is mede aanleiding geweest voor de gemeente om nieuw welstandsbeleid op te stellen. Hiertoe is op 31 mei 2011 de Nota Ruimtelijke Kwaliteit vastgesteld.

Basisprincipe: welstandsvrij
De gemeente stelt alleen eisen aan de uiterlijke kwaliteit van bouwwerken, als dit ook echt nodig is. Hiermee wordt getracht de 'belasting' of eisen aan de klant zo gering mogelijk te houden waarbij wel het algemeen belang wordt gerespecteerd. Daarom wordt er uitgegaan van een basis van welstandsvrijheid.

Bescherming: alleen in uitzonderingsgebieden
De gemeente Peel en Maas staat voor zelfsturing en diversiteit. In bepaalde gebieden blijft sturing echter toch nodig. Sommige gebieden zijn beeldbepalend voor een gemeenschap. De gemeente wil voorkomen dat dit beeld wordt aangetast, dit is in het belang van de gehele gemeenschap.

Daarnaast zijn er (nieuwbouw)plannen waarin een bepaalde sfeer, thema of kwaliteit wordt nagestreefd. Ook hierin is het niet gewenst om gehele vrijheid te geven. Om de directe omgeving te beschermen is het gewenst om sturing te geven aan bouwplannen die (grote) invloed hebben op de kwaliteit van de omgeving. Middels een beeldkwaliteitplan kan worden gestuurd op een gewenste uitstraling.

In principe geldt het welstandsvrij beleid voor het gehele grondgebied van de gemeente, maar om bepaalde ruimtelijke en esthetische kwaliteiten beter te beschermen of waarborgen, worden er twee uitzonderingssituaties gemaakt. Deze gebieden zijn dus niet welstandsvrij. Het betreft de beeldbepalende dorpsgezichten en de in- en uitbreidingslocaties.

Afweging Nota Ruimtelijke Kwaliteit
Het plangebied is niet gelegen in een beeldbepalend dorpsgezicht en er is ook geen sprake van een in- of uitbreidingslocatie. Aangezien bovendien geen beeldkwaliteitsplan geldt voor het gebied waarin het plangebied is gelegen, is de Nota ruimtelijke Kwaliteit niet van toepassing op het onderhavige plan.

4.3.3 Evenementenvisie

De evenementenvisie van de gemeente Peel en Maas kent twee centrale uitgangspunten: de drie doelstellingen en de hiervan afgeleide visie over samenwerking. De drie doelstellingen zijn vastgesteld in de visie en luiden als volgt:

  • 1. door middel van het creëren van goede randvoorwaarden worden initiatiefnemers gestimuleerd om evenementen te organiseren die bijdragen aan de leefbaarheid in de gemeente.
  • 2. door middel van het stimuleren van 'goede' evenementen wil de gemeente het imago van een levendige en diverse gemeente versterken, teneinde een aantrekkende werking te hebben op bezoekers van buiten de gemeente.
  • 3. door middel van een werkbaar kader moeten de lasten voor de initiatiefnemers en gemeente zo beperkt mogelijk zijn, waarbij de harmonie met de overlast en veiligheid gegarandeerd blijft.

De evenementenvisie geeft aan waar evenementen plaatsvinden. Bestaande evenementenlocaties, zowel op pleinen als in bijvoorbeeld hallen, worden in de nieuwe bestemmingsplannen overgenomen ten behoeve van de koppeling met de evenementenvergunning.

Afweging Evenementenvisie
Het evenementenbeleid is begin 2012 vastgesteld en is -overeenkomstig de regels van de bestemmingen '3' en '4' in het bestemmingsplan '1e Reparatieherziening Buitengebied Peel en Maas'- opgenomen in onderhavig bestemmingsplan. Evenementen dienen ondergeschikt te zijn aan de bedrijfsfunctie ter plaatse en zijn maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en afbouw.

 

Hoofdstuk 5 Randvoorwaarden / resultaten onderzoeken

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op verschillende onderzoeks- en milieuaspecten welke van belang zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Voor diverse milieuaspecten zijn aanvullende onderzoeken uitgevoerd. Die onderzoeken zijn uitgevoerd op basis van de op het moment van uitvoering bekende informatie. Dit kan betekenen dat in de rapportages nog afbeeldingen voorkomen die inmiddels zijn achterhaald, zoals afbeeldingen van het inrichtingsplan. Latere wijzigingen in het stedenbouwkundig plan hebben echter geen consequenties voor de conclusies in de diverse onderzoeksrapportages.

5.2 Milieu

5.2.1 Geluid
5.2.1.1 Wet geluidhinder

Volgens artikel 57, 76 en 77 van de Wet geluidhinder dient bij het nieuwe planologische regime, waarin woningen of andere geluidgevoelige bestemmingen mogelijk worden gemaakt binnen de zones van gezoneerde industrieterreinen en/of wegen, een akoestisch onderzoek worden verricht.

5.2.1.2 Weg- en railverkeerslawaai

Akoestisch onderzoek is noodzakelijk indien nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen worden toegestaan binnen de onderzoekszone van de wegen waarvoor een maximumsnelheid van 50 km-uur of meer geldt.

Voor wegen die deel (gaan) uitmaken van een 30 km-gebied geldt dat akoestisch onderzoek in principe niet uitgevoerd hoeft te worden.

De locatie is gelegen binnen de wettelijk vastgestelde geluidzone van de Baarloseweg. Middels dit bestemmingsplan worden echter geen geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt. Geluid vanwege wegverkeerslawaai vormt derhalve geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.2.2 Luchtkwaliteit
5.2.2.1 Algemeen

Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid:

  • a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • b. een plan leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. een plan draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
  • d. een plan past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), of binnen een regionaal programma van maatregelen.
5.2.2.2 Het Besluit NIBM

Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate (NIBM) bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. De achtergrond van het beginsel 'Niet in betekenende mate' is dat de gevolgen van een ontwikkeling voor de luchtkwaliteit in een aantal gevallen (beschreven in de ministeriële Regeling NIBM) worden tenietgedaan door de ontwikkeling van bijvoorbeeld schonere motoren in het gehele land.

Op 1 augustus 2009 is het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) in werking getreden. Hierdoor dient bij plannen die de luchtkwaliteit beïnvloeden niet langer te worden uit gegaan van de normen uit de interimperiode. Nu het NSL in werking is getreden is een project NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2. Als de 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden.

5.2.2.3 Regeling NIBM

Binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling NIBM draagt een project altijd niet in betekenende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningen en kantoren gelden in de Regeling NIBM de volgende getalsmatige grenzen:

  minimaal 1 ontsluitingsweg   minimaal 2 ontsluitingswegen  
  3%-norm   3%-norm  
Woningen (maximaal)   1500   3000  
Kantoren (maximaal)   100.000 m2 bvo   200.000 m2 bvo  

Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid een zorgwijngaard met bijbehorende recreatieve functie op te richten. Het aantal verkeersbewegingen dat hierdoor zal worden gegenereerd is zeer minimaal, aangezien de cliënten met name met het openbaar vervoer, taxi of met de fiets komen. Daarnaast richt het bedrijf zich op de langs komende fietser en de wandelaar. In vergelijking met de realisatie van 1500 woningen (circa 7500 mvt/etmaal) draagt deze ontwikkeling zeker niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.

5.2.2.4 Achtergrondwaarden

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bepaald te worden of de kwaliteit van de lucht ter plaatse goed genoeg is voor de realisatie van het bedrijfsgebouw en va de woning. Volgens de kaarten van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) op de Atlas voor de Leefomgeving bedraagt de concentratie PM2,5 ter plaatse in 2016 12,1 µg/m³ en de concentratie PM10 19,9 µg/m³. De concentratie NO2 ter plaatse bedraagt in 2016 16,7 µg/m³. In de Wet milieubeheer bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde voor PM2,5 en PM10 40 µg/m³. Voor NO2 bedraagt de jaargemiddelde grenswaarde eveneens 40 µg/m³. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse in de huidige situatie daarom voldoende voor de realisatie van de beoogde ontwikkelingen. Naar verwachting zal door voortschrijdende technologie de luchtkwaliteit in Nederland nog verder verbeteren. Ook in de toekomst zal de locatie dus niet bezwaarlijk zijn in het kader van de luchtkwaliteit.

5.2.2.5 Conclusie luchtkwaliteit

Onderhavig initiatief voorziet in een ontwikkeling die niet in betekenende mate bijdraagt aan de heersende luchtkwaliteit. Volgens de kaarten van het RIVM is de luchtkwaliteit ter plaatse goed genoeg voor de te vestigen functies. Het plan is dan ook niet bezwaarlijk in het kader van de luchtkwaliteit.

5.2.3 Bodem- en grondwaterkwaliteit
5.2.3.1 Algemeen

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening dient, in geval van bouwlocaties, aangegeven te worden of de bodemkwaliteit geschikt is voor de beoogde bestemmingen.

Bij de daadwerkelijke invulling van nieuwe bouwmogelijkheden dient de kwaliteit van de bodem door middel van een bodemonderzoek, opgesteld volgens de daarvoor geldende normen, te worden onderzocht.

5.2.3.2 Onderzoek

Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling is door Aeres Milieu BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd2. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

5.2.3.3 Conclusie bodem- en grondwaterkwaliteit

Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond plaatselijk een licht ten opzichte van de achtergrondwaarde verhoogd gehalte Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK 10-VROM) en Polychloorbifenylen (PCB) is vastgesteld. In de ondergrond zijn geen gehalten gemeten verhoogd ten opzichte van de achtergrondwaarde. Het freatisch grondwater is licht verhoogd met barium.

De resultaten van dit bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

De aangetroffen licht verhoogde gehalten in de grond kunnen wel bij grondafvoer beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik van de grond omdat dan veelal andere normen gelden. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.

Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is niet multifunctioneel toepasbaar. Het wordt daarom afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater.

Asbest
De bodem rondom de aanwezige bedrijfsgebouwen en het toegangspad vanaf de Baarloseweg naar de bedrijfsgebouwen is verdacht op aanwezigheid van asbest. Geadviseerd wordt om ter plaatse van het toegangspad en rondom de bedrijfsgebouwen een verkennend onderzoek asbest in bodem conform de NEN5707 uit te voeren.

Naar aanleiding van dit advies is in de regels van de bestemming 'Agrarisch - Plattelandsondernemer - een voorwaardelijke bepaling opgenomen, die bepaalt dat de gronden binnen deze bestemming pas voor het bedrijf in gebruik mogen worden genomen, wanneer is aangetoond dat er geen sprake is van aanwezigheid van asbest, danwel een wel aangetoonde verontreiniging is gesaneerd.

5.2.4 Milieu-invloed bedrijvigheid
5.2.4.1 Algemeen

Milieuzonering is het aanbrengen van een noodzakelijke ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming of vergroting van de kwaliteit van de leefomgeving. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geur, stof, geluid en gevaar. Als hulpmiddel voor de inpassing van bedrijvigheid in haar fysieke omgeving of van gevoelige functies nabij bedrijven, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), in samenwerking met de Ministeries van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en Economische zaken, in 2009 een indicatieve bedrijvenlijst opgesteld. De (indicatieve) lijst 'Bedrijven en Milieuzonering 2009', uitgegeven door de Vereniging van Nederlandse gemeenten, geeft weer wat de richtafstanden zijn voor milieubelastende activiteiten. In deze publicatie worden de richtafstanden gegeven voor de vier ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

De richtafstand geldt tussen enerzijds de grens van de bestemming die bedrijven (of andere milieubelastende functies) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningvrij bouwen mogelijk is. De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen.

De richtafstanden in de VNG-brochure zijn afgestemd op de omgevingskwaliteit zoals die wordt nagestreefd in een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype, zoals rustig buitengebied. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kunnen gemotiveerd kleinere richtafstanden worden aangehouden bij het omgevingstype gemengd gebied, dat gezien onder andere de aanwezige functiemenging al een hogere milieubelasting kent. Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd.

5.2.4.2 Toets plangebied

Omdat de Baarloseweg kan worden gekenschets als een lint met bebouwing in het buitengebied, met naast (burger)woningen ook diverse met name agrarische bedrijven, is sprake van een gemengd gebied. De richtafstanden in de VNG-brochure kunnen met eén afstandsstap worden verlaagd indien sprake is van een omgevingstype gemengd gebied.

Effecten op omgeving
Voor bedrijfsgebouwen van akkerbouw en fruitteelt gelden richtafstanden tot woningen van 10 meter voor geur, stof en gevaar en van 30 meter voor geluid. Omdat sprake is van gemengd gebied gelden echter richtafstanden van respectievelijk 0 en 10 meter. Het deel van het bouwvlak waarbinnen de activiteten plaatsvinden, is gelegen op een kortste afstand tot woningen van 90 meter. Het bestemmingsvlak loopt ter plaatse van de toegangsweg naar de bedrijfsgebouwen echter door tot aan de Baarloseweg. Dit deel van het bouwvlak wordt gebruikt voor de bereikbaarheid van de voorzieningen en voor parkeren. De kortste afstand van dit deel van het bouwvlak tot woningen bedraagt ca. 24 meter.

Binnen de genoemde afstand vanaf het bouwvlak voor de zorgwijngaard zijn geen woningen of andere milieugevoelige functies gelegen.

Effecten vanuit omgeving
De nieuw te realiseren voorzieningen zijn milieugevoelige functies die beschermd dienen te worden tegen milieuhinder vanuit omliggende (agrarische) bedrijven of instellingen. Voor wat betreft de aspecten geurhinder veehouderijen en externe veiligheid wordt verwezen naar de paragrafen 5.4 en 5.2.5.

5.2.4.3 Conclusie milieu-invloed bedrijvigheid

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor realisering van de zorgwijngaard ter plaatse.

5.2.5 Externe veiligheid
5.2.5.1 Achtergrond

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en het 'Besluit transportroutes externe veiligheid'), vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico's in het plangebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico's dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico
Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een bepaalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daarop. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

In het Bevi, het Bevt en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Er is sprake van een groepsrisico zodra het plan in het invloedsgebied ligt van een risicovolle activiteit. Het betrokken bestuursorgaan moet, al dan niet in verband met de totstandkoming van een besluit, expliciet aangeven hoe de diverse factoren die bijdragen aan de hoogte van het groepsrisico (waaronder zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid) zijn beoordeeld en eventuele in aanmerking komende maatregelen, zijn afgewogen. Een belangrijk onderdeel van de verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brandweer.

(Beperkt) kwetsbare objecten
Er moet getoetst worden aan het Bevi en het Bevt wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwetsbare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants.

Risicovolle activiteiten
In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plangebied sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transportroutes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

5.2.5.2 Toetsing
afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0016.png"  
Afbeelding 11. Uitsnede risicokaart met aanduiding ligging plangebied (blauwe stippellijn)  

Inrichtingen
Door de provincie Limburg is een risicokaart samengesteld waarop de meest belangrijke risicoveroorzakende bedrijven en objecten zijn aangegeven. Het gaat hierbij onder meer om risico's van opslag van patronen, stofexplosies, opslag van gasflessen, ammoniakinstallaties, LPG-tankstations enz.

Op een afstand van ca. 290 meter ten westen van het plangebied is een LPG-tankstation gelegen aan de Molenstraat 87. De PR 10-6 risicocontour bedraagt 35 meter vanaf het LPG-vulpunt , 25 meter vanaf het reservoir en 15 meter vanaf de afleverinstallatie. Het invloedsgebied voor groepsrisico bedraagt 150 meter. De ligging ten opzichte van het tankstation vormt derhalve geen belemmering voor realisering van het onderhavige plan.

In de omgeving van het plangebied komen verder geen objecten voor met een verhoogd risico ten aanzien van de externe veiligheid.

Buisleidingen
Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb), welke op 1 januari 2011 in werking zijn getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

In nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen gelegen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Vervoer van gevaarlijke stoffen vindt plaats via het spoor, over de weg en het water. Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet in werking getreden. De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Deze toevoeging omvat regels voor het vaststellen van het maximaal toegestane risico door het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Het Basisnet heeft als doel een evenwicht voor de lange termijn te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de hoofdwegen, binnenwateren en de hoofdspoorwegen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt verder regels aan het vaststellen en beheersen van de risico's voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (vervoerskant). De Wet Basisnet voegt een nieuw hoofdstuk toe aan de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, dat gaat over die vervoerskant.

In de Regeling Basisnet (Stcrt. 2014, 8242) zijn de basisnetafstanden voor de weg, het spoor en het water vastgelegd. Verder is de afstand van het plasbrandaandachtsgebied vastgelegd. De basisnetafstand geeft aan voor welke afstand een risicoplafond geldt. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een PR-plafond en een GR-plafond.

Een PR-plafond is in de Regeling Basisnet omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-6 per jaar is. Het GR-plafond is in dezelfde regeling omschreven als de plaats waar het plaatsgebonden risico maximaal 10-7 of 10-8 per jaar is.

De paragrafen 4 tot en met 7 van de Regeling Basisnet geven uitwerking aan het Bevt, dat betrekking heeft op ruimtelijke besluiten die voorzien in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze transportroutes zijn onder te verdelen in transportroutes die tot het basisnet behoren (de zogenaamde basisnetroutes) en transportroutes die niet tot het basisnet behoren (de zogenaamde transportroutes, niet zijnde basisnetroutes). Volgens de definitiebepalingen in artikel 1 van het Bevt wordt onder een basisnetroute verstaan: een krachtens artikel 13 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen aangewezen weg, binnenwater of hoofdspoorweg. Die aanwijzing gebeurt in artikel 2 van de Revt. Onder een transportroute, niet zijnde een basisnetroute, wordt volgens artikel 1 van het Bevt verstaan: een weg, niet zijnde een basisnetroute, in beheer bij gemeente, provincie of waterschap, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Vervoer over de weg
Het plangebied is gelegen op ca. 290 meter vanaf de provinciale weg N562. Volgens de Revt is dit geen basisnetroute. Volgens de provinciale Risicokaart is dit echter wel een transportroute, niet zijnde een basisnetroute. Blijkens de risicokaart bedraagt de PR10-6 contour 0 meter. Het plangebied is derhalve niet gelegen binnen de PR10-6 contour van deze weg.

Binnen 200 meter rondom de infrastructuur (weg, water, spoor) dient het bevoegd gezag bij ruimtelijke relevante besluiten een groepsrisico afweging te maken. Het plangebied is buiten dit invloedsgebied gelegen. Een nadere afweging omtrent het groepsrisico is derhalve niet noodzakelijk.

Vervoer per spoor
In de nabijheid van het plangebied is geen spoorlijn gelegen.

5.2.5.3 Conclusie externe veiligheid

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering in het kader van onderhavig bestemmingsplan.

5.2.6 Milieueffectrapportage
5.2.6.1 Toets m.e.r.-plicht

In het plangebied wordt een grondgebonden agrarisch bedrijf (wijngaard) in combinatie met zorg en dagrecreatie/horeca gevestigd ter plaatse van een bouwvlak voor intensieve veehouderij. Deze functies komen niet voor in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van de verplichting om een m.e.r. procedure te doorlopen.

5.2.6.2 Toets m.e.r.-beoordelingsplicht

In bijlage D van het besluit milieueffectrapportage is aangegeven bij welke activiteiten, plannen en besluiten een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden, dat wil zeggen een nadere afweging of mogelijk een m.e.r. procedure moet worden gevolgd.

De beoogde activiteiten/functies komen ook niet voor in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er is dus geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

5.2.6.3 Conclusie milieueffectrapportage

De beoogde functiewijziging komt niet voor in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r.. Er hoeft dus geen MER te worden opgesteld en er hoeft geen m.e.r.-beoordeling te worden opgesteld.

5.3 Kabels en leidingen

In (of in de directe omgeving van) het plangebied komen geen leidingen voor met een planologisch-juridische beschermingszone die van invloed zijn op het onderhavige plan.

5.4 Geurhinder veehouderijen

5.4.1 Wet geurhinder en veehouderij

De Wgv geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De gemeente Peel en Maas heeft geen geurverordening vastgesteld. Dit betekent dat de gemeente aanvragen in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening toetst aan de wettelijke normen uit de Wet geurhinder en veehouderijen. De normen voor de voorgrondbelasting geur zijn 3 OUe/m³ voor geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en 14 OUe/m³ voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt:

  • a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
5.4.2 Toets

Uit de vastgestelde Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw buitengebied gemeente Peel en Maas (d.d. 7 december 2011) en uit het vigerende bestemmingsplan buitengebied blijkt dat in de nabijheid van het plangebied één veehouderij is gelegen aan de Baarloseweg 14c. Deze is gelegen op een afstand van 200 meter.

Voor wat betreft de locatie aan de Baarloseweg 14c is van belang dat het bedrijf planologisch nog aanwezig is en ook de vergunning is nog intact, echter de voorheen hier gevestigde pluimveehouderij is inmiddels beëindigd. Momenteel is nog alleen een grondgebonden agrarisch bedrijf aanwezig. Een van de voormalige stallen op deze locatie is enkele jaren geleden verbouwd tot logiesvoorziening voor huisvesting van arbeidsmigranten.

Uit de kaart 'Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder', behorende bij de voornoemde structuurvisie, blijkt dat ter plaatse van het plangebied in de situatie dat de veehouderij binnen het plangebied wordt beëindigd, sprake is van minimaal een redelijk goed woon- en leefklimaat. Indien rekening wordt gehouden met het feit dat de veehouderij aan de Baarloseweg 14c is beëindigd is zelfs sprake van een goed woon- en leefklimaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0017.png"  
Afbeelding 12. Uitsnede uit kaart 'Structuurvisie Intensieve veehouderij en glastuinbouw - Beoordeling leefklimaat op basis van de indicatieve achtergrondbelasting ten aanzien van geurhinder' (Arcadis d.d. 5 juli 2011)  
5.4.3 Conclusie geurhinder veehouderijen

Het plangebied is op ruime afstand gelegen van omliggende veehouderijen. Derhalve vormt het aspect geurhinder veehouderijen geen belemmering voor de realisering van het plan. Daarnaast vormt het planvoornemen geen belemmering voor de ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende bedrijven.

5.5 Ecologie

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. In het kader van het plan is een beoordeling gemaakt van de effecten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden3. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.

Conclusies onderzoek:

Gelet op de potentiele ecologische waarden kan het voorgenomen plan in overeenstemming met de nationale natuurwetgeving en het provinciale natuurbeleid worden uitgevoerd, mits voorafgaand en tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden het bepaalde in de Wet natuurbescherming, onderdeel soorten, in acht wordt genomen:

  • Bij uitvoering van de verbouwing van de stallen zijn negatieve effecten op vaste verblijfplaatsen van een vleermuizensoort niet uitgesloten. Vervolgonderzoek naar de functionaliteit van de bebouwing voor vleermuizen en of de verbouwing hier negatieve gevolgen op heeft wordt noodzakelijk geacht. Indien van toepassing kunnen middels het tijdig treffen van de juiste maatregelen en het aanvragen van een ontheffing de werkzaamheden alsnog doorgang vinden. Een ontheffingsaanvraag bij de provincie Limburg dient te allen tijde te worden onderbouwd met een activiteitplan waar aspecten als de specifieke maatregelen, het wettelijk belang, een alternatievenafweging en de planning in zijn opgenomen;
  • Ten aanzien van broedvogels zonder jaarrond beschermde nesten dient, om overtreding op voorhand redelijkerwijs te voorkomen, het verbouwen van de stallen buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd, of een controle moet de aanwezigheid van een broedgeval kunnen uitsluiten;
  • Ten behoeve van (incidenteel) aanwezige algemene soorten dient de zorgplicht in acht te wor-den genomen.

In de bouwregels is naar aanleiding van voornoemd advies bepaald dat bestaande bedrijfsgebouwen niet mogen worden verbouwd zolang er geen aanvullend ecologisch onderzoek is uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen sprake is van verstoring, danwel tijdig afdoende mitigerende maatregelen zijn getroffen.

Vervolgonderzoek ten behoeve van Natura 2000-gebieden, het Nationaal Natuurnetwerk (Goudgroene natuurzone) en/of toetsing aan het onderdeel houtopstanden (voormalige Boswet) is bij dit plan verder niet aan de orde.

5.6 Waterhuishouding

5.6.1 Algemeen

Vanuit Rijks- en provinciaal beleid wordt steeds meer nadruk gelegd op duurzaam waterbeheer in de bebouwde omgeving. Vernieuwing in het provinciaal waterbeheer wordt gestalte gegeven door onder andere een (grensoverschrijdende) stroomgebiedbenadering, een brongerichte aanpak, het solidariteitsprincipe (niet afwentelen) en het vooraf betrekken van water bij ruimtelijke ontwikkelingen en afwegingen.

Vertaling van het landelijk en provinciaal beleid naar gemeentelijk beleid houdt op hoofdlijnen het volgende in: binnen nieuwe in- en uitbreidingsgebieden moet 'slimmer' en 'creatiever' met schoon hemelwater worden omgegaan. Het principe van vasthouden bergen en afvoeren van hemelwater is hierbij van groot belang.

5.6.2 Kenmerken van het watersysteem
5.6.2.1 Algemeen

De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: bodem en grondwater, oppervlaktewater, ecosysteem en afval- en hemelwater.

5.6.2.2 Bodem en grondwater

Bodemopbouw
Blijkens de Ecohydrologische atlas Limburg ligt het plangebied op een relatief hooggelegen en vlak terras. De bodem is voornamelijk opgebouwd uit kleigrond. Het gebied valt binnen de grondwatertrap VI of VII en is een inzijgingsgebied. Bij grondwatertrap VI of VII bevindt het grondwater zich op redelijke diepte:

Grondwatertrap   VI   VII  
- Gemiddeld hoogste grondwaterstand in cm. beneden maaiveld   40 - 80   > 80  
- Gemiddeld laagste grondwaterstand in cm. beneden maaiveld   > 120   > 120  

Uit de kaart 'Milieubeschermingsgebieden', behorende bij de Omgevingsverordening Limburg 2014, is af te lezen dat het plangebied niet is gelegen in grondwater- of overige beschermingsgebieden.

Op basis van de bodemdoorlatendheidskaart van Waterschap Limburg kent het plangebied een matige (grotendeels) tot goede (noordoostelijk deel) doorlatendheid. De verwachte doorlatendheid ligt rond de 0,45 tot 1,5 m/dag. Uit kaarten van het waterschap en de provincie Limburg blijkt dat de onderzoekslocatie in een infiltratiegebied ligt.

Om de mogelijkheden van infiltratie van hemelwater te kunnen bepalen is een infiltratieonderzoek uitgevoerd4. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Hierin wordt het volgende geconcludeerd:

Het grondwaterpeil binnen de locatie is volgens het Dinoloket en de metingen tijdens het veldonderzoek in mei 2018 op ongeveer 1 meter beneden maaiveld aanwezig. Hierdoor dient bovengronds een eventuele infiltratievoorziening aangelegd te worden. Algemeen is binnen het plangebied in de toplaag een matige tot slechte infiltratiesnelheid aanwezig. Gezien deze infiltratiesnelheid en verwachte GHG rond de 40-80 cm-mv nabij de bebouwing en minder dan 40 cm in het akkerland is ter plaatse het aanleggen van een bergings- en leegloopvoorziening geadviseerd. Een nadere toelichting voor een voorziening ten behoeve de planontwikkeling is opgenomen in par. 5.6.2.5.

5.6.2.3 Oppervlaktewater

In het plangebied zelf is geen oppervlaktewater aanwezig. Direct ten noorden van het plangebied is wel de primaire waterloop Kwistbeek gelegen. De kernzone met onderhoudspad en het profiel van vrije ruimte van deze waterloop zijn echter buiten het plangebied gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0018.png"  
Afbeelding 13. Uitsnede Legger Waterschap Limburg  

5.6.2.4 Afvalwater

Ter hoogte van het plangebied is voor het huishoudelijk afvalwater langs de Baarloseweg drukriolering aanwezig. Hierop kan de bestaande en nieuwe bebouwing worden aangesloten. De maximaal te lozen hoeveelheid afvalwater bedraagt 1 m3 per uur.

PM: Nog nadere info/ advies ontvangen.

5.6.2.5 Hemelwater

Bij nieuwbouw is het beleid om honderd procent van het verharde oppervlak af te koppelen en het schone hemelwater te infiltreren in de bodem. De volgende stap is het bergen van water. Pas wanneer vasthouden en bergen niet meer mogelijk is, kan gekozen worden voor afvoeren. Als er goed kan worden geïnfiltreerd, heeft een infiltratievoorziening de voorkeur. Een bovengrondse infiltratievoorziening heeft de voorkeur boven een ondergrondse in verband met onderhoud en beheersbaarheid van de voorziening.

Als de infiltratiecapaciteit van de bodem slecht is of de gemiddelde hoogste grondwaterstand zich dicht bij het maaiveld bevindt, wordt aanbevolen om een opvang van het hemelwater te realiseren die langzaam leegloopt naar het oppervlaktewater.

Opzet hemelwatervoorziening
Waterschap Limburg streeft naar 100% niet aankoppelen van hemelwater op een rioolstelsel. Gezien de ligging in het buitengebied dient dit in elk geval ter plaatse hemelwaterverwerking plaats te vinden. Hierbij dient te worden voldaan aan de voorkeursvolgorde voor de waterkwaliteit, (schoonhouden, scheiden, zuiveren) en dient verantwoord afgekoppeld te worden (dubo-maatregelingen en toepassen voorkeurstabel brochure "Regenwater schoon naar beek en bodem").

Door het hemelwater af te koppelen en dit ter plaatse te bergen en/of aanvullend te infiltreren, wordt wateroverlast bij stortbuien en verdroging van het plaatselijk milieu tegengegaan.

Door de ligging nabij een oppervlaktewater, de optredende hoogste grondwaterstanden op 30-40 cm-mv en de slechte doorlatendheid van de bodem is een bovengrondse retentievoorziening geadviseerd (ook in verband met het onderhoud en de beheersbaarheid).

De oppervlakte bebouwing en verharding neemt ten opzichte van de bestaande situatie toe. Ter plaatse wil men in de toekomst mogelijk nog een productieruimte voor het zelf vervaardigen van wijn realiseren. Hiermee is geen rekening gehouden in genoemde oppervlakte. Hierbij is zo goed mogelijk uitgegaan van het huidige planontwerp. Bij de definitieve uitwerking dient de voorziening herberekend te worden op het uiteindelijk bijkomende verharde oppervlak.

Het verhard oppervlak kan verder verminderd worden door het gebruik van halfverharding, waterpasserende bestrating of groene parkeerplaatsen. Eventueel kan hemelwater opgevangen en hergebruikt worden als besproeiing van de wijngaard. Voor de toename aan verhard oppervlak dient een retentievoorziening aangelegd te worden.

Het inrichten van een hemelwatervoorziening binnen het perceel is mogelijk. Hiervoor is ruimte aanwezig. Alle afgekoppelde neerslag kan via bovengrondse lijnafwatering (geulen), molgoten, of traditioneel afvoermateriaal naar de voorziening worden afgevoerd.

Een hemelwatervoorziening dient een bui van 50 mm te kunnen opvangen en verwerken. Na deze bui dient de voorziening binnen 24 uur weer leeg te zijn (of binnen 24 uur een nieuwe 35-mm regenbui kunnen verwerken). Tevens mag een bui van 84 mm binnen 48 uur niet tot wateroverlast leiden. De leegloop van de voorziening naar het oppervlaktewater mag geschieden met een capaciteit van maximaal 1 l/s/ha verhard oppervlak. Voor een bui van T=10 dient circa 52 m3 hemelwaterretentie aangelegd te worden. Bij de berekening van de inhoud is geen rekening worden gehouden met de infiltratiecapaciteit van de bodem en de afvoercapaciteit van 1 l/sec/ha. De leegloopconstructie kan bestaan uit een schot met een gat, een dam met een pijp of een vergelijkbare vertragende voorziening.

Naar robuustheid en een eenvoudig beheersbare oplossing toe is ter plaatse een bovengrondse voorziening geadviseerd. Het ontwerp en type voorziening/retentie wordt mede bepaald door de "landschappelijke" inpassing binnen het plangebied. Dit zal een ondiepe, verhoogde of afgesloten retentievoorziening zijn (sloot, infiltratieveld of waterbassin, al dan niet bekleed). Afhankelijk van de eventuele wens tot hergebruik kan de bestaande oostelijke greppel ca. 0,5 meter verbreedt worden om zo de benodigde retentie te realiseren.

Voor een bui van T=100 bedraagt de retentiehoeveelheid ca. 86 m3. Door het stedenbouwkundig ontwerp zo in te richten dat hemelwater van de bebouwing wegstroomt, is hierbij binnen het plangebied geen wateroverlast te verwachten. Op de retentievoorziening dient een (nood)overloopconstructie aangelegd te worden zodat excessievere buien op gecontroleerde wijze (bij voorkeur bovengronds) wegstroomt. Door aanhouden van een bouwpeil op minimaal 30 m +NAP en de aanleg van een retentievoorziening is geen (grond)wateroverlast te verwachten en wordt hydrologisch neutraal ontwikkeld.

Opgemerkt wordt dat bovenstaande gebaseerd is op een schetsontwerp. Hierbij dient rekening gehouden te worden naar o.a. de eigen voorkeur, de eisen van het bevoegd gezag, de ligging en de bouwkundige aspecten bij de planvorming.

Bij de definitieve uitwerking dient de voorziening herberekend te worden op het uiteindelijk verharde oppervlak.

Toepassing van duurzame bouwmaterialen
Om bodemverontreiniging te voorkomen wordt het gebruik van uitlogende bouwmaterialen voorkomen. Uitlogende bouwmaterialen zijn koper, zink, bitumen en lood. Alternatieven zijn ruimschoots voorhanden.

5.6.3 Overleg waterbeheerder

Een belangrijk instrument bij de uitvoering van het waterbeleid is de Watertoets. Het toepassen van de Watertoets bij ruimtelijke ingrepen is verplicht en heeft als uitgangspunt dat de situatie voor het watersysteem door de ruimtelijke ingreep niet mag verslechteren (stand-still-beginsel). Bovendien wordt er bij de toepassing van de Watertoets naar gestreefd de kansen om bestaande ongewenste situaties te verbeteren, zoveel mogelijk te benutten.

Het concept ontwerp-bestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg aan het Waterschap Limburg voorgelegd.

5.7 Archeologie en cultuurhistorie

5.7.1 Archeologie
5.7.1.1 Algemeen

Sinds de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) per 1 september 2007 is de gemeente verantwoordelijk voor het archeologiebeleid en heeft de provincie zich hiervan teruggetrokken.

In de Wet op de Archeologische Monumentenzorg is een raamwerk gegeven dat regelt hoe Rijk, provincies en gemeenten om moeten gaan met het aspect archeologie in ruimtelijke plannen. De uitgangspunten van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg zijn als volgt:

  • de archeologische waarden dienen zoveel mogelijk in de bodem te worden bewaard;
  • er dient vroeg in het proces van de ruimtelijke ordening al rekening te worden gehouden met het aspect archeologie.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. De wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed en vervangt 6 wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed, waaronder de Monumentenwet 1988. De belangrijkste verandering voor archeologen is de vervanging van de opgravingsvergunning door een wettelijk geregelde certificering. Dit moet garanderen dat opgravingen volgens professionele kwaliteitsnormen worden uitgevoerd.

Een aantal onderdelen van de Monumentenwet 1988 gaat in 2019 over naar de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven deze onderdelen van kracht binnen het overgangsrecht van de Erfgoedwet. Voor archeologie gaat het onder meer om:

  • het meewegen van het archeologische belang bij het opstellen van bestemmingsplannen;
  • de mogelijkheid om voorschriften te verbinden aan de omgevingsvergunning ter bescherming van archeologie;
  • de mogelijkheid van de Minister van OCW om bij (dreigende) schade aan archeologische monumenten na een toevalsvondst voorschriften te stellen aan de uitvoering de werkzaamheden of die stil te leggen;
  • de mogelijkheid van het bevoegd gezag of de Minister van OCW om toegang tot een terrein af te dwingen om archeologisch onderzoek te kunnen doen.
5.7.1.2 Archeologische beleidskaart Peel en Maas

Op 28 juni 2011 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas het gemeentelijke archeologiebeleid in de vorm van het Beleidsplan archeologie vastgesteld. De laatste bijbehorende archeologische beleidskaart dateert van juli 2012.

Op de beleidskaart wordt een 7-tal waarden archeologie onderscheiden. Categorie 1 kent de hoogste verwachtingswaarde en categorie 7 de laagste verwachtingswaarde. De verwachtingswaarde geeft op basis van de verstoringsoppervlakte en de verstoringsdiepte aan of er een onderzoeksplicht geldt.

De onderzoeksplicht bestaat in hoofdzaak uit veldwerkzaamheden (bureauonderzoek is grotendeels verricht bij het opstellen van de waarden- en verwachtingenkaart) om te bepalen of er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn.

Op basis van de resultaten zullen eventuele maatregelen worden getroffen om mogelijke archeologische waarden veilig te stellen. Dit kan nog leiden tot archeologievriendelijke bouwwijze dan wel proefsleuvenonderzoek (al dan niet gevolgd door een opgraving).

Daar waar een lage verwachting geldt, is verder geen archeologisch onderzoek nodig. In de andere verwachtingsgebieden moet, indien de grond dieper dan 40 cm wordt verstoord, mogelijk archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.

5.7.1.3 Toets archeologische beleidskaart

Volgens het geldende bestemmingsplan zijn de gronden binnen het plangebied grotendeels mede bestemd tot 'Waarde – Archeologie 5', met een ondergrens voor uitvoering van archeologisch onderzoek van 40 cm/-mv en een verstoringsoppervlakte van 2.500 m².

Een klein deel van de gronden binnen het plangebied (aan de noordoostzijde van het perceel) is in het geldende bestemmingsplan mede bestemd tot 'Waarde – Archeologie 2'. Hier geldt een ondergrens voor archeologisch onderzoek van 40 cm/-mv en 100 m².

Volgens de archeologische beleidskaart van de gemeente Peel en Maas is het gehele plangebied gelegen binnen 'Waarde - archeologie 5' (middelhoge archeologische verwachting). Op deze archeologische beleidskaart is de 'Waarde - archeologie 2' niet terug te vinden. De waarde archeologie 2 heeft vermoedelijk betrekking op de voormalige aanwezigheid van de "boerenschans". Vandaar de aanduiding. Zie voor meer informatie de paragraaf 'cultuurhistorie'.

Op basis van het binnen het bouwvlak opgenomen maximum bebouwingspercentage blijft uitbreiding ven gebouwen en derhalve verstoring van de bodem in eerste instantie beperkt tot ruim onder de ondergrens voor onderzoek van 2.500 m². De dubbelbestemmingen waarde archeologie 5 en 2 zijn ook opgenomen in het onderhavige bestemmingsplan. Dit betekent dat bij eventueel toekomstige uitbreiding van bebouwing en/of overige werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, de archeologische waarden daarmee voldoende geborgd zijn. Nader archeologisch onderzoek is derhalve in dit stadium niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1894.BPL0200-ON01_0019.png"  
Afbeelding 14. Uitsnede archeologische beleidskaart Peel en Maas met aanduiding ligging plangebied (rode stippellijn)  
5.7.1.4 Conclusie archeologie

Vanuit archeologie zijn er geen belemmeringen voor realisering van de zorgwijngaard.

5.7.2 Cultuurhistorie

Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Limburg is op een afstand van ca. 40 meter ten oosten van het plangebied de aanduiding 'kasteel of omgracht huis verdwenen' opgenomen. In het veld is dit niet meer waarneembaar. Wel is voor een gebied met een straal van 50 meter rondom die locatie in het geldende bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' (AMK-terrein van zeer hoge archeologische waarde) opgenomen. Deze dubbelbestemming blijft in het onderhavige bestemmingsplan gehandhaafd, waarmee de archeologische belangen ter plaatse veilig zijn gesteld.

De Baarloseweg is op de cultuurhistorische waardenkaart aangeduid als 'weg ouder dan 1806'. Het onderhavige plan is niet van invloed op het tracé en/of de inrichting van deze weg.

Voor het overige is er in of nabij het plangebied geen sprake van cultuurhistorische waarden.

5.7.2.1 Conclusie cultuurhistorie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor realisering van de zorgwijngaard.

5.8 Verkeer en parkeren

5.8.1 Verkeer

De bereikbaarheid van de zorgwijngaard is goed. Het perceel is direct gelegen aan de Baarloseweg op een afstand van 320 meter ten oosten van de rotonde Molenstraat (N562) - Baarloseweg - Schrames.

Er wordt een zeer beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen per auto voorzien. Per dag zullen maximaal 10 cliënten op het terrein aanwezig zijn. Daarnaast zal er aanloop zijn ten behoeve van de handel in streekproducten en ter plaatse gemaakte wijn, alsmede ten behoeve van de kinderboerderij.

De huidige verkeersstructuur is voldoende om deze beperkte toename van verkeersbewegingen te kunnen opvangen.

5.8.2 Parkeren

Voor de toe te passen parkeernorm dient te worden uitgegaan van de 'Nota Parkeernormen Peel en Maas 2018'. Indien een parkeernorm niet voorkomt in de parkeernormennota wordt aansluiting gezocht bij de CROW-kengetallen. Wanneer een parkeernorm ook niet voorkomt in de CROW-kengetallen moet de parkeerbehoefte door initiatiefnemer nader onderbouwd worden.

Uitgaande van de ervaringen van de zorgwijngaard op de huidige locatie aan de Marisstraat in Beringe en de verwachting naar de toekomst, zullen er gemiddeld niet meer dan 6 auto's op het terrein aanwezig zijn. Blijkens de inrichtingstekening is in het plan voorzien in de realisering van 24 parkeerplaatsen.

Bij evenementen zoals een open dag is dat natuurlijk anders, maar in dat geval zal worden gezocht naar tijdelijke extra parkeermogelijkheden in de buurt, wellicht in de vorm van het tijdelijk gebruik maken van een wei. In een aan te vragen evenementenvergunning zal hiermee rekening worden gehouden.

5.8.3 Conclusie verkeer en parkeren

Vanuit een oogpunt van verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen voor realisering van de zorgwijngaard met bijbehorende voorzieningen binnen het plangebied.

5.9 Duurzaamheid

Op 18 juni 2013 heeft de gemeenteraad van Peel en Maas een startdocument met gezamenlijke uitgangspunten voor duurzaamheid vastgesteld. Hierin zijn de volgende uitgangspunten vastgelegd:

  • 1. Duurzaamheid is een toetssteen voor het gemeentelijk handelen.
  • 2. Duurzaamheid moet worden geïntegreerd in beleid en vervolgens in de praktijk worden gebracht.
  • 3. Duurzaamheid moet in ieder voorstel aan de gemeenteraad en het college meegenomen worden. Hierbij vormen People (mens) - Planet (omgeving) - Profit (economie) gezamenlijk de afweging voor duurzaamheid.
  • 4. Het inspiratiekader ontstaat door dialoog in de samenleving.
  • 5. Een WOW-project is een project wat de samenleving enthousiasmeert en mobiliseert.
  • 6. Een revolverend fonds is een duurzame inzet van middelen.
  • 7. De gemeente beperkt zich niet tot alleen een revolverend fonds
  • 8. Naast de inzet van een revolverend fonds wordt ook inzet gepleegd op het creëren van een kenniscentrum (digitaal en fysiek).
  • 9. Er is sprake van een gezamenlijke verantwoordelijkheid van burgers en overheid.
  • 10. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen de kracht van de burger en de verantwoordelijkheid van de overheid.

Voor de verbouwing van de bestaande bedrijfsgebouwen zullen de bepalingen omtrent duurzaamheid uit het Bouwbesluit worden gevolgd. Er zullen voorzieningen zoals een warmtepomp worden geplaatst, daarnaast wordt gebruik gemaakt van led-verlichting en zullen er geen uitlogende materialen worden gebruikt zoals lood, koper en zink.

Hoofdstuk 6 Juridische aspecten

6.1 Planstukken

Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de SVBP2012 alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Het bestemmingsplan 'Zorgwijngaard Vinea Cura Helden' is vervat in een verbeelding, regels en toelichting.

6.2 Toelichting op de verbeelding

De analoge verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond, schaal 1:1000. Op de verbeelding is het plangebied weergegeven.

6.3 Toelichting op de regels

Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), de Handreiking Ruimtelijke plannen gemeente Peel en Maas en de regels van de bestemmingsplannen 'Buitengebied' en '1e Reparatieherziening bestemmingsplan Buitengebied Peel en Maas'.

De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

Hoofdstuk 1:   Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;  
Hoofdstuk 2:   Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemming gegeven;  
Hoofdstuk 3:   Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels en algemene wijzigingsregels;  
Hoofdstuk 4:   Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen.  

Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de verschillende bestemmingen aan te geven.

6.3.1 Inleidende regels
6.3.1.1 Begrippen

In artikel 1 zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP2012.

6.3.1.2 Wijze van meten

In artikel 2 wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.

6.3.2 Bestemmingsregels

De regels van een bestemming worden als volgt opgebouwd en benoemd:

  • 1. Bestemmingsomschrijving
  • 2. Bouwregels
  • 3. Nadere eisen
  • 4. Afwijken van de bouwregels
  • 5. Specifieke gebruiksregels
  • 6. Afwijken van de gebruiksregels
  • 7. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • 8. Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • 9. Wijzigingsbevoegdheid

Duidelijk zal zijn dat een bestemming niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen.

In de bestemmingsomschrijving wordt een omschrijving gegeven van de aan de gronden toegekende functies. Als eerste wordt de hoofdfunctie aangegeven. Indien nodig worden vervolgens de andere aan de grond toegekende functies genoemd.

In de bouwregels wordt bepaald aan welke voorwaarden de bebouwing moet voldoen. Voor zover nodig wordt een onderscheid gemaakt in woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waardoor de toetsing van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor het bouwen aanmerkelijk vereenvoudigd en inzichtelijker is.

In het onderstaande worden de regels van de opgenomen bestemmingen nader toegelicht.

6.3.2.1 Bestemming 'Agrarisch'

De gronden in het plangebied waar de wijngaard wordt aangelegd zijn overeenkomstig het geldende bestemmingsplan bestemd tot '3' (artikel 3). Binnen deze bestemming is uitsluitend agrarisch grondgebruik toegestaan. Er mag niet worden gebouwd.

6.3.2.2 Bestemming 'Agrarisch - Plattelandsondernemer'

Net als in het geldende bestemmingsplan voor de huidige locatie aan de Marisstraat 13A is ook deze locatie deels bestemd tot '4' (artikel 4). Daarbij is wel aangesloten bij de concrete planontwikkeling, hetgeen geleid heeft tot een bestemming 'op maat'.

6.3.2.3 Dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 5'

Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan zijn binnen het plangebied de dubbelbestemmingen '5' (artikel 5) en '6' (artikel 6) opgenomen, ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in de bodem.

6.3.3 Algemene regels

In de 7 (artikel 7) wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft.

In de 8 (artikel 8) is een bepaling opgenomen met betrekking tot ondergronds bouwen, ondergeschikte bouwdelen en een regeling over bestaande maten en afstanden opgenomen.

In de 9 (artikel 9) is een algemeen gebruiksverbod opgenomen en is het strijdig gebruik benoemd.

In de Algemene aanduidingsregels (artikel 10) zijn overeenkomstig het geldende bestemmingsplan regels opgenomen voor de gebiedsaanduidingen 'overige zone - kernrandzone' en 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 3 bd'.

In de Algemene afwijkingsregels (artikel 11) is een mogelijkheid opgenomen om af te kunnen wijken van het plan voor geringe overschrijdingen, alsmede voor het realiseren van schuilgelegenheden.

De Algemene wijzigingsregels (artikel 12) verschaffen het bevoegd gezag de gewenste beleidsruimte om bij de uitvoering van het plan te kunnen inspelen op gegevens of situaties die vooraf niet bekend kunnen zijn.

In de Overige regels (artikel 13) is bepaald dat, indien wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., deze regelingen dienen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

6.3.4 Overgangs- en slotregels

In de bepaling Overgangsrecht (artikel 14) is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan.

In de Slotregel (artikel 15) is aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan moeten worden aangehaald.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van de Wet ruimtelijke ordening rust op de gemeente de verplichting tot het verhaal van kosten die tot de grondexploitatie behoren op basis van een exploitatieplan. Volgens artikel 6.12, lid 2 Wro kan de gemeente hiervan afzien in bij algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen, of indien:

  • het kostenverhaal anderszins is verzekerd;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels of een uitwerking van regels aan werken en werkzaamheden met betrekking tot bouwrijp maken, aanleg van nutsvoorzieningen, inrichten van de openbare ruimte en uitvoerbaarheid niet noodzakelijk is.

Binnen het plangebied wordt geen bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 1 Wro in samenhang met artikel 6.2.1. onder a Bro gerealiseerd. Het project is derhalve niet exploitatieplanplichtig.

Met de initiatiefnemer zal wel een overeenkomst planschade worden gesloten, op basis waarvan eventueel door de gemeente toe te kennen tegemoetkomingen in planschade kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer.

7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Gemeente en initiatiefnemer achten het van belang dat de ontwikkeling van de Zorgwijngaard vroegtijdig aan omwonenden wordt toegelicht en met de omgeving wordt besproken. Daarom is voorafgaand aan de formele voorbereidingsprocedure overleg geweest met de direct omwonenden. Er is gesproken met 9 buurtbewoners en met diverse personen uit de omgeving. Het initiatief en daarbij behorend concept ontwerp en de landschappelijke inpassing zijn tijdens deze gesprekken toegelicht. Door de louter positieve reacties die zijn ontvangen, kan worden geconcludeerd dat er een breed draagvlak is voor onderhavig initiatief.

Hoofdstuk 8 Overleg en inspraak

8.1 Overleg

Voordat het plan op grond van artikel 3.8 Wro in procedure is gebracht, is het plan ter advies aan verschillende instanties aangeboden.

8.1.1 Algemeen

De resultaten van het overleg zijn in onderstaande paragraaf opgenomen.

8.1.2 Uitkomsten vooroverleg

PM

8.2 Inspraak

De facultatieve inspraakmogelijkheid wordt overgeslagen. Het plan wordt direct als ontwerp ter inzage gelegd omdat voorafgaande inspraak wordt gezien als een dubbeling van procedures. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan krijgen burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.

Hoofdstuk 9 Procedure

9.1 Algemeen

De wettelijke procedure volgens de Wet ruimtelijke ordening iet er als volgt uit:

  • Vooroverleg met betrokken instanties;
  • Openbare kennisgeving van het ontwerp-bestemmingsplan;
  • Terinzagelegging van het ontwerp en bijbehorende stukken gedurende 6 weken en toezending aan gedeputeerde staten en de betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten;
  • Gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen door een ieder schriftelijk of mondeling zienswijzen worden ingebracht;
  • Vaststelling van het bestemmingsplan door de gemeenteraad binnen 12 weken;
  • Algemene bekendmaking van het bestemmingsplan door terinzagelegging met voorafgaande kennisgeving en toezending aan gedeputeerde staten en betrokken rijksdiensten, waterschappen en gemeenten: binnen 2 weken dan wel, indien gedeputeerde staten of de inspecteur zienswijzen hebben ingebracht of het bestemmingsplan gewijzigd is vastgesteld, vanaf 6 weken na vaststelling;
  • Mogelijkheid tot beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 6 weken na bekendmaking voor belanghebbenden
  • Inwerkingtreding op de dag na afloop van de beroepstermijn, zijnde 6 weken na de bekendmaking, tenzij binnen deze termijn een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

9.2 Ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan 'Zorgwijngaard Vinea Cura Helden' heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.8 van de Wro ter visie gelegen van PM tot en met PM.

9.3 Vastgesteld bestemmingsplan

Het bestemmingsplan is op PM door de gemeenteraad vastgesteld.