direct naar inhoud van Regels
Plan: Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Buitengebied met identificatienummer NL.IMRO.0184.BP2015BG-0301 van de gemeente Urk;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 achtererfgebied

erf aan de achterkant en aan de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 m van de voorkant, van het hoofdgebouw;

1.6 achtergevel

de oorspronkelijke gevel van het hoofdgebouw die tegenover de voorgevel ligt;

1.7 achtergevelrooilijn

de achterste grens van een bouwvlak, gezien vanaf de weg waarop het hoofdgebouw is georiënteerd, dan wel indien er geen sprake is van een bouwvlak, de denkbeeldige lijn die wordt getrokken langs de oorspronkelijke achtergevel van het hoofdgebouw zonder aan- en uitbouwen en bijgebouwen;

1.8 agrarisch bedrijf

een bedrijf, dat geheel of overwegend is gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.9 ambachtelijke bedrijvigheid

kleinschalige bedrijven die gericht zijn op het overwegend door middel van handwerk vervaardigen, bewerken, of herstellen en installeren van goederen die verband houden met het ambacht. Voorbeelden van ambachtelijke bedrijven zijn kleinschalige bierbrouwerijen, klokkenmakerijen, pottenbakkerijen, ateliers en kaasboerderijen;

1.10 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;

1.11 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bestemd voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daarin, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.12 beroep aan huis

het beroepsmatig verlenen van diensten door een bewoner van de woning waarbij het gebouw behoort, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, niet bestaande uit ambachtelijke activiteiten en/of detailhandelsactiviteiten;

1.13 bestaand bouwwerk:

een bouwwerk dat op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan bestaat of in uitvoering is of dat na dat tijdstip is of mag worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend;

1.14 bestaande situatie (bebouwing en gebruik):

bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de ter inzagelegging van het ontwerpplan, dan wel zoals die mag worden gebouwd krachtens een vóór dat tijdstip aangevraagde vergunning;

het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip dat het plan rechtskracht heeft verkregen.

1.15 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.18 bijgebouw

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw, dat door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;

1.19 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.20 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.21 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, onder welk gedeelte niet is begrepen een vliering of onderbouw;

1.22 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw of bijbehorend bouwwerk;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan degenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zover een bestemmingsplan van toepassing is, deze die inrichting niet verbiedt;

1.29 extensieve dagrecreatie:

vormen van recreatief medegebruik van het agrarisch gebied en/of bossen en natuurterreinen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, zoals wandel-, ruiter- en fietspaden, vis- en picknickplaatsen, waarvan in ieder geval lawaaisporten en gemotoriseerde activiteiten zijn uitgesloten;

1.30 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.31 groepsaccommodatie

een gebouw, geen appartement, motel of pension zijnde, dat blijkens haar indeling geschikt en bestemd is voor een groep of groepen van personen te dienen als recreatief dag- en nachtverblijf;

1.32 grondgebonden agrarisch bedrijf

agrarisch bedrijf, waarvan de exploitatie geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden;

1.33 groepskampeerterrein

door een organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard ten behoeve van eigen doeleinden, zoals bedoeld in de Wet op de openluchtrecreatie;

1.34 hoofdgebouw

een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.35 horeca

een bedrijf, waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren worden verstrekt, al dan niet voor consumptie ter plaatse;

1.36 horeca categorie 3

een bedrijf dat is gericht op het ter plaatse verstrekken van dranken (zoals een café) met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.37 horeca categorie 4

een inrichting die is gericht op het bieden van vermaak en ontspanning (niet zijnde een recreatieve voorziening) en/ of het geven van gelegenheid tot de dansbeoefening al dan niet met live muziek en al dan niet met de verstrekking van dranken en kleine etenswaren. Daaronder worden begrepen: een discotheek/ dancing;

1.38 intensieve veehouderij

agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-, vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij;

1.39 karakteristiek

voor de omgeving herkenbaar, kenmerkend en typerend;

1.40 (mobiel) kampeermiddel

een tent, kampeerauto, toercaravan of vouwwagen dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.41 kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein voor ten hoogste 10 of, na ontheffing, 15 kampeermiddelen, zoals bedoeld in de Wet op de openluchtrecreatie;

1.42 landelijk bedrijf

een bedrijf dat naar zijn aard en functie een binding heeft met het buitengebied, deel uitmakende van de onderstaande opsomming:

  • a. bos-, natuur- en landschapsbeheer;
  • b. het leveren van diensten ten behoeve van het bosbeheer en/of het beheer van natuurgebieden;
  • c. handelsbedrijf in agrarische producten;
  • d. agrarische loonwerkbedrijven;
  • e. landbouwmechanisatiebedrijven;
  • f. bedrijven die diensten verlenen aan agrarische of andere functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijven zoals foerage-handel en veehandel;
  • g. hoveniersbedrijven, waaronder tuincentra niet zijn begrepen;
  • h. paardenbedrijven (manege, paardenpension en/of paarden-trainement);
  • i. dierenasiel of –pension, anders dan paardenpension;
  • j. rietdekkersbedrijven;
1.43 landschapswaarden

de aan een gebied toegekende waarde in visueel-ruimtelijk en/of cultuurhistorisch en/of ecologisch opzicht, waaronder erfsingels;

1.44 manege:

bedrijvigheid geheel of overwegend gericht op het houden, stallen, africhten, trainen en berijden van paarden en pony's, het ter zake lesgeven en de exploitatie van daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen een kantine of soortgelijke horecavoorziening;

1.45 mestopslagplaats

een opslagplaats bestemd en geschikt voor het bewaren van mest, waaronder ook foliebassins worden begrepen;

1.46 niet-grondgebonden agrarische bedrijven

bedrijven, waarvan de exploitatie geheel of gedeeltelijk niet afhankelijk is van de opbrengst van ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden;

1.47 normaal onderhoud

werkzaamheden met het doel objecten in zodanige conditie te houden of te brengen dat voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt;

1.48 onderbouw

een voor mensen toegankelijke ruimte, gelegen onder de begane grondvloer van een gebouw;

1.49 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.50 paardenhouderij

een bedrijf dat is gericht op het fokken, opleren en/of trainen van paarden, al dan niet in combinatie met een pension, een en ander niet zijnde een manege;

1.51 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;

1.52 plattelandswoning

een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een binnen hetzelfde bouwvlak gevestigd agrarisch bedrijf, die wordt bewoond door derden die geen functionele binding hebben met dat agrarische bedrijf;

1.53 peil

de bovenkant van de afgewerkte begane grond vloer nabij de hoofdtoegang van een gebouw;

1.54 praktijk- en/of kantoorruimte

een niet voor bewoning bestemd vrijstaand of aangebouwd gebouw dat uitsluitend dienstbaar is aan de uitoefening van een beroep aan huis;

1.55 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.56 recreatieve dagrecreatie

recreatief buitenverblijf tussen zonsopgang en zonsondergang, al dan niet doorgebracht in onderkomens die na afloop van het verblijf tezamen met andere meegebrachte voorwerpen worden verwijderd; hieronder vallen: een wandelbos, wandelpark, strandbad, vis- en zwemvijvers, speel- en ligweide, speelterrein en kinderspeelplaats waarvan in ieder geval lawaaisporten en gemotoriseerde activiteiten zijn uitgesloten;

1.57 recreatief medegebruik

het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, en voor plaatsgebonden recreatieve activiteiten, zoals voor sportvisserij, alsmede voor route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten;

1.58 recreatief verblijf

verblijf voor recreatie door wisselende gezinnen of daarmee gelijkstaande personen of groepen van personen, die hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben;

1.59 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte (hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig), waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf waaronder begrepen een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.60 stacaravan

een kampeermiddel in de vorm van een caravan of soortgelijk onderkomen op wielen - en derhalve zonder vaste fundering, dat mede gelet op de afmeting, kennelijk niet bestemd is om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen ook over grotere afstanden als een aanhangsel van een auto te worden voortbewogen;

1.61 tent

een in hoofdzaak uit textiel of uit andere daarmee vergelijkbare materialen vervaardigd onderkomen voor dag- en of nachtverblijf, dat gemakkelijk is op te vouwen;

1.62 toename van stikstofdepositie
  • 1. Er is sprake van een toename van stikstofdepositie wanneer de depositie N/ha/jaar meer bedraagt dan:
    • a. de depositie N/ha/jaar afkomstig van het ten tijde van de vaststelling van het plan aanwezige gebruik van de gronden en opstallen behorend tot de betreffende inrichting.
  • 2. Als uitzondering op lid 1 geldt dat er geen sprake van een toename van stikstofdepositie is wanneer:
    • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de wijziging en/of uitbreiding van de bestaande veestapel, en/of ten behoeve van de oprichting en/of wijziging en/of uitbreiding van mestplaten, mestsilo's en mest- en/of organische (bij)productvergisting, een stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstofgevoelige habitats in een Natura 2000-gebied die afzonderlijk en, ingeval het project of de handeling betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer, in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting in de periode waarvoor het programma aanpak stikstof geldt, niet de van toepassing zijnde waarde(n) als bedoeld in artikel 2 leden 1 en 3 Besluit grenswaarden aanpak stikstofdepositie overschrijdt.
  • 3. Onder 'programma aanpak stikstof' als bedoeld in lid 2 van dit artikel wordt verstaan het programma als bedoeld in artikel 19kg, eerste lid van de Natuurbeschermingswet 1998.
1.63 toercaravan

een al dan niet uitklapbare caravan geen stacaravan zijnde;

1.64 toeristische standplaats

een plaatsingsmogelijkheid voor een mobiel kampeermiddel;

1.65 trekkershut

een gebouw dat dient als recreatie-woonverblijf van eenvoudige constructie en beperkte omvang, ten behoeve van passanten;

1.66 tuincentrum

detailhandel van in hoofdzaak elders uit de teelt van gewassen verkregen producten alsmede in daarmee verband houdende goederen;

1.67 tunnelkas

een kas ten behoeve van wisselteelt, met een hoogte van maximaal 2,5 m, die dient ter ondersteuning van de groente-, bloemen-, planten- en/of bollenteelt;

1.68 (bio)vergistingsinstallatie

een afgesloten systeem van tanken/silo's dat gebruikt wordt voor de productie van energie uit dierlijke mest;

1.69 volkstuin

een perceel grond dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik;

1.70 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(s);

1.71 woning

een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden;

1.72 zomerhuis

een gebouw, geen stacaravan zijnde, al dan niet met vaste fundering, dat dient als recreatieverblijf, waarvan de gebruikers hun vaste woon- of verblijfplaats elders hebben.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de dakhelling

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.3 de inhoud van een bouwwerk

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 het bebouwingspercentage

De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen op een bestemmingsvlak, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van dat bestemmingsvlak of van een bouwvlak indien dat in de regels wordt aangegeven.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven, met dien verstande dat:
    • 1. het opslaan, be- en verwerken van agrarische producten als ondergeschikte activiteit is toegestaan;
    • 2. een biovergistingsinstallatie voor verwerking van bedrijfseigen grondstoffen is toegestaan;
  • b. intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij';
  • d. het behoud, herstel en de ontwikkeling van de landschappelijk waardevolle erfsingelbeplanting met bijbehorende erfsloten;
  • e. (teeltondersteunende) kassen;
  • f. watergangen, bermen, sloten en andere waterpartijen;
  • g. fiets-, voet- en kavelpaden;
  • h. de instandhouding van de daar voorkomende landschappelijke waarden;
  • i. bijbehorende voorzieningen.
3.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende gebouwen, bouwwerken en andere bouwwerken zijn toegestaan met inachtneming van de navolgende bepalingen:

  • a. de gebouwen, mest- en voersilo's, kuilvloerplaten en biovergistingsinstallaties mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • b. de bedrijfsgebouwen dienen achter de achtergevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd, met dien verstande dat, voor zover bestaande bedrijfsgebouwen vóór de achtergevel en het verlengde daarvan aanwezig zijn, deze op de bestaande locatie zijn toegestaan;
  • c. de gebouwen mogen niet worden gebouwd binnen een afstand van 20 meter, loodrecht gemeten uit de as van de weg of, ingeval de bestaande afstand kleiner is dan 20 meter, niet binnen een afstand kleiner dan de bestaande afstand;
  • d. indien een bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bebouwingspercentage in het bouwvlak niet meer bedragen dan ter plaatste van de aanduiding "maximum bebouwingspercentage %" is aangegeven;
  • e. ten aanzien van de binnen deze bestemming toegestane gebouwen, bouwwerken en andere bouwwerken gelden de in het navolgende schema aangegeven aantallen, maatvoering ten aanzien van de goothoogte, bouwhoogte, inhoud en oppervlakte:

  functie   aantal   maximale goothoogte   maximale bouwhoogte   maximale inhoud per gebouw   maximale gezamenlijke oppervlakte  
1   bedrijfsgebouwen     8 m   11 m      
2   bedrijfswoning   1*   5,5 m   10 m   800 m3    
3   bijgebouwen bij de woning     3,5 m   6 m     120 m2  
4   kassen     3,5 m   6 m     2.500 m2  
5   voersilo's   2     15 m      
6   biovergistingsinstallatie   1     10 m     1.000 m2  
7   mestsilo's       10 m     300 m²  
8   erf- en terreinafscheidingen       2 m      
9   overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde     6 m        

* tenzij het bestaande aantal meer bedraagt dan 1, in welk geval het bestaande aantal geldt als het maximaal toegestane aantal.

  • f. buiten het bouwvlak zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan met een maximale bouwhoogte van 2 meter;

Karakteristieke bouwwerken

  • g. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek', dient de uitwendige hoofdvorm van het binnen het bestemmingsvlak aanwezige bouwwerk, bepaald door goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm en dakhelling, evenals de situering op het perceel zoals nader omschreven in bijlage 5 gehandhaafd te worden.
3.3 Nadere eisen
  • a. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van in lid 3.2 genoemde gebouwen, bouwwerken en andere bouwwerken, indien en voor zover dit nodig is om:
    • 1. de ruimtelijke samenhang met de overige bedrijfsbebouwing veilig te stellen;
    • 2. een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
  • b. Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan de situering van de in lid 3.2 genoemde gebouwen, bouwwerken en andere bouwwerken in die zin dat gebouwd moet worden binnen de op het bouwperceel aanwezige erfsingelbeplanting; deze eis wordt niet gesteld indien de realisering van een nieuwe erfsingelbeplanting met een breedte van tenminste 6 meter voldoende is gewaarborgd, een en ander voor zover dat nodig is om de landschappelijke inpassing te bevorderen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Karakteristieke bebouwing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in afwijking van het bepaalde in lid 3.2 onder i een omgevingsvergunning te verlenen om af te wijken van het bepaalde met betrekking tot de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling alsmede met betrekking tot de situering van het karakteristieke bouwwerk zoals deze nader zijn omschreven in bijlage 5, indien:

  • a. het karakteristieke bouwwerk teniet is gegaan door een calamiteit, en/ of
  • b. handhaving van het bepaalde in lid 3.2 onder g niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/ of gebruiker van het bouwwerk en door middel van financiële tegemoetkomingen of anderszins nadelige gevolgen voor de eigenaar en/of gebruiker niet opgeheven kunnen worden.

3.4.2 Tweede bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in afwijking van het bepaalde in lid 3.2 onder e sub 2 om een omgevingsvergunning te verlenen voor het bouwen van een tweede bedrijfswoning met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering;
  • b. de tweede bedrijfswoning wordt gebouwd binnen hetzelfde bouwvlak als waarop het bijbehorende hoofdgebouw is gesitueerd;
  • c. de afstand van de tweede bedrijfswoning tot de bestaande woning niet meer dan 25 meter bedraagt;
  • d. de tweede bedrijfswoning aan dezelfde weg is gelegen als de eerste bedrijfswoning;
  • e. de inhoud van de tweede bedrijfswoning ten hoogste 800 m3 bedraagt.

3.4.3 Vergroten bedrijfswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, in afwijking van het bepaalde in lid 3.2 onder e sub 2, een omgevingsvergunning te verlenen om af te wijken van het bepaalde met betrekking tot de maximale inhoud van de bedrijfswoning tot een inhoud van 1000 m3. Indien het een bedrijfswoning betreft ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient bij de vergroting de karakteristieke hoofdvorm gehandhaafd te worden.

3.4.4 Overschrijding bouwperceelgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, in afwijking van het bepaalde in lid 3.2 onder a een omgevingsvergunning te verlenen om af te wijken van het bepaalde met betrekking tot het bouwen binnen het bouwvlak voor het bouwen buiten het bouwvlak door bebouwing als genoemd in lid 3.2 onder e, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de oppervlakte van het denkbeeldig bouwperceel hierdoor niet groter wordt dan 1,1 ha;
  • b. aangetoond wordt dat de overschrijding noodzakelijk is in het kader van een doelmatige bedrijfsvoering;
  • c. de verkeersveiligheid ter plaatse hierdoor niet wordt aangetast;
  • d. aangetoond wordt dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de natuur en de landschapswaarden van de naburige percelen en gronden;
  • e. gestreefd wordt naar een compacte (denkbeeldige) bouwperceelvorm;
  • f. het bepaalde in artikel 28, lid 28.2, onder 1 en lid 28.5 onverminderd van kracht is.

3.4.5 Maatvoering bouwwerken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in:

  • a. lid 3.2 onder d voor het verhogen van het maximale bebouwingspercentage ingeval dit minder bedraagt dan 65 % tot maximaal 65 % met inachtneming van de volgende bepalingen:
    • 1. voor zover het bouwvlak is voorzien van de aanduiding 'intensieve veehouderij' aangetoond dient te worden dat de verruiming van het bebouwingspercentage noodzakelijk is in verband met het dierenwelzijn, waarvoor geen mogelijkheden aanwezig zijn in de bestaande gebouwen en het aantal dierplaatsen niet wordt vergroot;
    • 2. wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing;
  • b. lid 3.2 onder e sub 5 voor het verhogen van de maximale hoogte van een voersilo tot 20 meter;
  • c. het bepaalde in artikel 28, lid 28.2, onder 1 en lid 28.5 onverminderd van kracht is.

3.4.6 Nieuwe bouwwerken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om in afwijking van het bepaalde in lid 3.2 onder a een omgevingsvergunning te verlenen voor het oprichten van mestopslagplaatsen buiten het bouwvlak met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte maximaal 4 meter mag bedragen;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 750 m2 mag bedragen;
  • c. de noodzaak voor het oprichten hiervan vanuit de bedrijfsvoering wordt aangetoond;
  • d. de mestopslagplaats uitsluitend mag worden gesitueerd direct grenzend aan het bouwperceel;
  • e. hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan de aanwezige landschapswaarden en hieraan door het nemen van maatregelen niet of niet voldoende tegemoet kan worden gekomen;
  • f. het bepaalde in artikel 28, lid 28.2, onder 1 en lid 28.5 onverminderd van kracht is.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Ketenverlenging

Bij grondgebonden agrarische bedrijven is het opslaan, be- en verwerken van agrarische producten toegestaan als ondergeschikte activiteit, mits de opslag en be- en verwerking van de agrarische producten plaats vindt:

  • a. binnen het bouwvlak;
  • b. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de landschappelijke waarden;
  • c. de hoogte niet meer bedraagt dan de maximale goothoogte van de aanwezige bedrijfsgebouwen op het betreffende bouwperceel;
  • d. het bepaalde in artikel 28, lid 28.2, onder 1 en lid 28.5 onverminderd van kracht is.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Niet-agrarische nevenactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in afwijking van het bepaalde in lid 3.1, om binnen het bouwvlak niet-agrarische nevenactiviteiten toe te staan, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de nevenactiviteit kan worden aangemerkt als een landelijk bedrijf of staat vermeld in de bij deze regels behorende bijlage 3 'Lijst nieuwvestiging niet-agrarische bedrijven (als nevenactiviteit)' of voor wat betreft aard, omvang en milieuhinder vergelijkbaar is met een in genoemde bijlage vermeld bedrijf;
  • b. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van de nevenactiviteit bedraagt maximaal 500 m²;
  • c. buitenopslag is niet toegestaan;
  • d. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de landschappelijke waarden;
  • e. parkeren dient binnen het bestemmingsvlak plaats te vinden;
  • f. de verkeersaantrekkende werking van de activiteit dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient toereikend te zijn voor de activiteit;
  • g. het bepaalde in artikel 28, lid 28.2, onder 1 en lid 28.5 onverminderd van kracht is.

3.6.2 Kleinschalig kamperen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 een omgevingsvergunning te verlenen voor kleinschalig kamperen binnen het bouwvlak, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. er kunnen maximaal 2 omgevingsvergunningen worden verleend voor de aan de Urkerweg en de Staartweg gesitueerde agrarische bedrijven, met dien verstande dat de afwijking mogelijk is voor maximaal één agrarisch bedrijf per de hiervoor genoemde weg.

3.6.3 Biovergistingsinstallatie

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 onder a sub 2, een omgevingsvergunning te verlenen voor een biovergistingsinstallatie voor de verwerking van grondstoffen van bedrijven van derden in aanvulling op die van het eigen bedrijf, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de activiteiten betreffende de biovergistingsinstallatie ondergeschikt blijven aan de activiteiten van het agrarisch bedrijf op het bouwperceel waarop de biovergistingsinstallatie is gevestigd;
  • b. de oppervlakte van de biovergistingsinstallatie niet meer bedraagt dan 1.000 m2;
  • c. de biovergistingsinstallatie binnen het bouwvlak wordt gebouwd;
  • d. de verkeersaantrekkende werking van de activiteit dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient toereikend te zijn voor de activiteit;
  • e. het bepaalde in artikel 28, lid 28.2, onder 1 en lid 28.5 onverminderd van kracht is.

3.6.4 Plattelandswoning

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in afwijking van het bepaalde in lid 3.1 onder a juncto artikel 1 lid 11 en toestaan dat een bedrijfswoning voorheen behorend tot een binnen hetzelfde bouwvlak gevestigd agrarisch bedrijf mag worden bewoond door derden die geen functionele binding hebben met dat agrarisch bedrijf, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. afwijking is slechts mogelijk indien dit vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening verantwoord is;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- of uitbouwen en aangebouwde of vrijstaande bijgebouwen en eventuele aangebouwde of vrijstaande overkappingen maximaal 120 m2 bedraagt.
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 3.1 genoemde gronden de volgende andere werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters, alsmede het rooien van erfsingelbeplanting;
  • b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
  • c. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of de waterstand beogen of ten gevolge hebben zoals het uitdiepen, draineren en slaan van putten.

3.7.2 Uitzonderingen

Het onder 3.7.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

3.7.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, als bedoeld in lid 3.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/ of functies welke het plan beoogt te beschermen dan wel door hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet wordt gekomen.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Verschuiving en vergroting van de bouwvlakken

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan op grond van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening zodanig te wijzigen dat het bouwvlak wordt verschoven of vergroot, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering is aangetoond;
  • b. indien wordt aangetoond dat de wezenlijke kenmerken of waarden van Natura 2000 - gebied niet significant worden aangetast vanwege de ammoniakdepositie, gelet op de instandhoudingsdoelstelling van het Natura 2000 -gebied;
  • c. het bouwvlak voor ten minste 50 % de oppervlakte van de daarin begrepen gronden, dezelfde gronden blijven omvatten als ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan;
  • d. gebouwen mogen door het wijzigen niet buiten het bouwvlak komen te liggen;
  • e. de oppervlakte van het bouwvlak mag door het wijzigen tot 2 ha. worden vergroot;
  • f. ingeval van vergroting als bedoeld onder e een bouwvlak betreft ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij':
    • 1. de noodzaak daarvan uit een oogpunt van dierwelzijn dient te zijn aangetoond;
    • 2. aan de wettelijke milieueisen dient te zijn voldaan;
    • 3. het aantal dierplaatsen niet mag worden vergroot.
  • g. de inpassing van de gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaats vindt aan de hand van een deugdelijk inrichtingsplan, waarbij de onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende natuur- en landschapswaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk dient te worden voorkomen;
  • h. de belangen van de omliggende functies niet onevenredig worden geschaad;
  • i. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de landschappelijke waarden;
  • j. het bepaalde in artikel 28, lid 28.2, onder 1 en lid 28.5 onverminderd van kracht is.

3.8.2 Beëindiging intensieve veehouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan op grond van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening zodanig te wijzigen dat de aanduiding 'intensieve veehouderij' van het bouwvlak/ de verbeelding wordt verwijderd, met inachtneming van de volgende bepaling:

  • a. vaststaat dat ter plaatse van het betreffende bouwvlak gedurende minimaal 1 jaar, voorafgaand aan het verzoek om toepassing van de wijziging, geen intensieve veehouderij meer is uitgeoefend.

3.8.3 Wijziging naar paardenhouderij

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan op grond van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening zodanig te wijzigen dat op de gronden als bedoeld in lid 3.1 een agrarisch bouwvlak wordt gewijzigd door middel van het voorzien van de aanduiding 'paardenhouderij', met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. vaststaat dat ter plaatse van het betreffende agrarische bouwvlak gedurende minimaal 1 jaar, voorafgaand aan het verzoek om toepassing van de wijziging, geen grondgebonden of intensieve veehouderij meer is uitgeoefend;
  • b. de inpassing van de voor paardenhouderij ingerichte gebouwen in het landschap op zorgvuldige wijze plaats vindt aan de hand van een deugdelijk inrichtingsplan, waarbij onevenredige aantasting van in de directe omgeving voorkomende natuur- en landschapswaarden en van de waterhuishouding en waterkwaliteit ter plaatse zoveel mogelijk dient te worden voorkomen;
  • c. de belangen van de omliggende functies niet onevenredig worden geschaad;
  • d. geen onevenredige schade wordt toegebracht aan de landschappelijke waarden;
  • e. het bepaalde in artikel 28, lid 28.2, onder 1 en lid 28.5 onverminderd van kracht is.

3.8.4 Wijziging naar "Bedrijf"

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan op grond van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening zodanig te wijzigen dat de gronden als bedoeld in lid 3.1 welke zijn bestemd voor een agrarisch bouwvlak geheel of gedeeltelijk worden gewijzigd in de bestemming "Bedrijf" als bedoeld in artikel 4 met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. vaststaat dat ter plaatse van het betreffende agrarische bouwvlak gedurende minimaal 1 jaar, voorafgaand aan het verzoek om toepassing van de wijziging, geen grondgebonden of intensieve veehouderij meer is uitgeoefend;
  • b. op de gronden binnen het agrarisch bouwvlak, die niet worden gewijzigd in de bestemming "Bedrijf", geen nieuwe (agrarische) bebouwing is toegestaan;
  • c. de wijziging naar de bestemming "Bedrijf" in ieder geval betrekking heeft op alle voor het wonen bestemde of aangewende ruimten;
  • d. de gronden waarop de wijziging naar de bestemming "Bedrijf" betrekking heeft worden nader bestemd voor één of meer van de in de bijlage 1 (Staat van Bedrijfsactiviteiten) onder 1 en 2 genoemde milieucategorieën genoemde bedrijven;
  • e. het bepaalde in artikel 4 is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van het bepaalde ten aanzien van de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen en andere bouwwerken en het totaal aantal woningen, waarvoor geldt dat dat deze maximaal gelijk mogen zijn aan de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen en andere bouwwerken en aan het totaal aantal woningen binnen het bouwvlak waarop de wijziging betrekking heeft ten tijde van het wijzigingsbesluit;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing door de wijziging niet onevenredig worden geschaad;
  • g. het landschap en het natuurlijke milieu van de omgeving niet onevenredig worden geschaad;
  • h. de uiterlijke verschijningsvorm van de bebouwing op het bouwvlak waarop de wijziging betrekking heeft, geen wezenlijke verandering ondergaat;
  • i. de verkeersaantrekkende werking van de activiteit niet onevenredig groot dient te zijn en de bestaande infrastructuur dient toereikend te zijn voor de activiteit;
  • j. het bepaalde in artikel 28, lid 28.2, onder 1 en lid 28.5 onverminderd van kracht is.

3.8.5 Wijziging naar "Wonen"

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan op grond van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening zodanig te wijzigen dat de gronden als bedoeld in lid 3.1 welke zijn bestemd voor een agrarisch bouwvlak geheel of gedeeltelijk worden gewijzigd in de bestemming "Wonen" als bedoeld in artikel 15 met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. vaststaat dat ter plaatse van het betreffende agrarische bouwvlak gedurende minimaal 1 jaar, voorafgaand aan het verzoek om toepassing van de wijziging, geen grondgebonden of intensieve veehouderij meer is uitgeoefend;
  • b. op de gronden binnen het agrarisch bouwvlak, die niet worden gewijzigd in de bestemming "Wonen", geen nieuwe (agrarische) bebouwing is toegestaan;
  • c. de wijziging naar de bestemming "Wonen" in ieder geval betrekking heeft op alle voor het wonen bestemde of aangewende ruimten;
  • d. het bepaalde in artikel 15 is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van het bepaalde ten aanzien van de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen en andere bouwwerken en het totaal aantal woningen, waarvoor geldt dat dat deze maximaal gelijk mogen zijn aan de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen en andere bouwwerken en het totaal aantal woningen binnen het bouwvlak waarop de wijziging betrekking heeft ten tijde van het wijzigingsbesluit;
  • e. de agrarische gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing door de wijziging niet onevenredig worden geschaad;
  • f. het landschap en het natuurlijke milieu van de omgeving niet onevenredig worden geschaad;
  • g. de uiterlijke verschijningsvorm van de bebouwing op het bouwvlak waarop de wijziging betrekking heeft, geen wezenlijke verandering ondergaat.

3.8.6 Wijziging naar recreatieve bedrijvigheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan op grond van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening zodanig te wijzigen dat de gronden als bedoeld in lid 3.1 welke zijn bestemd voor een agrarisch bouwvlak geheel of gedeeltelijk worden gewijzigd in de bestemming "Recreatie" als bedoeld in artikel 10 of "Recreatie - Verblijfsrecreatie" als bedoeld in artikel 11 met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. vaststaat dat ter plaatse van het betreffende agrarische bouwvlak gedurende minimaal 1 jaar, voorafgaand aan het verzoek om toepassing van de wijziging, geen grondgebonden of intensieve veehouderij meer is uitgeoefend;
  • b. op de gronden binnen het agrarisch bouwvlak, die niet worden gewijzigd in de bestemming "Recreatie" of "Recreatie - Verblijfsrecreatie", geen nieuwe (agrarische) bebouwing is toegestaan;
  • c. de wijziging naar de bestemmingen "Recreatie" en "Recreatie - Verblijfsrecreatie" in ieder geval betrekking heeft op alle voor het wonen bestemde of aangewende ruimten;
  • d. het bepaalde in artikel 10 respectievelijk 11 is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van het bepaalde ten aanzien van de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen en andere bouwwerken en het totaal aantal woningen, waarvoor geldt dat dat deze maximaal gelijk mogen zijn aan de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen en andere bouwwerken en het totaal aantal woningen binnen het bouwvlak waarop de wijziging betrekking heeft ten tijde van het wijzigingsbesluit;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing door de wijziging niet onevenredig worden geschaad;
  • f. het landschap en het natuurlijke milieu van de omgeving niet onevenredig worden geschaad;
  • g. de uiterlijke verschijningsvorm van de bebouwing op het bouwvlak waarop de wijziging betrekking heeft, geen wezenlijke verandering ondergaat;
  • h. uitsluitend de navolgende recreatieve functies zijn toegestaan:
    • 1. toeristisch kamperen in de vorm van tenten, vouwwagens, toercaravans en kampeerauto's;
    • 2. dagrecreatief gebruik;
    • 3. pensions, met dien verstande dat dit gebruik uitsluitend binnen de bestaande bebouwing is toegestaan;
  • i. ten behoeve van het toeristisch kamperen maximaal 1 toiletgebouw is toegestaan, waarvan de oppervlakte maximaal 35 m2 en de bouwhoogte maximaal 4 m mag bedragen;
  • j. ten behoeve van de dagrecreatieve functie maximaal 1 toiletgebouw is toegestaan, waarvan de oppervlakte maximaal 35 m2 en de bouwhoogte maximaal 4 m mag bedragen;
  • k. verblijfsrecreatief gebruik in de vorm van zomerhuisjes en stacaravans is niet toegestaan
  • l. de verkeersaantrekkende werking van de activiteit dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient toereikend te zijn voor de activiteit.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. uitsluitend een bouwbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'bouwbedrijf';
  • b. uitsluitend een hoveniersbedrijf en tuincentrum, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hoveniersbedrijf en tuincentrum';'
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waardevolle erfsingelbeplanting met de bijbehorende erfsloten;
  • d. bijbehorende voorzieningen.
4.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende gebouwen, bouwwerken en andere bouwwerken zijn toegestaan met inachtneming van de navolgende bepalingen:

  • a. de goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen mogen maximaal 3,5 m respectievelijk 10 m bedragen;
  • b. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven;
  • c. bedrijfsgebouwen dienen achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd, met dien verstande dat, voor zover reeds bestaande bedrijfsgebouwen vóór de achtergevellijn van de bedrijfswoning aanwezig zijn, deze op de bestaande locatie zijn toegestaan;
  • d. gebouwen mogen niet worden gebouwd binnen een afstand van 20 m, loodrecht gemeten uit de as van de weg, of indien de bestaande afstand kleiner is dan 20 m, niet binnen een afstand kleiner dan de bestaande afstand;
  • e. per bestemmingsvlak is één bedrijfswoning toegestaan, met een maximale inhoud van 800 m³, een maximale goothoogte van 3,5 m en een maximale bouwhoogte van 10 m;
  • f. per bedrijfswoning zijn bijgebouwen toegestaan met een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 120 m² en een goothoogte van maximaal 3 m;
  • g. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van palen en masten maximaal 10 m mag bedragen.
4.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van in lid 4.2 genoemde gebouwen, bouwwerken en andere bouwwerken, indien en voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
  • b. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
  • c. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
  • d. ter bescherming van de aanwezige landschapswaarden van het omringende gebied;
  • e. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van:

  • a. het bepaalde in lid 4.2 sub a, voor het toestaan van een grotere goothoogte van de bedrijfsgebouwen tot maximaal 6 m;
  • b. het bepaalde in lid 4.2 sub a, voor het toestaan van een grotere bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen tot maximaal 12 m;
  • c. het bepaalde in lid 4.2 sub e, voor het toestaan van een grotere goothoogte van de bedrijfswoning tot maximaal 6 m.
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
4.5.1 Afwijking ander soort bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 4.1 ten aanzien van toegelaten bedrijven, ten behoeve van bedrijven tot en met milieucategorie 2 zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1),
dan wel andere dan in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1) genoemde bedrijven, mits het betreft bedrijven die gezien de milieugevolgen daarvan voor de omgeving redelijkerwijs kunnen worden gelijkgesteld met maximaal de in de Staat van Bedrijfsactiviteiten opgenomen milieucategorie 2 bedrijven.

4.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.6.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 4.1 genoemde gronden de volgende andere werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters, alsmede het rooien van erfsingelbeplanting;
  • b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
  • c. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of de waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals het uitdiepen, draineren en slaan van putten.

4.6.2 Uitzonderingen

Het onder 4.6.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  • c. voor zover het betreft de onder 4.6.1 onder a genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, voor zover het betreft de gronden voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - hoveniersbedrijf en tuincentrum'.

4.6.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, als bedoeld in lid 4.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/ of functies welke het plan beoogt te beschermen dan wel door hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet wordt gekomen.

4.7 Wijzigingsbevoegdheid
4.7.1 Wijziging naar 'Wonen'

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan op grond van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening zodanig te wijzigen dat de gronden als bedoeld in lid 4.1 geheel of ten dele worden gewijzigd in de bestemming "Wonen" als bedoeld in artikel 15, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. vaststaat dat ter plaatste van het betreffende bestemmingsvlak gedurende minimaal 1 jaar, voorafgaand aan (het verzoek om) toepassing van de wijziging, geen bedrijfsactiviteiten meer zijn uitgeoefend;
  • b. op de gronden binnen het bestemmingsvlak, die niet worden gewijzigd in de bestemming "Wonen", geen nieuwe (bedrijfs) bebouwing is toegestaan;
  • c. de wijziging naar de bestemming "Wonen" in ieder geval betrekking heeft op alle voor het wonen bestemde en/of aangewende ruimten;
  • d. het bepaalde in artikel 15 is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van het bepaalde ten aanzien van de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen en andere bouwwerken en het totaal aantal woningen, waarvoor geldt dat deze maximaal gelijk mogen zijn aan de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen en andere bouwwerken en het totaal aantal woningen binnen het bouwvlak waarop de wijziging betrekking heeft ten tijde van het wijzigingsbesluit;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing door de wijziging niet onevenredig worden geschaad;
  • f. het landschap en het natuurlijke milieu van de omgeving niet onevenredig worden geschaad;
  • g. de uiterlijke verschijningsvorm van de bebouwing op het bouwvlak waarop de wijziging betrekking heeft, geen wezenlijke verandering ondergaat.

4.7.2 Wijzigen naar recreatieve bedrijvigheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan op grond van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening zodanig te wijzigen dat de gronden als bedoeld in lid 4.1 geheel of ten dele worden gewijzigd in de bestemming "Recreatie" als bedoeld in artikel 10 of "Recreatie - Verblijfsrecreatie" als bedoeld in artikel 11, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. vaststaat dat ter plaatse van het betreffende bestemmingsvlak gedurende minimaal 1 jaar, voorafgaand aan het verzoek om toepassing van de wijziging, geen bedrijf als genoemd onder 4.1 onder a t/m c meer is uitgeoefend;
  • b. op de gronden binnen het bouwvlak, die niet worden gewijzigd in de bestemming "Recreatie" of "Recreatie - Verblijfsrecreatie", geen nieuwe (bedrijfs) bebouwing is toegestaan;
  • c. de wijziging naar de bestemmingen "Recreatie" en "Recreatie - Verblijfsrecreatie" in ieder geval betrekking heeft op alle voor het wonen bestemde of aangewende ruimten;
  • d. het bepaalde in artikel 10 respectievelijk 11 is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van het bepaalde ten aanzien van de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen en andere bouwwerken en het totaal aantal woningen, waarvoor geldt dat dat deze maximaal gelijk mogen zijn aan de gezamenlijke oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van de gebouwen en andere bouwwerken en het totaal aantal woningen binnen het bouwvlak waarop de wijziging betrekking heeft ten tijde van het wijzigingsbesluit;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing door de wijziging niet onevenredig worden geschaad;
  • f. het landschap en het natuurlijke milieu van de omgeving niet onevenredig worden geschaad;
  • g. de uiterlijke verschijningsvorm van de bebouwing op het bouwvlak waarop de wijziging betrekking heeft, geen wezenlijke verandering ondergaat;
  • h. de navolgende recreatieve functies zijn toegestaan:
    • 1. toeristisch kamperen in de vorm van tenten, vouwwagens, toercaravans en kampeerauto's;
    • 2. dagrecreatief gebruik;
    • 3. pensions, met dien verstande dat dit gebruik uitsluitend binnen de bestaande bebouwing is toegestaan;
  • i. ten behoeve van het toeristisch kamperen maximaal 1 toiletgebouw is toegestaan, waarvan de oppervlakte maximaal 35 m2 en de bouwhoogte 4 m mag bedragen;
  • j. ten behoeve van de dagrecreatieve functie maximaal 1 toiletgebouw is toegestaan, waarvan de oppervlakte maximaal 35 m2 en de bouwhoogte 4 m mag bedragen;
  • k. verblijfsrecreatief gebruik in de vorm van zomerhuisjes en stacaravans is niet toegestaan;
  • l. de verkeersaantrekkende werking van de activiteit dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient toereikend te zijn voor de activiteit.

Artikel 5 Bos

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de instandhouding van bos ten behoeve van daar voorkomende dan wel daaraan eigen natuur- en landschapswaarden;
  • b. de instandhouding van daar voorkomende watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • c. het behoud van de aanwezige zandwegen;
  • d. extensieve recreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - extensieve dagrecreatie' en mits de onder a bedoelde waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • e. bijbehorende voorzieningen zoals verhardingen en verlichting.
5.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende bouwwerken en andere bouwwerken zijn toegestaan met inachtneming van de navolgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,5 m mag bedragen.
5.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van in lid 5.2 genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere bouwwerken, indien en voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
  • b. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
  • c. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
  • d. ter bescherming van de aanwezige landschapswaarden van het omringende gebied.
5.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 5.2 voor de bouw van:

  • a. gebouwen ten behoeve van het beheer en onderhoud van het bos, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het aantal gebouwen mag niet meer bedragen dan 2;
    • 2. de oppervlakte en de goothoogte bedragen respectievelijk niet meer dan 30 m² en 2,5 m;
    • 3. vergunning kan slechts worden verleend indien de noodzaak voor het oprichten van een gebouw uit een oogpunt van beheer wordt aangetoond;
    • 4. de vergunning geen betrekking heeft op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2';
  • b. ten hoogste één uitkijktoren/observatiepost, met een bouwhoogte van niet meer dan 20 m en met dien verstande, dat de vergunning geen betrekking heeft op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2'.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.5.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 5.1 genoemde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
  • d. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • e. diepploegen, zijnde het 0,4 m of dieper omploegen, waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd;
  • f. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of de waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.

5.5.2 Uitzonderingen

Het onder 5.5.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning .

5.5.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden als bedoeld onder 5.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies welke het plan beoogt te beschermen dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet wordt gekomen.

Artikel 6 Gemengd

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horeca categorie 3 en 4 zoals opgenomen in de Staat van Horeca-activiteiten (bijlage 4), geen (bedrijfs)woning zijnde;
  • b. maatschappelijke en culturele dienstverlening;
  • c. tuinen en erven;
  • d. verhardingen en parkeervoorzieningen;
  • e. bijbehorende voorzieningen.
6.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende gebouwen, bouwwerken en andere bouwwerken zijn toegestaan met inachtneming van de navolgende bepalingen:

  • a. gebouwen ten behoeve van horeca/maatschappelijk/culturele dienstverlening;
  • b. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag ten hoogste 400 m2 bedragen;
  • d. de goothoogte respectievelijk de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 4 meter respectievelijk 8 meter bedragen;
  • e. de dakhelling van een gebouw mag ten hoogste 45° bedragen;
  • f. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 meter bedragen, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen, welke ten hoogste 2 meter mogen bedragen.
6.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de in lid 6.2 genoemde gebouwen, bouwwerken en andere bouwwerken, indien en voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
  • b. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
  • c. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
  • d. ter bescherming van de aanwezige landschapswaarden van het omringende gebied.
6.4 Specifieke gebruiksregels
6.4.1 Bewoning

Gebruik ten behoeve van bewoning is niet toegestaan.

6.4.2 Horeca

Uitsluitend de verdieping die zich onder het maaiveld bevindt (kelder) mag worden aangewend voor horeca.

Artikel 7 Groen

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Groen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. speelvoorzieningen;
  • c. water(gangen);
  • d. bijbehorende voorzieningen, zoals verhardingen en verlichting.
7.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende bouwwerken en andere bouwwerken zijn toegestaan met inachtneming van de navolgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,5 m mag bedragen.
7.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van in lid 7.2 genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere bouwwerken, indien en voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
  • b. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
  • c. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
  • d. ter bescherming van de aanwezige landschapswaarden van het omringende gebied.

Artikel 8 Maatschappelijk

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. begraafplaats, ter plaatse van de aanduiding 'begraafplaats';
  • b. bosbeheer, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bosbeheerbedrijf';
  • c. een kinderboerderij, ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij';
  • d. verenigingsgebouwen met daarbij behorende en ondergeschikte horeca, ter plaatse van de aanduiding 'verenigingsleven';
  • e. watergangen, sloten en andere waterpartijen, groenvoorzieningen, fietsenstallingen, paden en parkeervoorzieningen;
  • f. bijbehorende voorzieningen.
8.2 Bouwregels
  • I. Uitsluitend de in het navolgende schema genoemde gebouwen, bouwwerken en andere bouwwerken zijn toegestaan, met inachtneming van de daarvoor opgenomen aantallen, maatvoering ten aanzien van de goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte.

Gronden voorzien van de aanduiding 'begraafplaats':

  functie   aantal   maximale goothoogte   maximale bouwhoogte   maximale oppervlakte per gebouw   maximale gezamenlijke oppervlakte  
a   aula/ beheergebouw   1   3 m   6 m     400 m2  
b   palen en masten       6 m      
c   overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde       3 m      

Gronden voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk' - bosbeheerbedrijf':

  functie   aantal   maximale goothoogte   maximale bouwhoogte   maximale oppervlakte per gebouw   maximale gezamenlijke oppervlakte  
d   beheergebouw   1   3,5 m   6 m   180 m2    
e   palen en masten       6 m      
f   overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde       3 m      

Gronden voorzien van de aanduiding 'verenigingsleven':

  functie   aantal   maximale goothoogte   maximale bouwhoogte   maximale oppervlakte per gebouw   maximale gezamenlijke oppervlakte  
g   verenigingsgebouw     3,5 m   6 m   200 m2, dan wel de bestaande, vergunde situatie   2.700 m²  
h   palen en masten       6 m      
i   overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde       3 m      

Gronden voorzien van de aanduiding 'kinderboerderij':

  functie   aantal   maximale goothoogte   maximale bouwhoogte   maximale oppervlakte per gebouw   maximale gezamenlijke oppervlakte  
j   kinderboerderij            
k   kantoor-, vergader- en kleedruimte     5,5 m   10,5 m      
l   schuur     5,5 m   10,5 m      
m   bezoekersruimte     5,5 m   10,5 m      
n   onderhoud en beheer     3 m   5,5 m      
o   dierenverblijfplaats     3 m   5,5 m      
p   opslag     3 m   5,5 m      
q   palen en masten       6 m      
r   overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde       3 m      

  • II. Ten aanzien van de in lid 8.2 onder I de leden j t/m p genoemde gebouwen gelden de navolgende bepalingen:
    • 1. de gebouwen mogen uitsluitend gebouwd worden binnen het bouwvlak;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen niet meer dan 1.000 m2 bedraagt.
8.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van in lid 8.2 genoemde gebouwen, bouwwerken en andere bouwwerken, indien en voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
  • b. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
  • c. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
  • d. ter bescherming van de aanwezige landschapswaarden van het omringende gebied.
8.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 8.2 onder I lid g respectievelijk j juncto lid 8.2 onder II sub 2 voor het toestaan van een maximale oppervlakte van:

  • a. 400 m² voor verenigingsgebouwen met dien verstande, dat de gezamenlijke oppervlakte van de verenigingsgebouwen niet meer mag bedragen dan 2.700 m²; respectievelijk
  • b. 1.200 m2 voor de kinderboerderij.

Artikel 9 Natuur

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bescherming en ontwikkeling van daar voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden;
  • b. instandhouding van daar voorkomende watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • c. instandhouding van een overgangszone ter bescherming van de in het aangrenzende natuurgebied voorkomende natuurwaarden, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen- groene zone';
  • d. bijbehorende voorzieningen.
9.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende bouwwerken en andere bouwwerken zijn toegestaan met inachtneming van de navolgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen.
9.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de in lid 9.2 genoemde bouwwerken en andere bouwwerken, indien en voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
  • b. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
  • c. ter bescherming van de aanwezige landschapswaarden van het omringende gebied;
  • d. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.
9.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 9.2 voor de bouw van:

  • a. gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer, onder de volgende voorwaarden:
    • 1. het aantal gebouwen niet meer dan 2 bedraagt;
    • 2. de oppervlakte en de goothoogte bedragen respectievelijk niet meer dan 30 m² en 2,5 m;
    • 3. vergunning kan slechts worden verleend indien de noodzaak voor het oprichten van een gebouw uit een oogpunt van onderhoud en beheer wordt aangetoond;
  • b. ten hoogste één uitkijktoren/observatiepost, met een bouwhoogte van niet meer dan 20 m en met dien verstande, dat de vergunning uitsluitend betrekking heeft op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van groen - groene zone'.
9.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.5.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 9.1 genoemde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
  • d. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • f. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.

9.5.2 Uitzonderingen

Het onder 9.5.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  • a. welke het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning .

9.5.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden als bedoeld onder 9.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies welke het plan beoogt te beschermen dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet wordt gekomen.

Artikel 10 Recreatie

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volkstuinen, ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin';
  • b. bijbehorende voorzieningen zoals groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en paden.
10.2 Bouwregels

Uitsluitend de in het navolgende schema genoemde gebouwen, bouwwerken en andere bouwwerken zijn toegestaan, met inachtneming van de daarvoor opgenomen aantallen, maatvoering ten aanzien van de goothoogte, bouwhoogte en oppervlakte.

  functie   aantal   maximale goothoogte   maximale bouwhoogte   maximale oppervlakte per gebouw  
a   schuilgelegenheid   1   2,5 m   3,5 m   50 m2  
b   vlakglasbakken       0,8 m    
c   palen en masten       6 m    
d   overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde       2 m    
e   kasjes en schuurtjes       2,5 m    

Ten aanzien van de in lid 10.2 onder e genoemde kasjes en schuurtjes geldt dat de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per individuele volkstuin niet meer mag bedragen dan 8 m2.

10.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de in lid 10.2 genoemde gebouwen, bouwwerken en andere bouwwerken, indien en voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
  • b. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
  • c. ter bescherming van de aanwezige landschapswaarden van het omringende gebied;
  • d. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.

Artikel 11 Recreatie - Verblijfsrecreatie

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Verblijfsrecreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatief verblijf in mobiele kampeermiddelen en stacaravans;
  • b. het houden van paarden/ een manege;
  • c. horeca in het kader van de verblijfsrecreatie alsmede in beperkte mate voor het houden van feesten en partijen anders dan in het kader van de verblijfsrecreatie (kleinschalige feesten en partijen);
  • d. bijbehorende bebouwing en voorzieningen zoals centrale voorzieningen ten behoeve van verblijfsrecreatie, groenvoorzieningen, parkeervoorzieningen en wegen en paden.
11.2 Bouwregels

Uitsluitend de in het navolgende schema genoemde gebouwen, bouwwerken en andere bouwwerken zijn toegestaan, met inachtneming van de daarvoor opgenomen aantallen, maatvoering ten aanzien van de goothoogte, bouwhoogte, inhoud, oppervlakte en afstand.

  functie   aan-
tal  
maximale goot-
hoogte  
maximale bouw-
hoogte  
maximale inhoud per gebouw   maximale oppervlakte per gebouw   minimale afstand t.o.v. bestemmingsgrens in meters  
a   kantine / dagverblijf   1   3,5 m   4 m     200 m2   10 m  
b   recreatiezaal   1   3 m   4,5 m     330 m2   10 m  
c   kantoor/ receptie   1   3,5 m   4 m     75 m2   10 m  
d   overdekte sportvoorziening/ manege   1   3,5 m   6,5 m     350 m2   10 m  
e   (overdekt) zwembad   1     6,5 m     500 m2   10 m  
f   kampwinkel   1   3,5 m   4 m     100 m2   10 m  
g   bergingen     3,5 m   4 m     150 m2   10 m  
h   sanitaire voorzieningen   4   3,5 m   4 m     100 m2   10 m  
i   dienstwoning   1   3,5 m   10 m   800 m3     10 m  
j   bijgebouw t.b.v. dienstwoning   2   3 m       120 m2   10 m  
k   groepsaccommodaties   3   3,5 m   4 m     250 m2   10 m  
l   stacaravans   90     3,30 m     60 m2   5 m  
m   bijgebouw per stacaravan *   1     2,50 m     6 m2    
n   trekkershutten**   5     5 m     10 m2   15 m  
0   lichtmasten       12 m        
p   boomhut   1     6 m     25 m2   10 m  
q   overige bouwwerken geen gebouw zijnde       6 m        

* bijgebouwen bij stacaravans mogen in afwijking van het bepaalde in artikel 1 onder 1.18 uitsluitend vrijstaand worden gebouwd.
** de onderlinge afstand tussen trekkershutten bedraagt minimaal 5 meter.

11.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de in lid 11.2 genoemde gebouwen, bouwwerken en andere bouwwerken, indien en voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
  • b. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
  • c. ter bescherming van de aanwezige landschapswaarden van het omringende gebied;
  • d. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.
11.4 Afwijken van de bouwregels
11.4.1 Oppervlakte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 11.2, ten behoeve van de onder a t/m k toegestane functies en toestaan dat de hiervoor maximaal toegestane oppervlakte met maximaal 50 % mag worden vergroot, mits de bedrijfseconomische noodzaak daartoe wordt aangetoond.

11.4.2 Afstand van de bestemmingsgrens

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 11.2 ten behoeve van de onder a t/m k en n toegestane functies en toestaan dat de hiervoor opgenomen minimale afstand ten opzichte van de bestemmingsgrens 7,50 meter bedraagt, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden en hieraan door het nemen van maatregelen niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen.

11.4.3 Goothoogte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 11.2 ten behoeve van de onder a, b, c, f, h en k genoemde gebouwen en toestaan dat de maximaal toegestane goothoogte wordt verhoogd tot 6 meter, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden.

Artikel 12 Sport

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. manege ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - manege 1' en 'specifieke vorm van sport - manege 2';
  • b. sportveld met daarbij behorende ondergeschikte horeca ter plaatste van de aanduiding 'sportveld';
  • c. beoefening van buitensporten, niet zijnde lawaai- of motorsporten alsmede het uitoefenen van fysiotherapie ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - buitensport';
  • d. bijbehorende bebouwing en voorzieningen zoals voorzieningen ten behoeve van de manege en de sportvelden, groenvoorzieningen ten behoeve van landschappelijke inpassing, parkeervoorzieningen en ontsluitingsvoorzieningen.
12.2 Bouwregels

Uitsluitend de in de navolgende schema's toegestane gebouwen, bouwwerken en andere bouwwerken zijn toegestaan, met inachtneming van de daarvoor opgenomen aantallen, maatvoering ten aanzien van de goothoogte, bouwhoogte, inhoud en oppervlakte.

Gronden voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - manege1':

  functie   aan-
tal  
maximale goothoogte   maximale bouwhoogte   maximale inhoud per gebouw   maximale oppervlakte per gebouw  
a   manegehal   1     10 m      
b   Instructie-/ opslag- en kantoorruimte   1   3,5 m   8,5 m      
c   bedrijfswoning   1   3,5 m   8,5 m   800 m3    
d   bijgebouwen t.b.v. bedrijfswoning   2         120 m²  
e   lichtmasten       12 m      
f   andere bouwwerken       6 m      

Ten aanzien van de in lid 12.2 onder a t/m d genoemde gebouwen geldt dat de gezamenlijke oppervlakte hiervan niet meer mag bedragen dan 3.500 m2.

Gronden voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - manege 2':

  functie   aan-
tal  
maximale goothoogte   maximale bouwhoogte   maximale inhoud per gebouw   maximale oppervlakte per gebouw  
g   manege   1   4,8 m   9 m      
h   Instructieruimte   1   4,5 m   9 m     50 m2  
i   bedrijfswoning   1   6 m   9 m     150 m2  
j   bijgebouwen t.b.v. bedrijfswoning   2   4,5 m   9 m     120 m2  
k   lichtmasten       12 m      
l   andere bouwwerken       6 m      

Ten aanzien van de in lid 12.2 onder h t/m j genoemde gebouwen geldt dat de gezamenlijke oppervlakte hiervan niet meer mag bedragen dan 500 m2.

Gronden voorzien van de aanduiding 'sportveld':

  functie   aan-
tal  
maximale goothoogte   maximale bouwhoogte   maximale inhoud per gebouw   maximale oppervlakte per gebouw  
m   tribune   1   6 m   8 m      
n   camaratoren   1     7 m      
o   lichtmasten       12 m      
p   andere bouwwerken       6 m      
q   kantine/ kleedaccommodatie       7,50 m      

Ten aanzien van de in lid 12.2 onder m t/m q genoemde gebouwen en andere bouwwerken geldt dat de gezamenlijke oppervlakte hiervan niet meer mag bedragen dan 3.500 m2.

Gronden voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - buitensport':

  functie   aan-
tal  
maximale goothoogte   maximale bouwhoogte   maximale inhoud per gebouw   maximale oppervlakte per gebouw  
r   bedrijfsgebouw   1          
s   bedrijfswoning   1   6 m   9 m   800 m³   150 m²  
t   andere bouwwerken       6 m      

Karakteristieke bouwwerken

u. ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek" dient de uitwendige hoofdvorm van het binnen het bestemmingsvlak aanwezige bouwwerk, bepaald door goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm en dakhelling, evenals de situering op het perceel zoals nader omschreven in bijlage 5 gehandhaafd te worden.

12.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de in lid 12.2 genoemde gebouwen, bouwwerken en andere bouwwerken, indien en voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
  • b. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
  • c. ter bescherming van de aanwezige landschapswaarden van het omringende gebied;
  • d. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.
12.4 Afwijken van de bouwregels
12.4.1 Goothoogte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 12.2 en toestaan dat de maximaal toegestane goothoogte van de in lid 12.2 onder c genoemde bedrijfswoning wordt verhoogd tot maximaal 6 meter.

Artikel 13 Verkeer

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen;
  • b. water;
  • c. voet- en fietspaden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. bijbehorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
13.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende bouwwerken en andere bouwwerken zijn toegestaan met inachtneming van de navolgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte maximaal 2,5 m mag bedragen.
13.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de in lid 13.2 genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere bouwwerken, indien en voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
  • b. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
  • c. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
  • d. ter bescherming van de aanwezige landschapswaarden van het omringende gebied.

Artikel 14 Water

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen, waterpartijen, oevers en taluds;
  • b. waterhuishouding;
  • c. beroeps- en recreatievaart;
  • d. instandhouding en ontwikkeling van daar voorkomende natuur- en landschapswaarden;
  • e. extensief recreatief gebruik;
  • f. bijbehorende voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
14.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende bouwwerken en andere bouwwerken zijn toegestaan met inachtneming van de navolgende bepalingen:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarvan de bouwhoogte maximaal 3 m mag bedragen.
14.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de in lid 14.2 genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere bouwwerken, indien en voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
  • b. om een milieuhygiënisch verantwoorde situering te bevorderen;
  • c. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
  • d. ter bescherming van de aanwezige landschapswaarden van het omringende gebied.
14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
14.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 14.1 genoemde gronden de volgende andere werken uit te voeren:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen en kolken;
  • c. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • d. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • e. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tengevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.

14.4.2 Uitzonderingen

Het onder 14.4.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

14.4.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden als bedoeld onder 14.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies welke het plan beoogt te beschermen dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet wordt gekomen.

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. woningen met bijbehorende bebouwing;
  • b. tuinen en erven;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijk waardevolle erfsingelbeplanting;
  • d. beroep aan huis;
  • e. opslag van akkerbouwproducten alsmede de verkoop en verhandeling van deze producten uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'opslag';
  • f. een thee- annex koffieschenkerij/ ijssalon en detailhandel in streekgebonden agrarische artikelen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - theeschenkerij c.a.';
  • g. kleinschalige agrarische - en ambachtelijke bedrijvigheid behorende tot maximaal milieucategorie 1 zoals weergegeven in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage 1);
  • h. bijbehorende voorzieningen.
15.2 Bouwregels

Uitsluitend de volgende gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerken zijn toegestaan met inachtneming van de navolgende bepalingen:

  • a. per bestemmingsvlak mag maximaal 1 woning worden gebouwd, tenzij het bestemmingsvlak is voorzien van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' in welk geval het aantal wooneenheden maximaal gelijk mag zijn aan het aangegeven aantal wooneenheden;
  • b. de gebouwen mogen niet worden gebouwd binnen een afstand van 20 meter, loodrecht gemeten uit de as van de weg of, ingeval de bestaande afstand kleiner is dan 20 meter, niet binnen een afstand kleiner dan de bestaande afstand;
  • c. de maximale inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 800 m3, tenzij in het bouwvlak een aanduiding 'maximum volume (m3)' is aangegeven, in welk geval de maximale inhoud niet meer bedraagt dan de aangegeven inhoud;
  • d. de maximale goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 meter, tenzij de bestaande goothoogte meer bedraagt dan 3,5 meter in welk geval de bestaande goothoogte geldt als de maximale goothoogte;
  • e. de maximale bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • f. bij een woning mag de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken niet meer bedragen dan 150 m2, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van de bebouwing niet meer mag bedragen dan 50% van het bouwperceel;
  • g. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 meter.
  • h. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.

Karakteristieke bouwwerken

  • i. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' dient de uitwendige hoofdvorm van de binnen het bestemmingsvlak aanwezige woning, bepaald door goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm en dakhelling, evenals de situering op het perceel nader omschreven in bijlage 5 gehandhaafd te worden.
15.3 Nadere eisen

Bij de beslissing omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen met betrekking tot de situering en maatvoering, alsmede met betrekking tot de landschappelijke inpassing van de in lid 15.2 genoemde gebouwen, bouwwerken en andere bouwwerken, indien en voor zover dit noodzakelijk is:

  • a. om de ruimtelijke samenhang met de overige bebouwing veilig te stellen;
  • b. om een onevenredige inbreuk op het aanwezige woon- en leefmilieu te voorkomen;
  • c. ter bescherming van de aanwezige landschapswaarden van het omringende gebied;
  • d. om een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende terreinen te voorkomen.
15.4 Afwijken van de bouwregels
15.4.1 Karakteristieke bebouwing

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in afwijking van het bepaalde in lid 15.2 onder i een omgevingsvergunning te verlenen om af te wijken van het bepaalde met betrekking tot de goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakvorm, dakhelling alsmede met betrekking tot de situering van de woning zoals nader omschreven in bijlage 5, indien:

  • a. het bouwwerk teniet is gegaan door een calamiteit, en /of;
  • b. handhaving van het bepaalde in lid 15.2 onder i niet in redelijkheid kan worden gevergd van de eigenaar en/ of gebruiker van het bouwwerk en door middel van financiële tegemoetkomingen of anderszins nadelige gevolgen voor de eigenaar en/of gebruiker niet opgeheven kunnen worden.

15.4.2 Goothoogte

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in afwijking van het bepaalde in lid 15.2 onder d, een omgevingsvergunning te verlenen voor het toestaan van een grotere goothoogte van de woning tot een hoogte van maximaal 6 meter.

15.5 Specifieke gebruiksregels
15.5.1 Beroep aan huis

Ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van een woning mag worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van een beroep aan huis, tot een maximum van 50 m².

15.5.2 Kleinschalige agrarische- en ambachtelijke bedrijvigheid

Ten hoogste 30% van de vloeroppervlakte met een maximum van 120 m2 mag worden gebruikt ten behoeve van de uitoefening van kleinschalige agrarische- en/ of ambachtelijke bedrijvigheid, met dien verstande dat:

  • a. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende functies niet onevenredig worden beperkt;
  • b. buitenopslag niet is toegestaan;
  • c. de publieks- en/ of verkeersaantrekkende werking van de activiteit dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient toereikend te zijn voor de nieuwe activiteit;
  • d. parkeren dient binnen het bestemmingsvlak plaats te vinden;
  • e. het bepaalde in artikel 28, lid 28.2 onder 1 en lid 28.5 onverminderd van kracht is.
15.5.3 Theeschenkerij c.a.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - theeschenkerij c.a.' mag ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte met een maximum van 120 m2 van het bouwperceel worden gebruikt ten behoeve van een thee– annex koffieschenkerij/ijssalon en/of voor detailhandel in streekgebonden agrarische producten al dan niet in combinatie met andere niet direct aan het wonen gerelateerde beroeps- en bedrijfsactiviteiten met dien verstande dat:

  • a. de bestaande bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende functies niet onevenredig worden beperkt;
  • b. buitenopslag niet is toegestaan;
  • c. de publieks- en/of verkeersaantrekkende werking van de activiteit dient niet onevenredig groot te zijn en de bestaande infrastructuur dient toereikend te zijn voor de nieuwe activiteit;
  • d. parkeren dient binnen het bestemmingsvlak plaats te vinden;
  • e. het bepaalde in artikel 28, lid 28.2 onder 1 en lid 28.5 onverminderd van kracht is.
15.6 Afwijken van de gebruiksregels
15.6.1 Beroep aan huis

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, in afwijking van het bepaalde in lid 15.5.1, de voor het uitoefenen van een beroep aan huis toegestane maximale vloeroppervlakte te vergroten tot maximaal 75 m2, onder de navolgende voorwaarden:

  • a. de woning in hoofdzaak de woonfunctie behoudt;
  • b. de verlening van de omgevingsvergunning niet leidt tot een onevenredige toename van het verkeer.
15.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.7.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 15.1 genoemde gronden de volgende andere werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters, alsmede het rooien van erfsingelbeplanting.

15.7.2 Uitzonderingen

Het onder 15.7.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

15.7.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, als bedoeld in lid 15.7.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/of functies welke het plan beoogt te beschermen dan wel door hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet wordt gekomen.

Artikel 16 Leiding - Gas

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en de bescherming van gasleidingen met een strook van 5 meter ter weerszijden van de aangeduide leiding.

16.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.
16.3 Specifieke gebruiksregels

Het is verboden de in deze bestemming begrepen gronden en de daarop voorkomende opstallen te gebruiken of in gebruik te geven of te laten voor een doel of op een wijze strijdig met deze bestemming.

16.4 Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde onder 16.3 indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

16.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
16.5.1 Vergunningsplicht
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de lid 16.1 genoemde gronden, de navolgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen:
    • 1. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakte verhardingen;
    • 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
    • 3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen;
    • 4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en of bomen;
    • 5. het vellen of rooien van houtgewas.

16.5.2 Uitzonderingen
  • a. Het onder 16.5.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:
    • 1. die het normale onderhoud en beheer van de gasleiding betreffen;
    • 2. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn.
  • b. De werken en werkzaamheden als bedoeld onder 16.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de gasleidingen en/of energievoorziening ontstaat of kan ontstaan.
  • c. Advisering
    • 1. Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld onder 16.5 wordt het advies ingewonnen van de bevoegde beheerder van de gasleiding.

16.5.3 Toelaatbaarheid

De werken en werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, als bedoeld in lid 16.5.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan, hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waarden en/ of functies welke het plan beoogt te beschermen dan wel door hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet wordt gekomen.

Artikel 17 Leiding - Riool

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Leiding - Riool ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de aanleg, de instandhouding en bescherming van de rioolpersleiding.

17.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd. Op de in 17.1 bedoelde gronden mag in afwijking van het bepaalde in de andere bestemmingen niet worden gebouwd met uitzondering van gebouwen ten behoeve van het leidingbeheer, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de maximale bebouwde oppervlakte per gebouw mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  • b. de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.
17.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 17.2 voor wat betreft het oprichten van bebouwing overeenkomstig de ter plaatse geldende basisbestemming, mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de bescherming van de rioolpersleiding, in verband waarmee de bevoegde leidingbeheerder wordt gehoord.

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
17.4.1 Vergunningsplicht
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in 17.1 bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het vergraven en egaliseren van gronden;
    • 2. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
    • 3. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakte verhardingen;
    • 4. het aanbrengen van onder- en bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
    • 5. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen.
  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in 17.4.1 mag alleen worden verleend indien door de uitvoering van de werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functies die het plan beoogt te beschermen dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden hieraan voldoende tegemoet kan worden gekomen.
  • c. Bij de afweging als bedoeld in 17.4.1 lid b wordt in ieder geval betrokken de bestemmingsomschrijving van de ter plaatse geldende bestemming.

17.4.2 Uitzonderingen

Het onder 17.4.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud en beheer van de gasleiding betreffen;
  • b. die op het tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt in uitvoering zijn of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 1

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere aan de gronden toegekende bestemmingen, prevaleert de bestemming 'Waarde - Archeologie 1'.

18.2 Bouwregels

Op de in lid 18.1 bedoelde gronden mag geen bebouwing worden gerealiseerd.

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
18.3.1 Vergunningsplicht

Het is verboden, op of in de in lid 18.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden, banen en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • b. het ontginnen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  • c. het aanleggen of dempen van waterpartijen;
  • d. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm. aanbrengen van bomen en houtgewas werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.

18.3.2 Toepassingsvoorwaarde

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 18.3.1 mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering van de werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect, te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Vooraf dient door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:

  • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

18.3.3 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 18.3.1 is vereist voor:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. die op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.
18.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen op grond van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van:

  • a. het bestemmen van de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zoals bedoeld in lid 18.1, indien uit nader deskundig archeologisch (voor-)onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 1' zoals bedoeld in lid 18.1, indien uit nader deskundig archeologisch onderzoek is gebleken;
    • 1. dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. en het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 2

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere aan de gronden toegekende bestemmingen, prevaleert de bestemming 'Waarde - Archeologie 2'.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Vergunningsplicht

Op de in lid 19.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een andere aan deze gronden toegekende bestemming met omgevingsvergunning worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld dan wel de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

19.2.2 Toepassingsvoorwaarde

Artikel 19.2.1 is niet van toepassing op aanvragen voor een omgevingsvergunning in de op de plankaart als 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden, die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 50 m² en ingrepen die niet dieper dan 30 cm de bodem verstoren.

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
19.3.1 Vergunningsplicht

Het is verboden, op of in de in lid 19.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
  • e. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • g. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.

19.3.2 Toepassingsvoorwaarde

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 19.3.1 mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering van de werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect, te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Vooraf dient door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:

  • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

19.3.3 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 19.3.1 is vereist voor:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. die op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  • c. werken en werkzaamheden die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 50 m² en ingrepen die niet dieper dan 30 cm de bodem verstoren.
19.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen op grond van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van:

  • a. het bestemmen van de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zoals bedoeld in lid 19.1, indien uit nader deskundig archeologisch (voor-)onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' zoals bedoeld in lid 19.1, indien uit nader deskundig archeologisch onderzoek is gebleken;
    • 1. dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 20 Waarde - Archeologie 3

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere aan de gronden toegekende bestemmingen, prevaleert de bestemming 'Waarde - Archeologie 3'.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Vergunningsplicht

Op de in lid 20.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een andere aan deze gronden toegekende bestemming met omgevingsvergunning worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld dan wel de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad;

20.2.2 Toepassingsvoorwaarde

Artikel 20.2.1 is niet van toepassing op aanvragen voor een omgevingsvergunning in de op de plankaart als 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden, die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 50 m2 en ingrepen die niet dieper dan 50 cm de bodem verstoren.

20.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
20.3.1 Vergunningsplicht

Het is verboden, op of in de in lid 20.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
  • e. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • g. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.

20.3.2 Toepassingsvoorwaarde

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 20.3.1 mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering van de werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect, te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Vooraf dient door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:

  • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

20.3.3 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 20.3.1 is vereist voor:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. die op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  • c. werken en werkzaamheden die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 50 m² en ingrepen die niet dieper dan 50 cm de bodem verstoren.
20.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen op grond van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van:

  • a. het bestemmen van de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zoals bedoeld in lid 20.1, indien uit nader deskundig archeologisch (voor-)onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 3' zoals bedoeld in lid 20.1, indien uit nader deskundig archeologisch onderzoek is gebleken:
    • 1. dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden. 

Artikel 21 Waarde - Archeologie 4

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere aan de gronden toegekende bestemmingen, prevaleert de bestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

21.2 Bouwregels
21.2.1 Vergunningsplicht

Op de in lid 21.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een andere aan deze gronden toegekende bestemming met omgevingsvergunning worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld dan wel de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

21.2.2 Toepassingsvoorwaarde

Artikel 21.2.1 is niet van toepassing op aanvragen voor een omgevingsvergunning in de op de plankaart als 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden, die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 100 m2 en ingrepen die niet dieper dan 50 cm de bodem verstoren.

21.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
21.3.1 Vergunningsplicht

Het is verboden, op of in de in lid 21.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
  • e. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • g. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.

21.3.2 Toepassingsvoorwaarde

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 21.3.1 mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering van de werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect, te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Vooraf dient door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:

  • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

21.3.3 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 21.3.1 is vereist voor:

  • a. werken en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, gebruik en beheer;
  • b. werken en werkzaamheden welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  • c. werken en werkzaamheden die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 100 m² en ingrepen die niet dieper dan 50 cm de bodem verstoren.
21.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen op grond van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van:

  • a. het bestemmen van de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zoals bedoeld in lid 21.1, indien uit nader deskundig archeologisch (voor-)onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' zoals bedoeld in lid 21.1, indien uit nader deskundig archeologisch onderzoek is gebleken;
    • 1. dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

 

Artikel 22 Waarde - Archeologie 5

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere aan de gronden toegekende bestemmingen, prevaleert de bestemming 'Waarde - Archeologie 5'.

22.2 Bouwregels
22.2.1 Vergunningsplicht

Op de in lid 22.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een andere aan deze gronden toegekende bestemming met omgevingsvergunning worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld dan wel de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

22.2.2 Toepassingsvoorwaarde

Artikel 22.2.1 is niet van toepassing op aanvragen voor een omgevingsvergunning in de op de plankaart als 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden, die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 500 m² en ingrepen die niet dieper dan 50 cm de bodem verstoren.

22.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
22.3.1 Vergunningsplicht

Het is verboden, op of in de in lid 22.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
  • e. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • g. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.

22.3.2 Toepassingsvoorwaarde

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 22.3.1 mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering van de werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect, te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Vooraf dient door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:

  • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

22.3.3 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 22.3.1 is vereist voor:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. die op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  • c. werken en werkzaamheden die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 500 m² en ingrepen die niet dieper dan 50 cm de bodem verstoren.
22.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen op grond van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van:

  • a. het bestemmen van de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zoals bedoeld in lid 22.1, indien uit nader deskundig archeologisch (voor-)onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' zoals bedoeld in lid 22.1, indien uit nader deskundig archeologisch onderzoek is gebleken;
    • 1. dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden.

Artikel 23 Waarde - Archeologie 6

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere aan de gronden toegekende bestemmingen, prevaleert de bestemming 'Waarde - Archeologie 6'.

23.2 Bouwregels
23.2.1 Vergunningsplicht

Op de in lid 23.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een andere aan deze gronden toegekende bestemming met omgevingsvergunning worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld dan wel de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad;

23.2.2 Toepassingsvoorwaarde

Artikel 23.2.1 is niet van toepassing op aanvragen voor een omgevingsvergunning in de op de plankaart als 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden, die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 5000 m2 en ingrepen die niet dieper dan 50 cm de bodem verstoren.

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.3.1 Vergunningsplicht

Het is verboden, op of in de in lid 23.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
  • e. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • g. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.

23.3.2 Toepassingsvoorwaarde

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 23.3.1 mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering van de werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect, te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Vooraf dient door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:

  • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

23.3.3 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 23.3.1 is vereist voor:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. die op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  • c. werken en werkzaamheden die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 5000 m² en ingrepen die niet dieper dan 50 cm de bodem verstoren.
23.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen op grond van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van:

  • a. het bestemmen van de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' zoals bedoeld in lid 23.1, indien uit nader deskundig archeologisch (voor-)onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 6' zoals bedoeld in lid 23.1, indien uit nader deskundig archeologisch onderzoek is gebleken:
    • 1. dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden. 

Artikel 24 Waarde - Archeologie 7

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de aan de grond eigen zijnde archeologische waarden.

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere aan de gronden toegekende bestemmingen, prevaleert de bestemming 'Waarde - Archeologie 7'.

24.2 Bouwregels
24.2.1 Vergunningsplicht

Op de in lid 24.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een andere aan deze gronden toegekende bestemming met omgevingsvergunning worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld dan wel de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.

24.2.2 Toepassingsvoorwaarde

Artikel 24.2.1 is niet van toepassing op aanvragen voor een omgevingsvergunning in de op de plankaart als 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen gronden, die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 1,5 ha en ingrepen die niet dieper dan 50 cm de bodem verstoren.

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.3.1 Vergunningsplicht

Het is verboden, op of in de in lid 24.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden, waaronder begrepen het kweken en telen van bomen, struiken en heesters;
  • c. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • d. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
  • e. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • f. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids)wallen;
  • g. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten.

24.3.2 Toepassingsvoorwaarde

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 24.3.1 mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering van de werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect, te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden, dan wel hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Vooraf dient door aanvrager van de aanlegvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:

  • de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
  • er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

24.3.3 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 24.3.1 is vereist voor:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. die op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  • c. werken en werkzaamheden die betrekking hebben op plangebieden die niet groter zijn dan 1,5 ha en ingrepen die niet dieper dan 50 cm de bodem verstoren.
24.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen op grond van artikel 3.6 lid 1 sub a Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van:

  • a. het bestemmen van de gronden met de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' zoals bedoeld in lid 24.1, indien uit nader deskundig archeologisch (voor-)onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn;
  • b. het verwijderen van de bestemming 'Waarde - Archeologie 7' zoals bedoeld in lid 24.1, indien uit nader deskundig archeologisch onderzoek is gebleken;
    • 1. dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. het niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan voorziet in de bescherming van deze waarden. 

Artikel 25 Waarde - Ecologie

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en ontwikkeling van de ecologische waarden.

25.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
25.2.1 Vergunningsplicht

Het is verboden, op of in de in lid 25.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen zoals wegen, paden, terrassen en parkeervoorzieningen.

25.2.2 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 25.2.1 is vereist voor:

  • a. werken en werkzaamheden behorende bij het normale onderhoud, het gebruik en het beheer;
  • b. werken en werkzaamheden welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning;
  • c. werken en werkzaamheden die deel uitmaken van activiteiten die worden uitgevoerd in het kader van een beheers- of inrichtingsplan waarmee burgemeester en wethouders hebben ingestemd.

25.2.3 Toepassingsvoorwaarde

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 25.2.1 mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering van de werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect, te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van de gronden.

Artikel 26 Waterstaat - Waterkering

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de waterkering en waterstaatkundige werken. De belangen van deze dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

26.2 Bouwregels

Binnen deze dubbelbestemming mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van deze dubbelbestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende bepalingen:

  • a. de maximale gezamenlijke bebouwde oppervlakte mag niet meer bedragen dan 50 m²;
  • b. de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen mag niet meer bedragen dan 2,5 meter.
26.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 26.2 voor wat betreft het oprichten van bebouwing overeenkomstig de ter plaatse geldende basisbestemming, mits hiervoor vooraf advies wordt ingewonnen van de bevoegde waterbeheerder.

26.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.4.1 Vergunningsplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en in de in lid 26.1 bedoelde gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het vergraven en egaliseren van gronden;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen van waterlopen en het vergraven, verruimen en dempen van bestaande waterlopen;
  • d. het aanbrengen van leidingen, constructies, installaties en apparatuur;
  • e. het ophogen van gronden en het aanleggen van (geluids)wallen;
  • f. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tengevolge hebben, zoals het uitdiepen, draineren en slaan van putten.

26.4.2 Uitzonderingen

Geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van en werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 26.4.1 is vereist voor:

  • a. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • b. die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning.

26.4.3 Toepassingsvoorwaarde

Een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in lid 26.4.1 mag alleen worden verleend, indien door de uitvoering van de werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkering en de waterstaatkundige werken, dan wel door het stellen van voorwaarden daaraan voldoende tegemoet kan worden gekomen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 27 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 28 Algemene gebruiksregels

28.1 Gebruik
  • 1. Het is verboden de gronden of opstallen te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.
  • 2. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt niet verstaan het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk bij een woning ten dienste van bewoning door een persoon die vanwege zijn gezondheidstoestand is aangewezen op de niet bedrijfsmatige zorg van een bewoner van de woning.
28.2 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van:

  • 1. gronden en bouwwerken ten behoeve van de wijziging en/ of uitbreiding van de bestaande veestapel (of wijziging van het bestaande stalsysteem) en/ of ten behoeve van de oprichting en/ of wijziging en/ of uitbreiding van mestplaten, mestsilo's en mest- en/ of organische (bij)productvergisting, waarbij een toename van stikstofdepositie plaatsvindt vanuit de betreffende inrichting op Natura 2000 gebieden;
  • 2. gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • 3. vrijstaande bijbehorende bouwwerken als zelfstandige woonruimte;
  • 4. omzetting of verkamering van zelfstandige woonruimte in onzelfstandige woonruimte;
  • 5. gronden als staanplaats voor onderkomens;
  • 6. gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen, materialen en producten, voor zo ver niet noodzakelijk in verband met het normale beheer en onderhoud van de gronden;
  • 7. gronden of bouwwerken waarbij niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in het geldend gemeentelijk parkeerbeleid.
28.3 Voorwaardelijke verplichting

Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbreiden en het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering zoals deze hiervoor is opgenomen in het geldend gemeentelijk parkeerbeleid.

28.4 Afwijken

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in de leden 28.2 onder 7 en lid 28.3 en toestaan dat minder parkeergelegenheid wordt gerealiseerd dan hiervoor is opgenomen in het geldend gemeentelijk parkeerbeleid, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie ter plaatse en wordt voldaan aan de in het gemeentelijk parkeerbeleid daarvoor gestelde voorwaarden.

28.5 Afwijking strijdig gebruik

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 28.2 onder 1, wanneer het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de wijziging en/ of uitbreiding van de bestaande veestapel (of wijziging van het bestaande stalsysteem) en/of ten behoeve van de oprichting en/ of wijziging en/ of uitbreiding van mestplaten, mestsilo's en mest- en/ of organische (bij)productvestiging, een stikstofdepositie veroorzaakt op voor stikstof gevoelige habitats in een Natura 2000 gebied die afzonderlijk en, in geval het project of de handeling betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 1.1, derde lid van de Wet milieubeheer, in cumulatie met andere projecten of handelingen met betrekking tot dezelfde inrichting in de periode waarvoor het Programma Aanpak Stikstof geldt, op grond van artikel 19 km, eerste lid Natuurbeschermingswet 1998 mogelijk is.

Voordat burgemeester en wethouders de afwijking verlenen vragen zij het bevoegd gezag Nb-wet om advies. De adviesaanvraag zal in ieder geval betrekking hebben op de vraag of de handeling die het betreft past binnen de beleidskaders die het betrokken bevoegd gezag hiertoe heeft vastgesteld binnen het Programma Aanpak Stikstof en op de vraag of er nog voldoende ontwikkelruimte beschikbaar is binnen het Programma Aanpak Stikstof.

Artikel 29 Algemene aanduidingsregels

29.1 Overige zone - aardkundig monument
29.1.1 Aanduidingsomschrijving

Gronden ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - aardkundig monument' zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen tevens bestemd voor:

  • a. de bescherming en voor de instandhouding van het aanwezige aardkundig monument.

29.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

In het belang van de aardkundige monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige dan wel naar verwachting aanwezige aardkundige waarden, is het verboden, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het 'bevoegd gezag' op en in de in lid 29.1.1 bedoelde gronden werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren.

29.2 Vrijwaringszone - dijk 1
  • a. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' zijn de gronden, naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens aangeduid voor de bescherming, het onderhoud en de instandhouding van de primaire waterkering.
  • b. Ter plaatse van gronden met de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' mag niet worden gebouwd.
  • c. Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van lid 29.2 onder b, met inachtneming van de volgende regels:
    • 1. de bij de betrokken bestemming behorende bouwregels worden in acht genomen;
    • 2. het belang van de waterkering wordt niet onevenredig geschaad en vooraf wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.
29.3 Vrijwaringszone - dijk 2

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' zijn de gronden naast de voor die gronden aangewezen bestemmingen, aangeduid als buitenbeschermingszone van de primaire waterkering.

Artikel 30 Algemene afwijkingsregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de regels van het plan ten behoeve van:

  • a. het oprichten van bouwwerken voor doeleinden van openbaar nut met een oppervlakte, voorzover het een gebouw betreft, van maximaal 25 m² en een maximale goothoogte van 3 m, in verband waarmee bij het oprichten van bedoelde bouwwerken langs een weg of een waterloop, de bevoegde wegbeheerder en/of het waterschap gehoord worden
  • b. het aanbrengen van wijzigingen van maximaal 10% in de plaats, richting en/of afmetingen van bebouwingsgrenzen, voor zover niet zijnde bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding;
  • c. het bepaalde in artikel 28, lid 28 onder 1 en lid 28.5 onverminderd van kracht is.

Artikel 31 Algemene wijzigingsregels

31.1 Algemeen

Met toepassing van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub a, Wet ruimtelijke ordening kunnen burgemeester en wethouders het plan wijzigen voor wat betreft het aanbrengen van geringe wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen, mits het wijzigingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij belangen van derden niet onevenredig worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden in de verbeelding.

Artikel 32 Algemene procedureregels

Bij gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen op grond van artikel 3.6, lid 1, sub d, Wet ruimtelijke ordening is de volgende procedure van toepassing:

  • 1. Het ontwerpbesluit voor het stellen van nadere eisen ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken ter inzage;
  • 2. Burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging vooraf bekend door publicatie op de gemeentelijke website alsmede door publicatie in één of meer in de gemeente verschijnende dag- of nieuwsbladen;
  • 3. De bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid voor belanghebbenden om gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijke en mondelinge zienswijzen tegen het ontwerpbesluit in te dienen bij burgemeester en wethouders;
  • 4. Burgemeester en wethouders nemen binnen vier weken na afloop van de terinzagelegging een beslissing, mits er geen zienswijzen zijn ingediend. Is na de ter inzage wel sprake van zienswijzen dan geldt een beslissingstermijn van 8 weken. De beslissing is indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen zijn ingediend, met redenen omkleed.

Artikel 33 Overige regels

33.1 Algemene nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bebouwing en beplanting in verband met in acht te nemen van afstanden tot wegen ten aanzien van de verkeersveiligheid en in verband met in acht te nemen afstanden tot watergangen.

33.2 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van dit plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 34 Overgangsrecht

34.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
34.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 35 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied'.'