direct naar inhoud van Artikel 5 Bedrijf
Plan: Blesdijke
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098010407870201-

Artikel 5 Bedrijf

 

5. 1.       Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Bedrijf aangewezen gronden zijn be­stemd voor:

a.    gebouwen ten behoeve van:

1.    bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de catego­rieën 1 en 2;

2.    alsmede voor een landbouwmechanisatiebedrijf op het per­ceel De Markeweg 70, ter plaatse van de aanduiding “bedrijfsactiviteit”;

met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, ri­sicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;

3.    bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

b.    tuinen, erven en binnenterreinen;

c.    op- en inritten;

d.    groenvoorzieningen;

e.    parkeervoorzieningen;

f.     waterlopen;

g.    waterhuishoudkundige voorzieningen;

h.    gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

i.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5. 2.       Bouwvoorschriften

5. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 5.1. sub a genoemde gebou­wen gelden de volgende bepalingen:

a.    een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden ge­bouwd;

b.    het bebouwingspercentage van het binnen het bouwvlak gele­gen gedeelte van het bouwperceel mag niet meer dan 60% bedragen;

c.    de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedra­gen dan 4 respectievelijk 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze hoger zijn;

d.    het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan het op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande dan wel vergunde aantal.

5. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van het wonen gelden de volgende bepalingen:

a.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijge­bouwen mag niet meer dan 75 m² per bedrijfswoning bedra­gen;

c.    de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 4 m;

d.    de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 4 m;

e.    de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de zijde­lingse perceelsgrens niet meer mag bedragen dan 3 m, tenzij sprake is van een aaneen te bouwen aan- en uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap.

5. 2. 3. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van open­bare nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

a.    de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedra­gen;

b.    de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedra­gen.

5. 2. 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.    binnen een bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebou­wen zijnde vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het ver­lengde daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen, met uitzon­dering van licht- en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;

b.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouw­hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.

5. 3.       Vrijstelling van de bouwvoorschriften

5. 3. 1. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

a.    het bepaalde in 5.2.1. onder c en toestaan dat de goot- en of bouwhoogte van een gebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6 respectievelijk 10 m;

b.    het bepaalde in 5.2.1. onder d en toestaan dat een bedrijfswo­ning aan het aantal wordt toegevoegd, met dien verstande dat:

1.    het aantal te bouwen bedrijfswoningen past binnen het woonplan waarover met Gedeputeerde Staten overeen­stemming bestaat;

2.    het aantal bedrijfswoningen niet meer dan één per bedrijf bedraagt;

3.    de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidsge­voelige objecten niet hoger is dan de voorkeurs­grenswaarde of een te verlenen hogere grenswaarde;

c.    het bepaalde in 5.2.2. onder e en toestaan dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap wordt vergroot tot maximaal de bouwhoogte van de bedrijfswoning, met dien verstande dat de dakhelling niet meer bedraagt dan de dakhelling van de bedrijfswoning;

d.    het bepaalde in 5.2.4. onder a en toestaan dat de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 5 m, mits de afstand tot de perceelgrenzen niet minder dan 3 m bedraagt.

5. 3. 2. De in 5.3.1 genoemde vrijstellingen kunnen slechts wor­den verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a.    het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de verkeersveiligheid;

c.    de sociale veiligheid;

d.    de milieusituatie;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5. 3. 3. Bij gebruikmaking van de vrijstellingsbevoegdheid is de in 16.1.2. opgenomen procedure van toepassing.

5. 4.       Specifieke gebruiksvoorschriften

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 14 lid 14.1.1., wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;

b.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van be­drijven, anders dan die welke zijn genoemd in de bij dit plan behorende lijst van bedrijven onder de categorieën 1 en 2, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijfsactiviteit”;

c.    het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotmiddelen. 

5. 5.       Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften

5. 5. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenre­dige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, vrijstelling verlenen van:

a.    het bepaalde in lid 5.1. sub a onder 1 juncto artikel 14 lid 14.1.1. en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de catego­rieën 1 en 2, mits:

1.    het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;

2.    het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle in­richtingen en vuurwerkbedrijven betreft.

5. 5. 2. De in 5.5.1 genoemde vrijstellingen kunnen slechts wor­den verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a.    het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de verkeersveiligheid;

c.    de sociale veiligheid;

d.    de milieusituatie;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5. 5. 3. Bij gebruikmaking van de vrijstellingsbevoegdheid is de in 16.1.2. opgenomen procedure van toepassing.

5. 6.       Wijzigingsbevoegdheid

5. 6. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

a.    de bestemming “Bedrijf” wordt gewijzigd in de bestemming “Woongebied”, mits:

1.    de wijziging past binnen het Woonplan waarover met Gede­puteerde Staten overeenstemming bestaat;

2.    de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidsge­voelige objecten niet hoger is dan de voorkeurs­grenswaarde of een te verlenen hogere grenswaarde;

3.    wijziging geen onaanvaardbare belemmering van de be­drijfsvoering voor omliggende bedrijven en instellingen oplevert;

 

b.    de aanduiding “bedrijfsactiviteit” van de plankaart wordt verwij­derd, mits:

-       de betreffende functie ter plaatse is beëindigd. 

5. 6. 2. De wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast in­dien het middels de bestemming of de aanduiding toegestane ge­bruik is beëindigd en mits geen onevenredige aantasting plaats­vindt van:

a.    het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de verkeersveiligheid;

c.    de sociale veiligheid;

d.    de milieusituatie;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

5. 6. 3. Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid is de in 16.1.1. opgenomen procedure van toepassing.