direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch - Paardenhouderij
Plan: Ter Idzard
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098010407870203-

Artikel 4 Agrarisch - Paardenhouderij

 

4. 1.       Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor Agrarisch - Paardenhouderij aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    gebouwen ten behoeve van:

1.    een gebruiksgerichte paardenhouderij;

2.    bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

b.    tuinen, erven en binnenterreinen;

c.    op- en inritten;

d.    sloten, beken en daarmee gelijk te stellen waterlopen;

e.    waterhuishoudkundige voorzieningen;

f.     gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

g.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4. 2.       Bouwvoorschriften

4. 2. 1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepa­lingen:

a.    een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden ge­bouwd;

b.    het bebouwingspercentage van het binnen het bouwvlak gele­gen gedeelte van het bouwperceel mag niet meer dan 80% bedragen;

c.    de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan 4 res­pectievelijk 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze hoger zijn;

d.    het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan het op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande dan wel vergunde aantal.

4. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van het wonen gelden tevens de volgende bepalin­gen:

a.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijge­bouwen mag niet meer dan 75 m² per bedrijfswoning bedra­gen;

c.    de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 4 m;

d.    de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 4 m;

e.    de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de zijde­lingse perceelsgrens niet meer mag bedragen dan 3 m, tenzij sprake is van een aaneen te bouwen aan- en uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap.

4. 2. 3. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van open­bare nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

a.    de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedra­gen;

b.    de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedra­gen.

4. 2. 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a.    binnen een bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, vóór de naar de weg gekeerde gevel of het ver­lengde daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen, met uitzon­dering van licht- en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;

b.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouw­hoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.

 

4. 3.       Vrijstelling van de bouwvoorschriften

4. 3. 1. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

a.    het bepaalde in 4.2.1 onder c en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte van een gebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6 respectievelijk 10 m;

b.    het bepaalde in 4.2.1 onder d en toestaan dat een bedrijfswo­ning aan het aantal wordt toegevoegd, met dien verstande dat:

1.    het aantal te bouwen bedrijfswoningen past binnen het Woonplan waarover met Gedeputeerde Staten overeen­stemming bestaat;

2.    het aantal bedrijfswoningen niet meer dan één per bedrijf bedraagt;

3.    de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidsge­voelige objecten niet hoger is dan de voorkeurs­grens­waarde of een te verlenen hogere grenswaarde;

c.    het bepaalde in 4.2.2 onder e en toestaan dat de bouw­hoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw met een af­dekking met een kap wordt vergroot tot maximaal de bouw­hoogte van de bedrijfswoning, met dien verstande dat de dak­helling niet meer bedraagt dan de dakhelling van de bedrijfs­woning;

d.    het bepaalde in 4.2.4 onder a en toestaan dat de bouw­hoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde vóór de naar de weg gekeerde gevel dan wel het verlengde daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 5 m, mits de afstand tot de perceel­grenzen niet minder dan 3 m bedraagt.

4. 3. 2. De in 4.3.1 genoemde vrijstellingen kunnen slechts wor­den verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a.    het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de verkeersveiligheid;

c.    de sociale veiligheid;

d.    de milieusituatie;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4. 3. 3. Bij gebruikmaking van de vrijstellingsbevoegdheid is de in 18.1.2. opgenomen procedure van toepassing.

 

4. 4.       Specifieke gebruiksvoorschriften

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 16 lid 16.1.1., wordt in ieder geval gerekend:

-       het gebruik van bijgebouwen voor bewoning.

 

4. 5.       Wijzigingsbevoegdheid

4. 5. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de bestemming “Agrarisch - Paardenhouderij” wordt gewijzigd in de bestemming Woongebied, mits:

a.    dit past binnen het Woonplan waarover met Gedeputeerde Sta­ten overeenstemming bestaat;

b.    de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde of een te verlenen hogere grenswaarde;

c.    wijziging geen onaanvaardbare belemmering van de bedrijfsvoe­ring voor omliggende bedrijven en instellingen op­levert.

4. 5. 2. De wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast in­dien het middels de bestemming of de aanduiding toegestane ge­bruik is beëindigd en mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a.    het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de verkeersveiligheid;

c.    de sociale veiligheid;

d.    de milieusituatie;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

4. 5. 3. Bij gebruikmaking van de wijzigingsbevoegdheid is de in 18.1.1. opgenomen procedure van toepassing.