Bestemmingsplan Munnekeburen

Inleiding


Hoofdstuk I

Inleidende bepalingen


Art.1 - Begripsbepalingen

Art.2 - Wijze van meten

Hoofdstuk II

Bestemmingsbepalingen


Art.3 - Agrarisch

Art.4 - Bedrijf

Art.5 - Maatschappelijk

Art.6 - Maatschappelijk Begraafplaats

Art.7 - Verkeer

Art.8 - Water

Art.9 - Woongebied

Hoofdstuk III

Algemene bepalingen


Art.10 - Anti-dubbeltelbepaling

Art.11 - Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Art.12 - Algemene gebruiksbepalingen

Art.13 - Algemene vrijstellingsbepalingen

Art.14 - Algemene procedurebepalingen

Hoofdstuk IV

Overgangs- en slotbepalingen


Art.15 - Strafbepaling

Art.16 - Overgangsbepalingen

Art.17 - Slotbepaling

Bedrijvenlijst

Afb. Gebiedsgericht beleid Zuidoost-Fryslân

Afb. Bestemmingsplan

Hoofdstuk II Bestemmingsbepalingen


Artikel 9 WOONGEBIED

9.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor WOONGEBIED aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan huis verbonden beroep;
b aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
c tuinen, erven en binnenterreinen;
d woonstraten, voet- en fietspaden en op- en inritten;
e groenvoorzieningen;
f parkeervoorzieningen;
g speelvoorzieningen;
h waterlopen;
i waterhuishoudkundige voorzieningen;
j openbare nutsvoorzieningen;
met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwvoorschriften

9.2.1 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
b het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande dan wel vergunde aantal;
c een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
d een hoofdgebouw mag uitsluitend in of maximaal 2 m achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, dan wel ten hoogste de afstand achter de naar de weg gekeerde bouwgrens van het bestaande hoofdgebouw indien deze groter is;
e de horizontale diepte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 15 m bedragen, dan wel de bestaande horizontale diepte op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan;
f de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder dan 2 m bedragen, met dien verstande dat deze bepaling niet van toepassing is op de aangebouwde zijden van halfvrijstaande of rijwoningen;
g de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 4 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goothoogte indien deze hoger is;
h de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer dan 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande bouwhoogte indien deze hoger is.

9.2.2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:

a aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend op niet minder dan 2 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden gebouwd;
c de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw mag niet meer dan 75 m² bedragen, met dien verstande dat het bebouwingspercentage van het als zij- en achtererf aan te duiden deel van een bouwperceel niet meer dan 50 mag bedragen;
d de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 4 m;
e de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan de goothoogte van het hoofdgebouw, met een maximum van 4 m;
f de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5,50 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de zijdelingse perceelsgrens niet meer mag bedragen dan 3 m, tenzij sprake is van een aaneen te bouwen aan- en uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap;
g de afstand van een aan- en uitbouw en een bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, behoudens bij plaatsing op deze perceelgrens.

9.2.3 Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende bepalingen:

a de inhoud mag niet meer dan 75 m3 bedragen;
b de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.

9.2.4 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

a de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen;
b de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de naar de weg gekeerde gevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m.

9.3 Vrijstelling van de bouwvoorschriften

9.3.1 Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van:

a het bepaalde in 9.2.1 onder e en toestaan dat de horizontale diepte van een hoofdgebouw wordt vergroot, met dien verstande dat het verlenen van vrijstelling niet mag leiden tot een, in relatie tot de afstand ten opzichte van het hoofdgebouw op het achterliggende perceel, onevenredige verdichting van het binnenterrein ter plaatse;
b het bepaalde in 9.2.1 onder f en toestaan dat de afstand tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind tot niet minder dan 1 m;
c het bepaalde in 9.2.1 onder g en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6 m;
d het bepaalde in 9.2.1 onder h en toestaan dat de bouwhoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 10 m;
e het bepaalde in 9.2.2 onder b en toestaan dat een aanbouw voor of op minder dan 2 m achter (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw wordt gebouwd, mits:
- de horizontale diepte voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw niet meer dan 2 m bedraagt;
- deze aanbouwen, in afwijking van het bepaalde in 9.2.2 onder d, e en f , geen grotere bouw- en goothoogte hebben dan 4 m, en;
- het bepaalde in 9.2.2 onder a (bouwen binnen bouwvlak) in acht wordt genomen;
f het bepaalde in 9.2.2 onder c en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en de bijgebouwen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot maximaal 100 m², met dien verstande dat het in 9.2.2 onder c genoemde bebouwingspercentage in acht wordt genomen;
g het bepaalde in 9.2.2 onder e en toestaan dat de goothoogte van een aanbouw, uitbouw en bijgebouw met een afdekking met een kap wordt vergroot tot maximaal de goothoogte van het hoofdgebouw met een maximum van 4 m;
h het bepaalde in 9.2.2 onder f en toestaan dat de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw en bijgebouw met een afdekking met een kap wordt vergroot tot maximaal de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de dakhelling niet meer bedraagt dan de dakhelling van het hoofdgebouw.

9.3.2 De in 9.3.1 genoemde vrijstellingen kunnen slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a het straat- en bebouwingsbeeld;
b de woonsituatie;
c de verkeersveiligheid;
d de sociale veiligheid;
e de milieusituatie;
f de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

9.3.3 Bij gebruikmaking van de vrijstellingsbevoegdheid is de in 14.1.2 opgenomen procedure van toepassing.

9.4 Gebruiksvoorschriften

9.4.1 Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.

9.4.2 Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, als bedoeld in 9.4.1, wordt in ieder geval het volgende gerekend.

a het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten, anders dan een aan huis verbonden beroep;
b het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
c het gebruik van bijgebouwen voor 'bed en breakfast';
d het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

9.5 Vrijstelling van de gebruiksvoorschriften

9.5.1 Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling van het bepaalde in 9.4.1, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

9.5.2 Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bepaalde in 9.4.2 onder a en toestaan dat gronden en bouwwerken worden gebruik ten behoeve van de uitoefening van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

9.5.3 De in 9.5.2 genoemde vrijstelling kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a het straat- en bebouwingsbeeld;
b de woonsituatie;
c de verkeersveiligheid;
d de sociale veiligheid;
e de milieusituatie;
f de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

9.5.4 Bij gebruikmaking van de vrijstellingsbevoegdheid is de in 14.1.2 opgenomen procedure van toepassing.