Regels
HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
a. het plan:
het bestemmingsplan Mensportbedrijf Eexterweg 14 te Annen van de gemeente Aa en Hunze;
b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1680.BUIEEXTERWGANNEN14-VB01 met de bijbehorende regels;
c. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
d. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
e. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
f. bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;
g. bestaande:
1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning;
2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 Wro;
h. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
i. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
j. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk; alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
k. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
l. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;
m. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
n. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
o. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
p. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
q. gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar het rijden met paarden primair is gericht op de ruiter/amazone;
r. productiegerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan en/of met paarden worden verricht die primair zijn gericht op het voortbrengen, africhten en trainen en verhandelen van paarden;
s. peil:
1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
t. Permanente bewoning:
Het gebruik van een recreatiewoning als feitelijk hoofdverblijf.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de dakhelling;
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch - Paardenhouderij
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch - paardenhouderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor: een paardenhouderij (zowel productiegericht als gebruiksgericht) met in hoofdzaak trainings- en verblijfsaccommodatie voor het mennen van paarden, met de daarbij behorende bebouwing, alsmede:
a. een bedrijfswoning;
b. recreatiewoningen, ondergeschikt en uitsluitend ten dienste van de paardenhouderij;
c. een houtsingel ter plaatse van de aanduiding ‘houtsingel’;
met de/het daarbij behorende:
d. groenvoorzieningen;
e. nutsvoorzieningen;
f. parkeervoorzieningen;
g. water.
De paardenstal dient, met uitsluiting van andere locaties, te worden gesitueerd ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – paardenstal’.
Ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting' dient, met uitsluiting van andere locaties, de toegang naar respectievelijk de paardenhouderij en de bedrijfswoning te worden gesitueerd.
3.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen geldt dat ze uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd.
b. Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
1. er mag maximaal één bedrijfswoning worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';
2. de bedrijfswoning wordt gebouwd met de nokrichting evenwijdig aan de Eexterweg;
3. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;
4. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m.
c. Voor het bouwen van de recreatiewoningen gelden de volgende regels:
1. er mogen maximaal drie recreatiewoningen worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning';
2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 10 m;
3. de goothoogte bedraagt niet meer dan 6 m.
d. Voor het bouwen van de overige gebouwen gelden de volgende regels:
1. de goothoogte bedraagt niet meer dan 4,5 m, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van in het bouwvlak gelegen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 12 m;
2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag buiten het bouwvlak niet meer dan 4,5 m bedragen, met uitzondering van lichtmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 6 m mag bedragen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van bouwwerken ten behoeve van:
a. een goede landschappelijke inpassing;
b. de milieusituatie;
c. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
- het gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning;
- het verwijderen van (delen van) de houtsingel, anders dan in de vorm van normaal onderhoud.
3.5 Wijzigingsbevoegdheid
a. Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen in die zin dat ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone - wijzigingsgebied’ de bouw van nog eens drie recreatiewoningen wordt toegestaan met in totaal een oppervlakte van maximaal 250 m² en met toepassing van de bouwregels als genoemd in lid 3.2, onder c, met dien verstande dat de behoefte aan de recreatiewoningen vanuit de bedrijfsvoering kan worden aangetoond.
b. De onder a bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling
Grond, die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 5 Overgangsrecht
A Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
B Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
3. Indien het gebruik, als bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 6 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Mensportbedrijf Eexterweg 14 te Annen.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering d.d. 15 september 2010
, voorzitter
, griffier
