Artikel 4 Agrarisch
- Bouwvlak
Artikel 5 Agrarisch
met waarden - 1
Artikel 6 Agrarisch
met waarden - 2
Artikel 7 Agrarisch
met waarden - 3
Artikel 8 Agrarisch
met waarden - 4
Artikel 10 Bedrijf
– Nutsvoorziening
Artikel 18 Recreatie
- Golfbaan
Artikel 19 Recreatie
- Recreatiewoning
Artikel 23 Verkeer
- Railverkeer
Artikel 27 Waarde
- Archeologie 1
Artikel 28 Waarde
- Archeologie 2
Artikel 29 Waarde
- Archeologie 3
Artikel 30 Waarde
- Archeologie 4
Artikel 31 Waarde
- Archeologie 5
Artikel 32 Waarde
- Beschermd dorpsgezicht 1
Artikel 33 Waarde
- Beschermd dorpsgezicht 2
Artikel 34 Waterstaat
– Regionaal waterbergingsgebied
Artikel 35 Waterstaat
– Attentiegebied EHS
Artikel 36 Anti-dubbeltelregel
Artikel 37 Algemene
bouwregels
Artikel 38 Algemene
gebruiksregels
Artikel 39 Algemene
aanduidingregels
Artikel 40 Algemene
afwijkingsregels
Artikel 41 Algemene
wijzigingsregels
Bijlagen:
Bijlage 1: Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2: Handleiding duurzame locaties
1
plan:
het bestemmingsplan ‘Buitengebied Geldrop-Mierlo’ van de gemeente Geldrop-Mierlo;
2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand IMRO.1771.BPBuitengebiedGM-VP01 met de bijbehorende regels en bijlagen;
3
AAB:
Adviescommissie Agrarische
Bouwaanvragen;
4
aanbouw:
een aan het hoofdgebouw aangebouwde afzonderlijke, vanuit het hoofdgebouw rechtstreeks toegankelijke ruimte, die als een uitbreiding van de woning te beschouwen is; de aanbouw is zowel qua afmeting en/of functioneel opzicht ondergeschikt aan het hoofdgebouw;
5
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
6
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
7 aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
8
aardkundige
waarden:
landschapswaarden die samenhangen met
(abiotische) milieukenmerken, zoals geologie, geomorfologie, reliëf,
grondwaterhuishouding (kwelgebieden), bodemopbouw/bodemsamenstelling,
afzonderlijk of in onderlinge samenhang;
9 abiotische
waarden:
het geheel van
waarden in verband met het abiotisch milieu (= niet levende natuur), in de vorm
van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel op zichzelf als in relatie
tot de aanwezigheid of nabijheid van (ontwikkelingsmogelijkheden voor) een
waardevol biotisch milieu (= levende natuur, gevormd door organismen en
leefgemeenschappen);
10
afhankelijke woonruimte:
een aan of bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is;
11
agrarisch bedrijf:
bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen of het houden van dieren;
11.1 agrarisch bedrijf, grondgebonden:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of
in overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van
onbebouwde gronden in de directe omgeving van het bedrijf. Hieronder wordt niet
verstaan een schapen- of geitenhouderij;
11.2 agrarisch bedrijf, intensieve kwekerij:
een agrarisch bedrijf waarvan de productie niet in
overwegende mate afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde
gronden in de directe omgeving van het bedrijf;
11.3 agrarisch bedrijf glastuinbouwbedrijf:
een
niet-grondgebonden agrarisch bedrijf waarbij de productie geheel of overwegend
gericht is op het telen van gewassen in kassen en/of hoge tunnels, welke ter
plaatse (overwegend) permanent aanwezig zijn;
11.4 agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij:
agrarisch bedrijf met een
bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate in gebouwen plaatsvindt en
gericht is op het houden van dieren, zoals rundveemesterij, varkens-,
vleeskalver-, pluimvee-, pelsdier-, geiten- of schapenhouderij of een combinatie
van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen
bedrijfsvormen, met uitzondering van grondgebonden melkrundveehouderij;
12
agrarisch
hulpgebouw:
een
gebouw, behorende bij een landbouwperceel/landbouwkavel, dat zowel qua afmeting
als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het (agrarisch) hoofdgebruik). Het gaat hierbij onder meer om dierenverblijven,
schuilhutten, schuilgelegenheden, kapschuren etc. ;
13 agrarisch technisch hulpbedrijf:
een bedrijf dat is gericht op
het verlenen van diensten aan agrarische bedrijven door middel van het telen
van gewassen, het houden van dieren, of de toepassing van andere
landbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking. Voorbeelden van agrarisch technische hulpbedrijven zijn: grootveeklinieken,
KI-stations, mestopslag- en mesthandelsbedrijven, loonwerkbedrijven (inclusief
verhuurbedrijven voor landbouwwerktuigen), veetransportbedrijven,
veehandelsbedrijven;
14
agrarisch
verwant bedrijf:
een bedrijf of instelling
gericht op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische
bedrijven door middel van het telen van gewassen, het houden van dieren of de
toepassing van andere landbouwkundige methoden. Voorbeelden
van agrarisch verwante bedrijven zijn: dierenasiels, dierenklinieken, paardenpension,
groencomposteringsbedrijven, hondenkennels, hoveniersbedrijven, instellingen
voor agrarisch praktijkonderwijs, proefbedrijven, volkstuinen;
15
archeologische
verwachtingswaarden:
gronden met verwachtingswaarden, die kunnen bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang kunnen zijn en het cultuurhistorisch erfgoed kunnen vertegenwoordigen;
16
archeologische
waarden:
waarden die bestaan uit de aanwezigheid van een bodemarchief met sporen van vroegere menselijke bewoning en/of grondgebruik daarin, en als zodanig van wetenschappelijk belang zijn en het cultuurhistorisch erfgoed vertegenwoordigen;
17
attentiegebied EHS:
gebied gelegen rondom en binnen de ecologische hoofdstructuur waar fysieke ingrepen een negatief effect kunnen hebben op de waterhuishouding;
18
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
19 bedrijf:
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
20
bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
21
bedrijfsvloeroppervlakte
(bvo):
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
22
bedrijfswoning/dienstwoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld ten dienste van (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein;
23
bestaand/bestaande
situatie:
bebouwing en gebruik, zoals naar aard en omvang aanwezig op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, welke legaal of conform onherroepelijke omgevingsvergunning voor het bouwen tot stand gekomen is;
24
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
25
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met
een zelfde bestemming;
26
bijgebouw:
een al dan niet vrijstaand gebouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zowel qua afmeting als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
27
boerderij:
één gebouw, dat bestaat uit één overwegend ongelede (hoofd)bouwmassa, waarbinnen zich de (voormalige) agrarische bedrijfswoning en de (voormalige) agrarische bedrijfsruimten bevinden, zoals een langgevelboerderij;
28
boerderijsplitsing:
het opdelen, binnen de bestaande (hoofd)bouwmassa, van een boerderij(gebouw) in niet meer dan 2 woningen of een in de regels aangegeven ander maximum aantal woningen;
29
bos:
elk
terrein waarop bosbouw wordt uitgeoefend, zijnde het geheel van bedrijfsmatig
handelen en activiteiten gericht op de duurzame instandhouding en ontwikkeling
van bestaande en nieuwe bossen ten behoeve van (een of meerdere van de
functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu (waaronder begrepen waterhuishouding)
en recreatie;
30
bosgroeiplaats:
groeiplaats van bomen en struiken;
31
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
32
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
33
bouwlaag of
verdieping(slaag):
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd;
34
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
35
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
36
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en
bouwwerken geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
37
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
38
cultuurhistorie:
bouwkundige objecten (exterieur en interieur), stedenbouwkundige structuren, historisch-geografische structuren, groenstructuren en archeologische vindplaatsen, welke van bijzonder belang zijn voor de kennis van de inrichting, het gebruik en de beleving van landschappen en nederzettingen;
39
cultuurhistorische
waarden (en kenmerken):
waarden en kenmerken van een gebied of daar aanwezige zaken, verband houdend met het bouwkundig erfgoed, het stedenbouwkundig erfgoed, de historische groenwaarden, het historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden;
40 dagrecreatie:
recreatieve
activiteit die plaats vindt binnen een periode van een uur voor zonsopgang tot
een uur na zonsondergang;
41
dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
42
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
43 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten;
44
duurzame locatie
intensieve veehouderij:
bestaand agrarisch bouwvlak met een zodanige ligging dat het zowel milieuoogpunt (ammoniak, stank en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke) als vanuit ruimtelijk oogpunt (natuur, landschap en dergelijke
45
ecologische
hoofdstructuur:
samenhangend netwerk van natuurgebieden van (inter)nationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;
46
ecologische
verbindingszone:
langgerekt gebied waarbinnen verbindende landschapselementen zijn of worden gerealiseerd;
47
ecologische waarden
en kenmerken:
aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren de natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, de waterhuishouding, de kwaliteit van de bodem, water en lucht, rust, de mate van stilte, donkerte en openheid, de landschapsstructuur en de belevingswaarde;
48 eenheden:
een verblijfsruimte binnen een complex of gebouw bedoeld voor recreatief nachtverblijf zoals logies en ontbijt of gastenkamers;
49
extensief
recreatief medegebruik:
een vorm van recreatief medegebruik die nauwelijks of geen invloed heeft op de in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen gegeven doeleinden;
50
extensiveringsgebied:
het, op basis van de begrenzing in het reconstructieplan, als zodanig aangeduide gebied;
51
functie:
doeleinden ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan;
52
GBKN (=
Grootschalige Basiskaart Nederland):
kaart met de belangrijkste topografische elementen. De belangrijkste gebruikers zijn leidingbeheerders (gas-, water-, telecommunicatie- en elektriciteitsbedrijven, kabelexploitanten), gemeenten, waterschappen en het Kadaster;
53
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk door één of meer wanden omsloten ruimte vormt;
54
hooibalen:
elke gebundelde vorm van opslag van hooi en ander (gedeeltelijk) gedroogd gras als veevoeder;
55
hoofdfunctie:
een functie waarvoor het hoofdgebouw en/of gronden in hoofdzaak bedoeld is;
56
hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel, door zijn
constructie, bouwmassa, ruimtelijke uitstraling en/of afmetingen dan wel gelet
op de bestemming als het belangrijkste bouwwerk is aan te merken;
57
horecabedrijf:
een bedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of etenswaren al dan niet gebruik ter plaatse en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, nader te onderscheiden in verschillende categorieën zoals opgenomen in de Staat van Horeca-activiteiten (bijlage bij de regels);
58
houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de melding- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
59
hydrologische
waarde:
de aan een gebied
toegekende waarde abiotische waarde in verband met potentieel aanwezige water
gerelateerde flora en/of fauna zoals kwelgebieden, poelen en beekdalen;
60
kas:
een gebouw,
waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander
lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van onder andere vruchten,
bloemen, groente of planten;
61
kampeermiddel:
a
een tent, een
tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
b
enig ander
onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor
zover geen bouwwerk zijnde,
één en ander voor
zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele
blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt
voor recreatief nachtverblijf gericht op één gezin of groep;
62 kelder:
een geheel of gedeeltelijk ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorende bovengronds bouwwerk;
63 kleinschalig kamperen:
kleinschalige recreatieve activiteiten waarbij niet meer dan 15
kampeermiddelen aan de orde zijn, bijvoorbeeld kamperen bij de boer;
64
landbouwontwikkelingsgebied:
het, op basis van de begrenzing in het reconstructieplan, als zodanig aangeduide gebied;
65 landschapselementen:
ecologische en/of
landschappelijke waardevolle elementen zoals bosjes, houtwallen, poelen en
moerasjes;
66 landschapswaarden:
de aan een gebied toegekende waarde wat betreft het waarneembare deel van het aardoppervlak, welke wordt bepaald door de herkenbaarheid en identiteit van bodem, water, terreinvormen, niet-levende en levende natuur en het menselijk grondgebruik in onderlinge samenhang en wisselwerking;
67
landschapsontwikkelingsgebied:
een gebied dat
aangeduid is voor een of andere vorm van landschapsontwikkeling. Voorbeelden
zijn een RNLE, een zone beek-herstel, een landschapsecologische zone en een
(robuuste) ecologische verbindingszone;
68
lichte bedrijvigheid:
het op ambachtelijke wijze vervaardigen,
herstellen, onderhouden of bewerken van producten en/of diensten in de vorm van
bedrijven die voorkomen in de van deze regels deel uitmakende Staat van
bedrijfsactiviteiten;
69
logies en ontbijt:
kleinschalig recreatief nachtverblijf met ontbijtvoorziening zonder kampeermiddel tot een in de regels aangegeven maximum aantal eenheden;
70
maatschappelijke
voorzieningen:
educatieve, (para)medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke, religieuze, onderwijsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsmede detailhandel en horeca in combinatie met en ondergeschikt aan deze voorzieningen;
71
manege:
een bedrijf
dat gericht is op het lesgeven in paardrijden aan derden en daarvoor paarden
en/of pony's houdt, al dan niet in combinatie met een of meer van de navolgende
activiteiten of voorzieningen: het in pension houden van paarden en pony's,
horeca-activiteiten (kantine, foyer e.d.), logies- en/of verenigingsaccommodatie
en het houden van wedstrijden of andere evenementen;
72
mantelzorg:
73 mip (monumenten inventarisatie project):
een tussen 1986 en 1995 uitgevoerd project om per gemeente de waardevolle gebouwen en andere objecten in woord en beeld te beschrijven, zodat er meer zicht kwam op monumentenzorg en cultuurgeschiedenis;
74 natuurwaarden:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de aanwezige flora en/of fauna in relatie met de bijbehorende abiotische randvoorwaarden (bodem, water, terreinvormen);
75 nevenactiviteit:
Onder nevenfuncties worden verstaan:
a recreatieve functies
b agrarisch verwante functies
c agrarisch technische hulpfuncties
d statische binnenopslag
e verbrede landbouw
voor zover deze activiteiten in ruimtelijk opzicht ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie op hetzelfde perceel;
76
NGE:
Nederlandse Grootte Eenheid, een standaard eenheid voor de bepaling van de omvang van een agrarisch bedrijf zoals die gehanteerd word door het Landbouw Economisch Instituut (LEI);
77
omgevingsvergunning:
een vergunning voor het uitvoeren van een project
dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, op grond van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht;
78
omgevingsvergunning
voor het aanleggen:
omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk,
geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheid, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder b
van de Wabo;
79
omgevingsvergunning
voor het afwijken:
omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden
of bouwwerken in strijd met dit plan met toepassing van de in dit plan opgenomen
regels inzake afwijking, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder c jo. artikel
2.12 lid 1 sub a onder 1 van de Wabo;
80
omgevingsvergunning
voor het bouwen:
omgevingsvergunning voor het bouwen van een
bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder a van de Wabo;
81
omgevingsvergunning
voor het slopen:
omgevingsvergunning voor het slopen van een
bouwwerk, op grond van artikel 2.1 lid 1 onder g van de Wabo;
82
overkapping:
een
dakconstructie vrijstaand met maximaal één wand dan wel aan maximaal één zijde
begrensd door de gevel van een belendend gebouw;
83
paardenhouderij:
een bedrijf, waarbij het inkomen uitsluitend of in hoofdzaak
wordt verkregen door handelingen aan en/of met paarden en/of pony’s, primair
gericht op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden en/of
pony’s;
84
plattelandskamer:
(deel
van) een (voormalig) agrarisch gebouw welke blijvend is bestemd voor recreatief
nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in kamers en dat beschikbaar is en waar
keuken en sanitair in een gemeenschappelijke ruimte worden ondergebracht;
85
productiegebonden
detailhandel:
het te koop aanbieden, verkopen en/of leveren
van agrarische producten aan particulieren, voor deze agrarische producten op
het eigen bedrijf zijn geteeld en hooguit op ambachtelijke wijze op het eigen
bedrijf zijn verwerkt;
86
recreatief
medegebruik:
een recreatief
gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming
waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
87
recreatief
nachtverblijf:
verblijf om te overnachten, ten behoeve van recreatieve doeleinden of vakantie, anders dan in de eigen woning;
88
recreatieve
voorziening:
voorzieningen bedoeld voor recreatief gebruik zoals musea, sportterreinen, speeltuinen, hondenoefenterreinen, dierenparken, openluchttheaters en groepsaccommodaties;
89
recreatiewoning:
een gebouw of woning bedoeld voor tijdelijk recreatief gebruik in de vorm van recreatief nachtverblijf voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben;
90
reëel agrarisch
bedrijf:
een agrarisch bedrijf met een omvang, passend bij ten minste een halve tot een volledige arbeidskracht, met aannemelijk perspectief op volwaardigheid;
91
regionaal
waterbergingsgebied:
gebied dat noodzakelijk is om wateroverlast uit regionale watersystemen tegen te gaan;
92
rijbak:
een onoverdekte voorziening bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden;
93 ruimtelijke eenheid:
complex van bij elkaar behorende bouwwerken;
94 rustende boer:
een voormalig
agrarisch bedrijfshoofd, die zijn bedrijf aan een ander heeft overgedragen,
doch die gezien zijn leeftijd en om de aanloopmoeilijkheden voor de ander die
het bedrijf heeft overgenomen, mee te overwinnen, nog enige tijd in het bedrijf
blijft werken;
95
seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub al dan niet in combinatie met elkaar;
96 schuilgelegenheid:
een bouwwerk waarin vee kan schuilen, welke aan minimaal één zijde open is;
97
stacaravans:
onderkomens, onder welke benaming ook aangeduid, die uitsluitend of in hoofdzaak dienen of kunnen dienen tot de woondag- of nachtverblijf van een of meer personen, en die door de aanwezigheid van een chassis, assenstelsel en wielen wel over een korte afstand naar een vaste standplaats kunnen worden verreden, doch niet bestemd zijn om regelmatig en op normale wijze op de verkeerswegen als een aanhangsel van een personenauto te worden voortbewogen.
Ook indien deze onderkomens wegens daaraan of daarbij aangebrachte wijzigingen of voorzieningen niet of niet meer geschikt zijn om te worden verreden, worden zij aangemerkt als stacaravan;
98
stagiair:
iemand die als onderdeel van een opleiding ervaring komt opdoen op de werkvloer;
99
statische opslag:
(binnen)opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, die niet bestemd zijn voor handel. Hieronder worden onder andere verstaan (seizoens)stalling van (antieke) auto’s, boten, caravans, campers en dergelijke;
100 teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen in, op of boven de
grond, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden)
open- of vollegronds tuinbouwbedrijf(stak),
boom- of vaste plantenteeltbedrijf(stak) en die gebruikt worden om de
bedrijfsvoering te optimaliseren; hierdoor vindt (een deel van) de productie
onder meer gecontroleerde omstandigheden plaats, waardoor gezorgd kan worden
voor een verbetering van de productiekwaliteit en/of arbeidsomstandigheden,
teeltvervroeging of –verlating en het terugdringen van
gewasbeschermingsmiddelen en meststoffengebruik. Teeltondersteunende
voorzieningen worden onderverdeeld in tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen,
permanente grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen en permanente
niet-grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen;
101
tijdelijke teeltondersteunende
voorzieningen:
teeltondersteunende voorzieningen die op dezelfde locatie gebruikt kunnen worden zo lang de teelt dit vereist, met een maximum van 6 maanden. Deze tijdelijke voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden onder andere verstaan folies, insectengaas, acryldoek, wandelkappen, schaduwhallen, hagelnetten;
102
permanente
grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen:
permanente teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd worden gebruikt. Deze voorzieningen hebben een directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden onder andere verstaan: boomteelthekken en voorzieningen voor verwarming van aspergebedden.
103
permanente niet-grondgerelateerde teeltondersteunende
voorzieningen:
permanente teeltondersteunende voorzieningen die voor onbepaalde tijd worden gebruikt. Deze voorzieningen hebben geen directe relatie met het grondgebruik. Hieronder worden onder andere verstaan: containervelden, bakken op stellingen en regenkappen;
104 teeltondersteunende
kassen:
teeltondersteunende voorzieningen, bestaande uit een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Hieronder vallen ook schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 m);
105
uitbouw:
een uitbreiding van het bestaande hoofdgebouw, waarbij geen sprake is van een afzonderlijke ruimte;
106
VAB:
voormalige agrarische bedrijfslocatie: een agrarisch of niet-agrarisch bouwvlak waarop in het verleden een agrarisch bedrijf werd uitgeoefend, en waarvan de bedrijfsgebouwen nog geheel of gedeeltelijk bestaan;
107
verblijfsrecreatie:
het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning c.q. hoofdverblijf, waarbij ten minste een nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen;
108
verbrede landbouw:
activiteiten bij een agrarisch bedrijf die
voortvloeien uit de agrarische bedrijfsvoering en die ten dienste staan van het
agrarische bedrijf zoals agro-toerisme, agrarisch natuurbeheer, bewerking en
waardevermeerdering van ter plaats geproduceerde producten,
productiegebonden/ondergeschikte detailhandel en zorgboerderijen;
109 verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;
110
verwevingsgebied:
het, op basis van de begrenzing in het reconstructieplan, als zodanig aangeduide gebied;
111 voorgevellijn:
de denkbeeldige lijn die strak langs de
voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse
perceelsgrenzen;
112
volwaardig
agrarisch bedrijf:
volwaardig agrarisch bedrijf: bedrijf met de
omvang van ten minste één
volwaardige arbeidskracht met een daarbij
passende arbeidsomvang en
een daaruit te verwachten redelijk inkomen;
113 vormverandering:
wijziging van de begrenzing van een bouwvlak
zonder dat dit gepaard gaat met een vergroting van de oppervlakte;
114 water:
al het oppervlakte water zoals sloten,
greppels, (infiltraties)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als
deze incidenteel of structureel droogvallen;
115 waterhuishoudkundige
voorzieningen:
voorzieningen, die nodig zijn ten behoeve
van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en
waterkwaliteit;
116
werk:
een constructie geen gebouw of bouwwerk zijnde;
117
woning:
een complex van ruimten, geschikt en
bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;
118
woonboerderij:
een gebouw dat bestaat uit een (voormalige) agrarische bedrijfswoning met de in hetzelfde gebouw opgenomen (voormalige) bedrijfsruimten, waarbij woon- en stalgedeelte van oudsher aan elkaar verbonden zijn (bijvoorbeeld langgevelboerderij).
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het op dat bouwperceel voorkomende bouwwerk;
de afstand tot de weg:
de afstand van de bebouwing tot de as van de weg;
het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken tezamen;
de bovenkant Spoorstaaf (BS):
de hoogte van de bovenkant van de laagste spoorstaaf;
de breedte, diepte c.q. lengte van een
bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren;
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
peil:
a voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg;
b in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
agrarische
doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende
voorzieningen;
b
verharde
en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
c
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
d
een minicamping
met maximaal 15 standplaatsen ter plaatse van de aanduiding ‘kampeerterrein’;
e
een houtsingel
ter plaatse van de aanduiding ‘houtsingel’;
f
een landschapselement
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch –
landschapselement’;
g
een veldschuur
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – veldschuur’;
h
extensief
recreatief medegebruik;
i
tijdelijke
teeltondersteunende voorzieningen;
j
permanente
niet-grondgebonden teeltondersteunende voorzieningen ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - permanente teeltondersteunende
voorzieningen’;
k
behoud,
herstel en ontwikkeling van de ecologische verbindingszone ter plaatse van de
aanduiding ‘ecologische verbindingszone’.
3.2.1
Gebouwen
Op de gronden binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden
gebouwd.
3.2.2
Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Er zijn uitsluitend tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, met
uitzondering van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van
fruitteelt waarvoor geen maximale bouwhoogte geldt.
Op de gronden binnen deze bestemming mag niet ondergronds worden gebouwd.
3.2.4 Veldschuren
Voor het bouwen van veldschuren geldt de volgende bepaling:
a
Bestaande
veldschuren zijn toegestaan buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke vorm van agrarisch – veldschuur’ tot een bouwhoogte van 5,5 m.
3.3.1 Omgevingsvergunning schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels voor het
bouwen van schuilgelegenheden ten behoeve van agrarisch gebruik, onder de
volgende bepalingen:
a
Schuilgelegenheden
zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van agrarisch gebruik.
b
De
schuilgelegenheden dienen noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische
bedrijfsvoering.
c
Het
aantal schuilgelegenheden mag niet meer bedragen dan 1 per 2,5 ha
agrarisch gebied.
d
De
oppervlakte per schuilgelegenheid mag niet meer bedragen dan 20 m².
e
De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
3.3.2 Omgevingsvergunning bouwen rijbakken
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels ten behoeve
van de bouw van rijbakken onder de volgende voorwaarden:
a
De
rijbak wordt gesitueerd direct grenzend aan het bestemmingsvlak van de
bestemmingen ‘Agrarisch - Bouwvlak’, ‘Bedrijf’ en ‘Wonen’.
b
De
oppervlakte niet meer mag bedragen dan 800 m².
c
De bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 1 m.
d
De
belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
e
De in
het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.4 Specifieke
gebruiksregels
3.4.1 Verboden gebruik
Als verboden gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:
a
de opslag van hooibalen;
b
het gebruik van gronden voor
kleinschalig kamperen.
3.4.2 Tijdelijke
teeltondersteunende voorzieningen
Het gebruik van de
gronden ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen is
toegestaan.
3.5
Afwijking van de gebruiksregels
3.5.1 Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van de gebruiksregels voor het realiseren van kleinschalig kamperen,
waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
Het
aantal kampeermiddelen per agrarisch bedrijf of woning mag niet meer bedragen
dan 15.
b
In
afwijking van het bepaalde onder a mag het aantal kampeermiddelen ter plaatse
van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ niet meer bedragen dan 25.
c
De
oppervlakte niet meer mag bedragen dan 0,5 ha.
d
Kampeermiddelen
zijn uitsluitend toegestaan grenzend aan de bestemming ‘Agrarisch - Bouwvlak’
of ‘Wonen’.
3.6
Omgevingsvergunning voor het
aanleggen
Het is verboden zonder of in
afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen wegen, paden, of parkeerterreinen aan te
leggen of te verharden of andere oppervlakteverhardingen, anders dan
containervelden aan te brengen, voor zover groter dan 100 m² per perceel.
Het in 3.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud betreffen dan wel van ondergeschikte betekenis zijn en/of voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
De in 3.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan
slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het
behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurlijke
waarden van de gronden en de uitbreiding van verhard oppervlak plaatsvindt
volgens het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen.
3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Bouwen permanente grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de bouw van permanente grondgerelateerde teeltondersteunende
voorzieningen, onder de volgende voorwaarden:
a
De bouwhoogte
van permanente grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen mag niet
meer bedragen dan 5 m.
b
Uitbreidingen
van het verhard oppervlak dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden.
3.7.2 Bouwen permanente niet-grondgerelateerde teeltondersteunende
voorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de bouw van permanente niet-grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen onder de
volgende voorwaarden:
a
De
bouwhoogte van permanente niet-grondgerelateerde teeltondersteunende
voorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 m.
b
Permanente
niet-grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend
toegestaan grenzend aan de bestemming ‘Agrarisch - Bouwvlak’.
c
Uitbreidingen
van het verhard oppervlak dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden.
3.7.3
Bouwen permanente teeltondersteunende
kassen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te
wijzigen ten behoeve van de bouw van permanente teeltondersteunende kassen onder de volgende voorwaarden:
a
De
bouwhoogte van permanente teeltondersteunende kassen mag niet meer bedragen dan
5 m.
b
Vooraf
dient advies ingewonnen te worden bij de AAB.
c
Permanente
teeltondersteunende kassen zijn uitsluitend toegestaan grenzend aan de bestemming
‘Agrarisch - Bouwvlak’.
d
De
oppervlakte aan permanente teeltondersteunende kassen mag niet meer bedragen
dan 5.000 m².
e
Uitbreidingen
van het verhard oppervlak dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden.
3.7.4 Vormverandering
bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Bouwvlak’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te
wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch
Bedrijf’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
De
wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast gelijktijdig met de
wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming ‘Agrarisch - Bouwvlak’ met
uitzondering van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven.
b
De
totale oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot.
c
De in
de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden
aangetast.
d
Er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de
bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
e
Er
mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
3.7.5 Vergroting bestemmingsvlak ‘Agrarisch
- Bouwvlak’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te
wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch -
Bouwvlak’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
Voor
grondgebonden agrarische bedrijven geldt, naast de voorwaarden genoemd in sub
e, dat vergroting van het bestemmingsvlak is toegestaan.
b
Voor
intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding ´intensieve veehouderij´
geldt, naast de voorwaarden zoals genoemd onder e, dat:
1 ter plaatse van de aanduiding ‘Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied’ vergroting niet is toegestaan;
2 ter plaatse van de aanduiding ‘Reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ vergroting uitsluitend is toegestaan tot 1,5 ha op een duurzame locatie, conform de provinciale handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor de intensieve veehouderij zoals opgenomen in de bijlage, waarbij ten minste 10% van het bouwvlak aangewend wordt voor een goede landschappelijke inpassing;
3
ter
plaatse van de aanduiding ‘Reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ eenmalige vergroting
tot 1 januari 2013 uitsluitend is toegestaan voor bouwvlakken met een bestaand
bouwvlak van 1,5 ha of meer en die
geheel zijn benut om te kunnen voldoen aan de huisvestigeisen voortvloeiend uit
het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij en uit de op grond van de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren gestelde eisen.
c
Voor
glastuinbouwbedrijven ter plaatse van de aanduiding ´glastuinbouw´ geldt, naast
de voorwaarden zoals genoemd onder e, dat vergroting van het bestemmingsvlak is
toegestaan tot een maximum van 4 ha, waarvan niet meer dan 3 ha uit kassen mag
bestaan.
d
Voor
overige niet grondgebonden bedrijven zoals aangeduid naast de voorwaarden
genoemd in sub e, geldt dat vergroting van het bestemmingsvlak is toegestaan
tot een maximum van 1,5 ha.
e
Naast
de hiervoor per type agrarisch bedrijf aangegeven voorwaarden, gelden in het
algemeen de volgende voorwaarden:
1
de
vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische
bedrijfsontwikkeling van een reëel bedrijf;
2
de
vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bestemmingsvlak;
3
er
sprake is van een voldoende landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing
op basis van een erfbeplantingsplan;
4
er
mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen;
5
vooraf
dient advies ingewonnen te worden bij de AAB;
6
uitbreidingen
van het verhard oppervlak dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden.
3.7.6 Wijziging naar Bos of Natuur
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Bos’ of ‘Natuur’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van bos en/of natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals dat voor de ecologische hoofdstructuur (EHS) ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – natuurontwikkelingsgebied’, een ecologische verbindingszone (EVZ) ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’, het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie buiten de Ecologische HoofdStructuur (EHS).
b De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarden, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
3.7.7 Wijziging naar Water
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Water’ waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals dat voor de ecologische hoofdstructuur (EHS) ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – natuurontwikkelingsgebied’, een ecologische verbindingszone (EVZ) ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’, het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie buiten de Ecologische HoofdStructuur (EHS).
b De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarde, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
c De wijziging is uitsluitend toegestaan na afstemming met de waterbeheerder.
De voor ' Agrarisch - Bouwvlak' aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a
grondgebonden
agrarische bedrijven met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
-
'intensieve
veehouderij' tevens intensieve veehouderijen zijn toegestaan;
-
'glastuinbouw'
tevens glastuinbouwbedrijven zijn toegestaan;
-
‘paardenhouderij’
tevens paardenhouderijen zijn toegestaan;
-
‘specifieke
vorm van agrarisch – agrarisch technisch hulpbedrijf’ tevens agrarisch
technische hulpbedrijven zijn toegestaan;
waarbij niet meer dan één bedrijf
aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak;
b
één
bedrijfswoning, waarbij:
1
ter
plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden' het aantal
bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan is aangegeven;
2
ter
plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning uitgesloten’ zijn geen
bedrijfswoningen toegestaan;
c
aan
een paardenhouderij ondergeschikte horeca;
d
productiegebonden
detailhandel, waarbij de totale gezamenlijke verkoopvloeroppervlakte per
agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 100 m²;
e
recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en
ontbijt waarbij de totale
gezamenlijke vloeroppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan
5 eenheden met in totaal een maximum oppervlakte van 500 m². Ter plaatse
van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ geldt een maximum van 600 m²;
f
trekkershutten tot een maximum van 30 m²;
g
plattelandskamers tot een maximum van 50 m² per kamer
tot een maximum van 300 m²;
h
kleinschalig kamperen, waarbij het aantal
kampeermiddelen per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 15 en niet
meer dan 25 ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’;
i statische opslag, waarbij de totale gezamenlijke oppervlakte per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 1.000 m² en ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ en de aanduiding ‘opslag’ niet meer mag bedragen dan 2.000 m²;
j een caravanstalling ter plaatse van de aanduiding ‘caravanstalling’, waarvan de totale oppervlakte aan inpandige caravanopslag in de bedrijfsgebouwen niet meer mag bedragen dan 1.750 m² alsmede buitenopslag voor maximaal 20 caravans ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – caravanstalling buiten’;
k
behoud,
herstel en ontwikkeling van de ecologische verbindingszone ter plaatse van de
aanduiding ‘ecologische verbindingszone’;
l
aan huis
verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit;
m
paden en wegen en
parkeervoorzieningen;
n
water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
o
landschappelijke
inpassing van het ter plaatse gevestigd agrarisch bedrijf ter plaatse van de
aanduiding ‘groen’;
p
groenvoorzieningen.
4.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van bouwwerken gelden in het algemeen de volgende
bepalingen:
a
Per bestemmingsvlak is bebouwing ten behoeve van niet
meer dan één agrarisch bedrijf toegestaan, indien tussen bestemmingsvlakken de
aanduiding ‘relatie’ is aangegeven worden deze bestemmingsvlakken aangemerkt
als één bestemmingsvlak.
b Het bestemmingsvlak mag volledig worden bebouwd, met dien verstande dat de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 15 m.
c Gebouwen worden gebouwd in de zijdelingse perceelsgrenzen of op een afstand van ten minste 5 m van de zijdelingse perceelgrenzen.
4.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende
bepalingen:
a
De
goothoogte mag niet meer bedragen dan 6 m.
b
De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 12 m.
c
Kassen
mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak en uitsluitend ten behoeve
van glastuinbouwbedrijven waarbij de goothoogte niet meer mag bedragen dan 5 m
en de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 7,5 m.
d
Het maximum
oppervlakte aan bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderijen in
extensiveringsgebieden ter plaatse van de aanduiding ‘reconstructiewetzone -
extensiveringsgebied’ mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van
de aanduiding ‘maximum oppervlakte’.
e
De
oppervlakte aan teeltondersteunende kassen bij bedrijven die niet zijn
aangeduid als ‘glastuinbouw’ mag niet meer bedragen dan 5.000 m², waarbij de bouwhoogte niet meer
mag bedragen dan 5 m.
f
In
afwijking van het bepaalde onder d zijn teeltondersteunende kassen niet
toegestaan op bestemmingsvlakken grenzend aan de bestemming ‘Agrarisch met waarden
- 3’ en/of ‘Agrarisch met waarden – 4’.
g
Bedrijfsgebouwen
van intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve
veehouderij’ mogen uit niet meer dan één bouwlaag bestaan.
4.2.3 Bedrijfswoningen (hoofdgebouwen)
Voor het bouwen van bedrijfswoningen (hoofdgebouwen) gelden de
volgende bepalingen:
a
Binnen elk bouwvlak mag het aantal bedrijfswoningen niet meer bedragen dan
één of in voorkomend geval niet meer dan het aangegeven aantal, met dien
verstande dat binnen een bouwvlak met de aanduiding ‘bedrijfswoning
uitgesloten’ geen bedrijfswoning is toegestaan.
b
De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m³ bedragen.
c
De goothoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 6 m.
d
De bouwhoogte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 10 m.
4.2.4 Aanbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
gelden de volgende bepalingen:
a Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
b
De
gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80 m².
c
De
goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
d
De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
e
De
afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer
bedragen dan 20 m.
f Bij afbraak van een bestaand(e) vrijstaand(e) bijgebouw(en) met een oppervlakte van meer dan 80 m², mag het in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijgebouwen c.q. bijgebouw met dien verstande dat het in sub b genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijgebouwen na afbraak mag niet meer bedragen dan 150 m².
4.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
bepalingen:
a De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
b
De bouwhoogte
van silo’s mag niet meer bedragen dan 12 m.
c
De
goothoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
d
De
bouwhoogte van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 7 m.
e
De
inhoud van mestsilo’s mag niet meer bedragen dan 2.500 m3.
f
De bouwhoogte
van sleufsilo’s mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
g
Mestsilo’s
en sleufsilo’s mogen uitsluitend achter de voorgevellijn worden gebouwd.
h
De
bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen
dan 3 m.
i
De
oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m².
a
Op plaatsen waar
hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens
ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten
behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
b
De verticale
diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
4.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van het bepaalde in:
a
Lid
4.2.1 onder b voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 15 m tot
de as van de weg mits hierdoor het stedenbouwkundig
beeld en de verkeersveiligheid niet worden aangetast.
b
Lid
4.2.1 onder c voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 5 m van de
zijdelingse perceelsgrenzen, mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld niet
wordt aangetast.
c
Lid 4.2.2
onder b en lid 4.2.5 onder b voor het bouwen van bedrijfsgebouwen en silo’s met
een hogere bouwhoogte tot maximaal 15 m, indien dit noodzakelijk is voor
een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
d
Lid 4.2.4
onder e voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van
de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige
inrichting van het perceel.
e
Lid 4.2.5 onder a
voor het bouwen van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van 3 m, mits deze
niet zijn gesitueerd voor de voorgevellijn van de bedrijfswoning en hierdoor
het stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet worden aangetast.
f
Lid 4.2.5 voor de bouw van onoverdekte
zwembaden waarbij geldt dat:
1
de afstand tot
de zijdelingse perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 5 m;
2
de oppervlakte
van het zwembad niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het
bouwperceel tot een maximum van 150 m².
3
het zwembad
uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de woning mag worden gesitueerd;
4
de belangen
van derden niet onevenredig worden geschaad;
5
de in het
gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
6
de bouwhoogte
van een zwembad niet meer bedraagt dan 0,5 m;
7
het
stedenbouwkundige beeld niet wordt aangetast.
g
Lid 4.2.6 voor het
bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw
of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig
worden aangepast.
4.3.2 Bouwwerken ten behoeve van
seizoensarbeiders
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 voor het plaatsen van stacaravans en
woonunits ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders onder de
volgende voorwaarden:
a
Huisvesting
van seizoensarbeiders is uitsluitend ten behoeve van het eigen bedrijf
toegestaan.
b
Woonunits
en/of stacaravans zijn toegestaan gedurende maximaal 6 maanden per
kalenderjaar. Na afloop dienen de woonunits en/of stacaravans te worden
verwijderd.
c
De
woonunits en/of stacaravans dienen te worden gebruikt voor de huisvesting van
personen, wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het
gebouw of terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.
d
De
woonunits en/of stacaravans dienen te worden geplaatst binnen het bestaande
bestemmingsvlak.
e
Per
bestemmingsvlak zijn maximaal 5 woonunits toegestaan.
f
De
oppervlakte van een woonunit mag maximaal 30 m² bedragen.
g
De
bouwhoogte van een woonunit mag maximaal 3 m bedragen.
h
Er
mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
i
Er
dient te worden voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
j
Er
dient te worden voldaan aan de geldende regelgeving.
k
De
oppervlakte aan bouwwerken ten behoeve van seizoensarbeiders, inclusief de
huisvesting in bestaande bedrijfsgebouwen zoals vermeld in lid 4.5.1, mag niet
meer bedragen dan 150 m².
4.3.3 Bouwwerken
ten behoeve van kampeermiddelen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.2 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van kampeermiddelen tot een oppervlakte van maximaal 20 m² en een bouwhoogte van maximaal 3 m.
4.4
Specifieke gebruiksregels
4.4.1 Strijdig
gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval
verstaan:
a Het inrichten van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de huisvesting van seizoensarbeiders.
b Het inrichten van bedrijfsgebouwen ten behoeve van de permanente huisvesting van stagiaires bij paardenhouderijen.
c Ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ mag ten hoogste één bouwlaag worden gebruikt voor het houden van dieren.
4.4.2 Ondergeschikte horeca
a Bij paardenhouderijen is ondergeschikte horeca toegestaan tot een maximum oppervlakte van 50 m².
4.4.3 Kleinschalig
kamperen
a
Het
aantal kampeermiddelen per agrarisch bedrijf mag niet meer bedragen dan 15.
b
In
afwijking van het bepaalde onder a mag het aantal kampeermiddelen ter plaatse
van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ niet meer bedragen dan 25.
4.4.4 Aan-huis-gebonden
beroepen
a Binnen de bestemming ‘Agrarisch – Bouwvlak’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
4.5 Afwijking van
de gebruiksregels
4.5.1 Huisvesting seizoensarbeiders in bestaande
bedrijfsgebouwen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1 onder a voor het huisvesten van
seizoensarbeiders in bestaande bedrijfsgebouwen, waarbij de volgende bepalingen
gelden:
a De omvang van de activiteit, inclusief de huisvesting in stacaravans en woonunits zoals opgenomen in lid 4.3.2, mag niet meer bedragen dan 150 m².
b
Gebruik van de
bedrijfsbebouwing voor de huisvesting van seizoensarbeiders is toegestaan
gedurende maximaal 6 maanden per kalenderjaar.
c
De
bedrijfsbebouwing dient te worden gebruikt voor de huisvesting van personen,
wier huisvesting daar ter plaatse gelet op de bestemming van het gebouw of
terrein noodzakelijk is vanwege een tijdelijk grote arbeidsbehoefte.
d
Er mogen geen
zelfstandige woningen ontstaan.
4.5.2 Huisvesting permanent verblijf stagiaires bij
paardenhouderijen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1 onder b voor het permanent
huisvesten van stagiaires bij paardenhouderijen in bestaande bedrijfsgebouwen,
waarbij de volgende bepalingen gelden:
a
De totale omvang
van de activiteit mag niet meer bedragen dan 150 m².
b
Het aantal
bewoningseenheden voor stagiaires mag per bedrijf niet meer bedragen dan 3.
c
Het verblijf
van de stagiaires dient ter plaatse noodzakelijk of wenselijk te zijn vanuit:
1
een oogpunt van
de bedrijfsvoering als paardenhouderij en daaraan rechtstreeks te dienste te
staan en
2
de opleiding
van de te huisvesten stagiair(es) in de paardenhouderij-sector of een daaraan
aantoonbaar gerelateerde bedrijfssector.
d
Er mogen geen
zelfstandige woningen ontstaan.
4.5.3 Verbrede landbouw en nevenactiviteiten
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van
het bepaalde in lid 4.1 onder a voor
verbrede landbouw en nevenactiviteiten, waarbij de volgende bepalingen gelden:
a De agrarische functie op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar blijft.
b Nevenactiviteiten dienen te zijn gerelateerd aan de agrarische functie op het perceel.
c Voor verbrede landbouw en nevenactiviteiten geldt dat de volgende functies bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan:
1 agrarisch technisch hulpbedrijven, agrarische verwante bedrijven en niet aan het buitengebied gebonden bedrijven/functies tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 400 m², mits gelegen grenzend aan ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch met waarden – 1’en ‘Agrarisch met waarden – 2’. Ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ geldt een maximum van 600 m²;
2 zorgboerderijen, kinderboerderijen, sociale en educatieve voorzieningen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 150 m². Ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ geldt een maximum van 250 m²;
3 recreatieve doeleinden tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 150 m². Ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ geldt een maximum van 250 m².
d Ondergeschikte horeca is toegestaan bij de verbrede landbouw/neven-activiteiten zoals genoemd in sub b onder 2 en 3, waarbij de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50 m².
e Buitenopslag ten behoeve van de verbrede landbouw/nevenactiviteiten is niet toegestaan.
f De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
g De verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben, waarbij de parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden op eigen terrein.
h De verbrede landbouw en/of nevenactiviteit mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
4.6.1 Vormverandering
bestemmingsvlak 'Agrarisch - Bouwvlak'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te
wijzigen in een of meerdere aan deze bestemming grenzende bestemmingen 'Agrarisch',
'Agrarisch met Waarden - 1', 'Agrarisch met Waarden- 2', 'Agrarisch met waarden
– 3' ten behoeve van de vormverandering van het bestemmingsvlak van deze
bestemming, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
De
wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast gelijktijdig met de
wijzigingsbevoegdheid binnen de aangrenzende bestemming(en).
b
De
wijzigingsbevoegdheid is niet toegestaan ter plaatse van de aanduiding
‘intensieve veehouderij’ en ‘glastuinbouw’.
c
De
totale oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot.
d
De in
het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
e
Er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de
bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
4.6.2 Verwijderen van de aanduidingen ‘intensieve veehouderij’, en
‘glastuinbouw’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te
wijzigen in die zin dat de aangegeven aanduidingen ‘intensieve veehouderij’ of ‘glastuinbouw’
wordt verwijderd indien de betreffende intensieve veehouderij, of glastuinbouwbedrijf
ter plaatse is beëindigd en is omgeschakeld naar grondengebonden agrarische
bedrijfsvoering. Overtollige bebouwing dient te worden gesloopt.
4.6.3 Wijzigen naar bestemming
'Wonen'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te
wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige agrarische
bedrijfswoning betreft en indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a Wijziging vindt gelijktijdig plaats met wijziging van de overige gronden naar de
bestemming Agrarisch, Agrarisch met Waarden - 1, Agrarisch met Waarden - 2,
Agrarisch met Waarden - 3 waarbij deze worden bestemd overeenkomstig de genoemde aangrenzende
bestemmingen.
b
Het
agrarisch bedrijf ter plaatse dient te zijn beëindigd.
c
Hervestiging
van een agrarisch bedrijf is niet mogelijk en/of wenselijk.
d
De oppervlakte
bijgebouwen bij de woning dient door sloop van overtollige bebouwing
teruggebracht te worden tot 100 m², waarbij cultuurhistorisch
waardevolle gebouwen gehandhaafd dienen te blijven, tenzij toepassing wordt
gegeven aan de regeling in lid h.
e
De
vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de
bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische)
bedrijven.
f
De
nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een
milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
g
De in
het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
h
Indien
het bestemmingsvlak ligt ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’
geldt dat bij sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing, ofwel 10% van de
oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de
inhoud van de woning tot een maximum van 900 m3 ofwel 10% van de
oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de
maximale oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 160 m².
Bij bestemmingsvlakken gelegen
buiten de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ geldt dat bij sloop van de
overtollige bedrijfsbebouwing, ofwel 10% van de oppervlakte van de overtollige
bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een
maximum van 900 m3 ofwel 10% van de oppervlakte van de
overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakte
aan bijgebouwen tot een maximum van 100 m².
4.6.4 Boerderijsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te
wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de splitsing van de
voormalige agrarische bedrijfswoning in twee woningen indien voldaan wordt aan
de volgende voorwaarden:
a
Splitsing
is alleen toegestaan voor cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse
van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ en rijksmonumenten en/of
gemeentelijke monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
bouwaanduiding – rijksmonument’ en/of de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding
– gemeentelijk monument’, mits
het agrarische bedrijf wordt beëindigd.
b
Het
slopen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de
aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ is niet toegestaan.
c
Voldaan
dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
d
De
vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de
bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische)
bedrijven.
e
De
nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een
milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
4.6.5 Wijziging ten behoeve van recreatieve voorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een bestemming ten behoeve van recreatieve voorzieningen in de vorm van dag-/verblijfsrecreatie indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
De oppervlakte
aan recreatieve voorzieningen per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient
door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 500 m²,
waarbij cultuurhistorische waardevolle gebouwen gehandhaafd dienen te blijven.
b
In afwijking
van het bepaalde onder a geldt dat indien het bestemmingsvlak ligt ter plaatse
van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ de oppervlakte aan recreatieve
voorzieningen mag worden vermeerderd met 10% van de oppervlakte aan te slopen
overtollige bedrijfsgebouwen tot een maximum van 750 m².
c
Hergebruik van
de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer
mogelijk is.
d
Ondergeschikte horeca is toegestaan tot een maximale
oppervlakte van 50 m².
e
De in het
gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
f
De vestiging van recreatieve voorzieningen mag geen onevenredige
publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
g
De vestiging van de recreatieve voorzieningen mag geen
onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden
van omliggende (agrarische) bedrijven.
h
Voor ontwikkelingen grenzend aan de bestemming
‘Agrarisch met waarden – 3’ of ‘Agrarisch met waarden – 4’ dient de provinciale
commissie recreatie en toerisme om advies gevraagd te worden.
i
Voor omliggende woningen dient een aanvaardbaar woon-
en leefklimaat gegarandeerd te blijven.
4.6.6 Wijziging ten behoeve van opslag
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een bestemming ten behoeve van de opslag van goederen indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De opslag dient zich te beperken tot statische opslag in bestaande gebouwen waarbij buitenopslag niet is toegestaan.
b Hergebruik van de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer mogelijk is.
c De gezamenlijke oppervlakte voor opslag per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie mag niet meer bedragen dan 1.000 m², waarbij opslag in kassen niet is toegestaan.
d Opslag is niet toegestaan op locaties grenzend aan de bestemmingen ‘Agrarisch met Waarden – 4’, ‘Bos’ of ‘ Natuur’.
e De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
f De opslag mag geen publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
g Detailhandel is niet toegestaan.
4.6.7 Wijziging ten behoeve van agrarisch technische
hulpbedrijven en/of agrarisch verwante bedrijven
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Bedrijf’ ten behoeve van het vestigen van agrarisch technische hulpbedrijven en/of agrarisch verwante bedrijven, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De vestiging is niet toegestaan op locaties grenzend aan de bestemming ‘Agrarisch met waarden - 4’, ‘Bos’ en/of ‘Natuur’ alsmede gronden grenzend aan de bestemming ‘Agrarisch met waarden – 3’ en ‘Agrarisch met waarden - 4’
b
Hergebruik van
de gronden ten behoeve van agrarische doeleinden redelijkerwijs niet langer
mogelijk is.
c Het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot.
d
De oppervlakte
aan bedrijvigheid per vrijgekomen agrarische bedrijfslocatie dient door sloop
van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 400 m², waarbij
cultuurhistorische waardevolle gebouwen gehandhaafd dienen te blijven.
e
In afwijking
van het bepaalde onder d dient, ter plaatse van de aanduiding
‘bebouwingsconcentratie’, de oppervlakte aan bedrijvigheid mag worden
vermeerderd met 10% van de oppervlakte aan te slopen overtollige bedrijfsgebouwen
tot een maximum van 600 m².
f De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
g Buitenopslag is niet toegestaan.
h De opslag mag geen publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
4.6.8 Wijziging ten behoeve van paardenhouderij
Burgemeester
en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de
vestiging van een paardenhouderij indien voldaan wordt aan de volgende
voorwaarden:
a
De vestiging is niet
toegestaan op locaties gelegen in of nabij de bestemming ‘Agrarisch met waarden -
4, ‘Bos’
en/of ‘Natuur’.
b
Het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot.
c
De
paardenhouderij mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende
werking tot gevolg hebben.
d
De in
het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
e
Buitenopslag
en detailhandel zijn niet toegestaan.
f
Ondergeschikte
horeca is toegestaan tot een maximum oppervlakte van 50 m².
4.6.9 Wijziging ten behoeve van
niet aan het buitengebied gebonden functies
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen
in de bestemming ‘Bedrijf’ ten behoeve van het vestigen
van niet aan het buitengebied gebonden functies indien wordt voldaan aan de
volgende voorwaarden:
a
Vestiging is
uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ conform
de ‘Gebiedsvisie voor bebouwingsconcentraties’ zoals vastgesteld in de
raadsvergadering van PM.
b
De oppervlakte
aan niet aan het buitengebied gebonden bedrijvigheid per vrijgekomen agrarische
bedrijfslocatie dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te
worden tot 400 m² waarbij cultuurhistorisch waardevolle gebouwen gehandhaafd
dienen te blijven.
c
In afwijking
van het bepaalde onder b geldt dat indien het bestemmingsvlak ligt ter plaatse
van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ de oppervlakte aan niet aan het
buitengebied gebonden functies mag worden vermeerderd met 10% van de oppervlakte
aan te slopen overtollige bedrijfsgebouwen tot een maximum van 600 m².
d De vestiging is niet toegestaan op locaties grenzend aan de bestemming ‘Bos’ en/of ‘Natuur’.
e De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
f De niet buitengebied gebonden functie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
g Detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte functie bij de te vestigen hoofdfunctie tot een maximale oppervlakte van 25 m².
h Alleen bedrijven die voorkomen in categorie 1 en 2 in de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage bij deze regels) zijn toegestaan.
i Buitenopslag is niet toegestaan.
4.6.10 Wijziging naar Bos of
Natuur
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Bos’ of ‘Natuur’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van bos en/of natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals dat voor de ecologische hoofdstructuur (EHS) ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – natuurontwikkelingsgebied’ of de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – natuurontwikkelingsgebied’, een ecologische verbindingszone (EVZ) ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’, het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie buiten de Ecologische HoofdStructuur (EHS).
b De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarden, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
De voor 'Agrarisch met waarden – 1' aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a
agrarische
doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende
voorzieningen;
b
tijdelijke
teeltondersteunende voorzieningen;
c
verharde
en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
d
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e
extensief
recreatief medegebruik;
f
behoud,
herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het
bijzonder voor:
- cultuurhistorisch waardevolle akkers, ter
plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – cultuurhistorisch
waardevolle akker´;
- cultuurhistorische waardevolle gebieden ter
plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – cultuurhistorisch
waardevol gebied´.
g
landschapselement
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden –
landschapselement’;
h
behoud,
herstel en ontwikkeling van de ecologische verbindingszone ter plaatse van de
aanduiding ‘ecologische verbindingszone’.
5.2.1 Gebouwen
Op de gronden binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden
gebouwd.
5.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Er zijn uitsluitend tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
toegestaan, waarbij de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, met
uitzondering van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van
fruitteelt waarvoor geen maximale bouwhoogte geldt.
Op de gronden binnen deze bestemming mag niet ondergronds worden gebouwd.
5.3.1 Omgevingsvergunning schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels voor het
bouwen van schuilgelegenheden ten behoeve ven agrarisch gebruik, onder de
volgende bepalingen:
a
Schuilgelegenheden
zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van agrarisch gebruik.
b
De
schuilgelegenheden dienen noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische
bedrijfsvoering.
c
Het
aantal schuilgelegenheden mag niet meer bedragen dan 1 per 2,5 ha
agrarisch gebied.
d
De
oppervlakte per schuilgelegenheid mag niet meer bedragen dan 20 m².
e
De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
5.3.2 Omgevingsvergunning bouwen rijbakken
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels ten behoeve
van de bouw van rijbakken onder de volgende voorwaarden:
a
De
rijbak wordt gesitueerd direct grenzend aan het bestemmingsvlak van de
bestemmingen ‘Agrarisch - Bouwvlak’, ‘Bedrijf’ en ‘Wonen’.
b
De
oppervlakte niet meer mag bedragen dan 800 m².
c
De bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 1 m.
d
De
belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
e
De in
het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.
5.4 Specifieke
gebruiksregels
5.4.1 Verboden gebruik
Als verboden gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:
a
de opslag van hooibalen;
b
het gebruik van de gronden voor
kleinschalig kamperen.
5.4.2 Tijdelijke
teeltondersteunende voorzieningen
Het gebruik van de
gronden ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen is
toegestaan.
5.5.1 Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van de gebruiksregels voor het realiseren van kleinschalig kamperen,
waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
Het
aantal kampeermiddelen per agrarisch bedrijf of woning mag niet meer bedragen
dan 15.
b
In
afwijking van het bepaalde onder a mag het aantal kampeermiddelen ter plaatse
van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ niet meer bedragen dan 25.
c
De
oppervlakte niet meer mag bedragen dan 0,5 ha.
d
Kampeermiddelen
zijn uitsluitend toegestaan grenzend aan de bestemming ‘Agrarisch - Bouwvlak’
of ‘Wonen’.
5.6.1
Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke
vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorische waardevolle akker’:
-
het verzetten
of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de
maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
-
het omzetten
van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,60 m onder maaiveld;
-
het aanleggen,
dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van)
oppervlaktewateren;
-
het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en
ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
-
het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of
ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
-
het aanleggen of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand of dieper dan
0,45 m onder maaiveld wortelend houtgewas met agrarische productiefunctie;
-
het verwijderen van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in
greppels, sloten, steilrand en het
verwijderen van paden of onverharde wegen;
-
het aanleggen
en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 100 m² per perceel;
b
Ter
plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden -
cultuurhistorische waardevol gebied':
-
het verzetten
of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de
maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
-
het aanleggen,
dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van)
oppervlaktewateren;
-
het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en
ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
-
het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of
ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
-
het verwijderen
van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand
en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
-
het aanleggen
en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 100 m² per perceel.
c
Ter
plaatse van de aanduiding ecologische verbindingszone':
-
het aanleggen
en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 100
m² per perceel.
5.6.2 Uitzonderingen
Het in lid 5.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken
en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
5.6.3 Toelaatbaarheid
De in lid 5.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de
ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij
het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische
waardevol gebied.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Bouwen permanente grondgerelateerde teeltondersteunende
voorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de bouw van permanente
grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen onder de volgende
voorwaarden:
a
De bouwhoogte
van permanente grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen mag niet
meer bedragen dan 5 m.
b
Uitbreidingen
van het verhard oppervlak dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden.
c
De in
het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
5.7.2 Bouwen permanente niet-grondgerelateerde teeltondersteunende
voorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de bouw van permanente niet-grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen onder de
volgende voorwaarden:
a
De
bouwhoogte van permanente niet-grondgerelateerde teeltondersteunende
voorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 m.
b
Permanente
niet-grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend
toegestaan grenzend aan de bestemming ‘Agrarisch - Bouwvlak’.
c
Uitbreidingen
van het verhard oppervlak dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden.
d
De in
het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
5.7.3
Bouwen permanente teeltondersteunende
kassen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te
wijzigen ten behoeve van de bouw van permanente teeltondersteunende kassen onder de volgende voorwaarden:
a
De
bouwhoogte van permanente teeltondersteunende kassen mag niet meer bedragen dan
5 m.
b
Vooraf
dient advies ingewonnen te worden bij de AAB.
c
Permanente
teeltondersteunende kassen zijn uitsluitend toegestaan grenzend aan de bestemming
‘Agrarisch - Bouwvlak’.
d
De
oppervlakte aan permanente teeltondersteunende kassen mag niet meer bedragen
dan 5.000 m².
e
Uitbreidingen
van het verhard oppervlak dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden.
f
De in
het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
5.7.4 Vormverandering
bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Bouwvlak’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te
wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch
Bedrijf’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
De
wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast gelijktijdig met de
wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming ‘Agrarisch - Bouwvlak’. met
uitzondering van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven.
b
De
totale oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot.
c
De in
de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden
aangetast.
d
Er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de
bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
e
Er
mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
5.7.5 Vergroting bestemmingsvlak ‘Agrarisch
- Bouwvlak’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen
ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Bouwvlak’,
waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
Voor
grondgebonden agrarische bedrijven geldt, naast de voorwaarden genoemd in sub
e, dat vergroting van het bestemmingsvlak is toegestaan.
b
Voor
intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding ´intensieve veehouderij´
geldt, naast de voorwaarden zoals genoemd onder e, dat:
1
ter
plaatse van de aanduiding ‘Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied’
vergroting niet is toegestaan;
2
ter
plaatse van de aanduiding ‘Reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ vergroting
uitsluitend is toegestaan tot 1,5 ha op een duurzame locatie, conform de
provinciale handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor de
intensieve veehouderij zoals opgenomen in de bijlage, waarbij ten minste 10%
van het bouwvlak aangewend wordt voor een goede landschappelijke inpassing;
3
ter
plaatse van de aanduiding ‘Reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ eenmalige
vergroting tot 1 januari 2013 uitsluitend is toegestaan voor bouwvlakken met
een bestaand bouwvlak van 1,5 ha of meer en die geheel zijn benut om te kunnen
voldoen aan de huisvestigeisen voortvloeiend uit het Besluit ammoniakemissie
huisvesting veehouderij en uit de op grond van de Gezondheids- en welzijnswet
voor dieren gestelde eisen.
c
Voor
glastuinbouwbedrijven ter plaatse van de aanduiding ´glastuinbouw´ geldt, naast
de voorwaarden zoals genoemd onder e, dat vergroting van het bestemmingsvlak is
toegestaan tot een maximum van 4 ha, waarvan niet meer dan 3 ha uit kassen mag
bestaan.
d
Voor
overige niet grondgebonden bedrijven zoals aangeduid naast de voorwaarden
genoemd in sub e, geldt dat vergroting van het bestemmingsvlak is toegestaan
tot een maximum van 1,5 ha.
e
Naast
de hiervoor per type agrarisch bedrijf aangegeven voorwaarden, gelden in het
algemeen de volgende voorwaarden:
1
De vergroting
dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsontwikkeling
van een reëel bedrijf.
2
De vergroting
dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande bestemmingsvlak.
3
Er sprake
is van een voldoende landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis
van een erfbeplantingsplan.
4
Er mag
geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
5
Vooraf
dient advies ingewonnen te worden bij de AAB.
6
Uitbreidingen
van het verhard oppervlak dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden.
5.7.6 Wijziging naar Bos of Natuur
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Bos’ of ‘Natuur’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van bos en/of natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals dat voor de ecologische hoofdstructuur (EHS) ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – natuurontwikkelingsgebied’, een ecologische verbindingszone (EVZ) ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’, het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie buiten de Ecologische HoofdStructuur (EHS).
b De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarden, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
5.7.7 Wijziging naar Water
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Water’ waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals dat voor de ecologische hoofdstructuur (EHS) een ecologische verbindingszone (EVZ) ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’, het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie buiten de Ecologische HoofdStructuur (EHS), beekherstel, waterberging of waterzuivering.
b De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarde, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
c
De wijziging is uitsluitend toegestaan na afstemming
met de waterbeheerder.
De voor 'Agrarisch met waarden – 2' aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a
agrarische
doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende
voorzieningen;
b
verharde
en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
d
extensief
recreatief medegebruik;
e
behoud,
herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het
bijzonder voor:
-
landschapsontwikkelingsgebieden
ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden – landschapsontwikkelingsgebied´;
f
veldschuur
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden –
veldschuur’;
g
houtsingel
ter plaatse van de aanduiding ‘houtsingel’;
h
landschapselement
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden –
landschapselement’;
i
behoud,
herstel en ontwikkeling van de ecologische verbindingszone ter plaatse van de
aanduiding ‘ecologische verbindingszone’.
6.2.1 Gebouwen
Op de gronden binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden
gebouwd.
6.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde
Op de
gronden binnen deze bestemming mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde
worden gebouwd.
Op de gronden binnen deze bestemming mag niet ondergronds worden gebouwd.
6.2.4 Veldschuren
Voor het bouwen van veldschuren geldt de volgende bepaling:
a
Bestaande
veldschuren zijn toegestaan buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – veldschuur’ tot een bouwhoogte van
5,5 m.
6.3.1 Omgevingsvergunning schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels voor het
bouwen van schuilgelegenheden gelden de volgende bepalingen:
a
Schuilgelegenheden
zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van agrarisch gebruik.
b
De
schuilgelegenheden dienen noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische
bedrijfsvoering.
c
Het
aantal schuilgelegenheden mag niet meer bedragen dan 1 per 2,5 ha
agrarisch gebied.
d
De
oppervlakte per schuilgelegenheid mag niet meer bedragen dan 20 m².
e
De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m..
6.3.2 Omgevingsvergunning tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de
bouwregels voor het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen,
waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van tijdelijke
teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van fruitteelt waarvoor geen
maximale bouwhoogte geldt.
b
De in
de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden
aangetast.
6.3.3 Omgevingsvergunning bouwen rijbakken
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels ten behoeve
van de bouw van rijbakken onder de volgende voorwaarden:
a
De
rijbak wordt gesitueerd direct grenzend aan het bestemmingsvlak van de
bestemmingen ‘Agrarisch - Bouwvlak’, ‘Bedrijf’ en ‘Wonen’.
b
De
oppervlakte niet meer mag bedragen dan 800 m².
c
De bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 1 m.
d
De
belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
e
De in
het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.
6.4 Specifieke
gebruiksregels
Als verboden gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:
a
het gebruik van de gronden ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende
voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn;
b
het gebruik van de gronden ten behoeve van kleinschalig kamperen;
c
opslag van hooibalen.
6.5 Afwijking van de gebruiksregels
6.5.1 Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van de gebruiksregels voor het realiseren van kleinschalig kamperen,
waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
Het
aantal kampeermiddelen per agrarisch bedrijf of woning mag niet meer bedragen
dan 15.
b
In
afwijking van het bepaalde onder a mag het aantal kampeermiddelen ter plaatse
van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ niet meer bedragen dan 25.
c
De
oppervlakte niet meer mag bedragen dan 0,5 ha.
d
Kampeermiddelen
zijn uitsluitend toegestaan grenzend aan de bestemming Agrarisch - Bouwvlak of
Wonen.
6.5.2 Omgevingsvergunning tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van het bepaalde in lid 6.4 voor
het gebruik van de gronden voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
voor zover deze geen bouwwerken zijn, waarbij moet
worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De
in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden
aangetast.
6.6 Omgevingsvergunning voor het aanleggen
6.6.1
Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
Ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden -
landschapsontwikkelingsgebied’:
-
Het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en
ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie.
-
Het aanleggen
en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden.
b
Ter
plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone':
-
het aanleggen
en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 100
m² per perceel.
6.6.2 Uitzonderingen
Het in lid 6.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken
en werkzaamheden welke:
a
het
normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
6.6.3 Toelaatbaarheid
De in lid 6.6.1 genoemde omgevingsvergunning
kan slechts worden verleend,
indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de
ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
6.7.1 Bouwen permanente grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de bouw van permanente grondgerelateerde teeltondersteunende
voorzieningen onder de volgende voorwaarden:
a
De
bouwhoogte van permanente grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen
mag niet meer bedragen dan 5 m.
b
Uitbreidingen
van het verhard oppervlak dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden.
c
De in
het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
6.7.2 Bouwen permanente niet-grondgerelateerde teeltondersteunende
voorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de bouw van permanente niet-grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen onder de
volgende voorwaarden:
a
De
bouwhoogte van permanente niet-grondgerelateerde teeltondersteunende
voorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 m.
b
De
gezamenlijke oppervlakte van de permanente niet-grondgerelateerde
teeltondersteunende voorzieningen en het bouwvlak van het desbetreffende
agrarische bedrijf mag niet meer bedragen dan 1,5 ha.
c
Permanente
niet-grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend
toegestaan grenzend aan de bestemming ‘Agrarisch - Bouwvlak’.
d
Uitbreidingen
van het verhard oppervlak dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden.
e
De in
het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
6.7.3
Bouwen permanente teeltondersteunende
kassen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te
wijzigen ten behoeve van de bouw van permanente teeltondersteunende kassen onder de volgende voorwaarden:
a
De
bouwhoogte van permanente teeltondersteunende kassen mag niet meer bedragen dan
5 m.
b
Vooraf
dient advies ingewonnen te worden bij de AAB.
c
Permanente
teeltondersteunende kassen zijn uitsluitend toegestaan grenzend aan de bestemming
‘Agrarisch - Bouwvlak’.
d
De
oppervlakte aan permanente teeltondersteunende kassen mag niet meer bedragen
dan 5.000 m².
e
Uitbreidingen
van het verhard oppervlak dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden.
f
De in
het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
6.7.4 Vormverandering
bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Bouwvlak’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te
wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch
Bedrijf’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
De
wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast gelijktijdig met de
wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming ‘Agrarisch - Bouwvlak’. met
uitzondering van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven.
b
De
totale oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot.
c
De in
de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden
aangetast.
d
Er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de
bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
e
Er
mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
6.7.5 Vergroting bestemmingsvlak ‘Agrarisch
- Bouwvlak’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te
wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch -
Bouwvlak’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
Voor
grondgebonden agrarische bedrijven geldt, naast de voorwaarden genoemd in sub d,
dat vergroting van het bestemmingsvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5
ha. Indien het bestaande bestemmingsvlak reeds meer bedraagt dan 1,5 ha mag dit
bestemmingsvlak worden vergroot met maximaal 15%.
b
Voor
intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding ´intensieve veehouderij´
geldt, naast de voorwaarden zoals genoemd onder d, dat:
1
ter
plaatse van de aanduiding ‘Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied’
vergroting niet is toegestaan;
2
ter
plaatse van de aanduiding ‘Reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ vergroting
uitsluitend is toegestaan tot 1,5 ha op een duurzame locatie, conform de
provinciale handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor de
intensieve veehouderij zoals opgenomen in de bijlage, waarbij ten minste 10%
van het bouwvlak aangewend wordt voor een goede landschappelijke inpassing;
3
ter
plaatse van de aanduiding ‘Reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ eenmalige
vergroting tot 1 januari 2013 uitsluitend is toegestaan voor bouwvlakken met
een bestaand bouwvlak van 1,5 ha of meer en die geheel zijn benut om te kunnen
voldoen aan de huisvestigeisen voortvloeiend uit het Besluit ammoniakemissie huisvesting
veehouderij en uit de op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
gestelde eisen.
c
Voor
overige niet grondgebonden bedrijven zoals aangeduid naast de voorwaarden
genoemd in sub d, geldt dat vergroting van het bestemmingsvlak is toegestaan
tot een maximum van 1,5 ha. Indien het bestaande bestemmingsvlak reeds meer
bedraagt dan 1,5 ha mag dit bestemmingsvlak worden vergroot met maximaal 15%.
d
Naast
de hiervoor per type agrarisch bedrijf aangegeven voorwaarden, gelden in het
algemeen de volgende voorwaarden:
1
De
vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische
bedrijfsontwikkeling van een reëel bedrijf.
2
De
vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande
bestemmingsvlak.
3
Er
sprake is van een voldoende landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing
op basis van een erfbeplantingsplan.
4
Er
mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
5
Vooraf
dient advies ingewonnen te worden bij de AAB.
6
Uitbreidingen
van het verhard oppervlak dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden.
6.7.6 Wijziging naar Bos of Natuur
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Bos’ of ‘Natuur’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van bos en/of natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals dat voor de ecologische hoofdstructuur (EHS) ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – natuurontwikkelingsgebied’, een ecologische verbindingszone (EVZ) ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’, het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie buiten de Ecologische HoofdStructuur (EHS).
b De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarden, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
6.7.7 Wijziging naar Water
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Water’ waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals dat voor de ecologische hoofdstructuur (EHS) ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – natuurontwikkelingsgebied’, een ecologische verbindingszone (EVZ) ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’, het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie buiten de Ecologische HoofdStructuur (EHS), beekherstel, waterberging of waterzuivering.
b De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarde, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
c De wijziging is uitsluitend toegestaan na afstemming met de waterbeheerder.
De voor 'Agrarisch met waarden - 3' aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a
agrarische
doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende
voorzieningen;
b
verharde
en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
d
extensief
recreatief medegebruik;
e
behoud,
herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het
bijzonder voor:
-
cultuurhistorische
waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van
agrarisch met waarden – cultuurhistorisch waardevol gebied´;
f behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
-
kwetsbare
soorten ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden
– kwetsbare soorten´;
-
natuurontwikkelingsgebieden
ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden –
natuurontwikkelingsgebied´; behoud;
-
struweelvogels
ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden –
struweelvogels´;
-
ecologische
verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’;
g
veldschuur
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden –
veldschuur’;
h
houtsingel
ter plaatse van de aanduiding ‘houtsingel’;
i
landschapselement
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden –
landschapselement’;
j
behoud,
herstel en ontwikkeling van de ecologische verbindingszone ter plaatse van de
aanduiding ‘ecologische verbindingszone’.
a
Op de
gronden binnen deze bestemming mag zowel ondergronds als bovengronds niet
worden gebouwd.
b
In
afwijking van het bepaalde in sub a zijn bestaande veldschuren toegestaan
buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch
met waarden – veldschuur’ tot een bouwhoogte van 5,5 m.
7.3.1 Omgevingsvergunning schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels voor het
bouwen van schuilgelegenheden ten behoeve van agrarisch gebruik, onder de volgende
bepalingen:
a
Schuilgelegenheden
zijn uitsluitend toegestaan ten behoeve van agrarisch gebruik.
b
De
schuilgelegenheden dienen noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische
bedrijfsvoering.
c
Het
aantal schuilgelegenheden mag niet meer bedragen dan 1 per 2,5 ha
agrarisch gebied.
d
De
oppervlakte per schuilgelegenheid mag niet meer bedragen dan 20 m².
e
De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
7.3.2 Omgevingsvergunning tijdelijke teeltondersteunende
voorzieningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels voor het
bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve ven
agrarisch gebruik, onder de volgende bepalingen:
a
De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van tijdelijke
teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van fruitteelt waarvoor geen
maximale bouwhoogte geldt.
b De
oppervlakte mag niet meer bedragen dan 2 ha.
c De
in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden
aangetast.
7.3.3 Omgevingsvergunning bouwen rijbakken
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels ten behoeve
van de bouw van rijbakken onder de volgende voorwaarden:
a
De
rijbak wordt gesitueerd direct grenzend aan het bestemmingsvlak van de
bestemmingen ‘Agrarisch - Bouwvlak’, ‘Bedrijf’ en ‘Wonen’.
b
De
oppervlakte niet meer mag bedragen dan 800 m².
c
De bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer mag bedragen dan 1 m.
d
De
belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
e
De in
het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast.
7.4 Specifieke
gebruiksregels
Als verboden gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:
a
het gebruik van de gronden ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende
voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn;
b
opslag van hooibalen;
c
het gebruik van de gronden ten behoeve van kleinschalig kamperen.
7.5 Afwijking van de gebruiksregels
7.5.1 Omgevingsvergunning kleinschalig kamperen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van de gebruiksregels voor het realiseren van kleinschalig kamperen,
waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
Het
aantal kampeermiddelen per agrarisch bedrijf of woning mag niet meer bedragen
dan 15.
b
In
afwijking van het bepaalde onder a mag het aantal kampeermiddelen ter plaatse
van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ niet meer bedragen dan 25.
c
De
oppervlakte niet meer mag bedragen dan 0,5 ha.
d
Kampeermiddelen
zijn uitsluitend toegestaan grenzend aan de bestemming Agrarisch - Bouwvlak of
Wonen.
7.5.2 Omgevingsvergunning tijdelijke
teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van het bepaalde in lid 3.4 voor
het gebruik van de gronden voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
voor zover deze geen bouwwerken zijn,
waarbij
moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De
oppervlakte mag niet meer bedragen dan 2 ha.
b De
in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden
aangetast.
7.6
Omgevingsvergunning voor het
aanleggen
7.6.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
Ter
plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden -
cultuurhistorische waardevol gebied':
-
het verzetten
of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,60 m wordt gewijzigd of waarbij de
maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
-
het aanleggen,
dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van)
oppervlaktewateren;
-
het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en
landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
-
het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en
landschapselementen of ander opgaand houtgewas zonder agrarische
productiefunctie;
-
het verwijderen
van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand
en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
-
het aanleggen
en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 100 m² per perceel.
b
Ter
plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare
soorten':
-
het verzetten
of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de
maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
-
het omzetten
van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
-
het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van
drainage of bemaling;
-
het aanleggen,
dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van)
oppervlaktewateren;
-
het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en
landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
-
het aanleggen
of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand
houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
-
het aanleggen
of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand
of dieper dan 0,40 m wortelend
houtgewas met agrarische productiefunctie;
-
het verwijderen
van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand
en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
-
het aanleggen
en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 100 m² per perceel.
c
Ter
plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden –
natuurontwikkelingsgebied':
-
het verzetten
of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan
0,40 m wordt gewijzigd of
waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
-
het omzetten
van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
-
het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van
drainage of bemaling;
- het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
-
het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en
landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
- het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 100 m² per perceel.
d
Ter
plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden –
struweelvogels':
- het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
-
het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en
landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
-
het verwijderen
van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand
en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
-
het aanleggen
en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 100 m² per perceel.
e
Ter
plaatse van de aanduiding ecologische verbindingszone':
-
het aanleggen
en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 100
m² per perceel.
7.6.2 Uitzonderingen
Het in lid 7.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken
en werkzaamheden welke:
a
Het
normale onderhoud en/of gebruik betreffen.
b
Reeds
in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen
worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.6.3 Toelaatbaarheid
De in lid 7.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de
ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
7.7.1 Bouwen permanente grondgerelateerde teeltondersteunende
voorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de bouw van permanente grondgerelateerde teeltondersteunende
voorzieningen onder de volgende voorwaarden:
a
De
bouwhoogte van permanente grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen
mag niet meer bedragen dan 5 m.
b
Uitbreidingen
van het verhard oppervlak dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden.
c
De in
het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
7.7.2 Bouwen permanente niet-grondgerelateerde teeltondersteunende
voorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de bouw van permanente niet-grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen onder de
volgende voorwaarden:
a
Permanente
niet-grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend
toegestaan indien sprake is van een grondgebonden agrarisch bedrijf.
b
De
bouwhoogte van permanente niet-grondgerelateerde teeltondersteunende
voorzieningen mag niet meer bedragen dan 5 m.
c
De
gezamenlijke oppervlakte aan de permanente niet-grondgerelateerde
teeltondersteunende voorzieningen en het bouwvlak van het desbetreffende
agrarische bedrijf mag niet meer bedragen dan 1,5 ha.
d
Permanente
niet-grondgerelateerde teeltondersteunende voorzieningen zijn uitsluitend
toegestaan grenzend aan de bestemming ‘Agrarisch - Bouwvlak’.
e
Uitbreidingen
van het verhard oppervlak dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden.
f
De in
het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
7.7.3 Vormverandering
bestemmingsvlak ‘Agrarisch - Bouwvlak’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te
wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch
Bedrijf’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
De
wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast gelijktijdig met de
wijzigingsbevoegdheid binnen de bestemming ‘Agrarisch - Bouwvlak’ met
uitzondering van intensieve veehouderijen en glastuinbouwbedrijven.
b
De
totale oppervlakte van het bestemmingsvlak mag niet worden vergroot.
c
De in
de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden
aangetast.
d
Er
dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de
bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
e
Er
mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
7.7.4 Vergroting bestemmingsvlak ‘Agrarisch
- Bouwvlak’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te
wijzigen ten behoeve van de vergroting van het bestemmingsvlak ‘Agrarisch -
Bouwvlak’, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
Voor grondgebonden
agrarische bedrijven geldt, naast de voorwaarden genoemd in sub e, dat
vergroting van het bestemmingsvlak is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha.
Indien het bestaande bestemmingsvlak reeds meer bedraagt dan 1,5 ha mag dit
bestemmingsvlak worden vergroot met maximaal 15%.
b
Voor
intensieve veehouderijen ter plaatse van de aanduiding ´intensieve veehouderij´
geldt, naast de voorwaarden zoals genoemd onder e, dat:
1
ter
plaatse van de aanduiding ‘Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied’
vergroting niet is toegestaan;
2
ter
plaatse van de aanduiding ‘Reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ vergroting
uitsluitend is toegestaan tot 1,5 ha op een duurzame locatie, conform de
provinciale handleiding duurzame locaties en duurzame projectlocaties voor de
intensieve veehouderij zoals opgenomen in de bijlage, waarbij ten minste 10%
van het bouwvlak aangewend wordt voor een goede landschappelijke inpassing;
3
ter
plaatse van de aanduiding ‘Reconstructiewetzone - verwevingsgebied’ eenmalige
vergroting tot 1 januari 2013 uitsluitend is toegestaan voor bouwvlakken met
een bestaand bouwvlak van 1,5 ha of meer en die geheel zijn benut om te kunnen
voldoen aan de huisvestigeisen voortvloeiend uit het Besluit ammoniakemissie
huisvesting veehouderij en uit de op grond van de Gezondheids- en welzijnswet
voor dieren gestelde eisen.
c
Naast
de hiervoor per type agrarisch bedrijf aangegeven voorwaarden, gelden in het
algemeen de volgende voorwaarden:
1
De
vergroting dient noodzakelijk te zijn voor een doelmatige agrarische
bedrijfsontwikkeling van een reëel bedrijf.
2
De
vergroting dient plaats te vinden aansluitend aan het bestaande
bestemmingsvlak.
3
Er
sprake is van een voldoende landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing
op basis van een erfbeplantingsplan.
4
Er
mag geen sprake zijn van milieuhygiënische belemmeringen.
5
Vooraf
dient advies ingewonnen te worden bij de AAB.
6
Uitbreidingen
van het verhard oppervlak dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden.
7.7.5 Wijziging naar Bos of Natuur
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Bos’ of ‘Natuur’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van bos en/of natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals dat voor de ecologische hoofdstructuur (EHS) ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – natuurontwikkelingsgebied’, een ecologische verbindingszone (EVZ) ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’, het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie buiten de Ecologische HoofdStructuur (EHS).
b De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarden, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
7.7.6 Wijziging naar Water
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Water’ waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals dat voor de ecologische hoofdstructuur (EHS) ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – natuurontwikkelingsgebied’, een ecologische verbindingszone (EVZ) ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’, het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie buiten de Ecologische HoofdStructuur (EHS), beekherstel, waterberging of waterzuivering.
b De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarde, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
c De wijziging is uitsluitend toegestaan na afstemming met de waterbeheerder.
De voor 'Agrarisch met waarden - 4 aangewezen gronden zijn bestemd
voor:
a
agrarische
doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie met bijbehorende
voorzieningen;
b
verharde
en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
d
extensief
recreatief medegebruik;
e
behoud,
herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het
bijzonder voor:
-
cultuurhistorische
waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van
agrarisch met waarden – cultuurhistorisch waardevol gebied´;
f behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
-
kwetsbare
soorten ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met
waarden – kwetsbare soorten´;
-
natuurontwikkelingsgebieden
ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden –
natuurontwikkelingsgebied’;
-
struweelvogels
ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden –
struweelvogels´;
f
veldschuur
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden –
veldschuur’;
g
landschapselement
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden –
landschapselement’;
h
ecologische
verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’.
a
Op de
gronden binnen deze bestemming mag zowel ondergronds als bovengronds niet
worden gebouwd.
b
In
afwijking van het bepaalde in sub a zijn bestaande veldschuren toegestaan
buiten het bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch
met waarden – veldschuur’ tot een bouwhoogte van 5,5 m.
8.3.1 Omgevingsvergunning tijdelijke
teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouwregels voor het
bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve ven
agrarisch gebruik, onder de volgende bepalingen:
a
De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m, met uitzondering van tijdelijke
teeltondersteunende voorzieningen ten behoeve van fruitteelt waarvoor geen
maximale bouwhoogte geldt.
b De
oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1 ha.
c De
in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden
aangetast.
Als verboden gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:
a
het gebruik van de gronden ten behoeve van tijdelijke teeltondersteunende
voorzieningen voor zover deze geen bouwwerken zijn;
b
de opslag
van hooibalen.
8.5.1 Omgevingsvergunning tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van het bepaalde in lid 8.4 voor
het gebruik van de gronden voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
voor zover deze geen bouwwerken zijn,
waarbij
moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De
oppervlakte mag niet meer bedragen dan 1 ha.
b De
in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden
aangetast.
8.6 Omgevingsvergunning voor het aanleggen
8.6.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
Ter
plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorische
waardevol gebied':
-
het verzetten
of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,60 m wordt gewijzigd of waarbij de
maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
-
het aanleggen,
dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van)
oppervlaktewateren;
-
het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en
ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
-
het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of
ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
-
het verwijderen
van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand
en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
-
het aanleggen
en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 100 m² per perceel.
b
Ter
plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden – kwetsbare
soorten':
-
het verzetten
of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de
maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
-
het omzetten
van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
-
het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van
drainage of bemaling;
-
het aanleggen,
dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van)
oppervlaktewateren;
-
het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en
ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
-
het aanleggen
of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of ander opgaand
houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
-
het aanleggen
of aanplanten van hoger dan 1,5 m opgaand
of dieper dan 0,40 m wortelend
houtgewas met agrarische productiefunctie;
-
het verwijderen
van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand
en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
-
het aanleggen
en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.
c
Ter
plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden –
natuurontwikkelingsgebied':
-
het verzetten
of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan
0,40 m wordt gewijzigd of
waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
-
het omzetten
van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
-
het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van
drainage of bemaling;
- het aanleggen, dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van) oppervlaktewateren;
-
het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en
landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
- het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel;
d
Ter
plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden –
struweelvogels':
- het verlagen van de grondwaterstand door aanleg van drainage of bemaling;
-
het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en
landschapselementen en ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
-
het verwijderen
van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand
en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
-
het aanleggen
en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.
e
Ter
plaatse van de aanduiding ecologische verbindingszone':
-
het aanleggen
en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor zover groter dan 100
m² per perceel.
8.6.2 Uitzonderingen
Het in lid 8.6.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken
en werkzaamheden welke:
a
het normale
onderhoud en/of gebruik betreffen.
b
reeds
in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen
worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
8.6.3 Toelaatbaarheid
De in lid 8.6.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de
ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd
gezag advies in bij het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking
heeft op hydrologische waardevol gebied.
8.7.1 Wijziging naar Bos of Natuur
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Bos’ of ‘Natuur’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van bos en/of natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals dat voor de ecologische hoofdstructuur (EHS) ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – natuurontwikkelingsgebied’, een ecologische verbindingszone (EVZ) ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’, het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie buiten de Ecologische HoofdStructuur (EHS).
b De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarden, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
8.7.2 Wijziging naar Water
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Water’ waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals dat voor de ecologische hoofdstructuur (EHS) ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch met waarden – natuurontwikkelingsgebied’, een ecologische verbindingszone (EVZ) ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’, het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie buiten de Ecologische HoofdStructuur (EHS), beekherstel, waterberging of waterzuivering.
b De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarde, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
c De wijziging is uitsluitend toegestaan na afstemming met de waterbeheerder.
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bedrijven zoals genoemd in de ‘Tabel bedrijven’ (bijlage bij dit artikel), waarbij niet meer dan één bedrijf aanwezig mag zijn per bestemmingsvlak;
b
bedrijfswoningen zoals aangegeven in de ‘Tabel
bedrijven’;
c
paden en wegen en
parkeervoorzieningen;
d
water en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
e
groenvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
De afstand tot de as
van de weg waaraan wordt gebouwd niet minder mag bedragen dan 15 m.
b
Gebouwen worden
gebouwd in de zijdelingse perceelsgrenzen of op een afstand van ten minste 5 m
van de zijdelingse perceelgrenzen.
c
De maximale
oppervlakte bedrijfsbebouwing mag niet meer bedragen dan aangegeven in de
‘Tabel Bedrijven’.
d
De goot- en
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven
in de ‘Tabel bedrijven’.
9.2.2 Bedrijfswoningen
(hoofdgebouwen)
Voor
het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a
De inhoud mag niet
meer bedragen dan 650 m3.
b
De goothoogte mag
niet meer bedragen dan 6 m.
c De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m.
9.2.3 Aanbouwen
en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
gelden de volgende bepalingen:
a
Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m
achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
b
De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen
dan 80 m².
c
De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
d
De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
e
De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de
bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.
f Bij afbraak van een bestaand(e) vrijstaand(e) bijgebouw(en) met een oppervlakte van meer dan 80 m², mag het in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijgebouwen c.q. bijgebouw met dien verstande dat het in sub b genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijgebouwen na afbraak mag niet meer bedragen dan 150 m².
9.2.4 Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
bepalingen:
a
De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer
bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevellijn
niet meer mag bedragen dan 1 m.
b Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - 7’ mag de bouwhoogte van een zendmast ten behoeve van communicatiedoeleinden ten behoeve van ter plaatse gevestigde bedrijven niet meer bedragen dan 45 m.
c De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
d De oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m².
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt de volgende bepaling:
a
Op plaatsen waar
hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens
ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten
behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
b
De verticale
diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
9.3 Afwijking
van de bouwregels
9.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van het bepaalde in:
a
lid
9.2.1 onder b voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 5 m van de
zijdelingse perceelsgrenzen mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld niet wordt
aangetast;
b
lid
9.2.3 onder e voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20
m van de bedrijfswoning indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige
inrichting van het perceel;
c
lid 9.2.4 onder a voor het bouwen van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van 2 m
vóór de voorgevellijn, mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de
verkeersveiligheid niet worden aangetast;
d
lid 9.2.4 onder a
voor het bouwen van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van 3 m, mits deze
niet is gesitueerd voor de voorgevellijn van de bedrijfswoning en hierdoor het
stedenbouwkundig beeld en de verkeersveiligheid niet worden aangetast;
e
lid 9.2.4 onder c
voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde tot maximaal 6 m, mits hierdoor
het stedenbouwkundig beeld niet wordt aangetast;
f
lid 9.2.4 voor de bouw van onoverdekte
zwembaden waarbij geldt dat:
1
de afstand tot
de zijdelingse perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 5 m;
2
de oppervlakte
van het zwembad niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het
bouwperceel tot een maximum van 150 m²;
3
het zwembad
uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning mag worden
gesitueerd;
4
de belangen
van derden niet onevenredig worden geschaad;
5
de in het
gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
6
de bouwhoogte
van een zwembad niet meer bedraagt dan 0,5 m;
7
het
stedenbouwkundige beeld niet wordt aangetast;
g
lid 9.2.5 voor het
bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw
of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig
worden aangepast.
9.4 Specifieke
gebruiksregels
9.4.1 Andere bedrijfsactiviteiten
Binnen de bestemming ‘Bedrijf’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
9.5.1 Wijziging
naar Wonen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Bedrijf’ te wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
Wijziging vindt
gelijktijdig plaats met wijziging van de overige gronden naar de bestemming
Agrarisch, Agrarisch met waarden- 1, Agrarisch met waarden- 2, Agrarisch met
waarden- 3, of Agrarisch met waarden- 4.
b
Hergebruik mag
uitsluitend plaatsvinden in de voormalige bedrijfswoning.
c
De oppervlakte
bijgebouwen dient door sloop van overtollige bebouwing teruggebracht te worden
tot 100 m², waarbij cultuurhistorisch waardevolle gebouwen- en of
bebouwing gehandhaafd dienen te blijven.
d
Voldaan dient te
worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
e
De vestiging van de
nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering
en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
f
De nieuwe woning
dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch verantwoord
woon- en leefklimaat.
9.5.2 Wijziging
voor vestiging van agrarische bedrijven
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming ‘Bedrijf’ te wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch - Bouwvlak’ ten behoeve van de vestiging van een agrarisch bedrijf (grondgebonden of niet grondgebonden) indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a Glastuinbouwbedrijven en intensieve veehouderijen zijn niet toegestaan.
b De wijziging heeft betrekking op een reëel agrarisch bedrijf. Dit dient aangetoond te worden door een vooraf ingewonnen AAB-advies.
c De wijziging kan uitsluitend plaatsvinden wanneer de omliggende gronden bestemd zijn als ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch met waarden- 1’ of ’Agrarisch met waarden- 2’.
d De oppervlakte van de bestemming mag na wijziging niet meer dan 1,5 ha bedragen.
e
Er mag geen sprake zijn van
milieuhygiënische belemmeringen.
f De vestiging mag geen onevenredige aantasting van het woon- en leefmilieu van omliggende woningen tot gevolg hebben.
g Er dient sprake te zijn van een landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing waarbij rekening wordt gehouden met de in het gebied voorkomende waarden op basis van een erfbeplantingsplan.
9.5.3 Wijziging ten behoeve van recreatieve
voorzieningen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in een bestemming ten behoeve van recreatieve voorzieningen in de vorm van dag-/verblijfsrecreatie indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
De oppervlakte
aan recreatieve voorzieningen per vrijgekomen bedrijfslocatie dient door sloop
van overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 500 m², waarbij
cultuurhistorische waardevolle gebouwen gehandhaafd dienen te blijven.
b
In afwijking
van het bepaalde onder a geldt dat indien het bestemmingsvlak ligt ter plaatse
van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ de oppervlakte aan recreatieve
voorzieningen mag worden vermeerderd met 10% van de oppervlakte aan te slopen
overtollige bedrijfsgebouwen tot een maximum van 600 m².
c
De vestiging
van recreatieve voorzieningen mag geen onevenredige publieks- en/of
verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben.
d De vestiging van de recreatieve voorzieningen mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
9.5.4 Wijziging
naar ander soort bedrijf
Burgemeester en wethouders zijn, behoudens voor zover
het betreft de in de Tabel Bedrijven aangegeven agrarisch technische
hulpbedrijven of agrarisch verwante bedrijven te wijzigen ten behoeve van de
omschakeling naar een ander soort bedrijf, met inachtneming van de volgende
regels:
a
De
voorgenomen bedrijfsactiviteiten dienen milieuhygiënisch inpasbaar te zijn en
behoren volgens de Staat van Bedrijfsactiviteiten (bijlage) tot dezelfde of een
lagere milieucategorie dan de voorheen ter plaatse van het bestemmingsvlak
uitgeoefende bedrijfsactiviteiten.
b
Er is
sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing
op basis van een erfbeplantingsplan.
c
Het
gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het
verkeer en mag geen onevenredige toename van het verkeer veroorzaken.
Bijlage: Tabel bedrijven
10.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Bedrijf - Nutsvoorziening’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a voorzieningen voor het openbaar nut zoals de energie-, warmte- en telecommunicatievoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;
b groenvoorzieningen;
c voorzieningen voor verkeer en verblijf waaronder wegen en paden.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
b De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5,5 m.
10.2.2 Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m.
b De bouwhoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten mag niet meer bedragen dan 40 m.
c De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
behoud,
herstel en/of ontwikkeling van het bos;
b
behoud,
herstel en/of ontwikkeling van de houtteelt/houtproductie;
c
verharde
en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
d
een
zendmast ter plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’;
e
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f
extensief
recreatief medegebruik;
g
behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschaps-
en natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
- cultuurhistorische
waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van
agrarisch met waarden – cultuurhistorisch waardevol gebied´.
11.2.1 Algemeen
a
Op
deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd
waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
b
In
afwijking van het bepaalde onder a mag de bouwhoogte van de zendmast ter
plaatse van de aanduiding ‘zend-/ontvangstinstallatie’ niet meer bedragen dan
40 m.
Op de gronden binnen deze bestemming mag niet ondergronds worden gebouwd.
11.3 Omgevingsvergunning voor het aanleggen
11.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
in
het algemeen:
1
het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld
over meer dan 100 m² per perceel
of met meer dan 0,40 m wordt
gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
2
het omzetten
van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld, voor zover gronden;
3
het uitvoeren
van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
4
het graven,
dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van
waterlopen, sloten en greppels;
5
het verlagen
van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering van
grondwateronttrekkingen;
6
het vellen
of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
7
het verwijderen
van natuur- en landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van
het plan aanwezig waren;
8
het verwijderen
van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen;
9
het aanleggen
en/of verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet
omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² per perceel.
b Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke
vorm van bos met waarden - cultuurhistorische waardevol gebied':
1
het verzetten
of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de
maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
2
het aanleggen,
dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van)
oppervlaktewateren;
3
het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en
ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
4
het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of
ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
5
het verwijderen
van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand
en het verwijderen van paden of onverharde wegen.
11.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 11.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken
en werkzaamheden welke:
a
het
normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b
reeds
in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen
worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
11.3.3 Toelaatbaarheid
De in lid 11.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan
slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het
behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving
genoemde waarden.
Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij
het waterschap, voor zover de afweging mede betrekking heeft op hydrologische
waardevolle gebieden.
De voor 'Groen' aangewezen gronden
zijn bestemd voor:
a
groenvoorzieningen;
b
behoud
van verharde en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
c
behoud
en instandhouding van natuurwaarden;
d
behoud
en instandhouding van cultuurhistorische waarden;
e
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f
extensief
recreatief medegebruik;
g
waterberging,
ter plaatse van de aanduiding ‘waterberging’.
12.2.1 Algemeen
Op of in deze gronden mogen uitsluitend
bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd tot een bouwhoogte van 3 m.
12.2.2 Ondergronds bouwen
Ondergronds bouwen is niet
toegestaan, met uitzondering van ondergronds bouwen ten behoeve van
bergbezinkbassins.
12.3 Wijzigingsbevoegdheid
12.3.1 Wijziging naar Bos of Natuur
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Bos’ of ‘Natuur’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van bos en/of natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals dat voor de ecologische hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone (EVZ) ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’, het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie buiten de Ecologische HoofdStructuur (EHS).
b De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarden, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
13.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Horeca’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
horecabedrijven
conform de ‘Tabel Horecabedrijven’;
b
bedrijfswoningen
conform de ‘Tabel Horecabedrijven’;
c
paden
en wegen en parkeervoorzieningen;
d
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e
groenvoorzieningen.
13.2 Bouwregels
13.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:
a
Gebouwen worden
gebouwd in de zijdelingse perceelsgrenzen of op een afstand van ten minste 5 m
van de zijdelingse perceelgrenzen.
13.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
De oppervlakte mag
niet meer bedragen dan aangeven in de ‘Tabel Horecabedrijven’.
b
De goot- en
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan
aangegeven in de ‘Tabel Horecabedrijven’.
13.2.3 Bedrijfswoningen (hoofdgebouwen)
Voor
het bouwen van bedrijfswoningen (hoofdgebouwen) gelden de volgende bepalingen:
a
Het aantal woningen
mag niet meer bedragen dan aangegeven in de ‘Tabel Horecabedrijven’.
b
De inhoud mag niet
meer bedragen dan 650 m3.
c
De goothoogte mag
niet meer bedragen dan 6 m.
d
De bouwhoogte mag
niet meer bedragen dan 10 m.
13.2.4 Aanbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
gelden de volgende bepalingen:
a Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd, bij inpandige bedrijfswoningen mogen de bijgebouwen niet voor de voorgevellijn van het gebouw waarin de bedrijfswoning is opgenomen worden gebouwd.
b De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80 m².
c De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
d De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
e De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.
f Bij afbraak van een bestaand(e) vrijstaand(e) bijgebouw(en) met een oppervlakte van meer dan 80 m², mag het in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijgebouwen c.q. bijgebouw met dien verstande dat het in sub b genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijgebouwen na afbraak mag niet meer bedragen dan 150 m².
13.2.5 Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
bepalingen:
a De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
b De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
c De oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 88 m².
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a
Op plaatsen waar
hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens
ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten
behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
b
De verticale
diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
13.3 Afwijking van de bouwregels
13.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van het bepaalde in:
a
lid
13.2.1 onder a voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 5 m van
de zijdelingse perceelsgrenzen mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld niet
wordt aangetast.
b
lid 13.2.4
onder e voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van
de bedrijfswoning, indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige
inrichting van het perceel.
c
lid 13.2.5
onder a voor het bouwen van terreinafscheidingen met een bouwhoogte van 2 m
vóór de voorgevellijn, mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld en de
verkeersveiligheid niet worden aangetast.
d
lid 13.2.5
voor de bouw van onoverdekte zwembaden waarbij geldt dat:
1
de afstand tot
de zijdelingse perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 5 m;
2
de oppervlakte
van het zwembad niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel tot een maximum van 150 m²;
3
het zwembad
uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de bedrijfswoning mag worden
gesitueerd;
4
de belangen
van derden niet onevenredig worden geschaad;
5
de in het
gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
6
de bouwhoogte
van een zwembad niet meer bedraagt dan 0,5 m;
7
het
stedenbouwkundige beeld niet wordt aangetast.
e lid 13.2.6 voor het bouwen van ondergrondse
bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw, mits
hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.
13.4.1 Wijzigen naar bestemming
'Wonen'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te
wijzigen in de bestemming 'Wonen' voor zover het de voormalige bedrijfswoning betreft
en indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
Het
bedrijf ter plaatse dient te zijn beëindigd.
b
De oppervlakte bijgebouwen bij de woning dient door sloop van
overtollige bebouwing teruggebracht te worden tot 50 m², waarbij
cultuurhistorisch waardevolle gebouwen gehandhaafd dienen te blijven, tenzij toepassing
wordt gegeven aan de regeling
in lid f.
c
De vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren
van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende
(agrarische) bedrijven.
d
De nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een milieuhygiënisch
verantwoord woon- en leefklimaat.
e
De in
het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
f
Bij sloop van voormalige bedrijfsbebouwing mag, ofwel
10% van de oppervlakte van de
voormalige bedrijfsgebouwen worden toegevoegd aan de oppervlakte van de woning
tot een maximum van 650 m³, ofwel 10% van de oppervlakte van de voormalige
bedrijfsgebouwen worden toegevoegd aan de oppervlakte aan bijgebouwen tot een
maximum van 100 m².
Bijlage: Tabel horecabedrijven
14.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Kantoor’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
kantoren
conform de ‘Tabel Kantoren’;
b
bedrijfswoningen
conform de ‘Tabel Kantoren’;
c
paden
en wegen en parkeervoorzieningen;
d
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e
groenvoorzieningen.
14.2 Bouwregels
14.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:
a
Gebouwen worden
gebouwd in de zijdelingse perceelsgrenzen of op een afstand van ten minste 5 m
van de zijdelingse perceelgrenzen.
14.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
De oppervlakte mag
niet meer bedragen dan aangegeven in de ‘Tabel Kantoren’.
b
De goot- en
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is
aangegeven in de ‘Tabel Kantoren’.
14.2.3 Bedrijfswoningen
(hoofdgebouwen)
Voor
het bouwen van bedrijfswoningen (hoofdgebouwen) gelden de volgende bepalingen:
a
Het aantal woningen
mag niet meer bedragen dan aangegeven in de ‘Tabel Kantoren’.
b
De inhoud mag niet
meer bedragen dan 650 m3.
c
De goothoogte mag
niet meer bedragen dan 6 m.
d
De bouwhoogte mag
niet meer bedragen dan 10 m.
14.2.4 Aanbouwen
en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
gelden de volgende bepalingen:
a Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd, bij inpandige bedrijfswoningen mogen de bijgebouwen niet voor de voorgevellijn van het gebouw waarin de bedrijfswoning is opgenomen worden gebouwd.
b De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80 m².
c De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
d De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
e De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20 m.
f Bij afbraak van een bestaand(e) vrijstaand(e) bijgebouw(en) met een oppervlakte van meer dan 80 m², mag het in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijgebouwen c.q. bijgebouw met dien verstande dat het in sub b genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijgebouwen na afbraak mag niet meer bedragen dan 150 m².
14.2.5 Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
bepalingen:
a De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
b De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
c De oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m².
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a
Op plaatsen waar
hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens
ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten
behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
b
De verticale
diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
14.3 Afwijking van
de bouwregels
14.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van het bepaalde in:
a
Lid 14.2.1
onder a voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 5 m van de
zijdelingse perceelsgrenzen mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld niet wordt
aangetast.
b Lid
14.2.6 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder
het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden
niet onevenredig worden aangepast.
Bijlage: Tabel kantoren
15.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
maatschappelijke
voorzieningen conform de ‘Tabel maatschappelijke voorzieningen’;
b
paden
en wegen en parkeervoorzieningen;
c
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
d
groenvoorzieningen;
alsmede voor:
e
de instandhouding
en bescherming van de ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding
- gemeentelijke monument’ aangegeven bouwwerken.
15.2 Bouwregels
15.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:
a
Gebouwen worden
gebouwd in de zijdelingse perceelsgrenzen of op een afstand van ten minste 5 m
van de zijdelingse perceelgrenzen.
15.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
De oppervlakte mag
niet meer bedragen dan aangegeven in de ‘Tabel Maatschappelijke voorzieningen’.
b
De goot- en
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is
aangegeven in de ‘Tabel Maatschappelijke voorzieningen’.
15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
bepalingen:
a De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
b De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
c De oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m².
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a
Op plaatsen waar
hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens
ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten
behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
b
De verticale
diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
15.3 Afwijking van de bouwregels
15.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van het bepaalde in:
a
Lid
15.2.1 onder a voor het bouwen van gebouwen op een afstand minder dan 5 m van
de zijdelingse perceelsgrenzen mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld niet
wordt aangetast.
b Lid
15.2.4 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder
het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden
niet onevenredig worden aangepast.
Bijlage: Tabel Maatschappelijke
voorzieningen
De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
behoud,
herstel en/of ontwikkeling van de natuur/landschapselementen en de bijbehorende
groeiplaats;
b
verharde
en onverharde paden, wegen en parkeervoorzieningen;
c
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
d
extensief
recreatief medegebruik;
e
agrarisch
en recreatief medegebruik ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van
natuur – agrarisch en recreatief medegebruik toegestaan’;
f
behoud,
herstel en ontwikkeling van de landschaps- en natuurwaarden; - -
cultuurhistorische waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding
´specifieke vorm van agrarisch met waarden – cultuurhistorisch waardevol
gebied´.
16.2.1 Algemeen
Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde
worden gebouwd waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.
Op de gronden binnen deze bestemming mag niet ondergronds worden gebouwd.
16.3Omgevingsvergunning
voor het aanleggen
16.3.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
in
het algemeen:
1
het verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld
over meer dan 100 m² per
perceel of met meer dan 0,40 m
wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
2
het omzetten
van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
3
het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de
bodem;
4
het graven,
dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van
waterlopen, sloten en greppels;
5
het verlagen
van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering
van grondwateronttrekkingen;
6
het vellen
of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
7
het verwijderen
van natuur- en landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van
het plan aanwezig waren;
8
het verwijderen
van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen.
9
het aanleggen
en/of verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet
omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² per perceel.
b Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke
vorm van natuur met waarden - cultuurhistorische waardevol gebied':
1
het verzetten
of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de
maaiveldniveaus van een steilrand worden gewijzigd;
2
het aanleggen,
dempen of wijzigen van (oevers, profiel, doorstroom- of bergingscapaciteit van)
oppervlaktewateren;
3
het verwijderen of rooien van bos-, natuur- en landschapselementen en
ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
4
het aanleggen of aanplanten van bos-, natuur- en landschapselementen of
ander opgaand houtgewas zonder agrarische productiefunctie;
5
het verwijderen
van perceelsindelingen, zoals tot uiting komend in greppels, sloten, steilrand
en het verwijderen van paden of onverharde wegen;
6
het aanleggen
en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen, anders dan containervelden, voor groter dan 100 m² per perceel.
16.3.2 Uitzonderingen
Het in lid 16.3.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken
en werkzaamheden welke:
a
het
normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b
reeds
in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden
uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
16.3.3 Toelaatbaarheid
De in lid 16.3.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling
van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
17.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
recreatieve
voorzieningen zoals aangegeven in de ‘Tabel Recreatie’;
b
bedrijfswoningen
zoals aangegeven in de ‘Tabel Recreatie’;
c
agrarische
doeleinden, in de vorm van agrarische bodemexploitatie
d
ondergeschikte
voorzieningen;
e
paden
en wegen;
f
parkeren
ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’;
g
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
h
groenvoorzieningen.
17.2 Bouwregels
17.2.1 Gebouwen
a De oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven in de ‘Tabel Recreatie’.
b De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven in de ‘Tabel Recreatie’.
c
Gebouwen worden
gebouwd op een afstand van ten minste 5 m van de zijdelingse perceelgrenzen.
17.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen
(hoofdgebouwen) gelden de volgende bepalingen:
a
Bedrijfswoningen
(hoofdgebouwen) zijn uitsluitend toegestaan conform de ‘Tabel Recreatie’.
b
De inhoud mag niet
meer bedragen dan 650 m3.
17.2.3 Aanbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van aanbouwen en
bijgebouwen bij bedrijfswoningen gelden de volgende bepalingen:
a
Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste
3 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
b
De gezamenlijke
oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80 m².
c
De goothoogte
mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
d
De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
e
De afstand
van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 20
m.
f Bij afbraak van een bestaand(e) vrijstaand(e) bijgebouw(en) met een oppervlakte van meer dan 80 m², mag het in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijgebouwen c.q. bijgebouw met dien verstande dat het in sub b genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijgebouwen na afbraak mag niet meer bedragen dan 150 m².
17.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer
bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevellijn
niet meer mag bedragen dan 1 m.
b
De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, mag niet meer bedragen dan 15 m.
c
De
oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m².
17.3 Afwijking van de bouwregels
17.3.1 Algemeen
a
Het bevoegd
gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde
in lid 17.2.1 onder c voor het bouwen van gebouwen op een afstand van minder
dan 5 m tot de zijdelingse perceelsgrenzen mits hierdoor het stedenbouwkundig
beeld niet wordt aangetast.
17.3.2 Onoverdekte zwembaden
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in lid 17.2.4
voor de bouw van onoverdekte zwembaden waarbij geldt dat:
a
de afstand tot
de zijdelingse perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 5 m;
b
de oppervlakte
van het zwembad niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het
bouwperceel tot een maximum van 150 m²;
c
het zwembad
uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de woning mag worden gesitueerd;
d
de belangen
van derden niet onevenredig worden geschaad;
e
de in het
gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
f
de bouwhoogte
van een zwembad niet meer bedraagt dan 0,5 m;
g
het
stedenbouwkundige beeld niet wordt aangetast.
17.4 Specifieke gebruiksregels
a Horeca is uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘horeca’.
b Verblijfsrecreatieve voorzieningen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘verblijfsrecreatie’.
Bijlage:
Tabel Recreatie
18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie - Golfbaan’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
een
golfbaan;
b
de
aan sub a ondergeschikte voorzieningen;
c
paden
en wegen en parkeervoorzieningen;
d
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e
behoud
en instandhouding van de
milieutechnische zorg en nazorg ten behoeve van de afvalstort ter plaatse van
de aanduiding ‘leidingstraat milieutechniek’;
f
groenvoorzieningen;
g
een
veldschuur ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van recreatie – veldschuur’;
h
ecologische
verbindingszone ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’.
18.2 Bouwregels
18.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a
De goothoogte mag
niet meer bedragen dan 7 m.
b
De bouwhoogte mag
niet meer bedragen dan 12 m.
c
De oppervlakte mag
niet meer bedragen dan 2.200 m².
d
Ter plaatse van de
aanduiding ‘leidingstraat milieutechniek’ zijn gebouwen en andere bouwwerken ten dienste
van de milieutechnische zorg en nazorg, het onderhoud van de vuilstort, de
gaswinning, de waterbeheersing en de waterzuivering toegestaan met inachtneming
van de volgende regels:
1
De bebouwde oppervlakte van de gezamenlijke gebouwen en andere
bouwwerken mag niet meer bedragen dan 1.000 m².
2
De goothoogte van de gebouwen mag niet meer bedragen dan 6 m en
de bebouwingshoogte niet meer dan 10 m.
3
De bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan 6
m.
e
Gebouwen worden
gebouwd op een afstand van ten minste 5 m van de zijdelingse perceelgrenzen.
18.2.2 Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
b De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 15 m.
18.3 Afwijking
van de bouwregels
18.3.1 Algemeen
a Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 18.2.1 onder e voor het bouwen van gebouwen
op een afstand van minder dan 5 m tot de zijdelingse perceelsgrenzen
mits hierdoor het stedenbouwkundig beeld niet wordt aangetast.
18.4 Omgevingsvergunning voor het aanleggen
18.4.1 Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het verzetten of
vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per perceel of met meer dan 0,40 m wordt gewijzigd of waarbij de maaiveldniveaus van een
steilrand worden gewijzigd;
b
het omzetten
van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,40 m onder maaiveld;
c
het uitvoeren
van heiwerken of het anderszins indringen van voorwerpen in de bodem;
d
het graven,
dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van
waterlopen, sloten en greppels;
e
het verlagen
van de waterstand anders dan door sloten/greppels of drainage met uitzondering
van grondwateronttrekkingen;
f
het vellen
of rooien van bos en/of het verwijderen van houtopstanden;
g
het verwijderen
van natuur- en landschapselementen die ten tijde van het van kracht worden van
het plan aanwezig waren;
h
het verwijderen
van perceelsindelingen, paden en onverharde wegen;
i
het aanleggen
en/of verharden van wegen of paden, dan wel aanbrengen van andere niet
omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m² per perceel.
18.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 18.4.1 vervatte verbod
is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a
het
normale onderhoud en/of gebruik betreffen;
b
reeds
in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning
reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit
plan.
18.3.3 Toelaatbaarheid
De in lid 18.4.1 genoemde omgevingsvergunning
kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving
genoemde waarden.
19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Recreatie - Recreatiewoning’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
recreatiewoningen;
b
paden
en wegen en parkeervoorzieningen;
c
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
d
groenvoorzieningen.
19.2 Bouwregels
19.2.1 Recreatiewoningen
(hoofdgebouwen)
Voor het bouwen van recreatiewoningen (hoofdgebouwen) gelden de volgende bepalingen:
a Per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 recreatiewoning worden gebouwd.
b De goothoogte mag niet meer bedragen dan bestaand.
c De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan bestaand.
d De oppervlakte mag niet meer bedragen dan bestaand.
19.2.2 Aan- en bijgebouwen bij recreatiewoningen
Voor het bouwen van aan- en
bijgebouwen bij recreatiewoningen gelden de volgende bepalingen:
a De oppervlakte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan bestaand.
b De goot- en bouwhoogte van bijgebouwen mag niet meer bedragen dan bestaand.
19.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
b De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
c De oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m².
19.2.4 Ondergronds bouwen
Op de gronden binnen deze
bestemming mag niet ondergronds worden gebouwd.
20.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Sport’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
Sportvoorzieningen
zoals opgenomen in de ‘Tabel Sport’;
b
de
aan sub a ondergeschikte horecavoorzieningen;
c
paden
en wegen en parkeervoorzieningen;
d
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
e
groenvoorzieningen.
20.2 Bouwregels
20.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:
a
Gebouwen mogen
uitsluitend binnen het aangeduide bouwvlak worden gebouwd.
20.2.2
Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a De oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan aangegeven in de ‘Tabel Sport.
b De goot- en bouwhoogte mag niet meer bedragen dan aangegeven in de ‘Tabel Sport’.
20.2.3 Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
b De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.
c De bouwhoogte van lichtmasten mag niet meer bedragen dan 15 m.
d De oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m².
Bijlage:
Tabel Sport
21.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Sport - Manege’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
een
manege;
b
één
bedrijfswoning;
c
de
aan sub a ondergeschikte horecavoorzieningen;
d
paden
en wegen en parkeervoorzieningen;
e
water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
f
groenvoorzieningen.
21.2 Bouwregels
21.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende bepaling:
a
Gebouwen worden
gebouwd in de zijdelingse perceelsgrenzen of op een afstand van ten minste 2 m
van de zijdelingse perceelgrenzen.
21.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen, anders dan bedrijfswoningen, gelden de volgende bepalingen:
a
De goothoogte mag
niet meer bedragen dan 8 m.
b
De bouwhoogte mag
niet meer bedragen dan 10 m.
c
De oppervlakte mag
niet meer bedragen dan 2.680 m².
21.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende
bepalingen:
a
Binnen elk bouwvlak mag het aantal bedrijfswoningen niet meer bedragen dan
één.
b
De inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 650 m³ bedragen.
c
De goothoogte van bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 6 m.
d
De bouwhoogte van bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10 m.
21.2.4 Aanbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
Voor het bouwen van aanbouwen en bijgebouwen bij bedrijfswoningen
gelden de volgende bepalingen:
a Bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van de bedrijfswoning te worden gebouwd.
b
De
gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 80 m².
c
De
goothoogte mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
d
De
bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
e
De
afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de bedrijfswoning mag niet meer
bedragen dan 20 m.
f Bij afbraak van een bestaand(e) vrijstaand(e) bijgebouw(en) met een oppervlakte van meer dan 80 m², mag het in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijgebouwen c.q. bijgebouw met dien verstande dat het in sub b genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijgebouwen na afbraak mag niet meer bedragen dan 150 m².
21.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende
bepalingen:
a De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 m.
b De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 15 m.
c De oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m².
21.3 Afwijking van
de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken
van het bepaalde in lid 21.2.5 voor de bouw van onoverdekte zwembaden
waarbij geldt dat:
a
de afstand tot
de zijdelingse perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 5 m;
b
de oppervlakte
van het zwembad niet meer mag bedragen dan 10% van de oppervlakte van het
bouwperceel tot een maximum van 150 m²;
c
het zwembad
uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de woning mag worden gesitueerd;
d
de belangen
van derden niet onevenredig worden geschaad;
e
de in het
gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast;
f
de bouwhoogte
van een zwembad niet meer bedraagt dan 0,5 m;
g
het
stedenbouwkundige beeld niet wordt aangetast.
21.4 Specifieke gebruiksregels
De omvang van ondergeschikte
horecavoorzieningen mag niet meer bedragen dan 115 m².
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a voorzieningen voor verkeer en
verblijf, waaronder wegen, paden en parkeervoorzieningen;
b groenvoorzieningen;
c water
en waterhuishoudkundige voorzieningen;
d behoud van landschaps- en/of
cultuurhistorische waarden in de vorm van wegbeplanting of laan beplanting.
Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte
van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het
verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m.
b De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
c
De
oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m².
23.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Verkeer - Railverkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a spoorwegvoorzieningen;
b wegen en straten;
c water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
d ongelijkvloerse kruisingen ten behoeve van wegen, straten en water;
e groenvoorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van tot de spoorwerken behorende gebouwen mag niet meer bedragen dan 4 m ten opzichte van de Bovenkant Spoorstaaf.
b De gezamenlijk oppervlakte aan gebouwen mag niet meer bedragen dan 30 m².
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a De bouwhoogte van draagconstructies voor bovenleidingen, seinpalen, bakens en andere railverkeersvoorzieningen mag niet meer bedragen dan 15 m.
b De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2,5 m.
c De bouwhoogte van bouwwerken voor het onderbrengen van voorzieningen van de elektrotechnische systemen mag niet meer bedragen dan 7 m ten opzichte van de Bovenkant Spoorstaaf.
d De bouwhoogte van geluidsschermen gemeten vanaf de Bovenkant Spoorstaaf mag niet meer bedragen dan 3 m.
e De bouwhoogte van signalerings- en telecommunicatiemasten mag niet meer bedragen dan 40 m.
f De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m.
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a
water en
waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging,
-aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen, stuwen en waterpartijen en
voorzieningen voor waterkering;
b
waterzuivering;
c
groenvoorzieningen;
d
voorzieningen
voor verkeer en verblijf;
e
behoud,
herstel en/of ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden;
f
behoud,
herstel en ontwikkeling van natuurwaarden ter plaatse van de aanduiding
‘natuurwaarden’.
Binnen deze bestemming mogen geen bouwwerken worden gebouwd.
24.3 Afwijking
bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van de bouwregels voor
het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
b
De oppervlakte mag niet meer
bedragen dan 25 m².
24.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te
wijzigen in ‘Agrarisch’ en/of ‘Natuur’ waarbij moet worden voldaan aan de
volgende voorwaarden:
a De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals dat voor de ecologische hoofdstructuur (EHS) een ecologische verbindingszone (EVZ), het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie buiten de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), aanleg van een Ecologische Verbindingszone (EV), beekherstel, waterberging of waterzuivering.
b De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarde, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
25.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Wonen’
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a
wonen;
b
woonwagenstandplaatsen
ter plaatse van de aanduiding ‘woonwagenstandplaats’;
c
aan huis verbonden beroepen;
d
een
hovenier, ter plaatse van de aanduiding ‘hovenier’;
e
vrijkomende
agrarische bedrijfsbebouwing, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm
van wonen-voormalig agrarisch bedrijf’;
f
kleinschalig
kamperen;
g
recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en
ontbijt waarbij de totale gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 5 eenheden met in
totaal een maximum oppervlakte van 500 m². Ter plaatse van de aanduiding
‘bebouwingsconcentratie’ geldt een maximum van 600 m².
h
nevenactiviteiten
ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’;
i
trekkershutten
tot een maximum van 30 m²;
j
paden en wegen en
parkeervoorzieningen;
k
water en
waterhuishoudkundige voorzieningen;
l
groenvoorzieningen.
25.2 Bouwregels
25.2.1 Algemeen
a
Nieuwbouw van woningen is niet toegestaan, met
uitzondering van vervangende nieuwbouw.
b Bij vervangende nieuwbouw mogen de woningen uitsluitend gesitueerd worden ter plaatse van de bestaande funderingen of bestaande locatie en, in geval van uitbreiding, daar direct op aansluitend.
25.2.2 Woningen (hoofdgebouwen)
Voor het bouwen van woningen (hoofdgebouwen)
gelden de volgende bepalingen:
a Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke
bouwaanduiding – hoofdgebouwen uitgesloten’ zijn geen hoofdgebouwen toegestaan.
b
De inhoud van een woning mag niet meer bedragen dan 650 m3.
c
In afwijking van het bepaalde onder b mag ter plaatse van de aanduiding
‘specifieke bouwaanduiding – 1’ de inhoud niet meer bedragen dan 500 m3.
d Ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – beperkt hoofdgebouw’ mag de oppervlakte
niet meer bedragen dan 30 m².
e
De goothoogte
mag niet meer bedragen dan 6 m.
f
De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan 10 m.
g In afwijking van het bepaalde onder sub a
tot en met e gelden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 2’
de volgende bepalingen:
1 De goothoogte mag niet
meer bedragen dan 4 m.
2 De bouwhoogte mag niet
meer bedragen dan 7 m.
3 De afstand tot de
perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 3 m.
25.2.3a
Uitbouwen
Voor het bouwen van een uitbouw van de
woning gelden de volgende bepalingen:
a
Uitbouwen van
de woning dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van
het hoofdgebouw te worden gebouwd of op de fundamenten van een bestaande
uitbouw die vervangen wordt.
b
De goothoogte
mag niet meer bedragen dan 3,50 m.
c
De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan 4,50 m.
d
Het bepaalde
in artikel 25.2.2 onderdelen b, c en d zijn van overeenkomstige toepassing voor
het bouwen van een uitbouw van de woning met dien verstande dat de inhoud dan
wel de oppervlaktemaat van de uitbouw bij de in die artikelonderdelen maximale
inhoudsmaat dan wel oppervlaktemaat van de woning wordt betrokken.
25.2.3b Aanbouwen en bijgebouwen bij woningen
Voor het bouwen van aanbouwen en/of
bijgebouwen bij woningen gelden de volgende bepalingen:
a
Aanbouwen en
bijgebouwen dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn
van het hoofdgebouw te worden gebouwd of op de fundamenten van een bestaande
aanbouw of een bestaand bijgebouw dat vervangen wordt.
b
De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan
80 m².
c
De goothoogte
mag niet meer bedragen dan 3,5 m.
d
De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
e
De afstand van vrijstaande bijgebouwen tot de woning
mag niet meer bedragen dan 20 m.
f
Bij afbraak
van een bestaand(e) vrijstaand(e) bijgebouw(en) met een oppervlakte van meer
dan 80 m², mag de in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50%
van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijgebouwen c.q. bijgebouw met
dien verstande dat het in sub b genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag
worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de
bijgebouwen na afbraak mag niet meer bedragen dan 150 m².
g In afwijking van het bepaalde onder sub b
geldt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 1’ de volgende
bepaling:
1
De gezamenlijke oppervlakte aan vrijstaande bijgebouwen
mag niet meer bedragen dan 50 m².
h In afwijking van het bepaalde onder sub a
tot en met f gelden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 2’
de volgende bepalingen:
1
De goothoogte
mag niet meer bedragen dan 3 m.
2
De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
3
De gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan
70 m².
4
Het bepaalde
onder sub f is niet van toepassing.
25.2.4 Overige
gebouwen
Voor het bouwen van overige gebouwen gelden
de volgende bepalingen:
a Overige gebouwen zijn uitsluitend toegestaan
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – voormalig agrarisch
bedrijf’.
b De oppervlakte en bouwhoogte mogen niet meer
bedragen dan de bestaande oppervlakte en bouwhoogte.
25.2.5 Woonwagens
a
Het aantal woonwagens, ter plaatse van de aanduiding
‘woonwagenstandplaats’, mag niet meer bedragen dan 10.
b
De goothoogte mag
niet meer bedragen dan 4 m.
c
De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan 6 m.
d
De oppervlakte
van een woonwagen mag niet meer bedragen dan 110 m².
25.2.6 Bijgebouwen bij woonwagens
Voor het bouwen van vrijstaande bijgebouwen
gelden de volgende bepalingen:
a
Per woonwagen
mag niet meer dan één bijgebouw worden gebouwd.
b
De bouwhoogte
mag niet meer bedragen dan 3 m.
c
De oppervlakte van een bijgebouw mag niet meer bedragen
dan 25 m².
25.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer
bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevellijn
niet meer mag bedragen dan 1 m.
b
De bouwhoogte
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 6 m.
c
De oppervlakte
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 25 m².
d
De oppervlakte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 30 m².
e
Voor
het bouwen van onoverdekte zwembaden gelden de volgende bepalingen:
1
De afstand tot
de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder mag bedragen dan 5 m.
2
De oppervlakte
van het zwembad mag niet meer bedragen dan 150 m².
3
Het zwembad
mag uitsluitend achter de achtergevelrooilijn van de woning worden gesitueerd.
4
De bouwhoogte
van een zwembad mag niet meer bedragen dan 0,5 m.
f
In afwijking van het bepaalde onder sub a tot en met e
gelden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - 2’ de
volgende bepalingen:
1
De bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 5 m.
2
De bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer
bedragen dan 2 m, met dien verstande dat de bouwhoogte vóór de voorgevellijn
niet meer mag bedragen dan 1 m.
3
Het bepaalde onder sub a tot en met e is niet van
toepassing.
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a
Op plaatsen waar
hoofd- en bijgebouwen zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens
ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten
behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
b
De verticale
diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m.
25.3 Afwijking
van de bouwregels
25.3.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 25.2.5 onder e voor het bouwen van een bijgebouw op een afstand van meer dan 20 m van het hoofdgebouw indien dit noodzakelijk is in verband met een doelmatige inrichting van het perceel.
25.3.2 Omgevingsvergunning
herbouw op
andere locatie
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van het bepaalde in lid 25.2.1
onder b voor het herbouwen van de woning op een andere locatie, indien wordt
voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
De herbouw dient op
de andere locatie stedenbouwkundig aanvaardbaar te zijn.
b
De nieuwe locatie
dient direct aan te sluiten op de voormalige locatie van de woning.
c De afstand tot de weg waaraan wordt gebouwd mag niet minder bedragen dan 15 m. Indien de bestaande afstand minder bedraagt dan 15 m dient bij herbouw op een andere locatie de afstand tot de weg groter te zijn dan de bestaande afstand.
d
De afstand tot de
perceelsgrenzen mag niet minder bedragen dan 5 m.
e
De
ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven mogen niet
onevenredig worden beperkt.
f
De in het gebied
aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
g
De locatie is
vanuit het oogpunt van goed woon- en leefklimaat aanvaardbaar.
h
Uitbreidingen
van het verhard oppervlak dienen hydrologisch neutraal ontwikkeld te worden.
25.3.3 Omgevingsvergunning ondergronds bouwen
Het bevoegd gezag kan een
omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 25.2.8 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken
op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijgebouw mits hierdoor de in
het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.
25.3.4 Omgevingsvergunning vergroting inhoudsmaat woning
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van het bepaalde in lid
25.2.2 sub b ten behoeve van het vergroten van de inhoudsmaat van de woning,
indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
Voor
bestemmingsvlakken gelegen
ter plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ geldt dat bij sloop van
de overtollige bedrijfsbebouwing, ofwel 10% van de oppervlakte van de
overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning
tot een maximum van 900 m3 ofwel 10% van de oppervlakte van de
overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakte
aan bijgebouwen tot een maximum van 160 m². Een combinatie van beide mogelijkheden
is mogelijk, waarbij in totaal nooit meer dan 10% van de oppervlakte van de te
slopen overtollige bedrijfsgebouwen benut mag worden.
b Voor bestemmingsvlakken gelegen buiten de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ geldt dat bij sloop van de overtollige bedrijfsbebouwing, ofwel 10% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de inhoud van de woning tot een maximum van 900 m3 ofwel 10% van de oppervlakte van de overtollige bedrijfsgebouwen mag worden toegevoegd aan de maximale oppervlakte aan bijgebouwen tot een maximum van 100 m².
25.4 Specifieke gebruiksregels
a Ter plaats van de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – voormalig agrarisch bedrijf’ zijn de volgende functies toegestaan, voor zover bestaand:
1
agrarisch-technische hulpbedrijven;
2
agrarischverwante bedrijven;
3
statische
opslag- en stallingsbedrijven.
b Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen toegestaan. Hiervoor gelden de volgende bepalingen:
c Kleinschalig kamperen is toegestaan, waarbij
moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
1
Het
aantal kampeermiddelen mag per woning niet meer bedragen dan 15.
2
Ter
plaatse van de aanduiding ‘bebouwingsconcentratie’ mag per woning het aantal
kampeermiddelen niet meer bedragen dan 25.
3
De
oppervlakte mag niet meer bedragen dan 0,5 ha.
d Nevenactiviteiten zijn toegestaan conform de
‘Gebiedsvisie bebouwingsconcentraties’, zoals vastgesteld in de raadsvergadering
van p.m.
25.5.1 Verwijderen
aanduiding VAB
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de aanduiding ‘specifieke vorm van wonen – voormalig agrarisch bedrijf’ te verwijderen indien de functie is beëindigd.
25.5.2 Boerderijsplitsing
Burgemeester en wethouders zijn
bevoegd cultuurhistorisch waardevolle bebouwing te splitsen in twee woningen
indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
a
Voldaan
dient te worden aan de eisen die gelden ingevolge de Wet geluidhinder.
b
Splitsing
is alleen toegestaan voor cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse
van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ en rijks- en/of gemeentelijke
monumenten ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding –
rijksmonument’ en/of de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk
monument’.
c
Het
slopen van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing ter plaatse van de
aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’ is niet toegestaan.
d
De
vestiging van de nieuwe woning mag geen onevenredige beperking opleveren van de
bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische)
bedrijven.
e
De
nieuwe woning dient aanvaardbaar te zijn uit een oogpunt van een
milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat.
25.5.3 Wijziging naar ‘Bos’ of ‘Natuur’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen in de bestemming ‘Bos’ of ‘Natuur’ ten behoeve van behoud en/of ontwikkeling van bos en/of natuur, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a De wijziging uitsluitend plaats kan vinden ten behoeve van de realisatie van vastgesteld natuur- en landschapsbeleid, zoals dat voor de ecologische hoofdstructuur (EHS), een ecologische verbindingszone (EVZ) ter plaatse van de aanduiding ‘ecologische verbindingszone’, het landschappelijk raamwerk en bos-, natuur-, en/of landschapscompensatie buiten de Ecologische HoofdStructuur (EHS).
b De wijziging is uitsluitend toegestaan als de in het gebied aanwezige natuurwaarden, landschapswaarden, archeologische waarden, cultuurhistorische waarden en hydrologische waarden niet onevenredig worden aangetast.
26.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a de aanleg, instandhouding en/of bescherming van de:
1 gasleiding ter plaatse van de aanduiding ‘gas’;
2 bovengrondse hoogspanningsverbinding ter plaatse van de aanduiding ‘hoogspanning’;
3 rioolleiding ter plaatse van de aanduiding ‘riool’;
4 watertransportleiding ter plaatse van de aanduiding ‘water’;
b groenvoorzieningen;
c water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
26.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van
het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen
op of in deze bestemming begrepen grond uitsluitend worden gebouwd:
a bouwwerken tot een maximale bouwhoogte van 3 m ten behoeve van de aanleg en instandhouding van de leidingen.
b hoogspanningsmasten tot een maximale bouwhoogte van 45 m ten behoeve van bovengrondse hoogspanningsleidingen.
26.3 Afwijking van
de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 26.2 voor het bouwen ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
a Het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de energievoorziening dient te zijn gewaarborgd.
b Het bevoegd gezag dient schriftelijk advies in te winnen bij de betreffende leidingbeheerder.
26.4Omgevingsvergunning
voor het aanleggen
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a het aanbrengen van hoogopgaande of diepwortelende beplanting;
b het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
c het verrichten van grondroeractiviteiten anders dan normaal spit- en ploegwerk;
d het indrijven van voorwerpen in de bodem;
e het aanbrengen van gesloten verhardingen;
f het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
g het aanleggen van waterlopen of het vergraven verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
h het plaatsen van onroerende objecten zoals lichtmasten wegwijzers en ander straatmeubilair.
Het in lid 26.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen
overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
De in lid 26.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de leiding, zijn gewaarborgd.
Alvorens te beslissen over het
verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies
in bij de betreffende leidingbeheerder.
27.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde -
Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische
waarden van de gronden.
27.2 Bouwregels
Het is niet toegestaan te bouwen, met
uitzondering van:
a
de
verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de
bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk
gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd
dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld, met uitzondering van het
bepaalde onder b;
b
op
gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch - Bouwvlak’,
‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch met waarden
– 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’ geldt dat, in afwijking van het bepaalde
onder a, de onder a genoemde activiteiten niet mogen worden uitgevoerd dieper
dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld;
c
in
afwijking van het bepaalde onder b geldt dat op gronden gelegen ter plaatse van
de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – voormalige kasteelterrein’, de
onder a genoemde activiteiten niet mogen worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten
opzichte van het maaiveld;
d
de
bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een
oppervlakte van niet meer dan 100 m²;
e
bouwwerken
ten dienste van de in deze bestemming genoemde functies en ten dienste van
overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, voor zover bij de bouw geen
grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld,
voor zover de oppervlakte niet meer dan 100 m² bedraagt.
27.3 Afwijking van de bouwregels
a
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in 27.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen,
indien en voor zover:
1
met
een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee
niet onevenredig worden geschaad;
2
in
voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek
vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische
maatregelen of een archeologische opgraving.
b
In
het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning
de volgende verplichtingen worden verbonden:
1
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in
de bodem kunnen worden behouden;
2
de
verplichting tot het doen van opgravingen;
3
de
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden
door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die
voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
c
Alvorens
een omgevingsvergunning als bedoeld sub a wordt verleend, wordt archeologisch
advies ingewonnen.
27.4Omgevingsvergunning
voor het aanleggen
27.4.1 Werken
en werkzaamheden
a Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 100 m² of meer:
1
het
uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen
van gronden, dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen
van drainage, met uitzondering van het bepaalde onder 2;
2
het
uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen
van gronden op gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch -
Bouwvlak’, ‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch
met waarden – 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’, dieper dan 0,5 m onder maaiveld,
waaronder begrepen het aanleggen van drainage,
3
in
afwijking van het bepaalde onder 2 het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of
grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden op gronden gelegen ter
plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – voormalige kasteelterrein’,
dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
4
het
aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
5
het
ophogen en egaliseren van gronden;
6
het
verlagen van het waterpeil;
7
het
uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in
de bodem;
8
het
graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
9
het
omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd,
waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
10 het aanbrengen van ondergrondse
transportleidingen en de daarmee verband houdende constructies;
11 het slopen van gebouwen en het
verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m
dan maaiveld.
b De in sub a genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 100 m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of voor het aanleggen is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein.
27.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 27.4.1 vervatte verbod is niet
van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a in het kader van archeologisch
onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake
deskundige;
b
reeds in
uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het
tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c
het normale
onderhoud en/of gebruik betreffen.
27.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 27.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan
slechts worden verleend:
a
indien
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij
indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de
betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan
wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden
of kunnen worden verkleind;
b
indien
door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse
Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van
het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het
bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
1
de
archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
2
er
geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
3
de
archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad;
c
indien
het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige
archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning
de voorwaarde verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of
werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een
archeologische begeleiding zal plaatsvinden.
d
nadat
het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door hen aan te wijzen ter
zake deskundige.
28.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ (Waarde –
Archeologie hoog) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de te verwachten
archeologische waarden van de gronden.
28.2 Bouwregels
Het
is niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
a
de
verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de
bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk
gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd
dieper dan de grondwerkzaamheden van de bestaande bebouwing, met uitzondering
van het bepaalde onder b;
b
op
gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch - Bouwvlak’,
‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch met waarden
– 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’ geldt dat, in afwijking van het bepaalde
onder a, de onder a genoemde activiteiten niet mogen worden uitgevoerd dieper
dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld;
c
de
bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een
oppervlakte van niet meer dan 500 m²;
d
bouwwerken
ten dienste van de in deze bestemming genoemde functies en ten dienste van
overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, voor zover bij de bouw geen
grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het
maaiveld, voor zover de oppervlakte niet meer dan 500 m² bedraagt, met
uitzondering van het bepaalde onder e;
e
op
gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch - Bouwvlak’,
‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch met waarden
– 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’ geldt dat, in afwijking van het bepaalde
onder d, de onder d genoemde activiteiten niet mogen worden uitgevoerd dieper
dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld.
28.3 Afwijking van de bouwregels
a
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 28.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende
bestemmingen, indien en voor zover:
1
met
een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee
niet onevenredig worden geschaad;
2
in
voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek
vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische
maatregelen of een archeologische opgraving.
b
In
het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning
de volgende verplichtingen worden verbonden:
1
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in
de bodem kunnen worden behouden;
2
de
verplichting tot het doen van opgravingen;
3
de
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden
door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die
voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
c
Alvorens
een omgevingsvergunning als bedoeld sub a wordt verleend, wordt archeologisch advies
ingewonnen.
28.4Omgevingsvergunning
voor het aanleggen
28.4.1 Werken en werkzaamheden
a Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:
1
het
uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen
van gronden, dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen
van drainage, met uitzondering van het bepaalde onder 2;
2
het
uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen
van gronden op gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch -
Bouwvlak’, ‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch
met waarden – 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’, dieper dan 0,5 m onder
maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen van drainage;
3
het
aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
4
het
ophogen en egaliseren van gronden;
5
het
verlagen van het waterpeil;
6
het
uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in
de bodem;
7
het
graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
8
het
omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd,
waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
9
het
aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende
constructies;
10
het
slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering
plaatsvindt dieper dan 0,3 m dan maaiveld.
11
het
slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering op
gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch - Bouwvlak’,
‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch met waarden
– 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’, plaatsvindt dieper dan 0,5 m dan maaiveld.
b De in sub a genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 500 m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of voor het aanleggen is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein.
28.4.2 Uitzonderingen
Het
in lid 28.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
a
in
het kader van archeologisch
onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake
deskundige;
b
reeds in
uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning
reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden
van dit plan;
c
het normale
onderhoud en/of gebruik betreffen.
28.4.3
Toelaatbaarheid
De
in lid 28.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan
slechts worden verleend:
a
indien
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij
indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de
betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan
wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden
of kunnen worden verkleind;
b
indien
door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van
de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt
dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal
worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is
vastgesteld dat:
1
de
archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
2
er
geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
3
de
archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad;
c
indien
het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige
archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning
de voorwaarde verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of
werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een
archeologische begeleiding zal plaatsvinden;
d
nadat
het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door hen aan te wijzen ter
zake deskundige.
29.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie 3’ (Waarde –
Archeologie hoog, esdek) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de
te verwachten archeologische waarden van de gronden.
29.2 Bouwregels
Het
is niet toegestaan te bouwen, met uitzondering van:
a
de
verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de
bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk
gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd
dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld;
b
de
bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een
oppervlakte van niet meer dan 500 m²;
c
bouwwerken
ten dienste van de in deze bestemming genoemde functies en ten dienste van
overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, voor zover bij de bouw geen
grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m ten opzichte van het
maaiveld, voor zover de oppervlakte niet meer dan 500 m² bedraagt.
29.3 Afwijking van de bouwregels
a
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in 29.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen,
indien en voor zover:
1
met
een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee
niet onevenredig worden geschaad;
2
in
voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek
vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische maatregelen
of een archeologische opgraving.
b
In
het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning
de volgende verplichtingen worden verbonden:
1
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in
de bodem kunnen worden behouden;
2
de
verplichting tot het doen van opgravingen;
3
de
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden
door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die
voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
c
Alvorens
een omgevingsvergunning als bedoeld sub a wordt verleend, wordt archeologisch
advies ingewonnen.
29.4Omgevingsvergunning
voor het aanleggen
29.4.1 Werken en werkzaamheden
a Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 500 m² of meer:
1
het
uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen
van gronden, dieper dan 0,5 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen
van drainage;
2
het
aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
3
het
ophogen en egaliseren van gronden;
4
het
verlagen van het waterpeil;
5
het
uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in
de bodem;
6
het
graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
7
het
omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd,
waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
8
het
aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende
constructies;
9
het
slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering
plaatsvindt dieper dan 0,5 m dan maaiveld.
b De in sub a genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 500 m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of voor het aanleggen is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein.
29.4.2 Uitzonderingen
Het
in lid 29.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden
welke:
a
in
het kader van
archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter
zake deskundige;
b
reeds
in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht
worden van dit plan;
c
het
normale onderhoud en/of gebruik betreffen.
29.4.3
Toelaatbaarheid
De
in lid 29.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan
slechts worden verleend:
a
indien
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij
indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de
betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan
wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden
of kunnen worden verkleind;
b
indien
door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse
Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat in de archeologische waarde van
het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het
bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld dat:
1
de
archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
2
er
geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
3
de
archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.
c
indien
het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige
archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning
de voorwaarde verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren
van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden
of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden;
d
nadat
het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door hen aan te wijzen ter
zake deskundige.
30.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde -
Archeologie 4’ (Waarde – Archeologie middelhoog) aangewezen gronden zijn,
behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het
behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de
gronden.
30.2 Bouwregels
Het is niet toegestaan te bouwen, met
uitzondering van:
a
de
verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de
bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk
gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd
dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld, met uitzondering van het
bepaalde onder b;
b
op
gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch - Bouwvlak’,
‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch met waarden
– 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’ geldt dat, in afwijking van het bepaalde
onder a, de onder a genoemde activiteiten niet mogen worden uitgevoerd dieper
dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld;
c
de
bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een
oppervlakte van niet meer dan 2.500 m²;
d
bouwwerken
ten dienste van de in deze bestemming genoemde functies en ten dienste van
overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, voor zover bij de bouw geen
grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,3 m ten opzichte van het
maaiveld, voor zover de oppervlakte niet meer dan 2.500 m² bedraagt.
e
op
gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch - Bouwvlak’,
‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’, ‘Agrarisch met waarden
– 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’ geldt dat, in afwijking van het bepaalde
onder d, de onder d genoemde activiteiten niet mogen worden uitgevoerd dieper
dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld;
30.3 Afwijking van de bouwregels
a
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde in 30.2 voor bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen,
indien en voor zover:
1
met
een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee
niet onevenredig worden geschaad;
2
in
voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek
vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische
maatregelen of een archeologische opgraving.
b
In
het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning
de volgende verplichtingen worden verbonden:
1
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in
de bodem kunnen worden behouden;
2
de
verplichting tot het doen van opgravingen;
3
de
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden
door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die
voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen
kwalificaties.
c
Alvorens
een omgevingsvergunning als bedoeld sub a wordt verleend, wordt archeologisch
advies ingewonnen.
30.4Omgevingsvergunning
voor het aanleggen
30.4.1 Werken
en werkzaamheden
a Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 2500 m² of meer:
1
het
uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen
van gronden, dieper dan 0,3 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen
van drainage, met uitzondering van het bepaalde onder 2;
2
het
uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen
van gronden, dieper dan 0,5 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen
van drainage op gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch
- Bouwvlak’, ‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’,
‘Agrarisch met waarden – 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’ waaronder begrepen
het aanleggen van drainage;
3
het
aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
4
het
ophogen en egaliseren van gronden;
5
het
verlagen van het waterpeil;
6
het
uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in
de bodem;
7
het
graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
8
het
omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd,
waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
9
het
aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende
constructies;
10 het slopen van gebouwen en het
verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,3 m dan
maaiveld;
11 het slopen van gebouwen en het
verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt dieper dan 0,5 m
dan maaiveld op gronden gelegen binnen de bestemmingen ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch
- Bouwvlak’, ‘Agrarisch met waarden – 1’, ‘Agrarisch met waarden -2’,
‘Agrarisch met waarden – 3’ en ‘Agrarisch met waarden – 4’ waaronder begrepen
het aanleggen van drainage.
b De in sub a genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 2.500m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of voor het aanleggen is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein.
30.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 30.4.1 vervatte verbod is niet
van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a
in
het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen,
mits verricht door een ter zake deskundige;
b
reeds in
uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning
reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden
van dit plan;
c
het normale onderhoud
en/of gebruik betreffen.
30.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 30.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend:
a
indien
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij
indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de
betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan
wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden
of kunnen worden verkleind;
b
indien
door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van
de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt
dat in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal
worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is
vastgesteld dat:
1
de
archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
2
er
geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
3
de
archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad;
c indien het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning de voorwaarde verbonden dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding zal plaatsvinden.
d
nadat
het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door hen aan te wijzen ter
zake deskundige.
31.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde -
Archeologie 5’ (Waarde – Archeologie middelhoog, esdek) aangewezen gronden
zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het
behoud en de bescherming van de te verwachten archeologische waarden van de
gronden.
31.2 Bouwregels
Het is niet toegestaan te bouwen, met
uitzondering van:
a
de
verbouw en/of nieuwbouw van bestaande gebouwen, voor zover bij de bouw de
bestaande oppervlakte van het gebouw niet wordt vergroot of ruimtelijk
gewijzigd en voor zover bij de bouw geen grondwerkzaamheden worden uitgevoerd
dieper dan 0,5 m ten opzichte van het maaiveld;
b
de
bouw van een bijgebouw van of uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met een
oppervlakte van niet meer dan 2.500 m²;
c
bouwwerken
ten dienste van de in deze bestemming genoemde functies en ten dienste van
overige aan deze gronden toegekende bestemmingen, voor zover bij de bouw geen
grondwerkzaamheden worden uitgevoerd dieper dan 0,5 m ten opzichte van het
maaiveld, voor zover de oppervlakte niet meer dan 2.500 m² bedraagt.
31.3 Afwijking van de bouwregels
a
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 31.2 voor
bouwwerken ten behoeve van samenvallende bestemmingen, indien en voor zover:
1
met
een archeologisch onderzoek is vastgesteld dat archeologische waarden daarmee
niet onevenredig worden geschaad;
2
in
voldoende mate is gegarandeerd dat de middels archeologisch onderzoek
vastgestelde archeologische waarden worden veiliggesteld door technische
maatregelen of een archeologische opgraving.
b
In
het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning de volgende verplichtingen
worden verbonden:
1
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in
de bodem kunnen worden behouden;
2
de
verplichting tot het doen van opgravingen;
3
de
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden
door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die
voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
c
Alvorens
een omgevingsvergunning
als bedoeld sub a
wordt verleend, wordt archeologisch advies ingewonnen.
31.4Omgevingsvergunning
voor het aanleggen
31.4.1 Werken
en werkzaamheden
a Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te (laten) voeren, over een oppervlakte van 2.500 m² of meer:
1
het
uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen
van gronden, dieper dan 0,5 m onder maaiveld, waaronder begrepen het aanleggen
van drainage;
2
het
aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
3
het
ophogen en egaliseren van gronden;
4
het
verlagen van het waterpeil;
5
het
uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in
de bodem;
6
het
graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers en andere wateren;
7
het
omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij grond wordt afgevoerd,
waartoe gerekend wordt boomteelt en graszodenteelt;
8
het
aanbrengen van ondergrondse transportleidingen en de daarmee verband houdende
constructies;
9
het
slopen van gebouwen en het verwijderen van funderingen waarbij grondroering plaatsvindt
dieper dan 0,5 m dan maaiveld.
b De in sub a genoemde omgevingsvergunning voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van minder dan 2.500 m² geldt niet indien voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor het afwijken van de bouwregels of voor het aanleggen is verleend voor aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 m van het onderhavige terrein.
31.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 31.4.1 vervatte verbod is niet
van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a
in
het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen,
mits verricht door een ter zake deskundige;
b
reeds in
uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het
tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
c
het normale
onderhoud en/of gebruik betreffen.
31.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 31.4.1 genoemde omgevingsvergunning
kan slechts worden verleend:
a
indien
door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij
indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de
betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan
wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden
of kunnen worden verkleind;
b
indien
door vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de
Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat
in de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden
verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is
vastgesteld dat:
1
de
archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
2
er
geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
3
de
archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad;
c
indien
het niet mogelijk is de middels archeologisch onderzoek vastgestelde aanwezige
archeologische waarden geheel of gedeeltelijk te behouden, wordt aan de omgevingsvergunning
de voorwaarde verbonden
dat voorafgaand aan het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden een
archeologische opgraving zal plaatsvinden of dat een archeologische begeleiding
zal plaatsvinden;
d
nadat
het bevoegd gezag advies heeft ingewonnen bij een door hen aan te wijzen ter
zake deskundige.
32.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht 1’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van het aan de gronden toegekende beschermd dorpsgezicht, inclusief de instandhouding, bescherming en herstel van de cultuurhistorische waarden.
Te beschermen zijn de volgende karakteristieke historische bestanddelen:
a de historische landschappelijke structuur, gevormd door wegen, verkaveling en waterlopen;
b de situering, verloop en profiel van de wegen;
c de begrenzing van kavels en invulling van kavels met merendeels vrijstaande panden;
d karakteristieke en monumentale bebouwing, bestaande uit met name woonhuizen en voormalige boerderijen en de situering nabij de straat en de vorm met enkele bouwlaag en kap evenwijdig aan de straat;
e groenelementen, bestaande uit laanbeplanting en karakteristieke grasbermen, losse bomen en grotere groepen aan historische groenelementen alsmede historische erfafscheidingen in de vorm van hagen;
f een historische plaatse met beplanting bestaande uit gras en losse bomen.
32.2 Bouwregels
Op de in lid 32.1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken de volgende bepalingen:
a De bestaande bouwwijze mag niet worden veranderd.
b Nieuwe gebouwen en vervangende herbouw zijn niet toegestaan.
c De bestaande gevelindeling van hoofdgebouwen dient in stand te blijven.
d De bestaande goothoogte, bouwhoogte, voorgevelbreedte, bebouwde oppervlakte en dakhelling van gebouwen mogen niet worden vergroot of verkleind.
e De bestaande dakbedekking mag niet worden gewijzigd.
32.3 Afwijking van
de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, gehoord de gemeentelijke monumentencommissie,
en voor zover het een rijksmonument betreft de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van:
a het bepaalde in lid 32.2 sub b teneinde, in dezelfde maatvoering, de herbouw van een woning, voor zover het niet betreft een gemeentelijk monument of rijksmonument, of van een bijgebouw bij een woning toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de ruimtelijke uitstraling van de in de nabijheid gelegen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten.
2 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het stedenbouwkundig karakter en de bouwkundige samenhang.
3 Er vindt geen aantasting plaats van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht, zoals bedoeld in lid 32.1.
4 Er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
5 Er wordt voldaan aan de eisen van de Wet Geluidhinder.
b het bepaalde in lid 32.2 sub b, teneinde de vervangende nieuwbouw van een woning, voor zover het niet een rijksmonument dan wel een gemeentelijk monument betreft, of van een bijgebouw van een woning toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1 Het karakter en de situering van de bestaande bebouwing mogen niet worden aangetast.
2 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de bouwkundige en ruimtelijke uitstraling van een gemeentelijk of rijksmonument, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’ en/of de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’.
3 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het stedenbouwkundig karakter en de bouwkundige samenhang.
4 Er vindt geen aantasting plaats van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht, zoals bedoeld in lid 32.1.
5 De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een woning mag niet meer bedragen dan 80 m² per woning.
6 Bij afbraak van een bestaand(e) vrijstaand(e) bijgebouw(en) met een oppervlakte van meer dan 80 m², mag het in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijgebouwen c.q. bijgebouw met dien verstande dat het in sub 5 genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijgebouwen na afbraak mag niet meer bedragen dan 150 m².
7 De goothoogte van aanbouwen mag niet meer bedragen dan de begane grondlaag van het hoofdgebouw en de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.
8 De dakhelling mag niet minder bedragen dan 35º.
c het bepaalde in lid 32.2 sub c teneinde de bestaande gevelindeling te veranderen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1 Voor zover het een gemeentelijk monument of rijksmonument betreft mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de bouwkundige en ruimtelijke uitstraling van het pand.
2 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de ruimtelijke uitstraling van de in de nabijheid gelegen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten.
3 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het stedenbouwkundig karakter en de bouwkundige samenhang.
4 Er vindt geen aantasting plaats van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht, zoals bedoeld in lid 29.1.
5 Er wordt voldaan aan de eisen van de Wet Geluidhinder.
d het bepaalde in lid 32.2, teneinde de nieuwbouw van gebouwen van openbaar nut toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1 Het karakter en de situering van de bestaande bebouwing alsmede van de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast.
2 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de ruimtelijke uitstraling van de in de nabijheid gelegen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten.
3 Er vindt geen aantasting plaats van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht, zoals bedoeld in lid 32.1.
4 De inhoud per gebouw mag niet meer bedragen dan 50 m3.
5 De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
32.4Omgevingsvergunning
voor het aanleggen
32.4.1 Werken
en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a
het rooien,
vellen, beschadigen of verwijderen van bomen of andere opgaande beplanting,
behalve in het kader van de verzorging van de bomen en andere opgaande
beplanting;
b
het aanleggen
en/of aanplanten van landschapselementen;
c
het graven,
dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van
waterlopen, sloten en greppels;
d
het beplanten
van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van tuinbouw of agrarische
houtteelt;
e
het ontginnen,
verlagen, ophogen, afgraven of egaliseren van de bodem;
f
het uitvoeren van heiwerken en of het indrijven van
scherpe voorwerpen in de bodem dieper dan 0,5 m;
g
het verwijderen van onverharde wegen of paden;
h
het aanleggen
of verharden van bedrijfswegen, onderhoudspaden, paden voor dagrecreatief
medegebruik, dan wel het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen:
1
voor
zover groter dan 1.250 m², als het veepaden op huiskavels van weidebedrijven of
eigen bedrijfswegen, direct aansluitend op een agrarisch bouwvlak;
2
voor
zover groter dan 200 m² als het overige verhardingen betreft.
32.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 32.4.1 vervatte verbod is niet
van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a
het normale
onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b
reeds in
uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het
tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
32.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 32.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de
ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
33.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde – Beschermd dorpsgezicht 2’ aangewezen gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van het aan de gronden toegekende beschermd dorpsgezicht, inclusief de instandhouding, bescherming en herstel van de cultuurhistorische waarden.
Te beschermen zijn de volgende karakteristieke historische bestanddelen:
a de historische landschappelijke structuur, gevormd door wegen, verkaveling en waterlopen;
b de situering, verloop en profiel van de wegen;
c de begrenzing van kavels en invulling van kavels met merendeels vrijstaande panden;
d karakteristieke en monumentale bebouwing, bestaande uit met name woonhuizen en voormalige boerderijen en de situering nabij de straat en de vorm met enkele bouwlaag en kap evenwijdig aan de straat;
e groenelementen, bestaande uit laanbeplanting en karakteristieke grasbermen, losse bomen en grotere groepen aan historische groenelementen alsmede historische erfafscheidingen in de vorm van hagen.
33.2 Bouwregels
Op de in lid 33.1 bedoelde gronden gelden voor bouwwerken de volgende bepalingen:
a De bestaande bouwwijze mag niet worden veranderd.
b Nieuwe gebouwen en vervangende herbouw is niet toegestaan.
c De bestaande gevelindeling van hoofdgebouwen dient in stand te blijven.
d De bestaande goothoogte, bouwhoogte, voorgevelbreedte, bebouwde oppervlakte en dakhelling van gebouwen mogen niet worden vergroot of verkleind.
e De bestaande dakbedekking mag niet worden gewijzigd.
33.3 Afwijking van
de bouwregels
Het bevoegd gezag kan, gehoord de gemeentelijke monumentencommissie,
en voor zover het een rijksmonument betreft de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, een omgevingsvergunning verlenen
voor het afwijken van:
a het bepaalde in lid 33.2 sub b teneinde, in dezelfde maatvoering, de herbouw van een woning, voor zover het niet betreft een gemeentelijk monument of rijksmonument, of van een woning toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de ruimtelijke uitstraling van de in de nabijheid gelegen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten.
2 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het stedenbouwkundig karakter en de bouwkundige samenhang.
3 Er vindt geen aantasting plaats van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht, zoals bedoeld in lid 33.1.
4 Er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.
5 Er wordt voldaan aan de eisen van de Wet Geluidhinder.
b het bepaalde in lid 33.2 sub b, teneinde de nieuwbouw van een woning, voor zover het niet een rijksmonument dan wel een gemeentelijk monument betreft, of van een bijgebouw van een woning toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1 Het karakter en de situering van de bestaande bebouwing mogen niet worden aangetast.
2 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de bouwkundige en ruimtelijke uitstraling van een gemeentelijk of rijksmonument, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gemeentelijk monument’ en/of de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - rijksmonument’.
3 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het stedenbouwkundig karakter en de bouwkundige samenhang.
4 Er vindt geen aantasting plaats van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht, zoals bedoeld in lid 33.1.
5 De gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen bij een woning mag niet meer bedragen dan 80 m² per woning.
6 Bij afbraak van een bestaand(e) vrijstaand(e) bijgebouw(en) met een oppervlakte van meer dan 80 m², mag het in sub b genoemde oppervlakte worden verhoogd met 50% van het oppervlak van de te slopen vrijstaande bijgebouwen c.q. bijgebouw met dien verstande dat het in sub 5 genoemde oppervlakte niet bij de berekening mag worden betrokken. Het maximaal toegestane gezamenlijke oppervlak van de bijgebouwen na afbraak mag niet meer bedragen dan 150 m².
7 De goothoogte van aanbouwen mag niet meer bedragen dan de begane grondlaag van het hoofdgebouw en de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 m.
8 De dakhelling dient gelijk te zijn aan die van het hoofdgebouw.
c het bepaalde in lid 33.2 sub c teneinde de bestaande gevelindeling te veranderen, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1 Voor zover het een gemeentelijk monument of rijksmonument betreft mag geen onevenredige aantasting plaatsvinden van de bouwkundige en ruimtelijke uitstraling van het pand.
2 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de ruimtelijke uitstraling van de in de nabijheid gelegen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten.
3 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van het stedenbouwkundig karakter en de bouwkundige samenhang.
4 Er vindt geen aantasting plaats van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht, zoals bedoeld in lid 30.1.
5 Er wordt voldaan aan de eisen van de Wet Geluidhinder.
d het bepaalde in lid 32.2, teneinde de nieuwbouw van gebouwen van openbaar nut toe te staan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
1 Het karakter en de situering van de bestaande bebouwing alsmede van de omgeving mogen niet onevenredig worden aangetast.
2 Er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de ruimtelijke uitstraling van de in de nabijheid gelegen rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten.
3 Er vindt geen aantasting plaats van de cultuurhistorische waarden van het beschermd dorpsgezicht, zoals bedoeld in lid 33.1.
4 De inhoud per gebouw mag niet meer bedragen dan 50 m3.
5 De goothoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
33.4Omgevingsvergunning
voor het aanleggen
33.4.1 Werken
en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a
Het
rooien, vellen, beschadigen of verwijderen van bomen of andere opgaande
beplanting, behalve in het kader van de verzorging van de bomen en andere
opgaande beplanting.
b
Het
aanleggen en/of aanplanten van landschapselementen.
c
Het
graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van
waterlopen, sloten en greppels.
d
Het
beplanten van gronden met opgaand houtgewas ten behoeve van tuinbouw of
agrarische houtteelt.
e
Het
ontginnen, verlagen, ophogen, afgraven of egaliseren van de bodem.
f
Het uitvoeren van heiwerken en of het indrijven van
scherpe voorwerpen in de bodem dieper dan 0,5 m.
g
Het verwijderen van onverharde wegen of paden.
h
Het
aanleggen of verharden van bedrijfswegen, onderhoudspaden, paden voor
dagrecreatief medegebruik, dan wel het aanbrengen van andere
oppervlakteverhardingen:
1
voor
zover groter dan 1.250 m², als het veepaden op huiskavels van weidebedrijven of
eigen bedrijfswegen, direct aansluitend op een agrarisch bouwvlak;
2
voor
zover groter dan 200 m² als het overige verhardingen betreft.
33.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 33.4.1 vervatte verbod is niet
van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a
het normale
onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b
reeds in
uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het
tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
33.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 33.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de
ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
34.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat – Regionaal
waterbergingsgebied’ aangegeven gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd
voor
tijdelijke opvang van water en de daarbij behorende bouwwerken geen gebouwen
zijnde.
34.2 Bouwregels
In afwijking van het bepaalde bij de andere
bestemmingen mag niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken geen gebouwen
zijnde ten behoeve van de opvang van water, waarvan de bouwhoogte niet meer dan
2 m mag bedragen.
34.3 Afwijking
van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het
afwijken van het bepaalde in lid 34.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere
bestemmingen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het waterbergend
vermogen van de gronden. Voor de verlening van deze omgevingsvergunning wordt advies ingewonnen
bij de waterbeheerder.
34.4Omgevingsvergunning
voor het aanleggen
33.4.1 Werken
en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a
Het
graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van
waterlopen, sloten en greppels.
b
Het
ophogen van gronden dan wel het opwerpen van kades.
34.4.2 Uitzonderingen
Het in lid 34.4.1 vervatte verbod is niet
van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a
het normale
onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b
reeds in
uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het
tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
31.4.3 Toelaatbaarheid
De in lid 34.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de
ontwikkeling van de in de bestemmingsomschrijving genoemde waarden.
Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning
wint het bevoegd gezag advies
in bij het waterschap.
35.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waterstaat – Attentiegebied EHS’ aangegeven
gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd
voor het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de hydrologische waarden.
35.2Omgevingsvergunning
voor het aanleggen
35.2.1
Werken en werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het aanleggen de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
a
het
verzetten of vergraven van grond waarbij het maaiveld over meer dan 100 m² per
perceel wordt gewijzigd of het maaiveld zelf met meer dan 0,20 m wordt gewijzigd;
b
het
omzetten van grond of uitvoeren van bodemingrepen dieper dan 0,60 m onder
maaiveld;
c
het
graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van
waterlopen, sloten en greppels;
d
de
aanleg van drainage ongeacht de diepte tenzij het gaat om vervanging van een
reeds bestaande drainage;
e
het
verlagen van de waterstand anders dan door middel van het graven van sloten of
het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
f
het
aanbrengen van niet-omkeerbare verhardingen en/of verharde oppervlakten van
meer dan 100 m² anders dan een bouwwerk.
35.2.2 Uitzonderingen
Het in lid 35.2.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken
en werkzaamheden welke:
a
het
normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis
zijn;
b
reeds
in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op
het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
35.2.3 Toelaatbaarheid
De in lid 35.2.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de hydrologische waarden
Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning wint het bevoegd gezag advies in bij de waterbeheerder.
Grond die
eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
In die gevallen, dat de (goot)hoogte, de
oppervlakte, de inhoud, een bebouwingspercentage en/of de afstand tot de weg of
perceelsgrenzen, en andere maten, van een bouwwerk dat aanwezig of in
uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning
voor het bouwen, voor in
overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet tot stand gekomen, op het
tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het plan:
-
minder
bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven
respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking daarvan
als minimaal toegestaan;
-
meer bedraagt
dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven
respectievelijk toegestaan, geldt die bestaande maatvoering in afwijking
daarvan als maximaal toegestaan.
38.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval
verstaan:
a gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
b het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige dan wel afhankelijke woonruimte.
Het
bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 1 en toestaan dat
een (vrijstaand) bijgebouw bij een woning, agrarisch dan wel niet-agrarisch bedrijf
wordt gebruikt als afhankelijke woonruimte mits:
a
omgevingsvergunning
uitsluitend is toegestaan bij een woning, niet zijnde recreatiewoning,
of een bedrijfswoning en een dergelijke tijdelijke bewoning wenselijk is vanuit
een oogpunt van mantelzorg of huisvesting van de rustende boer;
b
er gebruik
wordt gemaakt van een en dezelfde uitrit door zowel de hoofdbewoner als de
zorgbehoevende(n)/rustende boer;
c
de
bereikbaarheid voor (aanleg van) algemene voorzieningen en nutsvoorzieningen en
voor hulpdiensten gewaarborgd blijft;
d
er geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van de in het geding zijnde belangen
waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
e
de
afhankelijke woonruimte binnen de vigerende bouwregels wordt ingepast met een
maximale oppervlakte van 100 m²;
f
de
afhankelijke woonruimte een tijdelijk karakter heeft en na beëindiging van de
tijdelijke bewoning het geheel weer door de hoofdbewoner in gebruik wordt
genomen.
Ter plaatse van de aanduiding ‘veiligheidszone – lpg’ mag geen risicovolle bebouwing worden opgericht.
Het bevoegd gezag kan mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan
het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid,
de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a de in deze regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de inhoud van burgerwoningen;
b
de bestemmingsregels en voor het bouwen met een geringe mate van
afwijking van de plaats en richting van de bestemmingsgrenzen indien dit
noodzakelijk is in verband met afwijkingen of onnauwkeurigheden ten opzichte
van de feitelijke situatie of in die gevallen waar een rationele verkaveling
van de gronden een geringe afwijking vergt;
c
de
bestemmingsregels en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten
behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de
bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen
gebouwtjes worden gebouwd, mits:
1
de oppervlakte
per gebouwtje niet meer dan 20 m² zal bedragen;
2
de bouwhoogte
niet meer dan 3,5 m zal bedragen;
d
de
bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
wordt vergroot:
1
ten behoeve
van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
2
ten behoeve
van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m.
e
de
bestemmingsregels ten aanzien van het slopen van cultuurhistorische waardevolle
bebouwing ter plaatse van de aanduiding ‘cultuurhistorische waarden’, en
toestaan dat deze bebouwing wordt gesloopt.
Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door:
a de
dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie 1’, ‘Waarde - Archeologie 2’, ‘Waarde
- Archeologie 3’, ‘Waarde - Archeologie 4’ of ‘Waarde - Archeologie 5’ geheel
of gedeeltelijk te doen vervallen, indien op basis van aanvullend en/of
definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie
geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
b aan gronden
alsnog de dubbelbestemmingen ‘Waarde - Archeologie 1’, ‘Waarde - Archeologie
2’, ‘Waarde - Archeologie 3’, ‘Waarde - Archeologie 4’ of ‘Waarde - Archeologie
5’ toe te kennen indien uit aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek
blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter
plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
42.1 Overige
wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan.
43.1 Overgangsrecht bouwwerken
a
Een bouwwerk
dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in
uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning
voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot,
1
gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd;
2
na het teniet
gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits
de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen
twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b
Het bevoegd
gezag kan eenmalig een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het
bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld
onder a met maximaal 10%.
c
Het bepaalde onder
a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip
van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder omgevingsvergunning
en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de
overgangsbepaling van dat plan.
43.2 Overgangsrecht
gebruik
a
Het gebruik
van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van
het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b
Het is
verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik,
tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c
Indien het
gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de
inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt
onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten
hervatten.
d
Het bepaalde
onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van
dat plan.
Deze regels
worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Geldrop-Mierlo’.
Rosmalen, november 2010 Vastgesteld: 8 november 2010
Croonen Adviseurs b.v.