Regels
Inhoudsopgave
1. Inleidende
regels 1
Artikel 1
Begrippen
1
Artikel 2
Wijze van meten 4
2.
Bestemmingsregels 5
Artikel 3
Bos
5
Artikel 4
Groen
7
Artikel 5
Tuin
8
Artikel 6
Verkeer - Verblijfsgebied 9
Artikel 7
Wonen
10
Artikel 8
Waarde - Archeologie 14
3.
Algemene regels 16
Artikel 9
Antidubbeltelregel 16
Artikel 10
Algemene gebruiksregels 17
Artikel 11
Algemene afwijkingsregels 18
4.
Overgangs- en slotregels 19
Artikel 12
Overgangsrecht 19
Artikel 13
Slotregel
20
1.
Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende
regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0246.00000603-va01;
1.2
plan:
het bestemmingsplan "Wezeweg 4-Kooiweg"
van de gemeente Heerde;
1.3
plankaart:
de analoge verbeelding van het GML-bestand
NL.IMRO.0246.00000603-va01, bestaande uit twee bladen;
1.4
aan huis verbonden beroep:
het beroepsmatig verlenen van diensten zonder
personeel op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of
technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde
detailhandel, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in
overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling of
uitwerking heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.5
aan- of uitbouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een aan
een hoofdgebouw gebouwd bouwwerk dat ruimtelijk ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat hoofdgebouw;
1.6
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee
gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten
aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.7
aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak
betreft;
1.8
ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde
1.9
antennedrager:
een antennemast of andere constructie bedoeld voor
de bevestiging van een antenne;
1.10
antenne-installatie:
een installatie bestaande uit een antenne, een
antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen
apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie;
1.11
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen
gebouwen zijnde;
1.12
Besluit omgevingsrecht (Bor):
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter
uitvoering van de Wet algemene bepa-lingen omgevingsrecht (Besluit
omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143;
1.13
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde
bestemming;
1.15
bijbehorend bouwwerk:
een uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel
functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden,
daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk,
met een dak.
1.16
bijgebouw:
een op zich zelf staand, al dan niet vrijstaand
bijbehorend bouwwerk, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het
hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is alleen vereist voor vrijstaande
bijbehorende bouwwerken;
1.17
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk
oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede
het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een
standplaats;
1.18
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.19
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn
aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.20
bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen,
metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is
verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.21
carport
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een
bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met
ten hoogste één wand;
1.22
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder
uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan personen die
deze goederen kopen voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de
uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
1.23
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke,
overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.24
hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is
voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een
perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die
bestemming het belangrijkst is;
1.25
nutsvoorziening:
een voorziening ten behoeve van de
telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie alsmede
soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden
begrepen ondergrondse leidingen, transformatorhuisjes, pompstations, gemalen,
telefooncellen en zendmasten;
1.26
overkapping:
een bijbehorend bouwwerk met een open constructie
zonder eigen wanden;
1.27
peil:
a.
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de
weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b.
voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct
aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang
bij voltooiing van de bouw;
c.
indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of
een ander plaatselijk aan te houden waterpeil);
1.28
perceelsgrens:
de grens van een aaneengesloten stuk grond waarop
krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is
toegelaten;
1.29
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten
van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
1.30
prostitutiebedrijf:
prostitutie in een daarvoor ingerichte ruimte en
in dienstverband (seksclub, bordelen, privé-huizen), niet zijnde sekswinkels,
seksbioscopen, sekstheaters en daarmee gelijk te stellen bedrijfstypen;
1.31
verblijfsgebied:
gebied bedoeld voor verblijf, waartoe in ieder
geval (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden, water, parkeer-, groen- en
speelvoorzieningen en hondenuitlaatplaatsen worden gerekend;
1.32
voorgevelrooilijn:
de snijlijn van de voorgevel van het hoofdgebouw
of hoofdgebouw en het grondvlak waarop het hoofdgebouw zich bevindt alsmede het
verlengde daarvan;
1.33
woning:
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor
zelfstandige huisvesting van maximaal één huishouden.
2.1
Meten
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt
gemeten:
a.
afstand tot de perceelsgrens:
de kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op
het bouwperceel voorkomend of nog te bouwen gebouw.
b.
afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
c.
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. Ten aanzien van mansarde-kappen
wordt de dakhelling gemeten van het grootste dakvlak. Hieronder wordt niet
verstaan een kopgevel met een dakhelling van meer dan 85°;
d.
goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord,
of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
e.
(bouw)hoogte/nokhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk,
geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals
schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen
bouwonderdelen;
f.
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren,
neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte
bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
g.
lengte, breedte en diepte bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van
scheidsmuren).
2.2
Uitzonderingen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van
het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters,
kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel-
en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing
gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
2.
Bestemmingsregels
Artikel 3
Bos
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor "Bos" aangewezen gronden zijn
bestemd voor:
a.
bos, bebossing, groenvoorzieningen en waterhuishoudkundige
voorzieningen;
b.
extensief recreatief medegebruik,
met daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen
zijnde en voorzieningen.
3.2
Bouwregels
Op de tot "Bos" bestemde gronden mogen
uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien
verstande dat:
3.2.1.
Gebouwen
Voor gebouwen geldt dat geen gebouwen mogen worden
gebouwd.
3.2.2. Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen geldt dat de
bouwhoogte niet meer dan 2 meter bedragen.
3.3
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning de volgende andere werken en/of werkzaamheden uit te
voeren:
a.
het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
b.
het vellen of rooien van bomen en andere houtopstanden;
c.
het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of
telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur, met uitzondering van het aanbrengen van leidingen
ten behoeve van de aansluiting van percelen op het openbare voorzieningennet.
3.3.2.
Uitzondering
Het in 3.3.1 vervatte verbod is niet van
toepassing op andere werken en/of werkzaamheden:
a.
die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
b.
die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit
plan;
c.
ten dienste van de in 3.2.2 vermelde bouwwerkzaamheden.
3.3.3.
Verboden gebruik
Van verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1,
lid b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is geen sprake indien de
waarden van deze gronden niet onevenredig worden geschaad, dan wel de
mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden
verkleind.
Artikel 4
Groen
4.1
Bestemmingsomschrijving
De voor "Groen" aangewezen gronden zijn
bestemd voor groenvoorzieningen, parkeerstroken, in- en uitritten, paden,
speelvoorzieningen, waterlopen en waterhuishoudkundige voorzieningen, met
daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en verhardingen.
4.2
Bouwregels
Op de tot "Groen" bestemde gronden mogen
uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien
verstande dat:
4.2.1.
Gebouwen
Voor gebouwen geldt dat de bouwhoogte niet meer
dan 5 m mag bedragen.
4.2.2.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende
regels gelden:
a.
de bouwhoogte van lantaarnpalen mag niet meer dan 10 meter bedragen;
b.
de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag niet meer dan 5 meter bedragen;
c.
in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 3 meter bedragen.
4.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op
de verkeersveiligheid, het in het plan beoogde straatbeeld en de bescherming van
het openbaar groen nadere eisen stellen aan de omvang en situering van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Artikel 5
Tuin
5.1
Bestemmingsomschrijving
De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn
bestemd voor tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen
hoofdgebouwen, met de daarbij behorende bouwwerken en erven.
5.2
Bouwregels
Op de tot "Tuin" bestemde gronden mogen
uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met
dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 1 meter mag bedragen.
5.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen met een
omgevingsvergunning afwijken van het in lid 5.2 bepaalde, ten behoeve van het
bouwen van erfafscheidingen op hoekpercelen tot een hoogte van 2 meter, indien
dit met oog op het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd en gelet op
het Beeldkwaliteitplan en de verkeers- en sociale veiligheid niet
onaanvaardbaar is.
Artikel
6
Verkeer - Verblijfsgebied
6.1
Bestemmingsomschrijving
De voor Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen
gronden zijn bestemd voor verblijfsgebied, nutsvoorzieningen en tuin met de
daarbij behorende bouwwerken.
6.2
Bouwregels
Op de tot "Verkeer - Verblijfsgebied"
bestemde gronden mogen uitsluitend andere bouwwerken ten dienste van de
bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
a.
de maximale bouwhoogte van speel- en klimtoestellen niet meer mag
bedragen dan 4 meter;
b.
de maximale bouwhoogte van andere bouwwerken niet meer mag bedragen dan
3 meter.
Artikel 7
Wonen
7.1
Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen"
aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen al dan niet in combinatie met
ruimte voor een aan huis verbonden beroep aan huis, nutsvoorzieningen, met de
daarbij behorende bouwwerken, tuinen en erven.
7.2
Bouwregels
Op de tot "Wonen" bestemde gronden mogen
uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien
verstande dat:
7.2.1.
voor hoofdgebouwen de volgende regels gelden:
a. een hoofdgebouw
mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat
uitsluitend vrijstaande woningen mogen worden gebouwd;
b.
de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd ter plaatse van
de aanduiding 'gevellijn';
c.
de afstand van vrijstaande woningen tot de zijdelingse perceelgrens mag
niet minder dan 3 meter bedragen;
d. ter plaatse van
de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' bedraagt de goot- en
bouwhoogte van hoofdgebouwen maximaal de aangegeven goot- en bouwhoogte;
e. ter plaatse van
de aanduiding 'minimale-maximale dakhelling (graden)' mag de dakhelling niet
minder en niet meer dan de aangegeven minimale en maximale dakhelling bedragen;
f.
in afwijking van het bepaalde onder a geldt dat de (verlengde) grenzen
van het bouwvlak naar de buitenzijde mogen worden overschreden door:
1.
plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
2.
schotelantennes;
3.
gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
4.
(hoek-)erkers, ingangspartijen, luifels, dakoverstekken, balkons en
galerijen, mits de (verlengde) grenzen van het bouwvlak met niet meer dan 1,5
meter worden overschreden.
7.2.2. voor
bijbehorende bouwwerken de volgende regels gelden:
a.
de afstand van een aanbouw, uitbouw, bijgebouw of een carport tot de
voorgevelrooilijn en het denkbeeldig verlengde daarvan mag niet minder dan 1
meter bedragen;
b. de gezamenlijke
oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en carports bij een
hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 70 m² met inachtneming van de volgende
regels:
1. de gezamenlijke
oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en carports mag niet meer
bedragen dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevelrooilijn van de
woning en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel;
2.
bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte wordt de oppervlakte
van de aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en carports voor zover gelegen binnen
het bouwvlak niet meegerekend;
c.
de goothoogte van een aanbouw, uitbouw, aangebouwd bijgebouw of carport
die niet minder dan 1 meter tot de voorgevelrooilijn en het denkbeeldig
verlengde daarvan is gelegen, mag niet meer dan 3,25 meter bedragen met dien
verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste de bouwhoogte
van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
d.
de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw, aangebouwd bijgebouw of een
carport die niet minder dan 3 meter tot de voorgevelrooilijn en het denkbeeldig
verlengde daarvan is gelegen mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van het
hoofdgebouw, verminderd met 2 meter;
e.
de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 meter
bedragen;
f.
de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 5 meter
bedragen;
g.
de bouwhoogte van een carport die minder dan 3 meter tot de voorgevelrooilijn
en het denkbeeldig verlengde daarvan is gelegen mag niet meer dan 3,25 m
bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot ten
hoogste de bouwhoogte van de vloer van de eerste verdieping van het
hoofdgebouw.
7.2.3. voor
bouwwerken, geen gebouwen zijnde de volgende regels gelden:
a. indien zij vóór
voorgevelrooilijn en het denkbeeldig verlengde daarvan of een naar de weg
gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht
mag de bouwhoogte niet meer dan 1 meter bedragen;
b.
de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3,25 meter bedragen
met dien verstande dat de bouwhoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste de
bouwhoogte van de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
c.
in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,50 meter bedragen.
7.2.4.
voor nutsvoorzieningen de volgende regels gelden:
a.
Nutsvoorzieningen mogen een oppervlakte hebben van maximaal 2 m² en een
bouwhoogte van maximaal 3 meter.
7.3
Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen
stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:
a.
ten behoeve van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
b.
een goede woonsituatie;
c.
de verkeersveiligheid;
d.
de sociale veiligheid;
e.
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
a.
7.2.1, onder a en toestaan dat de bouwgrens met 2 meter wordt
overschreden, met dien verstande dat
1.
de oppervlakte van het bouwvlak niet wordt vergroot;
2.
deze omgevingsvergunning niet kan worden toegepast ter plaatse van de
voorgevelrooilijn;
b.
7.2.1, onder d en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte wordt verhoogd
met niet meer dan 2 meter;
c.
7.2.1, onder e ten behoeve van een verhoging dan wel verlaging van de
dakhelling;
d.
7.2.2, onder b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan-,
uit- en bijgebouwen ten behoeve van een aan huis gebonden beroep wordt vergroot
tot ten hoogste 80 m², waarbij geldt dat het bebouwingspercentage als genoemd
in 7.2.2, onder b onverkort van kracht blijft;
e.
7.2.3 onder a voor het ten behoeve van de privacy bouwen van erf- of
terreinafscheidingen op hoekpercelen tot een bouwhoogte van 2 meter, indien dit
met het oog op het stedenbouwkundig beeld dat in het plan is beoogd en de
verkeers- en sociale veiligheid niet onaanvaardbaar is.
7.4.2.
Ontheffingsvoorwaarden
De in 7.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan
alleen worden verleend voor zover er geen onevenredige aantasting plaatsvindt
van:
a.
het straat- en bebouwingsbeeld (als aangegeven in het
Beeldkwaliteitplan);
b.
de woonsituatie;
c.
de milieusituatie;
d.
de verkeersveiligheid;
e.
de sociale veiligheid;
f.
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.5
Specifieke gebruiksregels
7.5.1.
Gebruik niet bebouwde grond
De niet bebouwde grond mag uitsluitend als tuin of
erf en/of parkeervoorziening worden gebruikt; gebruik van de niet bebouwde
grond ten behoeve van bedrijfsactiviteiten is niet toegestaan.
7.5.2.
Gebruik bebouwde grond
In vrijstaande bijgebouwen is geen zelfstandige
bewoning toegestaan.
7.5.3.
Aan-huis-verbonden-beroep
a.
Ten aanzien van aan-huis-verbonden beroepen gelden de volgende regels:
b.
de woonfunctie dient in overwegende mate behouden te blijven, met dien
verstande dat de oppervlakte van bebouwing ten behoeve van een
aan-huis-verbonden beroep niet meer dan 45 m² mag bedragen;
c.
een aan-huis-verbonden beroep mag uitsluitend worden uitgeoefend door de
bewoner van de woning op dat bouwperceel;
d.
er dient voldoende parkeergelegenheid op het perceel, dan wel in de
omgeving aanwezig te zijn;
e.
de verkeersaantrekkende werking mag niet leiden tot een onevenredige
aantasting van de normale afwikkeling van het verkeer;
f.
er mag geen overlast voor de omgeving ontstaan;
g.
er mag geen detailhandel plaatsvinden;
h.
de beroepsuitoefening mag niet plaatsvinden in vrijstaande bijgebouwen.
Artikel 8
Waarde - Archeologie
8.1
Bestemmingsomschrijving
De voor "Waarde - Archeologie"
aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen
bestemmingen (basisbestemmingen), tevens bestemd voor het behoud, de
bescherming en/of het herstel van de voorkomende archeologische waarden.
8.2
Bouwregels
Op de tot "Waarde - Archeologie"
bestemde gronden mag niet worden gebouwd.
8.2.2. Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 8.2.1 is niet van toepassing
op:
a.
bouwprojecten met een grondbeslag van niet meer dan 100 m²;
b.
activiteiten waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist.
8.3
Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 8.2.1 en toestaan dat wordt
gebouwd ten dienste van en conform de basisbestemming.
8.3.2.
Ontheffingsvoorwaarden
De in lid 8.3.1 genoemde omgevingsvergunning wordt
slechts verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de
archeologische waarden geen bezwaar bestaat.
8.4
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk
zijnde, of van werkzaamheden
Het is verboden zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning de volgende werken of werkzaamheden uit te voeren:
a.
afgraven, dieper dan 30 centimeter;
b.
vergraven;
c.
diepploegen en woelen;
d.
indrijven van voorwerpen in de grond;
e.
aanleggen van een drainagestelsel;
f.
wijzigen van de waterhuishouding;
g.
aanleggen van dammen/stuwen;
h.
aanleggen, verbreden, verbeteren van sloten/greppels;
i.
dempen van sloten/greppels;
j.
aanbrengen van oeverbeschoeiing;
k.
rooien van houtgewas;
l.
aanbrengen van houtgewas;
m.
gebruik bestrijdingsmiddelen;
n.
aanbrengen van > 200 m² verharding;
o.
aanbrengen van ondergrondse leidingen;
p.
aanleggen van recreatieve paden en voorzieningen;
q.
aanleggen van parkeerplaatsen.
8.4.2.
Uitzondering
Het in 8.4.1 vervatte verbod is niet van
toepassing op werken en werkzaamheden die:
a.
het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
b.
reeds legaal in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht
worden van dit plan;
c.
ten dienste van de in 8.2.2 vermelde bouwwerkzaamheden.
8.4.3.
Verboden gebruik
Van verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1,
lid b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is geen sprake indien de
waarden van deze gronden niet onevenredig worden geschaad, dan wel de
mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden
verkleind.
3. Algemene
regels
Artikel
9
Antidubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van
een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft
bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10
Algemene gebruiksregels
Als verboden gebruik als bedoeld in
artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt
in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor
prostitutiebedrijven.
Artikel 11
Algemene afwijkingsregels
11.1
Meetverschillen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning,
op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke
ordening, afwijken van de regels van het plan, voor zover dit, tengevolge van
geringe afwijkingen of onnauwkeurigheden, noodzakelijk is voor een goede
uitvoering van het plan, met dien verstande dat de genoemde afwijkingen ten
hoogste 5 meter mogen bedragen.
11.2
10%-regeling
Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van
de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de regels van het plan ten behoeve
van een vermeerdering van de voorgeschreven maten en percentages, alsmede de
inhoud en de oppervlakte van de bouwwerken, mits de vermeerdering niet meer dan
10% bedraagt.
11.3
Nutsvoorzieningen
Burgemeester en wethouders kunnen bij een
omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van
de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de regels van het plan ten behoeve
van de bouw van nutsgebouwtjes met een maximale hoogte, oppervlakte en inhoud
van respectievelijk 5 meter, 25 m² en 75 m³.
4.
Overgangs- en slotregels
Artikel
12
Overgangsrecht
12.1
Bouwwerken
a. Een bouwwerk
dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in
uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning
voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot:
1.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2.
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden
vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het
bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet
gegaan.
b.
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van sub a een
omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk
als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
c.
Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het
daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2
Gebruik
a. Het gebruik van
gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. Het is verboden
het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen
of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door
deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.
Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het
plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden
dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d.
Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met
het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de
overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13
Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als "Regels
bestemmingsplan Wezeweg 4-Kooiweg".