De voor 'Agrarisch - 10' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijfsgebouwen, kassen en overkappingen ten behoeve van een boomkwekerijbedrijf al dan niet in combinatie met detailhandel in ter plaatse gekweekte en/of geproduceerde en/of voortgebrachte bomen, sierconiferen, sierheesters, struiken zowel vollegrondsteelt als containerteelt en daaraan verwante benodigdheden;
b. bedrijfswoning, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven, al dan niet in combinatie met ruimten voor een-aan-huis verbonden beroep en voor mantelzorg;
met de daarbij behorende:
c. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
e. erven, terreinen en tuinen;
f. groenvoorzieningen;
g. nutsvoorzieningen;
h. opslag van goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf;
i. paardenbak;
j. paden en wegen;
k. parkeervoorzieningen;
l. teeltondersteunende voorzieningen;
m. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
1. Voor het bouwen van de in artikel 12, lid 1 onder a, onder b, onder c en onder l vermelde gebouwen, kassen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a. gebouwen, kassen en overkappingen ten behoeve van één boomkwekerijbedrijf mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b.
de bedrijfsgebouwen, de kassen en de overkappingen dienen
achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden
gebouwd; indien geen bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand van de bedrijfsgebouwen,
van de kassen en van de overkappingen ten opzichte van de as van de weg niet
minder dan
c. de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, van de kassen en van de overkappingen mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is vermeld:
Naam |
Adres |
Maximale gezamenlijke oppervlakte |
Boomkwekerij Hoekert |
Zuiderzeestraatweg 410 |
|
Boomkwekerij 't Mulligen |
Ottenweg 22 |
|
d.
de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen
en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten minste
e. de afstand van de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen;
f. de bedrijfsbebouwing dient gegroepeerd te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
g.
de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening
van een aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen
dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een
maximum van
h. de maatvoering van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie bebouwing |
Maximale goothoogte in meters |
Maximale bouwhoogte in meters |
Maximale gezamenlijke oppervlakte |
Maximale inhoud per woning |
Bedrijfsgebouw en overkapping |
6,00 |
10,00 |
zie artikel 12, lid 2 sub 1 onder c |
- |
Bedrijfswoning |
4,50 |
10,00 |
- |
|
Aan- en uitbouwen, bijge- bouwen, overkappingen en een zwembad bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
Kassen |
7,00 |
8,00 |
Zie artikel 12, lid 2 sub 1 onder c |
- |
Andere teeltondersteu-nende voorzieningen |
- |
1,50 |
onbeperkt |
- |
i. een kelder mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
j. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen, behalve ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 2 bedrijfswoningen', waar twee bedrijfswoningen mogen worden gebouwd;
k. indien de goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering.
2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag
niet meer dan
b.
de bouwhoogte van een omheining ten behoeve van een
paardenbak mag niet meer dan
c.
de bouwhoogte van aanverwante voorzieningen ten behoeve
van een paardenbak, zoals een longeercirkel, een paddock,
een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer dan
d.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen
achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet
meer dan
e.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen
voor de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer
dan
f.
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan
g. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
h. er mogen geen (mest)bassins, mest- en kuilplaten, (mest)silo's en sleufsilo's worden gebouwd;
i. er mogen geen lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de archeologische waarden;
b. de cultuurhistorische waarden;
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. de geomorfologische waarden;
e. een goede woonsituatie;
f. de landschappelijke waarden;
g. de milieusituatie;
h. de natuurlijke waarden;
i. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j. de sociale veiligheid;
k. de verkeersveiligheid.
2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 12 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 12, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
12.4 Ontheffing van de bouwregels
1. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 12, lid 2 sub 1 onder c en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, van de kassen en van de overkappingen met niet meer dan 10% wordt vergroot, mits:
a. aangetoond wordt dat uitbreiding op de bestaande locatie noodzakelijk is;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 12, lid 2 sub 1 onder d en toestaan dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de verkeersveiligheid.
3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 12, lid 2 sub 1 onder e en toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg, mits:
a. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de bedrijfswoning niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
b. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de verkeersveiligheid.
4.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 12, lid 2 sub 1 onder h en toestaan dat de bouwhoogte van
bedrijfsgebouwen, met uitzondering van kassen, wordt vergroot tot niet meer dan
a. de vergroting noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
b. het aantal bouwlagen niet zal toenemen;
c. het aantal dierplaatsen niet zal toenemen;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de natuurlijke waarden.
5.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 12, lid 2 sub 1 onder h en toestaan dat de goothoogte van
bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer dan
a. de bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke waarden.
6.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 12, lid 2 sub 1 onder h en toestaan dat
de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer dan
a. de bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;
b. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
c. het aantal bedrijfswoningen niet zal toenemen;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid;
§ de woonsituatie.
7.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 12, lid 2 sub 1 onder h en toestaan dat
de inhoud van een bedrijfswoning ten behoeve van mantelzorg wordt vergroot tot
niet meer dan
a. er sprake is van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
b. het aantal bedrijfswoningen niet zal toenemen;
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid;
§ de woonsituatie.
8. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 12, lid 2 sub 2 onder i en toestaan dat er niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, waarbij:
a.
de afstand tussen een lichtmast ten behoeve van een
paardenbak en een nabijgelegen bouwperceel niet minder dan
b.
de bouwhoogte van een lichtmast ten behoeve van een
paardenbak niet meer dan
c.
de lichtmasten ten behoeve van een paardenbak binnen
d. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid.
9. Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 12 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a. een ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 12, lid 4 sub 9 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
12.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. buitenopslag van goederen binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor de voorgevel van een bedrijfswoning en het verlengde daarvan of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor de voorgevel van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
b. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
c. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
d. het gebruik van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
e. het gebruik van de bedrijfswoning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
f. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
g.
het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende
bouwwerken ten behoeve van detailhandel, indien de verkoopvloeroppervlakte
groter is dan 10% van de bestaande bedrijfsgebouwen en/of met een
verkoopvloeroppervlakte van meer dan
h. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
i. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
j. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor andere bedrijven dan op grond van artikel 12, lid 1 onder a zijn toegestaan;
k. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
l.
het gebruik van de gronden voor een paardenbak, waarbij de
afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder dan
m. het gebruik van
de gronden voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een
gevoelige functie minder dan
n.
het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarvan de
oppervlakte meer bedraagt dan
o. het gebruik van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
p. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
§ het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
§
de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de
totale gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte
van meer dan
§ er detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
§ het parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
q. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
r.
het stallen van caravans met een totale oppervlakte van
meer dan
s. het storten van afvalstoffen en van puin.
12.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1.
Het college verleent ontheffing van het bepaalde in
artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening juncto
artikel 12 lid 5 van het onderhavige plan, indien strikte toepassing daarvan
zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking
niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 12, lid 5 onder m en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een
bestemmingsvlak met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b. een beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid.
3. Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 12 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a. een ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 12, lid 6 sub 3 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
1. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 10' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 4' of in de bestemming 'Agrarisch - 6', mits:
a. de aanvrager in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
b. de mestwetgeving en de milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
c. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf;
d. van de waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden en de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de woonsituatie.
2. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 10' wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1', mits:
a. de boomkwekerij-activiteiten ter plaatse zijn beëindigd;
b. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal woningen niet mag toenemen;
c. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de bedrijven in hun ontwikkelings-mogelijkheden worden beperkt;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de milieusituatie;
§ de woonsituatie.