De voor 'Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het agrarisch gebruik;
b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, van de landschappelijke kernkwaliteiten, van de landschappelijke waarden en van de natuurlijke waarden van het kleinschalig besloten landschap, waaronder houtsingels en/of houtwallen;
c. bosbouw, houtteelt en/of overige meerjarige teeltvormen, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opgaande teeltvormen';
d. het opslaan en het bewerken van riet, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rietsnijderij';
met daaraan ondergeschikt:
e. agrarisch natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
f. detailhandel in (streek)eigen voortgebrachte producten;
g. extensief dagrecreatief medegebruik;
h. fruitteelt ter plaatse van de functieaanduiding 'fruitteelt';
i. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine landschaps- en natuurelementen;
j. ijsbaan ter plaatse van de functieaanduiding 'ijsbaan';
k. niet-grondgebonden agrarische activiteiten;
l. openbare nutsvoorzieningen;
m. paden en wegen;
n. sierteelt, waaronder teeltondersteunende kassen, ter plaatse van de functieaanduiding 'sierteelt';
o. volkstuinen ter plaatse van de functieaanduiding 'volkstuin';
p. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met de daarbij behorende:
q. andere werken;
r. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
s. gebouwen ten behoeve van volkstuinen;
t. veldschuur, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veldschuur'.
1. In of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de in artikel 4, lid 1 onder s en onder t vermelde gebouwen, waarvan de maatvoering dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie bebouwing |
Maximale goothoogte in meters |
Maximale bouwhoogte in meters |
Maximale oppervlakte |
Gebouwen bij volkstuinen |
bestaand |
bestaand |
bestaand |
Veldschuur |
bestaand |
bestaand |
bestaand |
2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag
niet meer dan
b.
de bouwhoogte van de teeltondersteunende kassen vermeld in
artikel 4, lid 1 onder n, mag niet meer dan
c.
de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen mag niet
meer dan
d. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst en/of worden aangebracht;
e. er mogen geen gebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein worden gebouwd;
f. er mogen geen kassen worden gebouwd;
g. er mogen geen lichtmasten en omheiningen ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst;
h. er mogen geen (mest)bassins, mest- en/of kuilplaten, (mest)silo's en/of sleufsilo's worden gebouwd.
1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de archeologische waarden;
b. de cultuurhistorische waarden;
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. de geomorfologische waarden;
e. een goede woonsituatie;
f. de landschappelijke waarden;
g. de milieusituatie;
h. de natuurlijke waarden;
i. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j. de sociale veiligheid;
k. de verkeersveiligheid.
2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 4 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 4, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
4.4 Ontheffing van de bouwregels
1. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 1 en toestaan dat een veldschuur op een andere locatie wordt herbouwd, mits:
a. in de onmiddellijke omgeving van de bestaande locatie;
b. op hetzelfde perceel als de bestaande locatie;
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de natuurlijke waarden;
§ de verkeersveiligheid.
2.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 4, lid 2 sub 1 en toestaan dat ter plaatse van de functieaanduiding
'specifieke vorm van agrarisch – rietsnijderij'
een gebouw met een oppervlakte van niet meer dan
§ het bebouwingsbeeld;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden.
3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 1 en toestaan dat een gebouw kan worden gerealiseerd op de gronden met de functieaanduiding 'sierteelt', mits:
a.
de goothoogte van het gebouw niet meer dan
b.
de bouwhoogte van het gebouw niet meer dan
c.
de oppervlakte van het gebouw niet meer dan
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de verkeersveiligheid.
4. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 1 en toestaan dat er gebouwen, in de functie van schuilgelegenheden worden gebouwd, mits:
a. de schuilgelegenheid wordt gebouwd ten behoeve van het hobbymatig houden van vee, nabij de perceelgrens en zo mogelijk langs de bosrand, een houtsingel en/of een andere beplantingsstrook;
b.
de afstand van een schuilgelegenheid tot de
bestemmingsgrens van de bestemming 'Wonen - 1' tot en met 'Wonen - 8' niet
minder dan
30,00 meter zal bedragen;
c.
de bouwhoogte van een schuilgelegenheid niet meer dan
d.
de noodzaak van de schuilgelegenheid en de gewenste
noodzakelijke oppervlakte van de schuilgelegenheid (per diersoort) wordt
aangetoond, waarbij de oppervlakte van een schuilgelegenheid niet meer dan
e. de schuilgelegenheid maximaal aan drie zijden met wanden omsloten is;
f.
niet meer dan één schuilgelegenheid wordt
gebouwd per
g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden.
5.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 4, lid 2 sub 2 onder a en toestaan dat er nestpalen worden geplaatst,
met een bouwhoogte van niet meer dan
6.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 4, lid 2 sub 2 onder c en toestaan dat de bouwhoogte van erf- en
perceelafscheidingen wordt verhoogd tot niet meer dan
a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid.
7. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 2 onder g en toestaan dat er een omheining ten behoeve van een paardenbak wordt gebouwd, mits tevens de ontheffing in artikel 4, lid 6 sub 3 is verleend.
8. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 2 onder g en toestaan dat niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, mits:
a.
de afstand tussen een lichtmast ten behoeve van een
paardenbak en een nabijgelegen bouwperceel niet minder dan
b.
de bouwhoogte van een lichtmast ten behoeve van een
paardenbak niet meer dan
c.
de lichtmasten ten behoeve van een paardenbak binnen
d. de lichtmasten ten behoeve van een paardenbak geen significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
e. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
f. tevens de ontheffing in artikel 4, lid 6 sub 3 is verleend;
g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid.
9. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 2 onder h en toestaan dat er mest- en/of kuilplaten of (mest)silo's worden gebouwd, mits:
a.
de bouwhoogte van de opstaande randen van een
mest- en/of kuilplaat niet meer dan
b.
de bouwhoogte van een (mest)silo exclusief
afdekking, niet meer dan
c. de mest- en/of kuilplaten en/of de (mest)silo's worden gebouwd nabij een bestemmingsvlak van de bestemmingen 'Agrarisch - 5' of 'Agrarisch - 6';
d.
de oppervlakte van een mest- en/of kuilplaat,
inclusief opstaande randen, niet meer dan
e.
de oppervlakte van een (mest)silo niet meer dan
f. er geen of te weinig ruimte beschikbaar is binnen een bestemmingsvlak van de bestemmingen 'Agrarisch - 5' of 'Agrarisch - 6';
g. tevens de in artikel 4, lid 6 sub 7 vermelde ontheffing is verleend;
h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
10. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 2 onder h en toestaan dat er sleufsilo's worden gebouwd, mits:
a.
de bouwhoogte van een sleufsilo niet meer dan
b.
de sleufsilo wordt aangelegd binnen een afstand van
c. er geen of te weinig ruimte beschikbaar is binnen een bestemmingsvlak van de bestemmingen 'Agrarisch - 5' of 'Agrarisch - 6'.
11. Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 4 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a. een ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 4, lid 4 sub 11 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder geval gerekend:
a. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
b.
het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende
bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van
(streek)eigen producten, met een gebruiksoppervlakte van de bouwwerken van niet
meer dan
c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten;
e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats van één of meer kampeermiddelen;
f. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen, tenzij ter plaatse de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarische - opgaande teeltvormen' is opgenomen;
g.
het gebruik van de gronden ten behoeve van sierteelt,
waaronder teeltondersteunende kassen, tenzij ter plaatse de functieaanduiding
'sierteelt' is opgenomen;
h. het gebruik van de gronden ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen;
i. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
j. het gebruik van de gronden voor een paardenbak die niet grenst aan een bestemmingsvlak met de bestemming 'Agrarisch - 3', 'Agrarisch - 4', 'Agrarisch - 7', 'Agrarisch - 8', 'Sport - 1', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Wonen - 3' of niet grenst aan soortgelijke bestemmingen buiten het plangebied gelegen;
k. het gebruik van de gronden voor een paardenbak die significante negatieve gevolgen heeft voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
l.
het gebruik van de gronden voor een paardenbak, waarbij de
afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder dan
m. het gebruik van
de gronden voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een
gevoelige functie minder dan
n.
het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarvan de
oppervlakte meer bedraagt dan
o. het gebruik van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
p. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
q.
het gebruik van de gronden voor het telen van gewassen
(waaronder akkerbouw, boomteelt, sierteelt en/of tuinbouw), waarbij bestrijdings-middelen worden ingezet waarvan is aangetoond
dat zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid, binnen een afstand van
r. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
s. het opslaan van hooibalen, mest en/of andere agrarische producten;
t. het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto's, van boten en van caravans;
u. het storten van afvalstoffen en van puin.
4.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1. Het college verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 4 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 5 onder e en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een kleinschalig kampeerterrein, mits:
a. binnen de bestemmingsvlakken met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kampeerterrein 1', binnen de bestemmingsvlakken met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kampeerterrein 4' en binnen de bestemmingsvlakken met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kampeerterrein 5', tezamen niet meer dan één kleinschalig kampeerterrein wordt aangelegd en binnen de bestemmingsvlakken met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kampeerterrein 2' en binnen de bestemmingsvlakken met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kampeerterrein 3', tezamen niet meer dan vijf kleinschalige kampeerterreinen worden aangelegd;
b.
de afstand tot één van de bestemmingsvlakken
'Recreatie - 1' tot en met 'Recreatie - 6' niet minder dan
c.
de afstand tot één van de bestemmingsvlakken
'Agrarisch - 5' tot en met 'Agrarisch - 9', niet minder dan
d.
de afstand tot één van de bestemmingsvlakken
'Wonen - 1' tot en met 'Wonen - 4' niet minder dan
e.
de afstand tot een ander kleinschalig kampeerterrein niet
minder dan
f.
de afstand tussen de grens van een kleinschalig
kampeerterrein en de bestemmingsgrens van één van de aangrenzende
bestemmingen Agrarisch - 5' tot en met 'Agrarisch - 9' en/of 'Wonen - 1' tot en
met 'Wonen - 4' dient niet meer dan
g.
de oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein tezamen met het gedeelte dat in één van de
aansluitende bestemmingen 'Agrarisch – 5' tot en met 'Agrarisch - 9'
en/of 'Wonen - 1' tot en met 'Wonen - 4' is gelegen, niet meer dan
h. niet meer dan 25 standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden aangelegd met per standplaats niet meer dan twee bijzettenten;
i. het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk zal worden ingepast, waarbij een inrichtingsplan dient te worden overlegd;
j. het parkeren op eigen terrein zal geschieden.
3. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 5 onder g en toestaan dat de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken worden gebruikt voor sierteelt, waaronder teeltondersteunende kassen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de verkeersveiligheid.
4. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 5 onder g en toestaan dat de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken worden gebruikt voor sierteelt, waaronder teeltondersteunende kassen, mits:
a.
de gronden die gebruikt gaan worden voor sierteelt,
waaronder teeltondersteunende kassen, niet meer zullen bedragen dan
b. het een verplaatsing betreft van een in het plangebied bestaand sierteeltbedrijf, waarbij het bestaande bedrijf wordt opgeheven;
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de verkeersveiligheid.
5. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 5 onder i en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een paardenbak mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.
6.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 4, lid 5 onder m en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een
bestemmingsvlak met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b. een beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid.
7. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 5 onder s en toestaan dat de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken worden gebruikt voor het opslaan van mest, mits dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a. de archeologische waarden;
b. de cultuurhistorische waarden;
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. de landschappelijke waarden;
e. de milieusituatie;
f. de natuurlijke waarden;
g. de verkeersveiligheid.
8. Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 4 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a. een ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 4, lid 6 sub 8 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen en/of het aanleggen van drainage;
b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
c. het aanleggen van verharde paden en/of wegen of het verbreden van bestaande verharde paden en/of wegen;
d. het aanleggen van aarden wallen;
e. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief dagrecreatief medegebruik;
f. het aanplanten van niet-inheemse bomen en/of niet-inheemse houtgewassen en/of andere niet-inheemse opgaande beplantingen;
g. het afgraven, het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
h. het kappen en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen, niet zijnde bomen en/of houtgewassen deel uitmakend van een grondgebonden agrarische teelt;
i. het wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het verdiepen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van (erf)sloten en/of andere watergangen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen en stuwen.
2. Het in artikel 4, lid 7 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
a. het normale beheer en/of het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
b. het rooien en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
c. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met een daarvoor verleende vergunning.
3. Een aanlegvergunning zoals vermeld in artikel 4, lid 7 sub 1 wordt geweigerd, indien:
a. de werken en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
b. de werken en/of de werkzaamheden het (agrarisch) grondgebruik welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
c. de werken en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
d. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
e. voor de werken en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is vereist en deze niet is verleend.
1. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 2' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 5' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a. binnen de bestemming 'Agrarisch - 5' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b.
de totale oppervlakte van het aaneengesloten
bestemmingsvlak, inclusief het bestaande bestemmingsvlak niet meer dan
c. van de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
d. zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ het bebouwingsbeeld;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.
2. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 2' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 6' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a. binnen de bestemming 'Agrarisch - 6' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b.
de totale oppervlakte van het aaneengesloten
bestemmingsvlak inclusief het bestaande bestemmingsvlak niet meer dan
c. van de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
d. zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ het bebouwingsbeeld;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.
3. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 2' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 7' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a. binnen de bestemming 'Agrarisch - 7' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
b.
de totale oppervlakte van het aaneengesloten
bestemmingsvlak inclusief het bestaande bestemmingsvlak niet meer dan
c. van de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
d. zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ het bebouwingsbeeld;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.
4. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 2' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 7' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a. binnen de bestemming 'Agrarisch - 7' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding van de intensieve veehouderij bedrijfsvoering;
b.
de totale oppervlakte van het aaneengesloten
bestemmingsvlak inclusief het bestaande bestemmingsvlak niet meer dan
c. de uitbreiding aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en/of de veterinaire gezondheid of het op een biologische wijze houden van dieren, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt;
d. de uitbreiding geen significante negatieve gevolgen heeft voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
e. van de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
f. zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ het bebouwingsbeeld;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.
5. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 2' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 8' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a. binnen de bestemming 'Agrarisch - 8' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b.
de totale oppervlakte van het aaneengesloten
bestemmingsvlak inclusief het bestaande bestemmingsvlak niet meer dan
c. de uitbreiding aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en/of de veterinaire gezondheid of het op een biologische wijze houden van dieren, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt;
d. de uitbreiding geen significante negatieve gevolgen heeft voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
e. van de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
f. zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ het bebouwingsbeeld;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.
6. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 2' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 9' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a. binnen de bestemming 'Agrarisch - 9' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b.
de totale oppervlakte van het aaneengesloten
bestemmingsvlak inclusief het bestaande bestemmingsvlak niet meer dan
c. de uitbreiding aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en/of de veterinaire gezondheid of het op een biologische wijze houden van dieren, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt;
d. de uitbreiding geen significante negatieve gevolgen heeft voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
e. van de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
f. zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ het bebouwingsbeeld;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.
7. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 2' wijzigen in de bestemming 'Bos', in de bestemming 'Natuur - 1' of in de bestemming 'Natuur - 3', mits:
a. de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur dan wel betrekking heeft op particulier bos- en/of natuurbeheer;
b. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de bedrijven in hun ontwikkelings-mogelijkheden worden beperkt;
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de natuurlijke waarden.
8. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 2' wijzigen in de bestemming 'Verkeer -1' met de functieaanduiding 'parkeerterrein', mits:
a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b.
de oppervlakte niet meer dan
c. een beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
d. een open verharding wordt aangebracht zoveel mogelijk bestaande uit natuurlijk materiaal;
e. van de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.