Artikel 55 Waarde - Archeologie 1
55.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde -
Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling
van de te verwachten archeologische waarden.
55.2 Bouwregels
Ten behoeve van het bepaalde in de regels bij de andere
daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
1.
Bij een aanvraag om een reguliere
bouwvergunning, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze
gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, dient door de
aanvrager een rapport te worden overlegd, waarin de archeologische waarden van
de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden
verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate te zijn
vastgesteld.
2.
Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische
waarden van de gronden door het verlenen van de bouwvergunning kunnen worden verstoord,
kan het college in ieder geval één of meerdere van de volgende
voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:
a.
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische
monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b.
de
verplichting tot het doen van opgravingen;
c.
de
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden
door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de vergunning te
stellen kwalificaties.
3.
Het
bepaalde in artikel 55, lid 2 sub 2 onder a is niet van toepassing in geval van
een aanvraag om een reguliere bouwvergunning voor:
a.
de
bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van
meer dan
b.
de
bouw van een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 50 m².
55.3 Nadere eisen
Het
college kan nadere eisen stellen aan het gebruik, aan de inrichting en aan de situering
van de gronden, indien uit onderzoek is
gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
55.4 Ontheffing van de bouwregels
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 55, lid 2 sub 1 indien
op basis van eerder uitgevoerd archeologische
onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of
de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
55.5 Aanlegvergunning
1.
Het
is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a.
het uitvoeren van
graafwerkzaamheden en grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan
- het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- het aanleggen en verbreden van water;
- het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde
waterschap;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven
van objecten in de bodem;
b.
het aanbrengen van drainage op een
diepte van
c.
het aanbrengen van ondergrondse
kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op een diepte van
2.
Het
in artikel 55, lid 5 sub 1 vermelde verbod is niet van
toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
a.
het
normale beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b.
reeds
in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met
een daarvoor verleende vergunning;
c.
indien
op basis van eerder uitgevoerd archeologische
onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of
de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
3.
De
aanlegvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft
overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel
van het college in voldoende mate is vastgesteld.
4.
Het
college kan aan de aanlegvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
- de verplichting tot het treffen
van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem
kunnen worden behouden;
- de verplichting tot het doen van
opgravingen;
- de verplichting de activiteit die
tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg, die
voldoet aan de door het college bij de vergunning te stellen kwalificaties.