Artikel 56 Waarde - Archeologie 2
56.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde -
Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van
de te verwachten archeologische waarden.
56.2 Bouwregels
Ten behoeve van het bepaalde in de regels bij de andere
daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
1 Bij
een aanvraag om een reguliere bouwvergunning, waarbij bodemroerende werkzaamheden
ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
noodzakelijk zijn, dient door de aanvrager een rapport te worden overlegd,
waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens
de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het college in
voldoende mate te zijn vastgesteld.
2 Indien uit dit
archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door
het verlenen van de bouwvergunning kunnen worden verstoord, kan het college in
ieder geval één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de
bouwvergunning:
a.
de
verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor
archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b.
de
verplichting tot het doen van opgravingen;
c.
de
verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden
door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de vergunning te
stellen kwalificaties.
3 Het bepaalde in artikel 56 lid 2 onder a
is niet van toepassing in geval van een aanvraag om
een reguliere bouwvergunning voor:
a.
de
bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van
meer dan
b.
de
bouw van een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m².
56.3 Nadere eisen
Het
college kan nadere
eisen stellen aan het gebruik, aan de inrichting en aan de situering van de
gronden, indien uit onderzoek is gebleken
dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
56.4 Ontheffing van de bouwregels
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 56, lid 2 sub 1 indien
op basis van eerder uitgevoerd archeologische
onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of
de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
56.5 Aanlegvergunning
1 Het is verboden zonder of in afwijking van
een aanlegvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of
werkzaamheden uit te voeren:
a.
het uitvoeren van
graafwerkzaamheden en grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan
·
het egaliseren, roeren en omwoelen
van gronden;
·
het aanleggen en verbreden van
water;
·
het verlagen van het waterpeil,
tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
·
het uitvoeren van heiwerkzaamheden
of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
b.
het aanbrengen van drainage op een
diepte van
c.
het aanbrengen van ondergrondse
kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op een diepte van
2 Het in artikel 56, lid 5 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden,
welke:
a.
het
normale beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b.
reeds
in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan
met een daarvoor verleende vergunning;
c.
indien
op basis van eerder uitgevoerd archeologische
onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of
de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
3 De aanlegvergunning wordt niet
verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische
waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal
worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate is
vastgesteld.
4 Het college kan aan de aanlegvergunning de
volgende voorwaarden verbinden: