De voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het agrarische gebruik;
b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, van de landschappelijke kernkwaliteiten, van de landschappelijke waarden en van de natuurlijke waarden van het waardevolle open polderlandschap met de waardevolle graslanden;
c. het behoud van de openheid en van het verkavelingspatroon;
d. bosbouw, houtteelt en/of overige meerjarige teeltvormen, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opgaande teeltvormen';
met daaraan ondergeschikt:
e. agrarisch natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
f. beplanting, bermen en waterlopen;
g. extensief dagrecreatief medegebruik;
h. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine landschaps- en natuurelementen;
i. ijsbaan ter plaatse van de functieaanduiding 'ijsbaan';
j. mestbassin ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestbassin';
k. openbare nutsvoorzieningen;
l. paden en wegen;
m. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met de daarbij behorende:
n. andere werken;
o. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
p. veldschuur, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van
q. agrarisch - veldschuur';
waarbij ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - monument', de instandhouding van de bestaande monumentale of karak-teristieke hoofdvorm van de bouwwerken wordt nagestreefd.
1. In of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de in artikel 3, lid 1 onder p vermelde gebouwen, waarvan de maatvoering dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale goothoogte in meters |
Maximale bouwhoogte in meters |
Maximale oppervlakte |
bestaand |
bestaand |
bestaand |
2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag
niet meer dan
b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan
c.
d. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
e. er mogen geen kassen worden gebouwd;
f. er mogen geen lichtmasten en omheiningen ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst;
g. er mogen geen (mest)bassins, mest- en/of kuilplaten, (mest)silo's en/of sleufsilo's worden gebouwd, behalve ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestbassin'.
1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
a. qde archeologische waarden;
b. de cultuurhistorische waarden;
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. de geomorfologische waarden;
e. een goede woonsituatie;
f. de landschappelijke waarden;
g. de milieusituatie;
h. de natuurlijke waarden;
i. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j. de sociale veiligheid;
k. de verkeersveiligheid.
2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 3 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 3, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
1. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 2 sub 1 en toestaan dat een veldschuur op een andere locatie wordt herbouwd, mits:
a. in de onmiddellijke omgeving van de bestaande locatie;
b. op hetzelfde perceel als de bestaande locatie;
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de natuurlijke waarden;
§ de verkeersveiligheid.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 2 sub 1 en toestaan dat er gebouwen, in de functie van schuilgelegenheden worden gebouwd, mits:
a. de schuilgelegenheid wordt gebouwd ten behoeve van het hobbymatig houden van vee, nabij de perceelgrens en zo mogelijk langs de bosrand, een houtsingel en/of een andere beplantingsstrook;
b.
de afstand van een schuilgelegenheid tot de
bestemmingsgrens van de bestemming 'Wonen - 1' tot en met 'Wonen - 6' niet
minder dan
c.
de bouwhoogte van een schuilgelegenheid niet meer dan
d.
de noodzaak van de schuilgelegenheid en de gewenste
noodzakelijke oppervlakte van de schuilgelegenheid (per diersoort) wordt
aangetoond, waarbij de oppervlakte van een schuilgelegenheid niet meer dan
e. de schuilgelegenheid de wezenlijke kenmerken of de wezenlijke waarden (bijvoorbeeld de openheid) van het desbetreffende gebied niet significant of in beperkte mate zal aantasten;
f. de schuilgelegenheid maximaal aan drie zijden met wanden omsloten is;
g.
niet meer dan één schuilgelegenheid wordt
gebouwd per
h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden.
3.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 3, lid 2 sub 2 onder a en toestaan dat er nestpalen worden geplaatst,
met een bouwhoogte van niet meer dan
4. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 2 sub 2 onder e en toestaan dat er een omheining ten behoeve van een paardenbak wordt gebouwd, mits tevens de ontheffing in artikel 3, lid 6 sub 2 is verleend.
5. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 2 sub 2 onder f en toestaan dat er mest- en/of kuilplaten en/of (mest)silo's worden gebouwd, mits:
a.
de bouwhoogte van de opstaande randen van een mest- en/of
kuilplaat niet meer dan
b.
de bouwhoogte van een (mest)silo niet meer dan
c. de mest- en/of kuilplaten en/of de (mest)silo's worden gebouwd nabij een bestemmingsvlak van de bestemmingen 'Agrarisch - 3' of 'Agrarisch - 4';
d.
de oppervlakte van een mest- en/of kuilplaat, inclusief
opstaande randen, niet meer dan
e.
de oppervlakte van een (mest)silo niet meer dan
f. er geen of te weinig ruimte beschikbaar is binnen een bestemmingsvlak van de bestemmingen 'Agrarisch - 3' of 'Agrarisch - 4';
g. tevens de in artikel 3, lid 6 sub 3 vermelde ontheffing is verleend;
h. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de natuurlijke waarden;
§ de milieusituatie.
6. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 2 sub 2 onder en toestaan dat er sleufsilo's worden gebouwd, mits:
a.
de bouwhoogte van een sleufsilo niet meer dan
b.
de sleufsilo wordt aangelegd binnen een afstand van
c. er geen of te weinig ruimte beschikbaar is binnen een bestemmingsvlak van de bestemmingen 'Agrarisch - 3' of 'Agrarisch - 4'.
7. Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 3 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a. een ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 3, lid 4 sub 7 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
b.
het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende
bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van
(streek)eigen producten, met een gebruiksoppervlakte van de bouwwerken van niet
meer dan
c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan kanoverhuur of naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijvigheid;
e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
f. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen, tenzij ter plaatse de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opgaande teeltvormen' is opgenomen;
g. het gebruik van de gronden ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen;
h. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
i. het gebruik van de gronden voor een paardenbak die niet grenst aan een bestemmingsvlak met de bestemming 'Agrarisch - 3', 'Agrarisch - 4', 'Agrarisch - 7', 'Agrarisch - 8', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Wonen - 3' of niet grenst aan soortgelijke bestemmingen buiten het plangebied gelegen;
j. het gebruik van de gronden voor een paardenbak die significante negatieve gevolgen heeft voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
k.
het gebruik van de gronden voor een paardenbak, waarbij de
afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder dan
l.
het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarbij de
afstand tot een bouwperceel met een gevoelige functie minder dan
m. het gebruik van
de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan
n. het gebruik van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
o. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
p.
het gebruik van de gronden voor het telen van gewassen
(waaronder akkerbouw, boomteelt, sierteelt en/of tuinbouw), waarbij bestrijdings-middelen worden ingezet waarvan is aangetoond
dat zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid, binnen een afstand van
q. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vlieg-tuigen;
r. het opslaan van hooibalen, mest en/of andere agrarische producten;
s. het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto's, van boten en van caravans;
t. het storten van afvalstoffen en van puin.
3.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1. Het college verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, juncto artikel 3 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 5 onder h en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een paardenbak mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.
3.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 3, lid 5 onder l en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestem-mingsvlak met een gevoelige functie te verkleinen
tot niet minder dan
a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b. een beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid.
4. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 5 onder s en toestaan dat gronden en de daarop voorkomende bouwwerken worden gebruikt voor het opslaan van mest, mits dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a. de archeologische waarden;
b. de cultuurhistorische waarden;
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. de landschappelijke waarden;
e. de milieusituatie;
f. de natuurlijke waarden;
g. de verkeersveiligheid.
5. Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 3 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a. een ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 3, lid 6 sub 4 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen en/of het aanleggen van drainage;
b. het aanbrengen van afdekfolies;
c. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
d. het aanleggen van verharde paden en/of wegen en/of het verbreden van bestaande verharde paden en/of wegen;
e. het aanleggen van aarden wallen;
f. het aanleggen van bovengrondse en/of ondergrondse energie-, telecommunicatie- en/of transportkabels en/of -leidingen;
g. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief dagrecreatief medegebruik;
h. het aanplanten van bomen en/of houtgewassen en/of andere opgaande beplantingen;
i. het afgraven, het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
j. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
k. het wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het verdiepen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van (erf)sloten en/of andere watergangen en het aan-brengen van kunstwerken zoals dammen en stuwen.
2. Het in artikel 3, lid 7 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
a. het aanplanten van bomen en/of houtgewassen en/of andere opgaande beplantingen betreffen, als erfbeplanting aansluitend aan de bestemmingen 'Agrarisch - 3' en 'Agrarisch - 4';
b. het normale beheer en/of het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
c. het rooien en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
d. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning.
3. Een aanlegvergunning zoals vermeld in artikel 3, lid 7 sub 1 wordt geweigerd, indien:
a. de werken en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
b. de werken en/of de werkzaamheden het (agrarisch) grondgebruik welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
c. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
d. de werken en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
e. voor de werken en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is vereist en deze niet is verleend.
1. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 1' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 3' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a. binnen de bestemming 'Agrarisch - 3' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b.
de totale oppervlakte van het aaneengesloten
bestemmingsvlak inclusief het bestaande bestemmingsvlak niet meer dan
c. van de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
d. zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ het bebouwingsbeeld;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.
2. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 1' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 4' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a. binnen de bestemming 'Agrarisch - 4' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b.
de totale oppervlakte van het aaneengesloten
bestemmingsvlak inclusief het bestaande bestemmingsvlak niet meer dan
c. van de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
d. zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ het bebouwingsbeeld;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.
3. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 1' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 7' met de aanduiding 'bouwvlak', mits: binnen de bestemming 'Agrarisch - 7' geen ruimte meer is voor de beno-digde uitbreiding van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
a.
de totale oppervlakte van het bestemmingsvlak inclusief
het bestaande bestemmingsvlak niet meer dan
b. van de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
c. zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aan-getoond;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ het bebouwingsbeeld;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.
4. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 1' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 7' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a. binnen de bestemming 'Agrarisch - 7' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding van de intensieve veehouderij bedrijfsvoering;
b.
de totale oppervlakte van het aaneengesloten
bestemmingsvlak inclusief het bestaande bestemmingsvlak niet meer dan
c. de uitbreiding aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en/of de veterinaire gezondheid of het op een biologische wijze houden van dieren, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt;
d. van de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
e. zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ het bebouwingsbeeld;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.
5. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 1' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 8' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a. binnen de bestemming 'Agrarisch - 8' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b.
de totale oppervlakte van het aaneengesloten
bestemmingsvlak inclusief het bestaande bestemmingsvlak niet meer dan
c. de uitbreiding aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn en/of de veterinaire gezondheid of het op een biologische wijze houden van dieren, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt;
d. van de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
e. zicht is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ het bebouwingsbeeld;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.
6. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 1' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 10' (zonder de aanduiding bouwvlak), mits:
a. binnen de bestemming 'Agrarisch - 10' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b. de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
c.
de totale oppervlakte van het aaneengesloten
bestemmingsvlak inclusief het bestaande bestemmingsvlak niet meer dan
d. van de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ het bebouwingsbeeld;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.
7. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 1' wijzigen in de bestemming 'Natuur - 3', mits:
a. de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur dan wel betrekking heeft op particulier natuurbeheer;
b. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de bedrijven in hun ontwikkelings-mogelijkheden worden beperkt;
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de natuurlijke waarden.
8. Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 1' wijzigen in de bestemming 'Verkeer - 1' met de functieaanduiding 'parkeerterrein', mits:
a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b.
de oppervlakte niet meer dan
c. een beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
d. een open verharding wordt aangebracht zoveel mogelijk bestaande uit natuurlijk materiaal;
e. van de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
f. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de woonsituatie.