De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bos en bebossing niet zijnde productiebos;
b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, de geomorfologische waarden, de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden van het bosgebied, waaronder zandwegen;
c. kleinschalige landschapselementen;
d. bosbouw, houtteelt en/of overige meerjarige teeltvormen, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bos - opgaande teeltvormen';
met daaraan ondergeschikt:
e. beken, poelen, sloten, en daarmee gelijk te stellen water;
f. het educatief medegebruik en het extensief dagrecreatief medegebruik;
g. openbare nutsvoorzieningen;
h. struweel en riet;
i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende:
j. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
1. In of op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen en
overkappingen zijnde mag niet meer dan
b. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de archeologische waarden;
b. de cultuurhistorische waarden;
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. de geomorfologische waarden;
e. een goede woonsituatie;
f. de landschappelijke waarden;
g. de milieusituatie;
h. de natuurlijke waarden;
i. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j. de sociale veiligheid;
k. de verkeersveiligheid.
2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 19 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 19, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
19.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
b. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
e. het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen, tenzij ter plaatse de functieaanduiding 'opgaande teeltvormen' is opgenomen;
f. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
g. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
h. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
i. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
j. het storten van afvalstoffen en van puin.
19.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1. Het college verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 19 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2. Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 19 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a. een ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 19, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen en/of het aanleggen van drainage;
b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
c. het aanleggen van aarden wallen;
d. het aanleggen van verharde paden en/of wegen en/of het verbreden van bestaande verharde paden en/of wegen;
e. het aanleggen van bovengrondse en/of ondergrondse energie- en/of telecommunicatie- en/of transportkabels en/of transportleidingen;
f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief dagrecreatief medegebruik;
g. het aanplanten van niet-inheemse bomen en/of niet-inheemse houtgewassen en/of andere niet-inheemse opgaande beplantingen;
h. het afgraven, het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van de gronden;
i. het kappen en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen;
j. het wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het verdiepen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van (erf)sloten en/of andere watergangen en/of waterpartijen, zoals beken en plassen en het aanbrengen van waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals dammen en stuwen.
2. Het in artikel 19, lid 5 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
a. het normale beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b. het rooien en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex Natuurbeschermingswet 1998, het beheer van een landgoed, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
c. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning.
3. Een aanlegvergunning zoals vermeld in artikel 19 lid 5 sub 1 wordt geweigerd, indien:
a. de plaats waar de werken en/of de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd niet voldoende archeologisch is onderzocht;
b. de werken en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt onevenredig aantast;
c. de werken en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
d. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan en/of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
e. indien er geen herplant plaatsvindt voor de door de werken en/of de werkzaamheden verwijderde bomen;
f. voor de werken en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is vereist en deze niet is verleend.