PLANREGELS BUITENGEBIED 2007
INHOUDSOPGAVE
bladzijde
HOOFDSTUK
1 INLEIDENDE REGELS 157
Artikel 1 Begrippen 157
Artikel 2 Wijze van meten 175
HOOFDSTUK
2 BESTEMMINGSREGELS 177
Artikel 3 Agrarisch
- 1 177
Artikel 4 Agrarisch
- 2 189
Artikel 5 Agrarisch
- 3 205
Artikel 6 Agrarisch
- 4 217
Artikel 7 Agrarisch
- 5 227
Artikel 8 Agrarisch
- 6 239
Artikel 9 Agrarisch
- 7 253
Artikel 10 Agrarisch - 8 265
Artikel 11 Agrarisch - 9 277
Artikel 12 Agrarisch - 10 287
Artikel 13 Agrarisch - 11 297
Artikel 14 Agrarisch - 12 307
Artikel 15 Agrarisch met waarden 317
Artikel 16 Bedrijf - 1 323
Artikel 17 Bedrijf - 2 331
Artikel 18 Bedrijventerrein 335
Artikel 19 Bos 339
Artikel 20 Cultuur en ontspanning 343
Artikel 21 Gemengd 347
Artikel 22 Horeca 353
Artikel 23 Maatschappelijk - 1 359
Artikel 24 Maatschappelijk - 2 365
Artikel 25 Maatschappelijk - 3 369
Artikel 26 Natuur - 1 373
Artikel 27 Natuur - 2 379
Artikel 28 Natuur - 3 383
Artikel 29 Recreatie - 1 387
Artikel 30 Recreatie - 2 393
Artikel 31 Recreatie - 3 399
Artikel 32 Recreatie - 4 405
Artikel 33 Recreatie - 5 411
Artikel 34 Recreatie - 6 417
Artikel 35 Recreatie - 7 423
Artikel 36 Sport - 1 427
Artikel 37 Sport - 2 433
bladzijde
Artikel 38 Verkeer - 1 437
Artikel 39 Verkeer - 2 441
Artikel 40 Verkeer - 3 443
Artikel 41 Water 447
Artikel 42 Wonen - 1 451
Artikel 43 Wonen - 2 465
Artikel 44 Wonen - 3 475
Artikel 45 Wonen - 4 489
Artikel 46 Wonen - 5 497
Artikel 47 Wonen - 6 503
Artikel 48 Wonen - 7 509
Artikel 49 Wonen - 8 515
Artikel 50 Wonen - 9 519
Artikel 51 Sport - Voorlopig 523
Artikel 52 Leiding - Gas 537
Artikel 53 Leiding - Hoogspanningsverbinding 541
Artikel 54 Leiding – Riool 543
Artikel 55 Waarde – Archeologie 1 547
Artikel 56 Waarde – Archeologie 2 549
Artikel 57 Waarde - Cultuurhistorie 551
Artikel 58 Waarde - Natuur 553
Artikel 59 Waterstaat - Waterkering 555
HOOFDSTUK
3 ALGEMENE REGELS 557
Artikel 60 Anti-dubbeltelbepaling 557
Artikel 61 Algemene bouwregels 559
Artikel 62 Algemene aanduidingsregels 561
Artikel 63 Algemene ontheffingsregels 565
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS 567
Artikel 64 Overgangsrecht 567
Artikel 65 Slotregels 569
BIJLAGEN
Bijlage 1 Bestaande bedrijven binnen de bestemming
'Bedrijf - 1'
Bijlage 2 Staat
van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 3 Staat van horeca-inrichtingen
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt
verstaan onder:
plan:
het bestemmingsplan
Buitengebied 2007 van de gemeente Oldebroek;
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als
vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0269.BG101-0004 met de bijbehorende regels;
aanbouw:
een gebouw dat als
afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe
verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en
dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
aanduiding:
een geometrisch
bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de
regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van
deze gronden;
aanduidingsgrens:
de grens van een
aanduiding indien het een vlak betreft;
aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:
het verlenen van
diensten of het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend geheel door
middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, de omvang
en de uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of in de
daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan
worden uitgeoefend;
aan-huis-verbonden beroep:
het in een woning
en/of in de daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het
beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, kunstzinnig,
maatschappelijk, medisch, ontwerptechnisch, paramedisch of zakelijk gebied dan
wel een daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede dienstverlenende bedrijven
(waaronder niet wordt begrepen een escortbedrijf en/of een seksinrichting),
waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende
beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is
met de woonfunctie;
afdekfolie:
folie die op de bodem
wordt aangebracht om de groei van gewassen te bevorderen;
afpalingskring:
een met palen
aangegeven gebied rondom een eendenkooi, waarbinnen de rust van de eenden niet
verstoord mag worden;
agrarisch aanverwant bedrijf:
een bedrijf, dat in
nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de werkzaamheden in
hoofdzaak bestaan in de vorm van het houden van dieren, van het kweken van
wormen en/of van het bewerken en telen van gewassen, al dan niet in combinatie
met het verlenen van diensten aan derden, zoals een gebruiksgerichte
paardenhouderij en een wormenkwekerij;
agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is
gericht op het bedrijfsmatig produceren en/of het bedrijfsmatig voortbrengen
van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van
dieren, waaronder mede wordt verstaan een productiegerichte paardenhouderij en
een veehandelsbedrijf;
agrarisch gebruik:
gebruik dat gericht is
op het bedrijfsmatig houden en/of op het hobbymatig houden van dieren
(grondgebonden en niet-grondgebonden) en/of op het telen van gewassen, niet
zijnde bloemkwekerijgewassen, boomkwekerijgewassen, graszodenteelt en/of
containerteelt;
Algemene wet bestuursrecht:
Wet van 4 juni 1992,
houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze wet luidt ten tijde van
de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
ander werk:
een werk, geen
bouwwerk zijnde;
archeologisch monument:
terrein dat van
algemeen belang is wegens daar aanwezige zaken als hun cultuurhistorische
waarde en/of hun betekenis voor de wetenschap en/of hun schoonheid en die daarom
op grond van de Monumentenwet worden beschermd;
archeologisch waardevol terrein:
een terrein waarin
zich voorwerpen en/of bewoningssporen van vroegere samenlevingen bevinden;
bassin:
een mest- of een
waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische
activiteiten;
bebouwing:
één of meer gebouwen
en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
bebouwingspercentage:
een in de regels
aangegeven percentage, dat het gedeelte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal
bebouwd mag worden;
bed en breakfast:
een bedrijfsmatige
voorziening die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting
en het serveren van ontbijt als een toeristische recreatieve activiteit aan maximaal
acht personen en die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;
bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient
voor de uitoefening van een bedrijf;
bedrijfsmatige exploitatie:
het door middel van
een bedrijf, een stichting of een ander rechtspersoon beheren en/of exploiteren
van recreatieobjecten en/of recreatieparken, waarbij voor recreatieverblijven
geldt, dat daar permanent wisselende recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden
worden aangeboden;
bedrijfswoning of dienstwoning:
een woning in of bij
een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden
van) één persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw
of het terrein noodzakelijk is voor beheer en toezicht;
Bedrijven en milieuzonering:
handreiking van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten met de Standaard Bedrijfsindeling (SBI)
2008, uitgave 2009;
beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte:
de begane
grondvloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een
aan-huis-verbonden beroep of voor een (dienstverlenend) bedrijf of voor een
kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief administratieruimte,
opslagruimte en dergelijke;
Besluit ruimtelijke ordening:
Besluit van 21 april 2008 tot uitvoering van
de Wet ruimtelijke ordening, zoals dit Besluit luidt ten tijde van de
inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
bestaand:
- aanwezig zijn,
in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouwvergunning,
ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
- bestaand ten
tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
bestemmingsgrens:
de grens van een
bestemmingsvlak;
bestemmingsvlak:
een geometrisch
bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
bijgebouw:
een op zichzelf
staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en door de vorm kan
worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat geen interne verbinding heeft
met dat hoofdgebouw;
binnenbak:
overdekte piste
voorzien van een doorgaans bewerkte of een aangepaste bodem, waar naast
africhting en training van het paard, eveneens toetsing van de prestaties van
de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;
biologisch agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is
gericht op het bedrijfsmatig produceren en/of voortbrengen van producten door
middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, in samenwerking
met de natuur en waar geen gebruik wordt gemaakt van kunstmest en chemisch-synthetische
bestrijdingsmiddelen;
bloemkwekerijbedrijf:
een bedrijfsvoering
die specifiek gericht is op de teelt van perkplanten, potplanten, snijbloemen
en vaste planten;
boomteelt:
een bedrijfsvoering
die specifiek gericht is op de teelt van boomkwekerijgewassen;
boomkwekerijbedrijf:
een bedrijfsvoering
die specifiek is gericht op de boomteelt, op de fruitteelt en op de sierteelt,
in de vorm van vollegrondsteelt dan wel containerteelt;
boomkwekerijgewassen:
houtige gewassen zoals
bomen, heesters en struiken, die geteeld worden door bijvoorbeeld een
boomkwekerijbedrijf;
bosbouw:
het geheel van
bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en op
de ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de
functies) houtproductie, landschap, milieu, natuur en recreatie;
bouwen:
het plaatsen, het
geheel of gedeeltelijk oprichten, het veranderen of het vernieuwen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, het
veranderen of het vernieuwen van een standplaats;
bouwgrens:
de grens van een
bouwvlak;
bouwlaag:
een doorlopend
gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde en aan de onderzijde door een
horizontale vloer of een balklaag is begrensd, inclusief de onderliggende vloer
en het deel van hetzelfde bouwniveau dat onder een dak ligt, waarvan de vrije
doorgangshoogte meer bedraagt dan
bouwperceel:
een aaneengesloten
stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende
bebouwing is toegelaten;
bouwperceelgrens:
een grens van een
bouwperceel;
bouwvlak:
een geometrisch
bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde
gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
bouwwerk:
elke constructie van
enige omvang van hout, metaal, steen of enig ander materiaal, die hetzij direct
hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct hetzij indirect steun
vindt in of op de grond;
bouwwerken behorende bij een paardenbak:
een omheining of een hekwerk en lichtmasten;
buitenbak, paardenbak, paardentrainingsveld of rijbak:
een niet-overdekte
piste voorzien van een bewerkte of een aangepaste bodem, waar naast africhting
en training van het paard eveneens toetsing van de prestaties van de combinatie
paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden;
college:
het college van
burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek;
containerteelt:
het niet in de
vollegrond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;
cultuurgrond:
grasland, akkerbouw-
en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten
behoeve van een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk,
aan een landschapselement of aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door
het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de
geschiedenis van dat bouwwerk, van dat landschapselement of van dat gebied
heeft gemaakt;
dak:
iedere
bovenbeëindiging van een gebouw;
dakkapel:
een ondergeschikte
uitbouw die het hellende dakvlak onderbreekt en aangebracht is om licht en
lucht onder de kap toe te laten en om het gebruiksoppervlak te vergroten;
detailhandel:
het bedrijfsmatig te
koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het
verkopen en/of het (af)leveren van goederen aan personen die die goederen kopen
voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een
bedrijfs- of van een beroepsactiviteit, met uitzondering van e-commerce;
dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:
een bedrijf of een
instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en
maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen fotostudio's,
kapperszaken, mani- en/of pedicures, schoonheidssalons, trimsalons en naar de
aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met
uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;
dienstverlening:
het verlenen van
economische en maatschappelijke diensten aan derden, evenwel met uitzondering
van een seksinrichting;
e-commerce:
een vorm van
bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren
verhandelt door middel van contact met die particulieren, dat uitsluitend verloopt
via
e-mail, fax, internet, post of telefoon, waardoor geen handelswaren op het
bedrijf worden aangeprezen en geen klanten op het bedrijf worden ontvangen en
waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, geen
toonbank heeft en de goederen niet uitstalt ten verkoop en daarmee een
ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de bedrijvenfunctie,
zijnde een magazijn en/of opslag van goederen;
eendenkooi:
een stuk land en
water, waaronder een vangkooi, ingericht om wilde eenden te vangen ten behoeve
van diverse doeleinden, zoals consumptie, ringen of wetenschappelijk onderzoek;
eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de
begane grond;
erf:
een al dan niet
bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw
en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat
gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
erker:
een uitbouw aan een
hoofdgebouw waarvan:
a de breedte
niet meer dan 60% is van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd;
b de diepte niet meer dan
c de bouwhoogte
niet meer dan
d de oppervlakte niet meer dan
erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie,
welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen
van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en
een seksautomatenhal;
essengebied:
een door mensen
opgehoogd gebied bestaande uit bouwland en/of grasland waarbij het opgehoogde
gebied gekenmerkt wordt door een bol, glooiend en open karakter;
extensief agrarisch grondgebruik:
agrarisch grondgebruik
van de grond, waarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de aldaar
voorkomende landschappelijke en natuurlijke waarden van het waardevolle open
polderlandschap voorop staat;
extensief dagrecreatief medegebruik:
het medegebruik van
gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit
recreatieve gebruik is toegestaan, zoals fietsen, kanoën, paardrijden,
wandelen, een picknickplaats, een vissteiger of een naar de aard daarmee gelijk
te stellen medegebruik;
Flora- en faunawet:
Wet van 25 mei 1998, houdende regels ter bescherming van in het wild levende planten- en diersoorten, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestem-mingsplan;
fruitteelt:
de teelt of het kweken
van fruit aan houtige gewassen;
gebouw:
elk bouwwerk, dat een
voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden
omsloten ruimte vormt;
gebruiksgerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij, waarbij
de dienst aan derden voor het gebruik van paarden ten behoeve van de recreatie
en/of van de sport voorop staat, al dan niet in combinatie met een
productiegerichte paardenhouderij, waarbij onder andere lichtmasten, meerdere
paardenbakken, parkeervoorzieningen en een tredmolen noodzakelijk zijn;
geluidsbelasting vanwege een bedrijf:
de etmaalwaarde van
het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door
de inrichtingen en door de toestellen aanwezig bij een bedrijf;
geluidsbelasting vanwege een bedrijventerrein:
de etmaalwaarde van
het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door
de gezamenlijke activiteiten en door de toestellen van de bedrijven aanwezig op
het bedrijventerrein;
geluidsbelasting vanwege het spoorwegverkeer:
de etmaalwaarde van het equivalente geluidsniveau in dB(A)
op een bepaalde plaats, veroorzaakt door het gezamenlijke spoorwegverkeer op
een bepaald spoorweggedeelte of een combinatie van spoorweggedeelten, zoals bedoeld
in de Wet geluidhinder of in het Besluit
geluidhinder;
geluidsbelasting in dB(A) vanwege een weg:
de etmaalwaarde van
het equivalente geluidsniveau in dB(A) op een bepaalde plaats, veroorzaakt door
het gezamenlijke wegverkeer op een bepaald weggedeelte of een combinatie van
weggedeelten;
geluidsgevoelige gebouwen:
gebouwen welke dienen
ter bewoning of ten behoeve van een andere geluidsgevoelige functie zoals
bedoeld in de Wet geluidhinder of in het Besluit geluidhinder;
geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij
welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een
bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;
gevoelige functie:
groepsaccommodatie:
een verblijf met meer
dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiel, voor en gebezigd als verblijf voor
vakantie en andere recreatieve doeleinden;
grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische
bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het
gebruik van agrarische gronden geheel of nagenoeg geheel noodzakelijk is voor
het functioneren van het agrarisch bedrijf zoals akkerbouw en melkveehouderij,
inclusief een productiegerichte paardenhouderij en een veehandelsbedrijf;
grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een intensieve veehouderij:
een gecombineerde
agrarische bedrijfsvoering, waarbij de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering
qua gebouwenoppervlakte groter is dan de intensieve veehouderij-bedrijfsvoering
en waarbij de gebouwenoppervlakte van de intensieve veehouderij-bedrijfsvoering
groter is dan
Habitatrichtlijn:
de EG-richtlijn inzake
de instandhouding van de natuurlijke habitat en de wilde flora en fauna
(92/43/EEG van 21 mei
halfvrijstaande woningen:
een blok van twee
aaneengebouwde woningen;
hogere grenswaarde:
de maximaal
toelaatbare geluidsbelasting in geluidszones langs wegen, spoorwegen en
industrieterreinen, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een
concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder of het
Besluit geluidhinder;
hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet
op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden
aangemerkt;
hoofdwoonverblijf:
de plaats waar een persoon gedurende een jaar de meeste nachten doorbrengt, in combinatie met de plaats waar hij of zij, zijn of haar sociaal/maatschappelijk leven heeft;
horecabedrijf en/of -instelling:
een bedrijf of een
instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse
worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en
ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van
een erotisch getinte vermaaksfunctie;
houtteelt:
de bedrijfsmatige
uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de
houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en
waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex
artikel 2 en 3 van de Boswet;
intensief tuinbouwbedrijf:
een agrarisch bedrijf
met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm
van het telen van gewassen, zoals een champignonkwekerij, een witlofkwekerij,
of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk
te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;
intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf
of dat deel van een agrarisch bedrijf waar ten minste 250 m aan
bedrijfsvloeroppervlak aanwezig is dat gebruikt wordt als veehouderij in de
vorm van het houden van dieren in gebouwen, zoals een rundveemesterij
(exclusief vetweiderij), een pelsdier-, een pluimvee-, een varkens- of een
(vlees)kalverenhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar
de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen weidegang;
kampeermiddel:
een kampeerauto, een
tent, een tentwagen, een toercaravan of enig ander onderkomen of enig ander
voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk
of een stacaravan zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet geen
bouwvergunning is vereist; één en ander voor zover deze onderkomens, voertuigen
of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan
wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
kas:
een gebouw, niet
zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk,
waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of een
ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van bloemen, groenten,
planten en/of vruchten;
kelder:
een bouwlaag onder een
gebouw en die geheel of grotendeels beneden het aanliggende terrein is gelegen;
kernkwaliteit:
de aanwezige cultuurhistorische, ecologische en landschappelijke
kwaliteiten die aanwezig zijn in een bepaald gebied, waarbij het beleid gericht
is op de bescherming en de ontwikkeling van die aanwezige kwaliteiten;
kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen
meldingsplicht of geen vergunningsplicht op grond van de milieuwetgeving geldt
en die door de beperkte omvang in een gedeelte van een woning uitgeoefend
kunnen worden;
kleinschalig kampeerterrein:
een terrein of een
plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd, om
daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen
op maximaal 25 standplaatsen, ten behoeve van recreatief nachtverblijf door
personen die elders hun hoofdverblijf hebben;
(kuil)plaat:
een inrichting bestaande uit een ondoordringbare vloer ten behoeve van (voeder)opslag buiten een gebouw;
kunstwerk:
een met het oog op
artistieke kwaliteit door kunstenaars beroepsmatig vervaardigd product;
landgoed:
een groot stuk grond van meerdere hectares bestaande uit bebossing en andere houtopstanden, landerijen en tuinen met een woongebouw 'van allure', zoals een landhuis en een grote boerderij.
landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in
verband met de waarneembare verschijnings-vorm van dat gebied;
longeercirkel:
een ruimte (eventueel
overdekt) in de vorm van een cirkel, waarin een paard onder begeleiding
specifieke training gegeven kan worden;
lpg:
liquified petroleum
gas, dat wordt toegepast als brandstof voor motorvoertuigen al dan niet onder
de naam autogas;
maatschappelijke voorzieningen:
educatieve
voorzieningen, levensbeschouwelijke voorzieningen en uitvaart,
sociaal-culturele en sociaal-medische voorzieningen, voorzieningen ten behoeve
van openbare dienstverlening en voorzieningen ten behoeve van sport en
sportieve recreatie, alsook ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte
horeca ten dienste van deze voorzieningen;
manege-activiteiten:
bedrijfsactiviteiten
met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van
gelegenheid tot het berijden en het stallen van paarden en pony's (waaronder
het lesgeven, het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische
evenementen of de verhuur);
mantelzorg:
het bieden van zorg
aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke vlak en/of het medische vlak
en/of het psychische vlak en/of het sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten
organisatorisch verband;
(mest)plaat:
een inrichting bestaande uit een ondoordringbare vloer ten behoeve van de opslag van vaste mest buiten een gebouw;
(mest)silo:
een bouwwerk voor het
opslaan van agrarische producten, voor het opslaan van mest dan wel voor het
opslaan van veevoeder;
molenbiotoop:
het gebied rondom een molen dat van essentieel
belang is voor de vrije windvang en het zicht op de molen;
Monumentenwet 1988:
Wet van 23 december
1988, houdende de wettelijke bescherming van onroerende rijksmonumenten en door
het rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten, zoals deze wet luidt ten tijde
van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
multifunctioneel bos:
bos met een functie
voor de houtproductie, de extensieve recreatie en het landschaps- en
natuurbehoud;
Natura 2000:
een samenhangend
netwerk van beschermde natuurgebieden op het grondgebied van de Lidstaten van
de Europese Unie en omvat alle gebieden die beschermd zijn op grond van de
Vogelrichtlijn (1979) en de Habitatrichtlijn (1992), welke richtlijnen zijn
geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998;
Natuurbeschermingswet 1998:
Wet van 25 mei 1998,
houdende nieuwe regelen ter bescherming van natuur en landschap, zoals deze wet
luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
natuurbos:
bos dat primair een
functie heeft voor het natuurbehoud;
natuureducatie en/of recreatie
educatieve dagactiviteiten
en dagrecreatie die zich richten op natuur- en landschapsbeheer en/of op de
landbouw, zoals een educatieve boerderij, open huis-rondleidingen, tentoonstellingen,
workshops, excursies en sommige sport- en spelactiviteiten zoals boerengolf,
huifkartochten en het beperkt verhuren van kano´s, paarden en fietsen.
natuurlijke rietoevers:
onbeschoeide oevers
die begroeid zijn met riet;
natuurlijke waarden:
de aan een gebied
toegekende waarden in verband met de biologische elementen, de bodemkundige
elementen en de geologische elementen, voorkomend in dat gebied;
Nederlandse grootte-eenheden (nge)
een economische
maatstaf (opgesteld door het Landbouwkundig Economisch Instituut) die wordt
gebruikt om de bedrijfsomvang en het bedrijfstype van agrarische bedrijven vast
te stellen;
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische
bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt en die als zodanig
niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief
tuinbouwbedrijf of een intensief veehouderijbedrijf;
niet-volwaardig bedrijf:
een agrarisch bedrijf
waarvan de bedrijfsomvang niet minder is dan 10 Nederlandse grootte-eenheden
(nge) en niet meer is dan 40 Nederlandse grootte-eenheden (nge);
normaal agrarisch gebruik:
het regulier gebruik,
dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede
grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een goed grondgebonden agrarisch
gebruik van de gronden;
normaal beheer en/of normaal onderhoud:
het beheer en/of het
onderhoud, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed
beheer en een goed gebruik van de gronden en van de gebouwen die tot de
betreffende bestemming behoren;
nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten
behoeve van het openbare nut, zoals afvalverzamelpunten, apparatuur voor
telecommunicatie (niet zijnde zendinstallaties voor mobiele telefonie of
onderdelen daarvan), bemalingsinstallaties, gasreduceerstations,
gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes;
onderbouw:
het gedeelte onder de
eerste bouwlaag van een gebouw;
ondersteunende horeca:
het consumeren en het
daarvoor moeten betalen van (kleine) eetwaren en/of (alcoholische) dranken in
een inrichting die geen (planologische) hoofdbestemming 'Horeca' heeft;
ondergeschikte tweede tak:
een ondergeschikt
bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een
bedrijfseigen mestvergisting of een intensieve tak veehouderij;
onevenredige aantasting van de aanwezige waarden:
het resultaat van een
planologische ingreep die een verhoudingsgewijs te groot nadelig effect heeft
op de aanwezige waarden in dat gebied;
open polderlandschap:
een laagveengebied
en/of een weidevogelgebied, dat in hoofdzaak bestaat uit grasland en/of
weidebouw en dat gekenmerkt wordt door een grote openheid, een hoge grondwaterstand
en een slagenverkaveling met een dicht slotenpatroon;
opgaande teeltvormen:
de teelt van opgaande
sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige
gewassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt
van meerjarige gewassen;
overkapping:
elk bouwwerk, geen
gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte met niet meer dan drie wanden vormt;
paardenhouderij:
een bedrijf, niet
zijnde een manege, dat gericht is op het houden van paarden, waaronder mede
wordt verstaan een pensionstal, de verhuur van paarden en rijtuigen en/of het
geven van instructie;
paddock:
een ruimte, eventueel
(deels) overdekt, waar één of meerdere paarden ter ontspanning en naar eigen
inzicht vrij kunnen bewegen;
peil:
·
het Normaal Amsterdams Peil;
perceelgrens:
de grens van een
bouwperceel;
permanente bewoning:
het hebben van een
hoofdwoonverblijf in een recreatieverblijf, in een stacaravan, in een
toercaravan of in een ander kampeermiddel;
productiegebonden detailhandel:
detailhandel in
goederen die ter plaatse worden gerepareerd, worden geteeld, worden toegepast
en/of worden vervaardigd in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie
ondergeschikt is aan de productiefunctie;
productiegerichte paardenhouderij:
een paardenhouderij,
niet zijnde een pensionstal, waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan
en/of met paarden worden verricht, die primair gericht zijn op het voortbrengen,
het africhten, het trainen en/of het verhandelen van paarden, waarbij het geven
van instructie als een ondergeschikte activiteit is toegestaan;
prostitutie:
het zich beschikbaar
stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een ander tegen
een vergoeding;
recreatieverblijf:
een permanent aanwezig
gebouw, geen stacaravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of
een daarmee gelijk te stellen groep van personen, die het hoofdwoonverblijf
elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend
voor recreatieve doeleinden;
recreatieve bewoning:
de bewoning die
plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;
rijenbouw:
een blok van meer dan
twee zijdelings aaneen gebouwde woningen;
risicogevoelig bouwwerk of object
een bouwwerk of een
object, waaronder terreinen, die bestemd zijn voor het regelmatig verblijf van
mensen, al dan niet gedurende een gedeelte van de dag;
risicovolle inrichting:
een inrichting, bij
welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde,
een richtwaarde voor het risico of een risico-afstand moet worden aangehouden
bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare
objecten;
schuilgelegenheid:
een bouwwerk dat een
dier de gelegenheid biedt te schuilen tegen weersinvloeden, waarbij het dier
vrij in en uit kan lopen;
seksinrichting:
de voor het publiek
toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van
erotisch/pornografische aard plaatsvinden en waaronder in ieder geval wordt verstaan,
een erotische-massagesalon, een escortservice, een parenclub, een prostitutiebedrijf,
een seksautomatenhal, een seksbioscoop of een sekstheater, al dan niet in combinatie
met elkaar;
Staat van bedrijfsactiviteiten:
een als bijlage bij deze
regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijfstypen,
ingedeeld conform de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008 van het Centraal
Bureau voor de Statistiek (CBS), uitgave 2009;
Staat van horeca-inrichtingen:
een als bijlage bij deze
regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van horecabedrijven,
ingedeeld in drie categorieën;
stacaravan:
een stacaravan zoals
bedoeld in artikel 40, tweede lid van de Woningwet;
stapmolen of trainingsmolen:
een ruimte in de vorm
van een cirkel, eventueel overdekt, waar meerdere paarden tegelijk kunnen
draven, galopperen of stappen door middel van een machinale aansturing;
sleufsilo:
een bouwwerk, geen
mestopslagplaats zijnde, voor het opslaan van agrarische producten dan wel
veevoeder;
teeltondersteunende voorzieningen:
voorzieningen die
toegepast worden om de teelt van bloemkwekerijgewassen, van
boomkwekerijgewassen, van fruit en of van groente te beschermen en/of te bevorderen,
voornamelijk in de vorm van boogkassen, van containerteelt, van hagelnetten,
van regenkappen, van schaduwhallen, van stellingen en/of van tunnelkassen;
trekkershut:
een gebouw met een
eenvoudige constructie (inclusief sanitaire voorzieningen) en een beperkte
omvang ten behoeve van een kortstondig recreatief nachtverblijf voor passanten;
tunnelkassen:
teeltondersteunende
kassen die overwegend niet uit glas bestaan en worden gebruikt voor het kweken
en/of telen van producten, zoals gewassen;
uitbouw:
een gebouw dat als
vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw
door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in
architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
veldschuur:
een vrij in het open
veld staande schuur, die van oudsher uitsluitend ten behoeve van een agrarisch
bedrijf werd gebruikt en nu nog wordt gebruikt voor het stallen van vee, dan
wel voor de opslag van agrarische producten en/of vvor agrarische werktuigen;
verblijfsrecreatie:
Recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatieverblijf, een groepsaccommodatie of een kampeermiddel, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
verkoopvloeroppervlakte:
de oppervlakte van een
ruimte die uitsluitend gebruikt wordt voor het verkopen van producten, niet
zijnde de ruimte voor opslag of het bewerken en het vervaardigen van producten;
Vogelrichtlijn:
de EG-richtlijn inzake
het behoud van de vogelstand (79/409/EEG, 2 april 1979), is op
6 april
volkstuin:
een niet bij de woning behorend perceel waarop de gebruiker gewassen teelt voor eigen gebruik.
vollegronds tuinbouwbedrijven:
een bedrijf dat
overwegend of uitsluitend is gericht op het telen van tuinbouwgewassen in de
vollegrond;
volwaardig agrarisch bedrijf:
een agrarisch bedrijf
waarvan de bedrijfsomvang meer is dan 40 Nederlandse grootte-eenheden (nge);
voorgevel:
de naar de weg
gekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan één
naar de weg gekeerde gevel, de gevel van een gebouw die door de indeling van
het gebouw, de ligging van het gebouw en/of de situatie ter plaatse, het
sterkst op de weg gericht is;
voorkeursgrenswaarde:
de geluidsbelasting
die altijd toelaatbaar is op de gevel van een geluidsgevoelige bestemming,
zoals dat rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder of uit het
Besluit grenswaarden;
vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat in
hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage in vuurwerk, op de
handel in vuurwerk of op de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
waardevolle graslanden:
landbouwgebieden met
specifieke natuurwaarden;
Welstandsnota:
nota waarin is
vastgelegd hoe het welstandstoezicht in de gemeente is geregeld en die tevens
uitgangspunten en criteria voor het welstandsoordeel geeft;
Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari
1979, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals
deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
'Wet luchtkwaliteit':
Wijziging van 15
november 2007 van de Wet milieubeheer op het gebied van luchtkwaliteit zoals
deze wijziging luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
Wet milieubeheer:
Wet van 13 juni 1979,
houdende regelen met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het
gebied van de milieuhygiëne, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding
van het bestemmingsplan;
Wet op de archeologische monumentenzorg:
Wet van 21 december
2006, tot wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische
monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van
Valletta, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober
2006, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening ter bevordering
van een duurzame ruimtelijke kwaliteit, zoals deze wet luidt ten tijde van de
inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
winkel:
een gebouw of een
gedeelte van een gebouw, dat door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden
gebruikt voor de detailhandel;
woning / wooneenheid:
een complex van
ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk
huishouden;
Woningwet:
Wet van 29 augustus
1991 tot herziening van de Woningwet, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding
van het bestemmingsplan;
woongebouw:
een gebouw, dat
meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen
woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd
kan worden, al dan niet in combinatie met gemeenschappelijke ruimten en
inpandige bergingen;
zolder:
een gedeelte in een
gebouw dat direct onder het dak is gelegen en dat slechts geschikt is als
bergruimte;
zorgaccommodatie:
een zorgfunctie als
hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de
vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische
activiteiten, waarbij de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of
natuurbeherende activiteiten;
zorgboerderij:
een agrarisch bedrijf met
als neventak een zorgfunctie, waarbij een directe relatie bestaat tussen de
sociaal-medische opvang van personen en de agrarische bedrijfsactiviteiten,
waarbij de personen behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van
deze regels wordt als volgt gemeten:
·
bij onduidelijkheden of
interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de
NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van
terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en de inhouden
van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
·
dakkapellen bij woningen en erkers worden
buiten beschouwing gelaten;
·
op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte
van de grenzen.
·
voor het begrip peil wordt verwezen naar de
begrippen.
afmetingen ander bouwwerk:
de grootste afmeting
van het bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;
de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
de kortste afstand
vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens;
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan
het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met
uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en
naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
de dakhelling:
langs het dakvlak ten
opzichte van het horizontale vlak;
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan
de bovenkant van de goot of de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te
stellen constructiedeel;
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde
van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de
scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse
gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op
het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk;
de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
de projectie van de
grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het
afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Agrarisch - 1
3.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Agrarisch - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het
agrarische gebruik;
b. het
behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, van
de landschappelijke kernkwaliteiten, van de landschappelijke waarden en van de
natuurlijke waarden van het waardevolle open polderlandschap met de waardevolle
graslanden;
c. het
behoud van de openheid en van het verkavelingspatroon;
d. bosbouw,
houtteelt en/of overige meerjarige teeltvormen, ter plaatse van de
functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opgaande teeltvormen';
met
daaraan ondergeschikt:
e. agrarisch
natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
f. beplanting,
bermen en waterlopen;
g. extensief
dagrecreatief medegebruik;
h. het
behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine landschaps- en natuurelementen;
i.
ijsbaan ter plaatse van de functieaanduiding
'ijsbaan';
j.
mestbassin ter plaatse van de
functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - mestbassin';
k. openbare
nutsvoorzieningen;
l.
paden en wegen;
m. waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met
de daarbij behorende:
n. andere
werken;
o. bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
p. veldschuur,
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van
q. agrarisch
- veldschuur';
waarbij
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -
monument', de instandhouding van de bestaande monumentale of karak-teristieke
hoofdvorm van de bouwwerken wordt nagestreefd.
3.2 Bouwregels
1 In of
op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de in
artikel 3, lid 1 onder p vermelde gebouwen, waarvan de maatvoering dient te
voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
oppervlakte |
bestaand |
bestaand |
bestaand |
2 Voor
het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b. de
bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan
c.
d. er
mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden
geplaatst;
e. er
mogen geen kassen worden gebouwd;
f. er
mogen geen lichtmasten en omheiningen ten behoeve van een paardenbak worden
geplaatst;
g. er
mogen geen (mest)bassins, mest- en/of kuilplaten, (mest)silo's en/of
sleufsilo's worden gebouwd, behalve ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke
vorm van agrarisch - mestbassin'.
3.3 Nadere eisen
1 Het
college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de
plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de
archeologische waarden;
b. de
cultuurhistorische waarden;
c. de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. de
geomorfologische waarden;
e. een
goede woonsituatie;
f. de
landschappelijke waarden;
g. de
milieusituatie;
h. de
natuurlijke waarden;
i.
een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j.
de sociale veiligheid;
k. de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 3 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a. een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b. het
college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of
nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke
wijze;
c. de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d. gedurende
de in artikel 3, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden
bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 2 sub 1 en
toestaan dat een veldschuur op een andere locatie wordt herbouwd, mits:
a. in de
onmiddellijke omgeving van de bestaande locatie;
b. op
hetzelfde perceel als de bestaande locatie;
c. geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de archeologische waarden;
-
de cultuurhistorische waarden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de natuurlijke waarden;
-
de verkeersveiligheid.
2 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 2 sub 1 en
toestaan dat er gebouwen, in de functie van schuilgelegenheden worden gebouwd,
mits:
a. de
schuilgelegenheid wordt gebouwd ten behoeve van het hobbymatig houden van vee,
nabij de perceelgrens en zo mogelijk langs de bosrand, een houtsingel en/of een
andere beplantingsstrook;
b. de
afstand van een schuilgelegenheid tot de bestemmingsgrens van de bestemming
'Wonen - 1' tot en met 'Wonen - 6' niet minder dan
c.
d. de
bouwhoogte van een schuilgelegenheid niet meer dan
e. de
noodzaak van de schuilgelegenheid en de gewenste noodzakelijke oppervlakte van
de schuilgelegenheid (per diersoort) wordt aangetoond, waarbij de oppervlakte
van een schuilgelegenheid niet meer dan 30 m mag bedragen;
f. de
schuilgelegenheid de wezenlijke kenmerken of de wezenlijke waarden (bijvoorbeeld
de openheid) van het desbetreffende gebied niet significant of in beperkte mate
zal aantasten;
g. de
schuilgelegenheid maximaal aan drie zijden met wanden omsloten is;
h. niet
meer dan één schuilgelegenheid wordt gebouwd per 10.000 m aaneengesloten
agrarisch gebied;
i.
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden.
3 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 2 sub 2
onder a en toestaan dat er nestpalen worden geplaatst, met een bouwhoogte van
niet meer dan
4 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 2 sub 2
onder e en toestaan dat er een omheining ten behoeve van een paardenbak wordt gebouwd,
mits tevens de ontheffing in artikel 3, lid 6 sub 2 is verleend.
5 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 2 sub 2
onder f en toestaan dat er mest- en/of kuilplaten en/of (mest)silo's
worden gebouwd, mits:
a. de
bouwhoogte van de opstaande randen van een mest- en/of kuilplaat niet meer dan
b. de
bouwhoogte van een (mest)silo niet meer dan
c. de
mest- en/of kuilplaten en/of de (mest)silo's worden gebouwd nabij een bestemmingsvlak van de
bestemmingen 'Agrarisch - 3' of
d. 'Agrarisch - 4';
e. de
oppervlakte van een mest- en/of kuilplaat, inclusief opstaande randen, niet
meer dan 300 m zal bedragen;
f. de
oppervlakte van een (mest)silo niet meer dan 750 m zal bedragen;
g. er
geen of te weinig ruimte beschikbaar is binnen een bestemmingsvlak van de
bestemmingen 'Agrarisch - 3' of 'Agrarisch
- 4';
h. tevens
de in artikel 3, lid 6 sub 3 vermelde ontheffing is verleend;
i.
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de natuurlijke waarden;
-
de milieusituatie.
6 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 2 sub 2 onder
en toestaan dat er sleufsilo's worden
gebouwd, mits:
a. de
bouwhoogte van een sleufsilo niet meer dan
b. de
sleufsilo wordt aangelegd binnen een afstand van
c. er
geen of te weinig ruimte beschikbaar is binnen een bestemmingsvlak van de
bestemmingen 'Agrarisch - 3' of 'Agrarisch
- 4'.
7 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 3 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a. een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b. het
college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of
nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke
wijze;
c. de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende
de in artikel 3, lid 4 sub 7 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden
bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
3.5 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. de
opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-,
vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
b. het
gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten, met een
gebruiksoppervlakte van de bouwwerken van niet meer dan 5 m;
c. het
gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
een seksinrichting;
d. het
gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan kanoverhuur of naar de aard
daarmee vergelijkbare bedrijvigheid;
e. het
gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
f. het
gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of overige opgaande
meerjarige teeltvormen, tenzij ter plaatse de functieaanduiding 'specifieke
vorm van agrarisch - opgaande teeltvormen' is opgenomen;
g. het
gebruik van de gronden ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen;
h. het
gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
i.
het gebruik van de gronden voor een paardenbak
die niet grenst aan een bestemmingsvlak met de bestemming 'Agrarisch - 3',
'Agrarisch - 4', 'Agrarisch - 7', 'Agrarisch - 8', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2',
'Wonen - 3' of niet grenst aan soortgelijke bestemmingen buiten het plangebied
gelegen;
j.
het gebruik van de gronden voor een paardenbak
die significante negatieve gevolgen heeft voor de waarde(n) en de
kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van
de Natuurbeschermingswet 1998;
k. het gebruik van
de gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse
perceelgrens minder dan
l.
het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarbij de
afstand tot een bouwperceel met een gevoelige functie minder dan
m. het
gebruik van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt
dan
n. het
gebruik van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
o. het
gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen,
bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming
toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
p. het
gebruik van de gronden voor het telen van gewassen (waaronder akkerbouw,
boomteelt, sierteelt en/of tuinbouw), waarbij bestrijdings-middelen worden
ingezet waarvan is aangetoond dat zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid,
binnen een afstand van
q. het
kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het
oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vlieg-tuigen;
r. het
opslaan van hooibalen, mest en/of andere agrarische producten;
s. het
opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto's, van boten
en van caravans;
t. het
storten van afvalstoffen en van puin.
3.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het
college verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet
ruimtelijke ordening, juncto artikel 3 lid 5 van het onderhavige
bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking
van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 5
onder h en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een paardenbak mits
geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de milieusituatie;
-
de natuurlijke waarden;
-
de woonsituatie.
3 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 5
onder l en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestem-mingsvlak
met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
5,00 meter, mits:
a. de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b. een
beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet
in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c. voorzieningen
worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
d. geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
het bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
-
de landschappelijke waarden en de natuurlijke
waarden;
-
de milieusituatie;
-
de verkeersveiligheid.
4 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3, lid 5 onder s en
toestaan dat gronden en de daarop voorkomende bouwwerken worden gebruikt voor
het opslaan van mest, mits dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen,
bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is mits geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a. de
archeologische waarden;
b. de
cultuurhistorische waarden;
c. de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. de
landschappelijke waarden;
e. de
milieusituatie;
f. de
natuurlijke waarden;
g. de
verkeersveiligheid.
5 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 3 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a. een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b. het
college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of
nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke
wijze;
c. de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d. gedurende
de in artikel 3, lid 6 sub 4 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden
bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
3.7 Aanlegvergunning
1 Het
is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het
aanbrengen en/of het aanleggen van drainage;
b. het
aanbrengen van afdekfolies;
c. het
aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
d. het
aanleggen van verharde paden en/of wegen en/of het verbreden van bestaande
verharde paden en/of wegen;
e. het
aanleggen van aarden wallen;
f. het
aanleggen van bovengrondse en/of ondergrondse energie-, telecommunicatie- en/of
transportkabels en/of -leidingen;
g. het
aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het
extensief dagrecreatief medegebruik;
h. het
aanplanten van bomen en/of houtgewassen en/of andere opgaande beplantingen;
i.
het afgraven, het egaliseren, het ontgronden
en/of het ophogen van gronden;
j.
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
k. het
wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het
verdiepen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van
(erf)sloten en/of andere watergangen en het aan-brengen van kunstwerken zoals
dammen en stuwen.
2 Het
in artikel 3, lid 7 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken
en/of werkzaamheden, welke:
a. het
aanplanten van bomen en/of houtgewassen en/of andere opgaande beplantingen
betreffen, als erfbeplanting aansluitend aan de bestemmingen 'Agrarisch - 3' en
'Agrarisch - 4';
b. het
normale beheer en/of het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik
betreffen;
c. het
rooien en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen
betreffen, die plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een
beheersplan ex Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
d. reeds
in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan,
met een daarvoor verleende vergunning.
3 Een
aanlegvergunning zoals vermeld in artikel 3, lid 7 sub 1 wordt geweigerd, indien:
a. de
werken en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de
cultuurhistorische waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de
landschappelijke waarden en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van
de grond beoogt, onevenredig aantast;
b. de
werken en/of de werkzaamheden het (agrarisch) grondgebruik welke de bestemming
van de grond beoogt, onevenredig aantast;
c. de
werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de
krachtens zodanig plan gestelde eisen;
d. de
werken en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de
waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden
in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
e. voor
de werken en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet
1988, een gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale
monumentenvergunning is vereist en deze niet is verleend.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
1 Het
college kan de bestemming 'Agrarisch - 1' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch - 3' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a. binnen
de bestemming 'Agrarisch - 3' geen ruimte meer is voor de benodigde
uitbreiding;
b. de
totale oppervlakte van het aaneengesloten bestemmingsvlak inclusief het
bestaande bestemmingsvlak niet meer dan
c. van
de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met
de waterhuishoudkundige situatie;
d. zicht
is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van
schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de
noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
e. geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de archeologische waarden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de cultuurhistorische waarden;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de milieusituatie;
-
de natuurlijke waarden;
-
de woonsituatie.
2 Het
college kan de bestemming 'Agrarisch - 1' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch - 4' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a. binnen
de bestemming 'Agrarisch - 4' geen ruimte meer is voor de benodigde
uitbreiding;
b. de
totale oppervlakte van het aaneengesloten bestemmingsvlak inclusief het
bestaande bestemmingsvlak niet meer dan
c. van
de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met
de waterhuishoudkundige situatie;
d. zicht
is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van
schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de
noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
e. geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de archeologische waarden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de cultuurhistorische waarden;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de milieusituatie;
-
de natuurlijke waarden;
-
de woonsituatie.
Het
college kan de bestemming 'Agrarisch - 1' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch
- 7' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a. binnen
de bestemming 'Agrarisch - 7' geen ruimte meer is voor de beno-digde
uitbreiding van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
b. de
totale oppervlakte van het bestemmingsvlak inclusief het bestaande bestemmingsvlak
niet meer dan
c. van
de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met
de waterhuishoudkundige situatie;
d. zicht
is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van
schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de
noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aan-getoond;
e. geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de archeologische waarden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de cultuurhistorische waarden;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de milieusituatie;
-
de natuurlijke waarden;
-
de woonsituatie.
3 Het
college kan de bestemming 'Agrarisch - 1' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch - 7' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a. binnen
de bestemming 'Agrarisch - 7' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding
van de intensieve veehouderij bedrijfsvoering;
b. de
totale oppervlakte van het aaneengesloten bestemmingsvlak inclusief het
bestaande bestemmingsvlak niet meer dan
c. de
uitbreiding aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen
van dierenwelzijn en/of de veterinaire gezondheid of het op een biologische
wijze houden van dieren, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt;
d. van
de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met
de waterhuishoudkundige situatie;
e. zicht
is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van
schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de
noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
f. geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de archeologische waarden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de cultuurhistorische waarden;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de milieusituatie;
-
de natuurlijke waarden;
-
de woonsituatie.
4 Het
college kan de bestemming 'Agrarisch - 1' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch
- 8' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a. binnen
de bestemming 'Agrarisch - 8' geen ruimte meer is voor de benodigde
uitbreiding;
b. de
totale oppervlakte van het aaneengesloten bestemmingsvlak inclusief het
bestaande bestemmingsvlak niet meer dan
c. de
uitbreiding aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen
van dierenwelzijn en/of de veterinaire gezondheid of het op een biologische
wijze houden van dieren, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt;
d. van
de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met
de waterhuishoudkundige situatie;
e. zicht
is op een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van
schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de
noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
f. geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de archeologische waarden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de cultuurhistorische waarden;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de milieusituatie;
-
de natuurlijke waarden;
-
de woonsituatie.
5 Het
college kan de bestemming 'Agrarisch - 1' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch - 10' (zonder de aanduiding bouwvlak), mits:
a. binnen
de bestemming 'Agrarisch - 10' geen ruimte meer is voor de benodigde
uitbreiding;
b. de
noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
c. de
totale oppervlakte van het aaneengesloten bestemmingsvlak inclusief het
bestaande bestemmingsvlak niet meer dan
d. van
de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met
de waterhuishoudkundige situatie;
e. geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de archeologische waarden;
-
het bebouwingsbeeld;
-
de cultuurhistorische waarden;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de milieusituatie;
-
de natuurlijke waarden;
-
de woonsituatie.
6 Het
college kan de bestemming 'Agrarisch - 1' wijzigen in de bestemming
'Natuur - 3', mits:
a. de
wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur
dan wel betrekking heeft op particulier natuurbeheer;
b. geen
sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven,
waarbij de bedrijven in hun ontwikkelings-mogelijkheden worden beperkt;
c. geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de archeologische waarden;
-
de cultuurhistorische waarden;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de natuurlijke waarden.
7 Het
college kan de bestemming 'Agrarisch - 1' wijzigen in de bestemming
'Verkeer - 1' met de functieaanduiding 'parkeerterrein',
mits:
a. de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b. de
oppervlakte niet meer dan
c. een
beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet
in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
d. een
open verharding wordt aangebracht zoveel mogelijk bestaande uit natuurlijk
materiaal;
e. van
de betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met
de waterhuishoudkundige situatie;
f. geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
-
de archeologische waarden;
-
de cultuurhistorische waarden;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
-
de landschappelijke waarden;
-
de milieusituatie;
-
de natuurlijke waarden;
-
de woonsituatie.
Artikel 4 Agrarisch - 2
4.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Agrarisch - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. het
agrarisch gebruik;
b. het
behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, van
de landschappelijke kernkwaliteiten, van de landschappelijke waarden en van de
natuurlijke waarden van het kleinschalig besloten landschap, waaronder
houtsingels en/of houtwallen;
c. bosbouw,
houtteelt en/of overige meerjarige teeltvormen, ter plaatse van de
functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - opgaande teeltvormen';
d. het
opslaan en het bewerken van riet, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - rietsnijderij';
met daaraan ondergeschikt:
e. agrarisch
natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
f. detailhandel
in (streek)eigen voortgebrachte producten;
g. extensief
dagrecreatief medegebruik;
h. fruitteelt
ter plaatse van de functieaanduiding 'fruitteelt';
i.
het behoud, het herstel en de ontwikkeling van
kleine landschaps- en natuurelementen;
j.
ijsbaan ter plaatse van de functieaanduiding
'ijsbaan';
k. niet-grondgebonden
agrarische activiteiten;
l.
openbare nutsvoorzieningen;
m. paden
en wegen;
n. sierteelt,
waaronder teeltondersteunende kassen, ter plaatse van de functieaanduiding
'sierteelt';
o. volkstuinen
ter plaatse van de functieaanduiding 'volkstuin';
p. waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met de daarbij behorende:
q. andere
werken;
r. bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
s. gebouwen
ten behoeve van volkstuinen;
t. veldschuur,
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -
veldschuur'.
4.2 Bouwregels
1 In of op deze
gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de in artikel
4, lid 1 onder s en onder t vermelde gebouwen, waarvan de maatvoering dient te
voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte
in meters |
Maximale
bouwhoogte
in meters |
Maximale
oppervlakte |
Gebouwen
bij volkstuinen |
bestaand |
bestaand |
bestaand |
Veldschuur |
bestaand |
bestaand |
bestaand |
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van de teeltondersteunende kassen vermeld in artikel 4,
lid 1
onder n, mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan
d er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst en/of worden aangebracht;
e er mogen geen
gebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein worden gebouwd;
f er mogen geen
kassen worden gebouwd;
g er mogen geen
lichtmasten en omheiningen ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst;
h er mogen geen
(mest)bassins, mest- en/of kuilplaten, (mest)silo's en/of sleufsilo's worden
gebouwd.
4.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 4 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een voorgenomen
nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het
gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 4, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
4.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 1 en toestaan
dat een veldschuur op een andere locatie wordt herbouwd, mits:
a in de onmiddellijke omgeving van de bestaande
locatie;
b op
hetzelfde perceel als de bestaande locatie;
c geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- de
archeologische waarden;
- de
cultuurhistorische waarden;
- de
landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 1 en toestaan
dat ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke
vorm van agrarisch – rietsnijderij' een
gebouw met een oppervlakte van niet meer dan 100 m wordt gebouwd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 1 en toestaan
dat een gebouw kan worden gerealiseerd op de gronden met de functieaanduiding
'sierteelt', mits:
a de goothoogte van het gebouw niet meer dan
b de bouwhoogte van het gebouw niet meer dan
c de
oppervlakte van het gebouw niet meer dan 200 m zal bedragen;
d geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- de
archeologische waarden;
- de
cultuurhistorische waarden;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
verkeersveiligheid.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 1 en toestaan
dat er gebouwen, in de functie van schuilgelegenheden worden gebouwd, mits:
a de
schuilgelegenheid wordt gebouwd ten behoeve van het hobbymatig houden van vee,
nabij de perceelgrens en zo mogelijk langs de bosrand, een houtsingel en/of een
andere beplantingsstrook;
b de afstand van
een schuilgelegenheid tot de bestemmingsgrens van de bestemming 'Wonen - 1' tot
en met 'Wonen - 8' niet minder dan
30,00 meter zal bedragen;
c de bouwhoogte
van een schuilgelegenheid niet meer dan
d de noodzaak
van de schuilgelegenheid en de gewenste noodzakelijke oppervlakte van de
schuilgelegenheid (per diersoort) wordt aangetoond, waarbij de oppervlakte van
een schuilgelegenheid niet meer dan 30 m mag bedragen;
e de
schuilgelegenheid maximaal aan drie zijden met wanden omsloten is;
f niet meer dan
één schuilgelegenheid wordt gebouwd per 2.500 m aaneengesloten
agrarisch gebied;
g geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden.
5 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 2 onder a en
toestaan dat er nestpalen worden geplaatst, met een bouwhoogte van niet meer
dan
6 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 2 onder c en
toestaan dat de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen wordt verhoogd tot
niet meer dan
a de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
7 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 2 onder g en
toestaan dat er een omheining ten behoeve van een paardenbak wordt gebouwd,
mits tevens de ontheffing in artikel 4, lid 6 sub 3 is verleend.
8 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 2 onder g en toestaan dat
niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende
knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, mits:
a de afstand
tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen
bouwperceel niet minder dan
b de bouwhoogte
van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan
c de lichtmasten
ten behoeve van een paardenbak binnen
d de lichtmasten
ten behoeve van een paardenbak geen significante negatieve gevolgen hebben voor
de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura
2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
e de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
f tevens de
ontheffing in artikel 4, lid 6 sub 3 is verleend;
g geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
9 Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 2 onder h en toestaan dat er mest- en/of kuilplaten of (mest)silo's worden gebouwd, mits:
a de bouwhoogte
van de opstaande randen van een mest- en/of kuilplaat niet meer dan
b de bouwhoogte
van een (mest)silo exclusief afdekking, niet meer dan
c de mest- en/of
kuilplaten en/of de (mest)silo's worden gebouwd nabij een bestemmingsvlak van de
bestemmingen 'Agrarisch - 5' of
'Agrarisch - 6';
d de oppervlakte
van een mest- en/of kuilplaat, inclusief opstaande randen, niet meer dan 300
m zal bedragen;
e de oppervlakte
van een (mest)silo niet meer dan 750 m zal bedragen;
f er geen of te
weinig ruimte beschikbaar is binnen een bestemmingsvlak van de bestemmingen 'Agrarisch
- 5' of 'Agrarisch - 6';
g tevens de in
artikel 4, lid 6 sub 7 vermelde ontheffing is verleend;
h geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
10 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 2 sub 2 onder h en
toestaan dat er sleufsilo's worden gebouwd, mits:
a de bouwhoogte
van een sleufsilo niet meer dan
b de sleufsilo
wordt aangelegd binnen een afstand van
c er geen of te
weinig ruimte beschikbaar is binnen een bestemmingsvlak van de bestemmingen 'Agrarisch
- 5' of 'Agrarisch - 6'.
11 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 4 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 4, lid 4 sub 11 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals
bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening wordt in ieder
geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten, met een
gebruiksoppervlakte van de bouwwerken van niet meer dan 5 m;
c het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats van één of meer kampeermiddelen;
f het gebruik
van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige
teeltvormen, tenzij ter plaatse de functieaanduiding 'specifieke vorm van
agrarische - opgaande teeltvormen' is opgenomen;
g het gebruik
van de gronden ten behoeve van sierteelt, waaronder teeltondersteunende kassen,
tenzij ter plaatse de functieaanduiding
'sierteelt' is opgenomen;
h het gebruik
van de gronden ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen;
i het gebruik
van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
j het gebruik
van de gronden voor een paardenbak die niet grenst aan een bestemmingsvlak met
de bestemming 'Agrarisch - 3', 'Agrarisch - 4', 'Agrarisch - 7', 'Agrarisch -
8', 'Sport - 1', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2',
'Wonen - 3' of niet grenst aan soortgelijke bestemmingen buiten het plangebied
gelegen;
k het gebruik
van de gronden voor een paardenbak die significante negatieve gevolgen heeft
voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura
2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
l het gebruik van de
gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
minder dan
m het gebruik van de gronden
voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige
functie minder dan
n het gebruik
van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan
o het gebruik
van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
p het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
q het gebruik
van de gronden voor het telen van gewassen (waaronder akkerbouw, boomteelt,
sierteelt en/of tuinbouw), waarbij bestrijdings-middelen worden ingezet waarvan
is aangetoond dat zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid, binnen een
afstand van
r het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
s het opslaan
van hooibalen, mest en/of andere agrarische producten;
t het opslaan
van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto's, van boten en van
caravans;
u het storten
van afvalstoffen en van puin.
4.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 4 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 5
onder e en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een kleinschalig
kampeerterrein, mits:
a binnen de
bestemmingsvlakken met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -
kampeerterrein 1', binnen de bestemmingsvlakken met de functieaanduiding
'specifieke vorm van agrarisch - kampeerterrein 4' en binnen de
bestemmingsvlakken met de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -
kampeerterrein 5', tezamen niet meer dan één kleinschalig kampeerterrein wordt
aangelegd en binnen de bestemmingsvlakken met de functieaanduiding 'specifieke
vorm van agrarisch - kampeerterrein 2' en binnen de bestemmingsvlakken met de
functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - kampeerterrein 3', tezamen
niet meer dan vijf kleinschalige kampeerterreinen worden aangelegd;
b de afstand tot
één van de bestemmingsvlakken 'Recreatie - 1' tot en met 'Recreatie - 6' niet
minder dan
c de afstand tot
één van de bestemmingsvlakken 'Agrarisch - 5' tot en met 'Agrarisch - 9', niet
minder dan
d de afstand tot
één van de bestemmingsvlakken 'Wonen - 1' tot en met 'Wonen - 4' niet minder
dan
e de afstand tot
een ander kleinschalig kampeerterrein niet minder dan
f de afstand tussen
de grens van een kleinschalig kampeerterrein en de bestemmingsgrens van één van
de aangrenzende bestemmingen
'Agrarisch
- 5' tot en met 'Agrarisch - 9' en/of 'Wonen - 1' tot en met 'Wonen - 4' dient
niet meer dan
g de oppervlakte
van het kleinschalig kampeerterrein tezamen met het gedeelte dat in één van de
aansluitende bestemmingen 'Agrarisch – 5' tot en met 'Agrarisch - 9' en/of
'Wonen - 1' tot en met 'Wonen - 4' is gelegen, niet meer dan 5.000 m
zal bedragen;
h niet meer dan
25 standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden aangelegd met per
standplaats niet meer dan twee bijzettenten;
j het
kleinschalig kampeerterrein landschappelijk zal worden ingepast, waarbij een
inrichtingsplan dient te worden overlegd;
k het parkeren
op eigen terrein zal geschieden.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 5
onder g en toestaan dat de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken worden
gebruikt voor sierteelt, waaronder teeltondersteunende kassen, mits geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de
archeologische waarden;
- de
cultuurhistorische waarden;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
verkeersveiligheid.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 5
onder g en toestaan dat de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken worden
gebruikt voor sierteelt, waaronder teeltondersteunende kassen, mits:
a de gronden die
gebruikt gaan worden voor sierteelt, waaronder teeltondersteunende kassen, niet
meer zullen bedragen dan 30.000 m;
b het een
verplaatsing betreft van een in het plangebied bestaand sierteeltbedrijf,
waarbij het bestaande bedrijf wordt opgeheven;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de
archeologische waarden;
- de
cultuurhistorische waarden;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
verkeersveiligheid.
5 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 5 onder i en
toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een paardenbak mits geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de woonsituatie.
6 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 5
onder m en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak
met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
5,00 meter, mits:
a de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b een
beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet
in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c voorzieningen worden getroffen ter
voorkoming van stofoverlast;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de
verkeersveiligheid.
7 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4, lid 5 onder s en
toestaan dat de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken worden gebruikt
voor het opslaan van mest, mits dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of
milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is
en mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a de
archeologische waarden;
b de cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
landschappelijke waarden;
e de
milieusituatie;
f de
natuurlijke waarden;
g de
verkeersveiligheid.
8 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 4 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 4, lid 6 sub 8 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
4.7 Aanlegvergunning
1 Het is
verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanbrengen
en/of het aanleggen van drainage;
b het aanbrengen
van oppervlakteverhardingen;
c het aanleggen
van verharde paden en/of wegen of het verbreden van bestaande verharde paden
en/of wegen;
d het aanleggen
van aarden wallen;
e het aanleggen
van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief
dagrecreatief medegebruik;
f het aanplanten
van niet-inheemse bomen en/of niet-inheemse houtgewassen en/of andere
niet-inheemse opgaande beplantingen;
g het afgraven,
het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
h het kappen
en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen, niet
zijnde bomen en/of houtgewassen deel uitmakend van een grondgebonden agrarische
teelt;
i het wijzigen
van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het
verdiepen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van
(erf)sloten en/of andere watergangen en het aanbrengen van kunstwerken zoals
dammen en stuwen.
2 Het in artikel
4, lid 7 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of
werkzaamheden, welke:
a het normale
beheer en/of het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik
betreffen;
b het rooien
en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die
plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex
Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
c reeds in
uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met
een daarvoor verleende vergunning.
3 Een
aanlegvergunning zoals vermeld in artikel 4, lid 7 sub 1 wordt geweigerd,
indien:
a de werken
en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische
waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden
en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt,
onevenredig aantast;
c de werken
en/of de werkzaamheden het (agrarisch) grondgebruik welke de bestemming van de
grond beoogt, onevenredig aantast;
d de werken
en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n)
en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het
kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
e de werken en/of
de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de krachtens
zodanig plan gestelde eisen;
f voor de werken
en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een
gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is
vereist en deze niet is verleend.
4.8 Wijzigingsbevoegdheid
1
Het college kan de bestemming 'Agrarisch - 2'
wijzigen in de bestemming
'Agrarisch - 5' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a binnen de
bestemming 'Agrarisch - 5' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b de totale
oppervlakte van het aaneengesloten bestemmingsvlak, inclusief het bestaande
bestemmingsvlak niet meer dan
c van de
betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de
waterhuishoudkundige situatie;
d zicht is op
een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van
schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de
noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de archeologische waarden;
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
2 Het college
kan de bestemming 'Agrarisch - 2' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch - 6' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a binnen de
bestemming 'Agrarisch - 6' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b de totale
oppervlakte van het aaneengesloten bestemmingsvlak inclusief het bestaande
bestemmingsvlak niet meer dan
c van de
betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de
waterhuishoudkundige situatie;
d zicht is op
een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van
schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de
noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de archeologische waarden;
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
3 Het college
kan de bestemming 'Agrarisch - 2' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch - 7' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a binnen de
bestemming 'Agrarisch - 7' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding
van de grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
b de totale
oppervlakte van het aaneengesloten bestemmingsvlak inclusief het bestaande
bestemmingsvlak niet meer dan
c van de
betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de
waterhuishoudkundige situatie;
d zicht is op
een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van
schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de
noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de archeologische waarden;
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
4 Het
college kan de bestemming 'Agrarisch - 2' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch - 7' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a binnen de
bestemming 'Agrarisch - 7' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding
van de intensieve veehouderij bedrijfsvoering;
b de totale
oppervlakte van het aaneengesloten bestemmingsvlak inclusief het bestaande
bestemmingsvlak niet meer dan
c de uitbreiding
aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen van
dierenwelzijn en/of de veterinaire gezondheid of het op een biologische wijze
houden van dieren, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt;
d de uitbreiding
geen significante negatieve gevolgen heeft voor de waarde(n) en de
kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van
de Natuurbeschermingswet 1998;
e van de
betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de
waterhuishoudkundige situatie;
f zicht is op
een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van
schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de
noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
g geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de archeologische waarden;
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
5 Het
college kan de bestemming 'Agrarisch - 2' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch - 8' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a binnen de
bestemming 'Agrarisch - 8' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b de totale oppervlakte
van het aaneengesloten bestemmingsvlak inclusief het bestaande bestemmingsvlak
niet meer dan
c de uitbreiding
aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen van
dierenwelzijn en/of de veterinaire gezondheid of het op een biologische wijze
houden van dieren, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt;
d de uitbreiding
geen significante negatieve gevolgen heeft voor de waarde(n) en de
kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van
de Natuurbeschermingswet 1998;
e van de
betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de
waterhuishoudkundige situatie;
f zicht is op
een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van schaalvergroting
of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de noodzakelijkheid
van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
g geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de archeologische waarden;
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
6 Het college
kan de bestemming 'Agrarisch - 2' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch
- 9' met de aanduiding 'bouwvlak', mits:
a binnen de
bestemming 'Agrarisch - 9' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b de totale
oppervlakte van het aaneengesloten bestemmingsvlak inclusief het bestaande
bestemmingsvlak niet meer dan
c de uitbreiding
aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen van
dierenwelzijn en/of de veterinaire gezondheid of het op een biologische wijze
houden van dieren, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt;
d de uitbreiding
geen significante negatieve gevolgen heeft voor de waarde(n) en de
kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van
de Natuurbeschermingswet 1998;
e van de
betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de
waterhuishoudkundige situatie;
f zicht is op
een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van
schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de
noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
g geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de archeologische waarden;
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
7 Het college kan
de bestemming 'Agrarisch - 2' wijzigen in de bestemming 'Bos', in de bestemming
'Natuur - 1' of in de bestemming 'Natuur - 3', mits:
a de wijziging
past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur dan wel
betrekking heeft op particulier bos- en/of natuurbeheer;
b geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelings-mogelijkheden worden beperkt;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de archeologische waarden;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke waarden.
8 Het college kan de bestemming 'Agrarisch -
2' wijzigen in de bestemming
'Verkeer
-1' met de functieaanduiding 'parkeerterrein', mits:
a de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
b de oppervlakte
niet meer dan
c een
beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet
in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
d een open
verharding wordt aangebracht zoveel mogelijk bestaande uit natuurlijk materiaal;
e van de
betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de
waterhuishoudkundige situatie;
f geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- de
archeologische waarden;
- de
cultuurhistorische waarden;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de
natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
Artikel 5 Agrarisch - 3
5.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Agrarisch - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a de uitoefening
van een volwaardig agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met nevenactiviteiten in bestaande
gebouwen te weten een caravanstalling, een zorgboerderij en activiteiten die
zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op landschaps- en natuureducatie
en/of op recreatie;
b het wonen ten
behoeve van de agrarische bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met ruimten
voor een aan-huis-verbonden beroep of voor mantelzorg;
met daaraan ondergeschikt:
c detailhandel
in (streek)eigen voortgebrachte producten;
d kassen en
andere teeltondersteunende voorzieningen;
e nutsvoorzieningen;
f paardenbak;
g paden en
wegen;
h parkeervoorzieningen;
i waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met de daarbij behorende:
j bedrijfsgebouwen en overkappingen;
k bedrijfswoning
tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
l aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
m bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
n erven,
terreinen en tuinen;
o (mest)bassins, mest- en kuilplaten en (mest)silo's;
p torensilo's;
waarbij
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -
monument', de instandhouding van de bestaande monumentale of karakteristieke
hoofdvorm van de gebouwen wordt nagestreefd.
5.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de gebouwen en van de overkappingen gelden per bestemmingsvlak de
volgende regels:
a gebouwen en
overkappingen ten behoeve van één volwaardig agrarisch bedrijf mogen
uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b de
bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen achter de voorgevel(s) van de
bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan te worden gebouwd; indien geen
bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand van de bedrijfsgebouwen en van de
overkappingen ten opzichte van de as van de weg niet minder dan
c de aan- en
uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten
minste
d de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
e de
bedrijfsbebouwing dient gegroepeerd te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
f de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en
bijgebouwen met een maximum van
100 m;
g de
gezamenlijke oppervlakte van bestaande bedrijfsgebouwen en overkappingen ten
behoeve van een caravanstalling mag niet meer dan 1.000 m bedragen, ten
behoeve van een zorgboerderij niet meer dan 350 m bedragen en ten
behoeve van activiteiten die zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op
landschaps- en natuureducatie en/of op recreatie niet meer dan 150 m
bedragen;
h de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte |
Maximale
inhoud
per woning |
Bedrijfsgebouwen
en overkappingen |
6,00 |
10,00 |
- |
- |
Bedrijfswoning |
4,50 |
10,00 |
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijge- bouwen,
overkappingen en een zwembad bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
Kassen
en andere teeltondersteunende
voorzieningen |
- |
1,50 |
|
- |
Mest- en/of kuilplaat |
- |
2,00 |
|
- |
(Mest)silo |
- |
4,00 |
|
- |
Torensilo |
- |
10,00 |
|
- |
i een kelder
mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
j er mogen geen
trekkershutten worden gebouwd;
k het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen, behalve ter plaatse van de
functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' of ter plaatse van de
functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 2 bedrijfswoningen', waar
respectievelijk geen bedrijfswoning of twee bedrijfswoningen mogen worden
gebouwd;
l indien de
goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer
bedragen dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen
dan de bestaande maatvoering;
m indien twee
bestemmingsvlakken zijn voorzien van de functieaanduiding 'relatie', dan dienen
beide bestemmingsvlakken als één geheel te worden beschouwd.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van een omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een longeercirkel,
een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
e de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
f de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
g er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
h er mogen geen
lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
5.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 5 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 5, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
5.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 5, lid 1
onder a en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nevenactiviteiten worden
gebouwd, mits:
a aangetoond wordt dat de nevenactiviteit
ondergeschikt blijft;
b niet meer dan
de helft van de oppervlakte van het te vervangen gebouw wordt teruggebouwd;
c geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de
verkeersveiligheid.
2 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 5, lid 1
onder b en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een bedrijfswoning
mag worden aangebracht, mits tevens de ontheffing in artikel 5, lid 6 sub 2 is
verleend.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 5, lid 2 sub 1 onder a en
toestaan dat het bouwvlak wordt vergroot, mits:
a binnen het
bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 5, lid 2 sub 1 onder c en
toestaan dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel
van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
5 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 5, lid 2 sub 1 onder d en
toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg,
mits:
a de
geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de bedrijfswoning niet hoger zal
zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
-
de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
-
de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
6 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 5, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en torensilo's wordt vergroot
tot niet meer dan
a de vergroting
noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
b het aantal
bouwlagen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
7 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 5, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de goothoogte van bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
8 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 5, lid 2 sub 1
onder
h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
9 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 5, lid 2 sub 1
onder
h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning ten behoeve van mantelzorg
wordt vergroot tot niet meer dan
a er sprake is
van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal
advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
b het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
10 Het college kan
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - monument'
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 5, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, van de
bijgebouwen en van de overkappingen bij een bedrijfswoning wordt vergroot tot
niet meer dan 200 m, mits:
a een positief
advies is ontvangen van de provinciale monumenten-commissie en/of van de plaatselijke
monumentencommissie;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- aan de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de woonsituatie.
11 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 5, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van kassen en van andere
teeltondersteunende voorzieningen wordt vergroot tot niet meer dan
1.500
m, mits:
a de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
12 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 5, lid 2 sub 1 onder j en
toestaan dat er trekkershutten worden gebouwd, mits:
a de bouwhoogte
van een trekkershut niet meer dan
b de totale
oppervlakte van de trekkershutten niet meer dan 28 m zal bedragen;
c de trekkershut
uitsluitend gebruikt zal worden voor recreatieve bewoning;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de
verkeersveiligheid.
13 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 5, lid 2 sub 1 onder k om een
tweede bedrijfswoning per bedrijf toe te staan, mits:
a de oorspronkelijke
eerste bedrijfswoning en/of de oorspronkelijke tweede bedrijfswoning in het
verleden niet is afgesplitst van het agrarische bedrijf;
b de tweede
bedrijfswoning aan de wegzijde in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen
wordt gesitueerd;
c de tweede
bedrijfswoning noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch
bedrijf, zoals moet blijken uit een landbouwkundig advies van een onafhankelijk
deskundigenbureau en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de
duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
d geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke waarden.
14 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 5, lid 2 sub 2 onder h en toestaan dat er
niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende
knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, mits:
a de afstand
tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen
bouwperceel niet minder dan
b de bouwhoogte
van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan
c de lichtmasten
ten behoeve van een paardenbak binnen
d de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
15 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 5 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 5, lid 4 sub 15 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik
strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet
ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a buitenopslag
van agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die
gelegen zijn voor de voorgevel van een bedrijfswoning en het verlengde daarvan
of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor de voorgevel van het dichtst
bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
b de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
c het gebruik van de
bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
d het gebruik van de
bedrijfswoning en de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk
huishouden;
e het gebruik van bijgebouwen voor
zelfstandige bewoning;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten met een
gebruiksoppervlakte van de gebouwen van niet meer dan 100 m;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan een ijsmakerij, een
kaasmakerij of naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijvigheid;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, tenzij deze activiteiten
niet meer dan 250 m bedragen;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
k het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
l het gebruik van de
gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
minder dan
m het gebruik van de gronden
voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige
functie minder dan
n het gebruik
van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan
o het gebruik
van een trekkershut voor permanente bewoning;
p het gebruik
van ruimten in een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen,
ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij
één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van
meer dan 100 m;
- er
detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- het parkeren niet op eigen erf
plaatsvindt;
q het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vlieg-tuigen;
r het stallen
van caravans met een totale oppervlakte van meer dan
1.000 m;
s het storten
van afvalstoffen en van puin.
5.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 5 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 5, lid 5
onder j en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan
worden, waarbij:
a de oppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de
gebruiksoppervlakte van de bedrijfswoning, en/of van de bedrijfsgebouwen,
waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet
meer dan 110 m mag bedragen;
b de bed en
breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s)
van het perceel;
c onder de
gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-,
douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s),
slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer
dan 30 m mag bedragen, zonder een separate kookvoorziening;
d op eigen
terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal
één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de
perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
3 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 5, lid 5
onder m en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak
met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
5,00 meter, mits:
a de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b een
beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet
in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c voorzieningen
worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
4 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel
5 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 5, lid 6 sub 4 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
5.7 Wijzigingsbevoegdheid
1 Het college
kan de grens van de aanduiding 'bouwvlak' binnen de bestemming 'Agrarisch - 3'
wijzigen, mits:
a de oppervlakte
van het bouwvlak niet wordt vergroot;
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden.
2 Het college
kan de bestemming 'Agrarisch - 3' wijzigen in de bestemming
'Wonen - 1', mits:
a de woonfunctie
ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal
woningen niet mag toenemen;
b geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmoge-lijkheden worden beperkt;
c het voormalige
boerderijpand als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm wordt gehandhaafd;
d geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
milieusituatie;
- de
woonsituatie.
Artikel 6 Agrarisch - 4
6.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Agrarisch - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a de uitoefening
van een niet-volwaardig agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met nevenactiviteiten in bestaande
gebouwen te weten een caravanstalling, een zorgboerderij en activiteiten die
zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op landschaps- en natuureducatie
en/of op recreatie;
b het wonen ten
behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met
ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor mantelzorg;
met daaraan ondergeschikt:
c detailhandel
in (streek)eigen voortgebrachte producten;
d kassen en
andere teeltondersteunende voorzieningen;
e nutsvoorzieningen;
f paardenbak;
g paden en
wegen;
h parkeervoorzieningen;
i waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met de daarbij behorende:
j bedrijfsgebouwen en overkappingen;
k bedrijfswoning
tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
l aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
m bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
n erven,
terreinen en tuinen;
o (mest)bassins, mest- en kuilplaten en (mest)silo's;
p torensilo's.
6.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de gebouwen en van de overkappingen gelden per bestemmingsvlak de
volgende regels:
a gebouwen en
overkappingen ten behoeve van één niet-volwaardig agrarisch bedrijf mogen
uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b de
bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen achter de voorgevel(s) van de
bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan te worden gebouwd; indien geen
bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand van de bedrijfsgebouwen en van de
overkappingen ten opzichte van de as van de weg niet minder dan
c de aan- en
uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten
minste
d de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
e de
bedrijfsbebouwing dient gegroepeerd te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
f de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en
bijgebouwen met een maximum van
100 m;
g de
gezamenlijke oppervlakte van bestaande bedrijfsgebouwen en overkappingen ten
behoeve van een caravanstalling mag niet meer dan 1.000 m bedragen, ten
behoeve van een zorgboerderij niet meer dan 350 m bedragen en ten
behoeve van activiteiten die zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op
landschaps- en natuureducatie en/of op recreatie niet meer dan 150 m
bedragen;
h de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte |
Maximale
inhoud
per woning |
Bedrijfsgebouwen
en overkappingen |
6,00 |
10,00 |
- |
- |
Bedrijfswoning |
4,50 |
10,00 |
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijge-bouwen, overkappingen en een zwembad bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
Kassen
en andere teeltondersteunende
voorzieningen |
- |
1,50 |
|
- |
Mest- en/of kuilplaat |
- |
2,00 |
|
- |
(Mest)silo |
- |
4,00 |
|
- |
Torensilo |
- |
10,00 |
|
- |
i een kelder
mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
j er mogen geen
trekkershutten worden gebouwd;
k het aantal bedrijfswoningen
mag niet meer dan één bedragen, behalve ter plaatse van de functieaanduiding
'specifieke vorm van agrarisch -
2 bedrijfswoningen', waar twee bedrijfswoningen mogen worden gebouwd;
l indien de
goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer
bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen
dan de bestaande maatvoering.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte van een
omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een
longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer
dan
d de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
e de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
f de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
g er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
h er mogen geen
lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
6.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 6 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 6, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
6.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 6, lid 1
onder a en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nevenactiviteiten worden
gebouwd, mits:
a aangetoond wordt dat de nevenactiviteit
ondergeschikt blijft;
b niet meer dan
de helft van de oppervlakte van het te vervangen gebouw wordt teruggebouwd;
c geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de
verkeersveiligheid.
2 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 6, lid 1
onder b en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een bedrijfswoning
mag worden aangebracht, mits tevens de ontheffing in
artikel 6, lid 6
sub 2 is verleend.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 6, lid 2 sub 1 onder c en
toestaan dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel
van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 6, lid 2 sub 1 onder d en
toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg,
mits:
a de
geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de bedrijfswoning niet hoger zal
zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
b de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
5 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 6, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en torensilo's wordt vergroot
tot niet meer dan
a de vergroting
noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
b het aantal
bouwlagen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
6 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 6, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de goothoogte van bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
7 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 6, lid 2 sub 1
onder
h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
8 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 6, lid 2 sub 1
onder
h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning ten behoeve van mantelzorg
wordt vergroot tot niet meer dan
a er sprake is
van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal
advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
b het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
9 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 6, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van kassen en van andere
teeltondersteunende voorzieningen wordt vergroot tot niet meer dan
1.500
m, mits:
a de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
10 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 6, lid 2 sub 2 onder h en toestaan dat er
niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende
knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, waarbij:
a de afstand
tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen
bouwperceel niet minder dan
b de bouwhoogte
van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan
c de lichtmasten
ten behoeve van een paardenbak binnen
d de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
11 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 6 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 6, lid 4 sub 11 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
6.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals
bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder
geval gerekend:
a buitenopslag
van agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die
gelegen zijn voor de voorgevel van een bedrijfswoning en het verlengde daarvan
of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor de voorgevel van het dichtst
bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
b de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
c het gebruik van de
bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
d het gebruik van de
bedrijfswoning en de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk
huishouden;
e het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten met een
gebruiksoppervlakte van de gebouwen van niet meer dan 100 m;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan een ijsmakerij, een
kaasmakerij of naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijvigheid;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, tenzij deze activiteiten
niet meer dan 250 m bedragen;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
k het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
l het gebruik van de
gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
minder dan
m het gebruik van de gronden
voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige
functie minder dan
n het gebruik
van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 1.800
m;
o het gebruik
van ruimten in een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen,
ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij
één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van
meer dan 100 m;
- er
detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- het parkeren
niet op eigen erf plaatsvindt;
p het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vlieg-tuigen;
q het stallen
van caravans met een totale oppervlakte van meer dan
1.000 m².
r het storten
van afvalstoffen en van puin.
6.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 6 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 6, lid 5
onder j en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan
worden, waarbij:
a de oppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de
gebruiksoppervlakte van de bedrijfswoning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan
b de bed en
breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s)
van het perceel;
c onder de gebruiksvloeroppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-, douche- en toiletruimte(n)
die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een
gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer dan
d op eigen
terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal
één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de
perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen;
e geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 6, lid 5
onder m en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak
met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
5,00 meter, mits:
a de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b een beplantingsstrook
bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet in combinatie met
een aarden wal wordt aangelegd;
c voorzieningen worden getroffen ter
voorkoming van stofoverlast;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
4 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 6 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 6, lid 6 sub 4 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
6.7 Wijzigingsbevoegdheid
1 Het college
kan de bestemming 'Agrarisch - 4' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch - 3', mits:
a binnen de bestemming
'Agrarisch - 4' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b van de
betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de
waterhuishoudkundige situatie;
c zicht is op
een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van
schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de
noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
d geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- de archeologische waarden;
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de
woonsituatie.
2 Het college kan de bestemming 'Agrarisch -
4' wijzigen in de bestemming
'Wonen
- 1', mits:
a de woonfunctie
ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal
woningen niet mag toenemen;
b geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
c het voormalige
boerderijpand als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm wordt
gehandhaafd;
d geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
milieusituatie;
- de
woonsituatie.
Artikel 7 Agrarisch - 5
7.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Agrarisch - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a de uitoefening
van een volwaardig agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met nevenactiviteiten in bestaande
gebouwen te weten een caravanstalling, een zorgboerderij en activiteiten die
zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op landschaps- en natuureducatie
en/of op recreatie;
b het wonen ten
behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met
ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor mantelzorg;
c fruitteelt ter
plaatse van de functieaanduiding 'fruitteelt';
met daaraan ondergeschikt:
d detailhandel
in (streek)eigen voortgebrachte producten;
e kassen en
andere teeltondersteunende voorzieningen;
f nutsvoorzieningen;
g paardenbak;
h paden en
wegen;
i parkeervoorzieningen;
j waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met de daarbij behorende:
k bedrijfsgebouwen en overkappingen;
l bedrijfswoning
tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
m aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
n bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
o erven,
terreinen en tuinen;
p (mest)bassins, mest- en kuilplaten en (mest)silo's;
q torensilo’s;
waarbij
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch –
monument', de instandhouding van de bestaande monumentale of karakteristieke
hoofdvorm van de gebouwen wordt nagestreefd.
7.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de gebouwen en van de overkappingen gelden per bestemmingsvlak de
volgende regels:
a gebouwen en
overkappingen ten behoeve van één volwaardig agrarisch bedrijf mogen
uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b de
bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd; indien geen
bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand van de bedrijfsgebouwen en van de
overkappingen ten opzichte van de as van de weg niet minder dan
c de aan- en
uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten
minste
d de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
e de
bedrijfsbebouwing dient gegroepeerd te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
f de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen
met een maximum van
100 m;
g de
gezamenlijke oppervlakte van bestaande bedrijfsgebouwen en overkappingen ten
behoeve van een caravanstalling mag niet meer dan 1.000 m bedragen, ten
behoeve van een zorgboerderij niet meer dan 350 m bedragen en ten
behoeve van activiteiten die zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op
landschaps- en natuureducatie en/of op recreatie niet meer dan 150 m
bedragen;
h de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte |
Maximale
inhoud
per woning |
Bedrijfsgebouwen
en overkappingen |
6,00 |
10,00 |
- |
- |
Bedrijfswoning |
4,50 |
10,00 |
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijge-bouwen, overkappingen en een zwembad bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
Kassen
en andere teeltondersteunende
voorzieningen |
- |
1,50 |
|
- |
Mest- en/of kuilplaat |
- |
2,00 |
|
- |
(Mest)silo |
- |
4,00 |
|
- |
Torensilo |
- |
10,00 |
|
- |
i een kelder
mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
j er mogen geen
bijgebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein worden gebouwd;
k er mogen geen
trekkershutten worden gebouwd;
l het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen, behalve ter plaatse van de
functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 2 bedrijfswoningen', waar
twee bedrijfswoningen mogen worden gebouwd;
m indien de
goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer
bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen
dan de bestaande maatvoering;
n indien twee
bestemmingsvlakken zijn voorzien van de functieaanduiding 'relatie', dan dienen
beide bestemmingsvlakken als één geheel te worden beschouwd;
o naast de
gebouwen vermeld in artikel 7, lid 2 sub 1 onder a mag binnen het bouwvlak ter
plaatse van de functieaanduiding 'fruitteelt', tevens een bedrijfsgebouw worden
gebouwd met een oppervlakte van niet meer dan 1.050 m ten behoeve van
educatie, kantine, koelruimte, landwinkel/groothandel, opslag- en
magazijnruimten, wijn- en biermakerij en productieruimte.
2 Voor het bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende
regels:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van een omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een
longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer
dan
d de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
e de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
f de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
g er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
h er mogen geen
lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
7.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 7 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 7, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
7.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 7, lid 1
onder a en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nevenactiviteiten worden
gebouwd, mits:
a aangetoond wordt dat de nevenactiviteit
ondergeschikt blijft;
b niet meer dan
de helft van de oppervlakte van het te vervangen gebouw wordt teruggebouwd;
c geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de
verkeersveiligheid.
2 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 7, lid 1
onder b en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een bedrijfswoning
mag worden aangebracht, mits tevens de ontheffing in
artikel 7, lid 6
sub 2 is verleend.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 7, lid 2 sub 1 onder a en
toestaan dat het bouwvlak wordt vergroot, mits:
a binnen het
bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 7, lid 2 sub 1 onder c en
toestaan dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel
van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
5 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 7, lid 2 sub 1 onder d en
toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg,
mits:
a de
geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de bedrijfswoning niet hoger zal
zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
b de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
6 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 7, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en torensilo's wordt vergroot
tot niet meer dan
a de vergroting
noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
b het aantal
bouwlagen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
7 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 7, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de goothoogte van bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
8 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 7, lid 2 sub 1
onder
h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
9 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 7, lid 2 sub 1
onder
h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning ten behoeve van mantelzorg
wordt vergroot tot niet meer dan
a er sprake is
van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal
advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
b het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
c geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
10 Het college kan
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - monument'
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 7 lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, van de
bijgebouwen en van de overkappingen bij een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet
meer dan 200 m, mits:
a een positief
advies is ontvangen van de provinciale monumenten-commissie en/of van de
plaatselijke monumentencommissie;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de woonsituatie.
11 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 7, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van kassen en van andere
teeltondersteunende voorzieningen wordt vergroot tot niet meer dan 1.500
m, mits:
a de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de natuurlijke
waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
12 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 7, lid 2 sub 1 onder j en toestaan dat een
bijgebouw wordt gebouwd ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen op een
kleinschalig kampeerterrein, mits:
a er geen
bestaand gebouw hiervoor beschikbaar is;
b de oppervlakte
van het bijgebouw niet meer dan 70 m zal bedragen;
c tevens de ontheffing is verleend in
artikel 7, lid 6 sub 3;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
13 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 7, lid 2 sub 1 onder k en
toestaan dat er trekkershutten worden gebouwd, mits:
a de bouwhoogte
niet meer dan
b de totale
oppervlakte niet meer dan 28 m zal bedragen;
c de trekkershut
uitsluitend gebruikt zal worden voor recreatieve bewoning;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- woonsituatie.
14 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 7, lid 2 sub 1 onder l om een
tweede bedrijfswoning toe te staan, mits:
a de
oorspronkelijke eerste bedrijfswoning en/of de oorspronkelijke tweede
bedrijfswoning in het verleden niet is afgesplitst van het agrarische bedrijf;
b de tweede
bedrijfswoning aan de wegzijde in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen
wordt gesitueerd;
c de tweede
bedrijfswoning noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch
bedrijf, zoals moet blijken uit een landbouwkundig advies van een onafhankelijk
deskundigenbureau en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de
duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
d geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke waarden.
15 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 7, lid 2 sub 2 onder h en toestaan dat er
niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende
knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, waarbij:
a de afstand
tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen
bouwperceel niet minder dan
b de bouwhoogte
van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan
c de lichtmasten
ten behoeve van een paardenbak binnen
d de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
16 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 7 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 7, lid 4 sub 16 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
7.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik
strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet
ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a buitenopslag
van agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die
gelegen zijn voor de voorgevel van een bedrijfswoning en het verlengde daarvan
of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor de voorgevel van het dichtst
bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
b de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
c het gebruik van de
bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
d het gebruik van de
bedrijfswoning en de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk
huishouden;
e het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten met een
gebruiksoppervlakte van de gebouwen van niet meer dan 100 m;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan een ijsmakerij, een
kaasmakerij of naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijvigheid;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, tenzij deze activiteiten
niet meer dan 250 m bedragen;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
k het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
l het gebruik van de
gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
minder dan
m het gebruik van de gronden
voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige
functie minder dan
n het gebruik
van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan
o het gebruik
van een trekkershut voor permanente bewoning;
p het gebruik
van ruimten in een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen,
ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij
één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van
meer dan 100 m;
- er
detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- het parkeren niet op eigen erf
plaatsvindt;
q het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
r het stallen
van caravans met een totale oppervlakte van meer dan
1000 m;
s het storten
van afvalstoffen en van puin.
7.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 7 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 7, lid 5
onder j en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan
worden, waarbij:
a de oppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de
gebruiksoppervlakte van de bedrijfswoning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan
b de bed en
breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s)
van het perceel;
c onder de
gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-,
douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s),
slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer
dan
d op eigen
terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal
één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de
perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 7, lid 5
onder j en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een kleinschalig
kampeerterrein, mits:
a het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen voldoet aan het bepaalde in artikel 4, lid 6 sub 2 onder a;
b de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Recreatie - 1' tot en met 'Recreatie
- 6' niet minder dan
c de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Agrarisch - 6' tot en met 'Agrarisch
- 9', niet minder dan
d de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Wonen - 1' tot en met 'Wonen - 4'
niet minder dan
e de afstand tot een ander kleinschalig kampeerterrein niet minder dan
f de oppervlakte
van het kleinschalig kampeerterrein tezamen met het gedeelte dat in de
aansluitende bestemming 'Agrarisch - 2' is gelegen, niet meer dan
g niet meer dan
25 standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden aangelegd met per standplaats
niet meer dan twee bijzettenten;
h het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk zal worden ingepast, waarbij een inrichtingsplan dient te worden overlegd;
i het parkeren
op eigen terrein zal geschieden.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 7, lid 5
onder m en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak
met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
5,00 meter, mits:
a de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b voorzieningen
worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
c een
beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet
in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
5 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 7 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 7, lid 6 sub 5 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
7.7 Wijzigingsbevoegdheid
1 Het college
kan de grens van de aanduiding 'bouwvlak' binnen de bestemming 'Agrarisch - 5'
wijzigen, mits:
a de oppervlakte
van het bouwvlak niet wordt vergroot;
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden.
2 Het college
kan de bestemming 'Agrarisch - 5' wijzigen in de bestemming 'Cultuur en
ontspanning' ten behoeve van één prostitutiebedrijf, mits:
a de
activiteiten uitsluitend plaatsvinden binnen bestaande gebouwen, die aanwezig
zijn op het moment van toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid;
b geen
sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven,
waarbij de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijk-heden worden beperkt;
c in het
betreffende hoofdgebouw tevens wordt gewoond;
d tevens een
ontheffing is verleend van het bepaalde in artikel 7, lid 5
onder g;
e tezamen met de
bestemmingen 'Agrarisch - 6', 'Agrarisch - 8',
'Wonen
- 1' en 'Wonen - 3', niet meer dan één prostitutiebedrijf wordt gevestigd dan
wel aanwezig is, met een maximale toegestane oppervlakte van de
bedrijfsgebouwen van 300 m;
f voldoende
parkeercapaciteit op het bijbehorende erf aanwezig is;
g geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
3 Het college kan de bestemming 'Agrarisch -
5' wijzigen in de bestemming
'Wonen
- 1', mits:
a de woonfunctie
ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal
woningen niet mag toenemen;
b geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
c het voormalige
boerderijpand als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm wordt
gehandhaafd;
d geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
milieusituatie;
- de
woonsituatie.
Artikel 8 Agrarisch - 6
8.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Agrarisch - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a de uitoefening
van een niet-volwaardig agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met nevenactiviteiten in bestaande
gebouwen te weten een caravanstalling, een zorgboerderij en activiteiten die
zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op landschaps- en natuureducatie
en/of op recreatie;
b het wonen, al
dan niet in combinatie met ruimten voor mantelzorg, ten behoeve van de
agrarische bedrijfsvoering;
met daaraan ondergeschikt:
c detailhandel
in (streek)eigen voortgebrachte producten in bestaande gebouwen;
d kassen en
andere teeltondersteunende voorzieningen;
e nutsvoorzieningen;
f paardenbak;
g paden en
wegen;
h parkeervoorzieningen;
i waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met de daarbij behorende:
j bedrijfsgebouwen en overkappingen;
k bedrijfswoning
tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
l aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
m bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
n erven,
terreinen en tuinen;
o (mest)bassins, mest- en kuilplaten en (mest)silo's;
p torensilo's;
waarbij
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -
monument', de instandhouding van de bestaande monumentale of karakteristieke
hoofdvorm van de gebouwen wordt nagestreefd.
8.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de gebouwen en van de overkappingen gelden per bestemmingsvlak de
volgende regels:
a gebouwen en
overkappingen ten behoeve van één niet-volwaardig agrarisch bedrijf mogen
uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b de
bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen achter de voorgevel(s) van de
bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan te worden gebouwd; indien geen
bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand van de bedrijfsgebouwen en van de
overkappingen ten opzichte van de as van de weg niet minder dan
c de aan- en
uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten
minste
d de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
e de
bedrijfsbebouwing dient gegroepeerd te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
f de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en
bijgebouwen met een maximum van
100 m;
g de
gezamenlijke oppervlakte van bestaande bedrijfsgebouwen en overkappingen ten
behoeve van een caravanstalling mag niet meer dan 1.000 m bedragen, ten
behoeve van een zorgboerderij niet meer dan 350 m bedragen en ten
behoeve van activiteiten die zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op
landschaps- en natuureducatie en/of op recreatie niet meer dan 150 m
bedragen;
h de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke
oppervlakte |
Maximale
inhoud
per woning |
Bedrijfsgebouwen
en overkappingen |
6,00 |
10,00 |
- |
- |
Bedrijfswoning |
4,50 |
10,00 |
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijge- bouwen,
overkappingen en een zwembad bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
Kassen
en andere teeltondersteunende
voorzieningen |
- |
1,50 |
|
- |
Mest- en/of kuilplaat |
- |
2,00 |
|
- |
(Mest)silo |
- |
4,00 |
|
- |
Torensilo |
- |
10,00 |
|
- |
i een kelder
mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
j er mogen geen
bijgebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein worden gebouwd;
k er mogen geen
trekkershutten worden gebouwd;
l het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen, behalve ter plaatse van de
functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' of ter plaatse van de
functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 2 bedrijfswoningen', waar
respectievelijk geen bedrijfswoning of twee bedrijfswoningen mogen worden
gebouwd;
m indien de
bouwhoogte, de goothoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer
bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen
dan de bestaande maatvoering;
n indien twee
bestemmingsvlakken zijn voorzien van de functieaanduiding 'relatie', dan dienen
beide bestemmingsvlakken als één geheel te worden beschouwd.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van een omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een
longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer
dan
d de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
e de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
f de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
g er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
h er mogen geen
lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
8.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 8 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 8, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
8.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 1
onder a en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nevenactiviteiten worden
gebouwd, mits:
a aangetoond wordt dat de nevenactiviteit
ondergeschikt blijft;
b niet meer dan
de helft van de oppervlakte van het te vervangen gebouw wordt teruggebouwd;
c geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de
verkeersveiligheid.
2 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 1
onder b en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een bedrijfswoning
mag worden aangebracht, mits tevens de ontheffing in artikel 8, lid 6 sub 2 is
verleend.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 2 sub 1 onder c en
toestaan dat aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel
van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 2 sub 1 onder d en
toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg,
mits:
a de
geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de bedrijfswoning niet hoger zal
zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
b de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
5 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en torensilo's wordt vergroot
tot niet meer dan
a de vergroting
noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
b het aantal
bouwlagen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
6 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de goothoogte van bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
7 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 8, lid 2 sub 1
onder
h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
8 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 8, lid 2 sub 1
onder
h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning ten behoeve van mantelzorg
wordt vergroot tot niet meer dan
a er sprake is
van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal
advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
b het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
9 Het college
kan ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -
monument' ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8 lid 2
sub 1 onder h en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en
uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen bij een bedrijfswoning
wordt vergroot tot niet meer dan 200 m, mits:
a een positief
is ontvangen van de provinciale monumentencommissie en/of van de plaatselijke
monumentencommissie;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de woonsituatie.
10 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van kassen en andere
teeltondersteunende voorzieningen wordt vergroot tot niet meer dan
1.500
m, mits:
a de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
11 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 2 sub 1 onder j en toestaan dat een
bijgebouw wordt gebouwd ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen op een
kleinschalig kampeerterrein, mits:
a er geen
bestaand gebouw hiervoor beschikbaar is;
b de oppervlakte
van het bijgebouw niet meer dan 70 m zal bedragen;
c tevens de ontheffing is verleend in
artikel 8, lid 6 sub 3;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
12 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 2 sub 1 onder k en
toestaan dat er trekkershutten worden gebouwd, mits:
a de bouwhoogte
niet meer dan
b de totale
oppervlakte niet meer dan 28 m zal bedragen;
c de trekkershut
uitsluitend gebruikt zal worden voor recreatieve bewoning;
d tevens de ontheffing is verleend in
artikel 8, lid 6 sub 3;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- woonsituatie.
13 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 2 sub 2 onder h en toestaan dat er
niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende
knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, waarbij:
a de afstand
tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen
bouwperceel niet minder dan
b de bouwhoogte
van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan
c de lichtmasten
ten behoeve van een paardenbak binnen
d de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
14 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 8 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 8, lid 4 sub 14 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
8.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik
strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet
ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a buitenopslag
van agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die
gelegen zijn voor de voorgevel van een bedrijfswoning en het verlengde daarvan
of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor de voorgevel van het dichtst
bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
b de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
c het gebruik van de
bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
d het gebruik van de
bedrijfswoning en de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk
huishouden;
e het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten met een
gebruiksoppervlakte van de gebouwen van niet meer dan 100 m;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan een ijsmakerij, een
kaasmakerij of naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijvigheid;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, tenzij deze activiteiten
niet meer dan 250 m bedragen;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
k het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
l het gebruik van de
gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
minder dan
m het gebruik van de gronden
voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige
functie minder dan
n het gebruik
van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan
o het gebruik
van een trekkershut voor permanente bewoning;
p het gebruik
van ruimten in een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen,
ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij
één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van
meer dan 100 m;
- er
detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- het parkeren niet op eigen erf
plaatsvindt;
q het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
r het stallen
van caravans met een totale oppervlakte van meer dan
1.000 m;
s het storten
van afvalstoffen en van puin.
8.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 8 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8 lid 5 onder j en toestaan
dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan worden, waarbij:
a de oppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de
gebruiksoppervlakte van de bedrijfswoning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 110 m mag bedragen;
b de bed en
breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s)
van het perceel;
c onder de
gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-,
douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s),
slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer
dan 30 m mag bedragen, zonder een separate kookvoorziening;
d op eigen
terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal
één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de
perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 5
onder j en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een kleinschalig
kampeerterrein, mits:
a het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen voldoet aan het bepaalde in artikel 4, lid 6 sub 2 onder a;
b de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Recreatie - 1' tot en met 'Recreatie
- 6' niet minder dan
c de afstand tot
één van de bestemmingsvlakken 'Agrarisch - 5', 'Agrarisch - 7' tot en met
'Agrarisch - 9', niet minder dan
d de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Wonen - 1' tot en met 'Wonen -
4' niet minder dan
e de
afstand tot een ander kleinschalig kampeerterrein niet minder dan
f de
oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein tezamen met het gedeelte dat in
de aansluitende bestemming 'Agrarisch - 2' is gelegen, niet meer dan
g niet meer dan
25 standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden aangelegd met per
standplaats niet meer dan twee bijzettenten;
h het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk zal worden ingepast, waarbij een inrichtingsplan dient te worden overlegd;
i het parkeren
op eigen terrein zal geschieden.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 8, lid 5
onder m en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak
met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
5,00 meter, mits:
a de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b een
beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet
in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c voorzieningen
worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
5 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 8 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 8, lid 6 sub 5 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
8.7 Wijzigingsbevoegdheid
1 Het college
kan de bestemming 'Agrarisch - 6' wijzigen in de bestemming 'Cultuur en
ontspanning' ten behoeve van één prostitutiebedrijf, mits:
a de
activiteiten uitsluitend plaatsvinden binnen bestaande gebouwen, die aanwezig
zijn op het moment van toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid;
b geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
c in het
betreffende hoofdgebouw tevens wordt gewoond;
d tevens een
ontheffing is verleend van het bepaalde in artikel 8, lid 5 onder g;
e tezamen met de
bestemmingen 'Agrarisch - 5', 'Agrarisch - 8',
'Wonen
- 1' en 'Wonen - 3', niet meer dan één prostitutiebedrijf wordt gevestigd dan
wel aanwezig is, met een maximale toegestane oppervlakte van de
bedrijfsgebouwen van 300 m;
f voldoende parkeercapaciteit op het
bijbehorende erf aanwezig is;
g geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
2 Het college kan de bestemming 'Agrarisch -
6' wijzigen in de bestemming
'Wonen
- 1', mits:
a de woonfunctie
ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal
woningen niet mag toenemen;
b geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
c het voormalige
boerderijpand als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm wordt
gehandhaafd;
d geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de
woonsituatie.
3 Het college
kan de bestemming 'Agrarisch - 6' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch - 5', mits:
a binnen de
bestemming 'Agrarisch - 6' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b van de
betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de
waterhuishoudkundige situatie;
c zicht is op
een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van
schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfs-activiteiten en de
noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
d geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- de
archeologische waarden;
- het
bebouwingsbeeld;
- de
cultuurhistorische waarden;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de
natuurlijke waarden;
- de
woonsituatie.
Artikel 9 Agrarisch - 7
9.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Agrarisch - 7' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a de uitoefening
van een volwaardig agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering al dan niet in combinatie met een intensieve veehouderij en al
dan niet in combinatie met nevenactiviteiten in bestaande gebouwen te weten een
caravanstalling, een zorgboerderij en activiteiten die zich richten op
landschaps- en natuurbeheer, op landschaps- en natuureducatie en/of op
recreatie;
b het wonen ten
behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met
ruimten voor een aan huis-verbonden-beroep of voor mantelzorg;
met daaraan ondergeschikt:
c detailhandel
in (streek)eigen voortgebrachte producten;
d kassen en
andere teeltondersteunende voorzieningen;
e nutsvoorzieningen;
f paardenbak;
g paden en
wegen;
h parkeervoorzieningen;
i waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met de daarbij behorende:
j bedrijfsgebouwen en overkappingen;
k bedrijfswoning
tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
l aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
m bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
n erven,
terreinen en tuinen;
o (mest)bassins, mest- en kuilplaten en (mest)silo’s;
p torensilo's.
9.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de gebouwen en de overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende
regels:
a gebouwen en
overkappingen ten behoeve van één volwaardig agrarisch bedrijf, al dan niet in
combinatie met een intensieve veehouderij, mogen uitsluitend binnen het
bouwvlak worden gebouwd;
b de
bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen achter de voorgevel(s) van de
bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan te worden gebouwd; indien geen
bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand van de bedrijfsgebouwen en van de
overkappingen ten opzichte van de as van de weg niet minder dan
c de aan- en
uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten
minste
d de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
e de
bedrijfsbebouwing dient gegroepeerd te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
f de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en
bijgebouwen met een maximum van
100 m;
g de
gezamenlijke oppervlakte van bestaande bedrijfsgebouwen en overkappingen ten
behoeve van een caravanstalling mag niet meer dan 1.000 m bedragen, ten
behoeve van een zorgboerderij niet meer dan 350 m bedragen en ten
behoeve van activiteiten die zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op
landschaps- en natuureducatie en/of op recreatie niet meer dan 150 m
bedragen;
h de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte |
Maximale
inhoud
per woning |
Bedrijfsgebouwen
en overkappingen |
6,00 |
10,00 |
- |
- |
Bedrijfswoning |
4,50 |
10,00 |
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijge-bouwen, overkappingen en een zwembad bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
Kassen
en andere teeltondersteunende
voorzieningen |
- |
1,50 |
|
- |
Mest- en/of kuilplaat |
- |
2,00 |
|
- |
(Mest)silo |
- |
4,00 |
|
- |
Torensilo |
- |
10,00 |
|
- |
i een kelder
mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
j er mogen geen
bijgebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein worden gebouwd;
k er mogen geen
trekkershutten worden gebouwd;
l het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen, behalve ter plaatse van de
functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -
2 bedrijfswoningen', waar twee bedrijfswoningen mogen worden gebouwd;
m indien de
goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer
bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen
dan de bestaande maatvoering.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van een omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een longeercirkel,
een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
e de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
f de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
g er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
h er mogen geen
lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
9.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 9 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 9, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
9.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 9, lid 1
onder a en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nevenactiviteiten worden
gebouwd, mits:
a aangetoond wordt dat de nevenactiviteit
ondergeschikt blijft;
b niet meer dan
de helft van de oppervlakte van het te vervangen gebouw wordt teruggebouwd;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de
verkeersveiligheid.
2 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 9, lid 1
onder b en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een bedrijfswoning
mag worden aangebracht, mits tevens de ontheffing in artikel 9, lid 6 sub 2 is
verleend.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9, lid 2 sub 1 onder a en
toestaan dat het bouwvlak wordt vergroot ten behoeve van de grondgebonden
agrarische bedrijfsvoering, mits:
a binnen het
bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9, lid 2 sub 1 onder a en
toestaan dat het bouwvlak wordt vergroot ten behoeve van de intensieve
veehouderij, mits:
a binnen het
bestaande bouwvlak geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b de uitbreiding
aantoonbaar noodzakelijk is om te voldoen aan de wettelijke eisen van dierenwelzijn
en/of de veterinaire gezondheid of het op een biologische wijze houden van
dieren, zonder dat het aantal dierplaatsen toeneemt;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden.
5 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9, lid 2 sub 1 onder c en
toestaan dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel
van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
6 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9, lid 2 sub 1 onder d en
toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg,
mits:
a de
geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de bedrijfswoning niet hoger zal
zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
7 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en torensilo's wordt vergroot
tot niet meer dan
a de vergroting
noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
b het aantal
bouwlagen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
8 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de goothoogte van bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
9 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 9, lid 2 sub 1
onder
h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
10 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning ten behoeve van mantelzorg wordt
vergroot tot niet meer dan
a er sprake is
van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal
advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
b het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
11 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van kassen en andere
teeltondersteunende voorzieningen wordt vergroot tot niet meer dan
1.500
m, mits:
a de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
12 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 9, lid 2 sub 1 onder j en toestaan dat een
bijgebouw wordt gebouwd ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen op een
kleinschalig kampeerterrein, mits:
a er geen
bestaand gebouw hiervoor beschikbaar is;
b de oppervlakte
van het bijgebouw niet meer dan 70 m
zal bedragen;
c tevens de ontheffing is verleend in
artikel 9, lid 6 sub 3;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
13 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9, lid 2 sub 1 onder k en
toestaan dat er trekkershutten worden gebouwd, mits:
a de bouwhoogte
niet meer dan
b de totale
oppervlakte niet meer dan 28 m zal bedragen;
c de trekkershut
uitsluitend gebruikt zal worden voor recreatieve bewoning;
d tevens de ontheffing is verleend in
artikel 9, lid 6 sub 3;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- woonsituatie.
14 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 9, lid 2 sub 2 onder h en toestaan dat er
niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende
knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, waarbij:
a de afstand
tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen
bouwperceel niet minder dan
b de bouwhoogte
van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan
c de lichtmasten
ten behoeve van een paardenbak binnen
d de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
15 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9, lid 2 sub 1 onder l om een
tweede bedrijfswoning toe te staan, mits:
a de tweede
bedrijfswoning aan de wegzijde in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen
wordt gesitueerd;
b de tweede
bedrijfswoning noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch
bedrijf, zoals moet blijken uit een landbouwkundig advies van een onafhankelijk
deskundigenbureau en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de
duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
c geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
natuurlijke waarden.
16 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 9 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 9, lid 4 sub 16 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
9.5 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a buitenopslag
van agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die
gelegen zijn voor de voorgevel van een bedrijfswoning en het verlengde daarvan
of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor de voorgevel van het dichtst
bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
b de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
c het gebruik van de
bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
d het gebruik van de
bedrijfswoning en de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk
huishouden;
e het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten met een
gebruiksoppervlakte van de gebouwen van niet meer dan 100 m;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan een ijsmakerij, een
kaasmakerij of naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijvigheid;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, tenzij deze activiteiten
niet meer dan 250 m bedragen;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
k het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
l het gebruik van de
gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
minder dan
m het gebruik van de gronden
voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige
functie minder dan
n het gebruik
van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan
o het gebruik
van een trekkershut voor permanente bewoning;
p het gebruik
van ruimten in een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen,
ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
- het beroep
wordt niet uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij
één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van
meer dan 100 m;
- er
detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- het parkeren niet op eigen erf
plaatsvindt;
q het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
r het stallen
van caravans met een totale oppervlakte van meer dan
1.000 m;
s het storten
van afvalstoffen en van puin.
9.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 9 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9, lid 5
onder j en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan
worden, waarbij:
a de oppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de
gebruiksoppervlakte van de bedrijfswoning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 110 m mag bedragen;
b de bed en
breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s)
van het perceel;
c onder de
gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-,
douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s),
slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer
dan 30 m mag bedragen, zonder een separate kookvoorziening;
d op eigen
terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal
één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de
perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9, lid 5
onder j en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een kleinschalig
kampeerterrein, mits:
a het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen voldoet aan het bepaalde in artikel 4, lid 6 sub 2 onder a;
b de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Recreatie - 1' tot en met 'Recreatie
- 6' niet minder dan
c de afstand tot
één van de bestemmingsvlakken 'Agrarisch - 5',
'Agrarisch - 6', 'Agrarisch - 8' en 'Agrarisch - 9', niet minder dan
d de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Wonen - 1' tot en met 'Wonen -
4' niet minder dan
e de
afstand tot een ander kleinschalig kampeerterrein niet minder dan
f de
oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein tezamen met het gedeelte dat in
de aansluitende bestemming 'Agrarisch - 2' is gelegen, niet meer dan 5.000
m zal bedragen;
g niet meer dan
25 standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden aangelegd met per
standplaats niet meer dan twee bijzettenten;
h het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk zal worden ingepast, waarbij een inrichtingsplan dient te worden overlegd;
i het parkeren
op eigen terrein zal geschieden.
4 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 9, lid 5 onder m en
toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak met een
gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
a de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b een
beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet
in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c voorzieningen
worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
5 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 9 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 9, lid 6 sub 5 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
9.7 Wijzigingsbevoegdheid
1 Het college
kan de grens van de aanduiding 'bouwvlak' binnen de bestemming 'Agrarisch - 7'
wijzigen, mits:
a de oppervlakte
van het bouwvlak niet wordt vergroot;
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden.
2 Het college kan de bestemming 'Agrarisch -
7' wijzigen in de bestemming
'Wonen - 1', mits:
a de woonfunctie
ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal
woningen niet mag toenemen;
b geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
c het voormalige
boerderijpand als landschappelijk waardevolle verschijnings-vorm wordt
gehandhaafd;
d geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
milieusituatie;
- de
woonsituatie.
Artikel 10 Agrarisch - 8
10.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Agrarisch - 8' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a de uitoefening
van een agrarisch bedrijf met een intensieve veehouderij, al dan niet in
combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en al dan niet in
combinatie met nevenactiviteiten in bestaande gebouwen te weten een caravanstalling,
een zorgboerderij en activiteiten die zich richten op landschaps- en
natuurbeheer, op landschaps- en natuureducatie en/of op recreatie;
b het wonen ten
behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met
ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep en voor mantelzorg;
met daaraan ondergeschikt:
c detailhandel
in (streek)eigen voortgebrachte producten;
d nutsvoorzieningen;
e paardenbak;
f paden en
wegen;
g parkeervoorzieningen;
h waterhuishoudkundige
voorzieningen waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met de daarbij behorende:
i bedrijfsgebouwen en overkappingen;
j bedrijfswoning
tenzij op de verbeelding anders is aangegeven;
k aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfs-woning;
l bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
m erven,
terreinen en tuinen;
n (mest)bassins, mest- en kuilplaten en (mest)silo's;
o torensilo's.
10.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de gebouwen en van de overkappingen gelden per bestemmingsvlak de
volgende regels:
a gebouwen en
overkappingen ten behoeve van één intensieve veehouderij mogen uitsluitend
binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b de
bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen achter de voorgevel(s) van de
bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan te worden gebouwd; indien geen
bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand van de bedrijfsgebouwen en van de
overkappingen ten opzichte van de as van de weg niet minder dan
c de aan- en
uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten
minste
d de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
e de
bedrijfsbebouwing dient gegroepeerd te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
f de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en
bijgebouwen met een maximum van
100 m;
g de
gezamenlijke oppervlakte van bestaande bedrijfsgebouwen en overkappingen ten
behoeve van een caravanstalling mag niet meer dan 1.000 m bedragen, ten
behoeve van een zorgboerderij niet meer dan 350 m bedragen en ten
behoeve van activiteiten die zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op
landschaps- en natuureducatie en/of op recreatie niet meer dan 150 m
bedragen;
h de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke
oppervlakte |
Maximale
inhoud
per woning |
Bedrijfsgebouwen
en overkappingen |
6,00 |
10,00 |
- |
- |
Bedrijfswoning |
4,50 |
10,00 |
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijge-bouwen, overkappingen en een zwembad bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
Mest-
en/of kuilplaat |
- |
2,00 |
|
- |
(Mest)silo |
- |
4,00 |
|
- |
Torensilo |
- |
10,00 |
|
- |
i een kelder
mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
j er mogen geen
bijgebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein worden gebouwd;
k er mogen geen
trekkershutten worden gebouwd;
l het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen, behalve ter plaatse van de
functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' of ter plaatse van de
functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - 2 bedrijfswoningen', waar
respectievelijk geen bedrijfswoning of twee bedrijfswoningen mogen worden
gebouwd;
m indien de
goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de bestaande
inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer
bedragen dan de bestaande maatvoering.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte van een
omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een
longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer
dan
d de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
e de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de bedrijfswoning
en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
f de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
g er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
h er mogen geen
lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
10.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de cultuurhistorische
waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 10 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de bekendmaking
houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 10, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
10.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 10, lid 1
onder a en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nevenactiviteiten worden
gebouwd, mits:
a aangetoond wordt dat de nevenactiviteit
ondergeschikt blijft;
b niet meer dan
de helft van de oppervlakte van het te vervangen gebouw wordt teruggebouwd;
c geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de
verkeersveiligheid.
2 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 10, lid 1
onder b en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een bedrijfswoning
mag worden aangebracht, mits tevens de ontheffing in
artikel 10, lid 6
sub 2 is verleend.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 10, lid 2 sub 1 onder c en
toestaan dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel
van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 10, lid 2 sub 1 onder d en
toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg,
mits:
a de
geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de bedrijfswoning niet hoger zal
zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
b de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
5 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 10, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en torensilo's wordt vergroot
tot niet meer dan
a de vergroting
noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
b het aantal
bouwlagen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
6 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 10, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de goothoogte van bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
7 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 10, lid 2 sub 1
onder
h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
8 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 10, lid 2 sub 1
onder
h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning ten behoeve van mantelzorg
wordt vergroot tot niet meer dan
a er sprake is
van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal
advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
b het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
9 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 10, lid 2 sub 1 onder j en toestaan dat
een bijgebouw wordt gebouwd ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen op
een kleinschalig kampeerterrein, mits:
a er geen
bestaand gebouw hiervoor beschikbaar is;
b de oppervlakte
van het bijgebouw niet meer dan 70 m
zal bedragen;
c tevens de ontheffing is verleend in
artikel 10, lid 6 sub 3;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
10 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 10, lid 2 sub 1 onder k en
toestaan dat er trekkershutten worden gebouwd, mits:
a de bouwhoogte
niet meer dan
b de totale
oppervlakte niet meer dan 28 m zal bedragen;
c de trekkershut
uitsluitend gebruikt zal worden voor recreatieve bewoning;
d tevens de ontheffing is verleend in
artikel 10, lid 6 sub 3;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- woonsituatie.
11 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 10, lid 2 sub 1 onder l om een
tweede bedrijfswoning toe te staan, mits:
a de tweede
bedrijfswoning aan de wegzijde in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen
wordt gesitueerd;
b de tweede
bedrijfswoning noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf,
zoals moet blijken uit een landbouwkundig advies van een onafhankelijk
deskundigenbureau en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de
duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
c geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke waarden.
12 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 10, lid 2 sub 2 onder h en toestaan dat er
niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende
knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, waarbij:
a de afstand
tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen
bouwperceel niet minder dan
b de bouwhoogte
van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan
c de lichtmasten
ten behoeve van een paardenbak binnen
d de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
13 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 10 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 10, lid 4 sub 13 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
10.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik
strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet
ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a buitenopslag
van agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die
gelegen zijn voor de voorgevel van een bedrijfswoning en het verlengde daarvan
of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor de voorgevel van het dichtst
bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
b de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
c het gebruik van de
bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
d het gebruik van de
bedrijfswoning en de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk
huishouden;
e het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten met een
gebruiksoppervlakte van de gebouwen van niet meer dan 100 m;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan een ijsmakerij, een
kaasmakerij of naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijvigheid;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, tenzij deze activiteiten
niet meer dan 250 m bedragen;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
k het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
l het gebruik van de
gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
minder dan
m het gebruik van de gronden
voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige
functie minder dan
n het gebruik
van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan
1.800 m;
o het gebruik
van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
p het gebruik
van een trekkershut voor permanente bewoning;
q het gebruik
van ruimten in een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen,
ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij
één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van
meer dan 100 m;
- er
detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- het parkeren niet op eigen erf
plaatsvindt;
r het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik
onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vlieg-tuigen;
s het stallen
van caravans met een totale oppervlakte van meer dan 1.000 m;
t het storten
van afvalstoffen en van puin.
10.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 10 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 10, lid 5
onder j en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan
worden, waarbij:
a de oppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de
gebruiksoppervlakte van de bedrijfswoning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 110 m mag bedragen;
b de bed en
breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s)
van het perceel;
c onder de
gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-,
douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s),
slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer
dan 30 m mag bedragen, zonder een separate kookvoorziening;
d op eigen
terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal
één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de
perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 10, lid 5
onder j en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een kleinschalig
kampeerterrein, mits:
a het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen zal voldoen aan het bepaalde in artikel 4, lid 6 sub 2 onder a;
b de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Recreatie - 1' tot en met 'Recreatie
- 6' niet minder dan
c de afstand tot
één van de bestemmingsvlakken 'Agrarisch - 5',
'Agrarisch - 6', 'Agrarisch - 8' en 'Agrarisch - 9', niet minder dan
100 meter zal bedragen;
d de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Wonen - 1' tot en met 'Wonen -
4' niet minder dan
e de
afstand tot een ander kleinschalig kampeerterrein niet minder dan
f de oppervlakte
van het kleinschalig kampeerterrein tezamen met het gedeelte dat in de
aansluitende bestemming 'Agrarisch - 2' is gelegen, niet meer dan 5.000
m zal bedragen;
i niet meer dan
25 standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden aangelegd met per standplaats
niet meer dan twee bijzettenten;
j het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk zal worden ingepast, waarbij een inrichtingsplan dient te worden overlegd;
k het parkeren
op eigen terrein zal geschieden.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 10, lid 5
onder m en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak
met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
5,00 meter, mits:
a de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b voorzieningen
worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
c een
beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet
in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
5 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 10 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 10, lid 6 sub 5 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
10.7 Wijzigingsbevoegdheid
1 Het college kan de bestemming 'Agrarisch -
8' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch
- 3', in de bestemming 'Agrarisch - 4', in de bestemming
'Agrarisch - 5' of in de bestemming 'Agrarisch - 6' ten behoeve van het uitoefenen
van een grondgebonden agarische bedrijfsvoering op het bouwperceel, mits:
a geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
milieusituatie;
- de
woonsituatie;
b geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
2 Het college kan
de bestemming 'Agrarisch - 8' wijzigen in de bestemming 'Cultuur en
ontspanning' ten behoeve van één prostitutiebedrijf, mits:
a de
activiteiten uitsluitend plaatsvinden binnen bestaande gebouwen, die aanwezig
zijn op het moment van toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid;
b de
wijzigingsbevoegdheid uitsluitend geldt voor de bestemming
'Agrarisch - 8' aansluitend aan de bestemming 'Agrarisch - 2';
c geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelings-mogelijkheden worden beperkt;
d in het
betreffende hoofdgebouw tevens wordt gewoond;
e tevens een
ontheffing is verleend van het bepaalde in artikel 10, lid 5 onder g;
f tezamen met de
bestemmingen 'Agrarisch - 5', 'Agrarisch - 6',
'Wonen
- 1' en 'Wonen - 3', niet meer dan één prostitutiebedrijf wordt gevestigd dan
wel aanwezig is, met een maximale toegestane oppervlakte van de
bedrijfsgebouwen van 300 m;
g voldoende
parkeercapaciteit op het bijbehorende erf aanwezig is;
h geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
3 Het college kan de bestemming 'Agrarisch -
8' wijzigen in de bestemming
'Wonen
- 1' ten behoeve van een functieverandering van een bouwperceel, mits:
a de woonfunctie
ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal
woningen niet mag toenemen;
b geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
c het voormalige
boerderijpand als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm wordt
gehandhaafd;
d geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
milieusituatie;
- de
woonsituatie.
Artikel 11 Agrarisch - 9
11.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Agrarisch - 9' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a de uitoefening
van een agrarisch bedrijf met een intensieve veehouderij, al dan niet in
combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en al dan niet in
combinatie met nevenactiviteiten in bestaande gebouwen te weten een
caravanstalling, een zorgboerderij en activiteiten die zich richten op landschaps-
en natuurbeheer, op landschaps- en natuureducatie en/of op recreatie;
b het wonen ten
behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, al dan niet in combinatie met
ruimten een aan-huis-verbonden beroep en voor mantelzorg;
met daaraan ondergeschikt:
c detailhandel
in (streek)eigen voortgebrachte producten;
d nutsvoorzieningen;
e paardenbak;
f paden en
wegen;
g parkeervoorzieningen;
h waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met de daarbij behorende:
i bedrijfsgebouwen en overkappingen;
j bedrijfswoning;
k aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfs-woning;
l bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
m erven,
terreinen en tuinen;
n (mest)bassins, mest- en kuilplaten en (mest)silo's;
o torensilo's.
11.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de gebouwen en van de overkappingen gelden per bestemmingsvlak de
volgende regels:
a gebouwen en
overkappingen ten behoeve van één intensieve veehouderij, mogen uitsluitend
binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b de
bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd; indien geen
bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand van de bedrijfsgebouwen en de
overkappingen ten opzichte van de as van de weg niet minder dan
c de aan- en
uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten
minste
d de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
e de
bedrijfsbebouwing dient gegroepeerd te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
f de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en
bijgebouwen met een maximum van
100 m;
g de
gezamenlijke oppervlakte van bestaande bedrijfsgebouwen en overkappingen ten
behoeve van een caravanstalling mag niet meer dan 1.000 m bedragen, ten
behoeve van een zorgboerderij niet meer dan 350 m bedragen en ten
behoeve van activiteiten die zich richten op landschaps- en natuurbeheer, op
landschaps- en natuureducatie en/of op recreatie niet meer dan 150 m
bedragen;
h de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte |
Maximale
inhoud
per woning |
Bedrijfsgebouwen
en overkappingen |
6,00 |
10,00 |
- |
- |
Bedrijfswoning |
4,50 |
10,00 |
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijge-bouwen, overkappingen en een zwembad bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
Mest-
en/of kuilplaat |
- |
2,00 |
|
- |
(Mest)silo |
- |
4,00 |
|
- |
Torensilo |
- |
10,00 |
|
- |
i een kelder
mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
j er mogen geen
bijgebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein worden gebouwd;
k er mogen geen
trekkershutten worden gebouwd;
l het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen;
m indien de
goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer
bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen
dan de bestaande maatvoering.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van een omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een
longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer
dan
d de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
e de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
f de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
g er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
h er mogen geen
lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
11.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 11 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 11, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
11.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 11, lid 1
onder a en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nevenactiviteiten worden
gebouwd, mits:
a aangetoond wordt dat de nevenactiviteit
ondergeschikt blijft;
b niet meer dan
de helft van de oppervlakte van het te vervangen gebouw wordt teruggebouwd;
c geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de
verkeersveiligheid.
2 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 11, lid 1
onder b en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een bedrijfswoning
mag worden aangebracht, mits tevens de ontheffing in
artikel 11, lid 6
sub 2 is verleend.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 11, lid 2 sub 1 onder c en
toestaan dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel
van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 11, lid 2 sub 1 onder d en
toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg,
mits:
a de
geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de bedrijfswoning niet hoger zal
zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
b de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
5 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 11, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen en torensilo's wordt vergroot
tot niet meer dan
a de vergroting
noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
b het aantal
bouwlagen niet zal toenemen;
c het aantal
dierplaatsen niet zal toenemen;
d geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
6 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 11, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de goothoogte van bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
7 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 11, lid 2 sub 1
onder
h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
d geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
8 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 11, lid 2 sub 1
onder
h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning ten behoeve van mantelzorg
wordt vergroot tot niet meer dan
a er sprake is
van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal
advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
b het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
9 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 11, lid 2 sub 1 onder j en toestaan dat
een bijgebouw wordt gebouwd ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen op
een kleinschalig kampeerterrein, mits:
a er geen
bestaand gebouw hiervoor beschikbaar is;
b de oppervlakte
van het bijgebouw niet meer dan 70 m zal bedragen;
c tevens de ontheffing is verleend in
artikel 11, lid 6 sub 3;
d geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
10 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 11, lid 2 sub 1 onder k en
toestaan dat er trekkershutten worden gebouwd, mits:
a de bouwhoogte
niet meer dan
b de totale
oppervlakte niet meer dan 28 m zal bedragen;
c de trekkershut
uitsluitend gebruikt zal worden voor recreatieve bewoning;
d tevens de ontheffing is verleend in
artikel 11, lid 6 sub 3;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- woonsituatie.
11 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 11, lid 2 sub 2 onder h en toestaan dat er
niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende
knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, waarbij:
a de afstand
tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen
bouwperceel niet minder dan
b de bouwhoogte
van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan
c de lichtmasten
ten behoeve van een paardenbak binnen
d de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
12 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 11 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 11, lid 4 sub 12 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
11.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik
strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet
ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a buitenopslag
van agrarische producten binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die
gelegen zijn voor de voorgevel van een bedrijfswoning en het verlengde daarvan
of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor de voorgevel van het dichtst bij
de weg gelegen bedrijfsgebouw;
b de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
c het gebruik van de
bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
d het gebruik van de bedrijfswoning
en de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
e het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten met een
gebruiksoppervlakte van de gebouwen van niet meer dan 100 m;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, anders dan een ijsmakerij, een
kaasmakerij of naar de aard daarmee vergelijkbare bedrijvigheid;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, tenzij deze activiteiten
niet meer dan 250 m bedragen;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
k het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
l het gebruik van de
gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
minder dan
m het gebruik van de gronden
voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige
functie minder dan
n het gebruik
van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 1.800
m;
o het gebruik
van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
p het gebruik
van een trekkershut voor permanente bewoning;
q het gebruik
van ruimten in een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen,
ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij
één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van
meer dan 100 m;
- er
detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- het parkeren niet op eigen erf
plaatsvindt;
r het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik
onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
s het stallen
van caravans met een totale oppervlakte van meer dan
1.000 m;
t het storten
van afvalstoffen en van puin.
11.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in in artikel 7 lid 10 van de Wet
ruimtelijke ordening juncto artikel 11 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan,
indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 11, lid 5
onder j en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan
worden, waarbij:
a de oppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de
gebruiksoppervlakte van de bedrijfswoning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 110 m mag bedragen;
b de bed en
breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s)
van het perceel;
c onder de
gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-,
douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s),
slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer
dan 30 m mag bedragen, zonder een separate kookvoorziening;
d op eigen
terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal
één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de
perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 11, lid 5
onder j en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een kleinschalig
kampeerterrein, mits:
a het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen zal voldoen aan het bepaalde in artikel 4, lid 6 sub 2 onder a;
b de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Recreatie - 1' tot en met 'Recreatie
- 6' niet minder dan
c de afstand tot
één van de bestemmingsvlakken 'Agrarisch - 5' tot en met 'Agrarisch - 8' niet
minder dan
d de afstand
tot één van de bestemmingsvlakken 'Wonen - 1' tot en met 'Wonen - 4' niet minder dan
e de afstand tot
een ander kleinschalig kampeerterrein niet minder dan
f de
oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein tezamen met het gedeelte dat in
de aansluitende bestemming 'Agrarisch - 2' is gelegen, niet meer dan 5.000
m zal bedragen;
g niet meer dan
25 standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden aangelegd met per
standplaats niet meer dan twee bijzettenten;
h het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk zal worden ingepast, waarbij een inrichtingsplan dient te worden overlegd;
i het parkeren
op eigen terrein zal geschieden.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 11, lid 2
onder m en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak
met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
5,00 meter, mits:
a de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b een
beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet
in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c voorzieningen
worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
5 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 11 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 11, lid 6 sub 5 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
11.7 Wijzigingsbevoegdheid
Het
college kan de bestemming 'Agrarisch - 9' wijzigen in de bestemming
'Wonen
- 1', mits:
a de woonfunctie
ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal
woningen niet mag toenemen;
b geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
c het voormalige
boerderijpand als landschappelijk waardevolle verschijnings-vorm wordt
gehandhaafd;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
milieusituatie;
- de
woonsituatie.
Artikel 12 Agrarisch - 10
12.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Agrarisch - 10' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bedrijfsgebouwen,
kassen en overkappingen ten behoeve van een boomkwekerijbedrijf al dan niet in
combinatie met detailhandel in ter plaatse gekweekte en/of geproduceerde en/of
voortgebrachte bomen, sierconiferen, sierheesters, struiken zowel
vollegrondsteelt als containerteelt en daaraan verwante benodigdheden;
b bedrijfswoning,
tenzij anders op de verbeelding is aangegeven, al dan niet in combinatie met
ruimten voor een-aan-huis verbonden beroep en voor mantelzorg;
met de daarbij behorende:
c aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswo-ning;
d bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
e erven,
terreinen en tuinen;
f groenvoorzieningen;
g nutsvoorzieningen;
h opslag van
goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf;
i paardenbak;
j paden en
wegen;
k parkeervoorzieningen;
l teeltondersteunende
voorzieningen;
m waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
12.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 12, lid 1 onder a, onder b, onder c en
onder l vermelde gebouwen, kassen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak
de volgende regels:
a gebouwen,
kassen en overkappingen ten behoeve van één boomkwekerijbedrijf mogen
uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b de
bedrijfsgebouwen, de kassen en de overkappingen dienen achter de voorgevel van
de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd; indien geen
bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand van de bedrijfsgebouwen, van de
kassen en van de overkappingen ten opzichte van de as van de weg niet minder
dan
c de
gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, van de kassen en van de
overkappingen mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is vermeld:
Naam |
Adres |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte |
Boomkwekerij
Hoekert |
Zuiderzeestraatweg
410 |
|
Boomkwekerij
't Mulligen |
Ottenweg
22 |
|
d de aan- en uitbouwen,
de bijgebouwen en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten minste
e de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
f de
bedrijfsbebouwing dient gegroepeerd te worden gebouwd binnen het bouwvlak;
g de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en
bijgebouwen met een maximum van
100 m;
h de
maatvoering van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de
eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke
oppervlakte |
Maximale
inhoud per woning |
Bedrijfsgebouw
en overkapping |
6,00 |
10,00 |
zie
artikel 12, lid 2 sub 1 onder
c |
- |
Bedrijfswoning |
4,50 |
10,00 |
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijge- bouwen,
overkappingen en een zwembad bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
Kassen |
7,00 |
8,00 |
Zie
artikel 12, lid 2 sub 1 onder
c |
- |
Andere
teeltondersteu-nende voorzieningen |
- |
1,50 |
onbeperkt |
- |
i een kelder
mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
j het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen, behalve ter plaatse van de
functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch -
2 bedrijfswoningen', waar twee bedrijfswoningen mogen worden gebouwd;
k indien de
goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer
bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen
dan de bestaande maatvoering.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte van een
omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een
longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer
dan
d de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de bedrijfswoning
en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
e de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
f de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
g er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
h er mogen geen
(mest)bassins, mest- en kuilplaten, (mest)silo's en sleufsilo's worden gebouwd;
i er mogen geen
lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
12.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de cultuurhistorische
waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 12 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de bekendmaking
houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 12, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
12.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 12, lid 2 sub 1 onder c en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, van de kassen
en van de overkappingen met niet meer dan 10% wordt vergroot, mits:
a aangetoond
wordt dat uitbreiding op de bestaande locatie noodzakelijk is;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 12, lid 2 sub 1 onder d en
toestaan dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel
van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 12, lid 2 sub 1 onder e en
toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg,
mits:
a de
geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de bedrijfswoning niet hoger zal
zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
b de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 12, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met uitzondering van kassen,
wordt vergroot tot niet meer dan
a de vergroting
noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
b het aantal
bouwlagen niet zal toenemen;
c het aantal
dierplaatsen niet zal toenemen;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
5 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 12, lid 2 sub 1 onder h en
toestaan dat de goothoogte van bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
6 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 12, lid 2 sub 1
onder
h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
7 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 12, lid 2 sub 1
onder
h en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning ten behoeve van mantelzorg
wordt vergroot tot niet meer dan
a er sprake is
van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal
advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
b het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
8 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 12, lid 2 sub 2 onder i en toestaan dat er
niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende
knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, waarbij:
a de afstand
tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen
bouwperceel niet minder dan
b de bouwhoogte
van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan
c de lichtmasten
ten behoeve van een paardenbak binnen
d de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
9 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 12 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de bekendmaking
houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 12, lid 4 sub 9 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
12.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals
bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder
geval gerekend:
a buitenopslag
van goederen binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die gelegen
zijn voor de voorgevel van een bedrijfswoning en het verlengde daarvan of,
indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor de voorgevel van het dichtst bij
de weg gelegen bedrijfsgebouw;
b de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
c het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
d het gebruik
van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
e het gebruik
van de bedrijfswoning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één
afzonderlijk huishouden;
f het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, indien de verkoopvloeroppervlakte groter is dan 10% van de
bestaande bedrijfsgebouwen en/of met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan
100 m;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
i het gebruik van
de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor andere bedrijven
dan op grond van artikel 12, lid 1 onder a zijn toegestaan;
k het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
l het gebruik van de
gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
minder dan
m het gebruik van de gronden
voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige
functie minder dan
n het gebruik
van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan
1.800 m;
o het gebruik
van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
p het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij
één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van
meer dan 100 m;
- er
detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- het parkeren niet op eigen erf
plaatsvindt;
q het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vlieg-tuigen;
r het stallen
van caravans met een totale oppervlakte van meer dan
1.000 m;
s het storten
van afvalstoffen en van puin.
12.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 12 lid 5 van het onderhavige plan, indien strikte
toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige
gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 12, lid 5
onder m en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak
met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
5,00 meter, mits:
a de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b een
beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet
in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c voorzieningen
worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
d geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
3 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 12 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 12, lid 6 sub 3 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
12.7 Wijzigingsbevoegdheid
1 Het college
kan de bestemming 'Agrarisch - 10' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 4' of
in de bestemming 'Agrarisch - 6', mits:
a de aanvrager
in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
b de
mestwetgeving en de milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
c er een
zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief
biedt als zelfstandig bedrijf;
d van de
waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de
waterhuishoudkundige situatie;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de archeologische waarden en de
cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de woonsituatie.
2 Het college kan de bestemming 'Agrarisch -
10' wijzigen in de bestemming
'Wonen - 1', mits:
a de
boomkwekerij-activiteiten ter plaatse zijn beëindigd;
b de woonfunctie
ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal
woningen niet mag toenemen;
c geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelings-mogelijkheden worden beperkt;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de woonsituatie.
Artikel 13 Agrarisch - 11
13.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Agrarisch - 11' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bedrijfsgebouwen,
kassen en overkappingen, ten behoeve van een tuinbouwbedrijf al dan niet in
combinatie met detailhandel in ter plaatse gekweekte en geproduceerde groenten,
kas- en tuinvruchten, tuinbouwzaden en daaraan verwante benodigdheden;
b bedrijfswoning,
al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep en
voor mantelzorg;
met de daarbij behorende:
c aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswo-ning;
d bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
e erven,
terreinen en tuinen;
f groenvoorzieningen;
g nutsvoorzieningen;
h opslag van
goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf;
i paardenbak;
j paden en
wegen;
k parkeervoorzieningen;
l teeltondersteunende
voorzieningen;
m waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
13.2 Bouwregels
1 Voor het bouwen
van de in artikel 13, lid 1 onder a, onder b, onder c en
onder
l vermelde gebouwen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende
regels:
a er mogen
uitsluitend gebouwen, kassen en overkappingen ten behoeve van één
tuinbouwbedrijf worden gebouwd;
b de
bedrijfsgebouwen, de kassen en de overkappingen dienen achter de voorgevel van
de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd; indien geen
bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand van de bedrijfsgebouwen en van de
overkappingen ten opzichte van de as van de weg niet minder dan
c de
gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, van de kassen en van de
overkappingen mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is vermeld:
Naam |
Adres |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte |
Groencentrum
Bema |
Bovenheigraaf
9 |
|
J.
van Hattem |
Bovenstraatweg
1 |
|
J.Blok |
Zuiderzeestraatweg
343 |
|
d de aan- en
uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten
minste
e de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
f de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en
bijgebouwen met een maximum van
100 m;
g de
maatvoering van de gebouwen, van de bouwwerken en van de overkappingen dient te
voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke
oppervlakte |
Maximale
inhoud per woning |
Bedrijfsgebouw
en overkapping |
6,00 |
10,00 |
zie
artikel 13, lid 2 sub 1 onder
c |
- |
Bedrijfswoning |
4,50 |
10,00 |
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijgebouwen,
overkap- pingen
en een zwembad bij
de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
Kassen |
3,50 |
4,50 |
Zie
artikel 13, lid 2 sub 1 onder
c |
- |
Teeltondersteunende
voorzieningen |
- |
1,50 |
onbeperkt |
- |
h een kelder mag
in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
i het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen;
j indien de
goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer
bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen
dan de bestaande maatvoering;
k indien twee
bestemmingsvlakken zijn voorzien van de functieaanduiding 'relatie', dan dienen
beide bestemmingsvlakken als één geheel te worden beschouwd.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van een omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een
longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer
dan
d de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
e de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
f de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
g er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
h er mogen geen
(mest)bassins, mest- en kuilplaten, (mest)silo's en sleufsilo's worden gebouwd;
i er mogen geen
lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
13.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 13 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een voorgenomen
nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het
gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 13, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
13.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 13, lid 2 sub 1 onder c en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen, van de kassen
en van de overkappingen met niet meer dan 10% wordt vergroot, mits:
a aangetoond
wordt dat uitbreiding op de bestaande locatie noodzakelijk is;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de landschappelijke
waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 13, lid 2 sub 1 onder d en
toestaan dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel
van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 13, lid 2 sub 1 onder e en
toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg,
mits:
a de
geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de bedrijfswoning niet hoger zal
zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
b de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 13, lid 2 sub 1 onder g en
toestaan dat de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, met uitzondering van kassen,
wordt vergroot tot niet meer dan
a de vergroting
noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
b het aantal
bouwlagen niet zal toenemen;
c het aantal
dierplaatsen niet zal toenemen;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
5 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 13, lid 2 sub 1 onder g en
toestaan dat de goothoogte van bedrijfswoningen wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke
waarden.
6 Het college kan ontheffing verlenen van het
bepaalde in artikel 13, lid 2 sub 1
onder
g en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
7 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 13, lid 2 sub 1
onder
g en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning ten behoeve van mantelzorg
wordt vergroot tot niet meer dan
a er sprake is
van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal
advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
b het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
8 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 13, lid 2 sub 2 onder i en toestaan dat er
niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende
knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, waarbij:
a de afstand
tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen
bouwperceel niet minder dan
b de bouwhoogte
van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan
c de lichtmasten
ten behoeve van een paardenbak binnen
d de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
9 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 13 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een ontwerp-ontheffingsbesluit
ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter
inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 13, lid 4 sub 9 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
13.5 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a buitenopslag
van goederen binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die gelegen
zijn voor de voorgevel van een bedrijfswoning en het verlengde daarvan of,
indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor de voorgevel van het dichtst bij
de weg gelegen bedrijfsgebouw;
b de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
c het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
d het gebruik
van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
e het gebruik
van de bedrijfswoning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één
afzonderlijk huishouden;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, indien de verkoopvloeroppervlakte groter is dan 10% van de
bestaande bedrijfsgebouwen en/of met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan
100 m;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
h het gebruik van
de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor andere bedrijven dan op
grond van artikel 13, lid 1 onder a zijn toegestaan;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting;
j het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
k het gebruik van de gronden
voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder
dan
l het gebruik van de
gronden voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een
gevoelige functie minder dan
m het gebruik van
de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan 1.800
m;
n het gebruik
van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
o het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij
één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van
meer dan 100 m;
- er
detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- het parkeren niet op eigen erf
plaatsvindt;
p het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik
onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
q het stallen
van caravans met een totale oppervlakte van meer dan
1.000 m;
r het storten
van afvalstoffen en van puin.
13.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 13 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 13, lid 5
onder l en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak
met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
a de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b een
beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet
in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c voorzieningen
worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de woonsituatie.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 13, lid 5
onder g en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan
worden, waarbij:
a de oppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de
gebruiksoppervlakte van de bedrijfswoning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan
b de bed en
breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s)
van het perceel;
c onder de
gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-,
douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s),
slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer
dan
d op eigen
terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal
één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de
perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
4 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 13 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 13, lid 6 sub 4 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
13.7 Wijzigingsbevoegdheid
1 Het college
kan de bestemming 'Agrarisch - 11' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 4' of
in de bestemming 'Agrarisch - 6', mits:
a de aanvrager
in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
b de
mestwetgeving en de milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
c er een
zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief
biedt als zelfstandig bedrijf;
d van de
waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de
waterhuishoudkundige situatie;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de archeologische waarden en de
cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de woonsituatie.
2 Het college kan de bestemming 'Agrarisch -
11' wijzigen in de bestemming
'Wonen - 1', mits:
a de
tuinbouwbedrijf-activiteiten ter plaatse zijn beëindigd;
b de woonfunctie
ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal
woningen niet mag toenemen;
c geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelings-mogelijkheden worden beperkt;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de woonsituatie.
Artikel 14 Agrarisch - 12
14.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Agrarisch - 12' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bedrijfsgebouwen
en overkappingen ten behoeve van agrarisch aanverwante bedrijven, te weten:
1 een
paardenhouderij, ter plaatse van de functieaanduiding 'paardenhouderij';
2 een
wormenkwekerij, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van
agrarisch - wormenkwekerij';
al
dan niet in combinatie met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
b bedrijfswoning,
al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep en
voor mantelzorg;
c productiegebonden
detailhandel;
met daaraan ondergeschikt:
d ondersteunende
horeca bij een paardenhouderij;
met de daarbij behorende:
e aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswo-ning;
f bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
g erven,
terreinen en tuinen;
h groenvoorzieningen;
i nutsvoorzieningen;
j opslag van
goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf;
k paardenbak;
l paden en
wegen;
m parkeervoorzieningen;
n waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
14.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 14, lid 1 onder a, onder b en onder e vermelde
gebouwen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a er mogen
uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één agrarisch aanverwant
bedrijf worden gebouwd;
b de
bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd; indien geen
bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand van de bedrijfsgebouwen en van de
overkappingen ten opzichte van de as van de weg niet minder dan
c de aan- en
uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten
minste
d de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
e de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en
bijgebouwen met een maximum van
100 m;
f de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke
oppervlakte |
Maximale
inhoud
per woning |
Bedrijfsgebouw
en overkapping |
6,00 |
10,00 |
onbeperkt |
- |
Bedrijfswoning |
4,50 |
10,00 |
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijge-bouwen, overkappingen en
een zwembad bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
g een kelder mag
in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
h het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen;
i indien de goothoogte,
de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer bedraagt dan in
bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande
maatvoering.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van een omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een
longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer
dan
d de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de bedrijfswoning
en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
e de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
f de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
g er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
h er mogen geen
(mest)bassins, mest- en kuilplaten, (mest)silo's en sleufsilo's worden gebouwd;
i er mogen geen
lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
14.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de cultuurhistorische
waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 14 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de bekendmaking
houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 14, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
14.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 14, lid 2 sub 1 onder c en
toestaan dat aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel
van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 11, lid 2 sub 1 onder d en
toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg,
mits:
a de
geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de bedrijfswoning niet hoger zal
zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
b de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
3 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 14, lid 2 sub 1
onder
f en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning wordt vergroot tot niet meer
dan
a de
bedrijfswoning daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend
bebouwingstype;
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
4 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 14, lid 2 sub 1
onder
f en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning ten behoeve van mantelzorg
wordt vergroot tot niet meer dan
a er sprake is
van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal
advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
b het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
5 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 14, lid 2 sub 1 onder h om
een tweede bedrijfswoning toe te staan, mits:
a de tweede
bedrijfswoning aan de wegzijde in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen
wordt gesitueerd;
b de tweede
bedrijfswoning noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch
bedrijf, zoals moet blijken uit een landbouwkundig advies van een onafhankelijk
deskundigenbureau en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de
duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
c geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke waarden.
6 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 14, lid 2 sub 2 onder i en toestaan dat er
niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende
knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, waarbij:
a de afstand
tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen
bouwperceel niet minder dan
b de bouwhoogte
van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan
c de lichtmasten
ten behoeve van een paardenbak binnen
d de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
7 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 14 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 14, lid 4 sub 7 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
14.5 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a buitenopslag
van goederen binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die gelegen
zijn voor de voorgevel van een bedrijfswoning en het verlengde daarvan of,
indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor de voorgevel van het dichtst bij
de weg gelegen bedrijfsgebouw;
b de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
c het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
d het gebruik
van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
e het gebruik
van de bedrijfswoning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één
afzonderlijk huishouden;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, indien de verkoopvloeroppervlakte groter is dan 10% van de bestaande
bedrijfsgebouwen en/of met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan 100
m;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende
bouwwerken ten behoeve van manege-activiteiten met de daarbij behorende
horecavoorzieningen;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor andere bedrijven
dan op grond van artikel 14, lid 1 onder a zijn toegestaan;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor
de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar, voer-
en/of vliegtuigen;
k het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting;
l het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
m het gebruik van de gronden
voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder
dan
n het gebruik van de gronden
voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige
functie minder dan
o het gebruik
van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan
1.800 m;
p het gebruik
van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en
bijgebouwen, ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep,
mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij
één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of de bedrijfsvloeroppervlakte meer
bedraagt dan 100 m;
- er
detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- het parkeren niet op eigen erf
plaatsvindt;
q het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
r het stallen
van caravans met een totale oppervlakte van meer dan
1.000 m;
s het storten
van afvalstoffen en van puin.
14.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 14 lid 5 van het onderhavige bestemingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 14, lid 5
onder n en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak
met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
5,00 meter, mits:
a de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b een
beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet
in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c voorzieningen
worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de woonsituatie.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 14, lid 5
onder f en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan
worden, waarbij:
a de oppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de
gebruiksoppervlakte van de bedrijfswoning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan 110 m mag bedragen;
b de bed en
breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s)
van het perceel;
c onder de
gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-,
douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s),
slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer
dan 30 m mag bedragen, zonder een separate kookvoorziening;
d op eigen
terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal
één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de
perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
4 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 14, lid 5
onder m en toestaan om meerdere paardenbakken aan te leggen, mits
a de noodzaak daartoe kan
worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de woonsituatie.
5 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 14 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 14, lid 6 sub 5 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
14.7 Wijzigingsbevoegdheid
1 Het college
kan de bestemming 'Agrarisch - 12' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch - 4' of in de bestemming 'Agrarisch - 6', mits:
a de aanvrager
in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
b de
mestwetgeving en de milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
c er een
zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief
biedt als zelfstandig bedrijf;
d van de
waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de
waterhuishoudkundige situatie;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de archeologische waarden en de
cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de woonsituatie.
2 Het college
kan de bestemming 'Agrarisch - 12' wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1', mits:
a de agrarisch
aanverwante bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
b de woonfunctie
ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal
woningen niet mag toenemen;
c geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelings-mogelijkheden worden beperkt;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de woonsituatie.
Artikel 15 Agrarisch met waarden
15.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Agrarisch met waarden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a het agrarische
gebruik;
b het behoud,
het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, de
geomorfologische waarden, de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden
van het essengebied, waaronder zandwegen;
c het behoud van
het kenmerkende bebouwings- en beplantingspatroon en de kenmerkende openheid;
d bosbouw,
houtteelt en/of overige meerjarige teeltvormen, ter plaatse van de
functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - opgaande
teeltvormen';
met daaraan ondergeschikt:
e agrarisch
natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
f detailhandel
in (streek)eigen voortgebrachte producten;
g extensief
dagrecreatief medegebruik;
h het behoud,
het herstel en de ontwikkeling van kleine landschaps- en natuurelementen;
i niet-grondgebonden
agrarische activiteiten;
j openbare
nutsvoorzieningen;
k paden en
wegen;
l waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met de daarbij behorende:
m andere werken;
n bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
15.2 Bouwregels
1 In of op deze gronden mogen geen gebouwen
worden gebouwd.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte van erf- en
perceelafscheidingen mag niet meer dan
c er mogen geen
(mest)bassins, mest- en kuilplaten, (mest)silo's en sleufsilo's worden gebouwd;
d er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
15.3 Nadere eisen
1
Het college kan nadere eisen stellen aan de
afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 15 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 15, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
15.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals
bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder
geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, anders dan de verkoop van (streek)eigen producten, met een
gebruiksoppervlakte van de bouwwerken van niet meer dan 5 m;
c het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
niet-agrarische bedrijfsactiviteiten;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats van één of meer kampeermiddelen;
f het gebruik
van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
g het gebruik
van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of overige opgaande
meerjarige teeltvormen, tenzij ter plaatse de functieaanduiding 'specifieke
vorm van agrarisch met waarden - opgaande teeltvormen' is opgenomen;
h het gebruik
van de gronden ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen;
i het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan
krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
j het gebruik
van de gronden voor het telen van gewassen (waaronder akkerbouw, boomteelt,
sierteelt en/of tuinbouw), waarbij bestrijdings-middelen worden ingezet,
waarvan is aangetoond dat zij schadelijk zijn voor de volksgezondheid, binnen
een afstand van
k het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
l het opslaan
van hooibalen, mest en/of andere agrarische producten;
m het opslaan van
niet-agrarische producten en/of het stallen van auto’s, boten en caravans;
n het storten
van afvalstoffen en van puin.
15.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 15 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 15, lid 4
onder l en toestaan dat de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken worden
gebruikt voor het opslaan van mest, mits:
a dit om bedrijfseconomische, ontsluitings-
of milieuredenen, bijvoorbeeld
vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is;
b geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- de
archeologische waarden;
- de
cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
verkeersveiligheid.
3 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 15 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 15, lid 5 sub 3 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
15.6 Aanlegvergunning
1 Het is
verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanbrengen
en/of het aanleggen van drainage;
b het aanbrengen van afdekfolies;
c het aanbrengen
van oppervlakteverhardingen;
d het aanleggen
van aarden wallen;
e het aanleggen
van bovengrondse en/of ondergrondse energie-, telecommunicatie- en/of
transportkabels en/of transportleidingen;
f het aanleggen
van verharde paden en/of wegen en/of het verbreden van bestaande verharde paden
en/of wegen;
g het aanleggen
van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief
dagrecreatief medegebruik;
h het aanplanten
van niet-inheemse bomen en/of niet-inheemse houtgewassen en/of andere
niet-inheemse opgaande beplantingen;
i het afgraven,
het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
j het indrijven
van voorwerpen in de bodem;
k het kappen
en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen;
l het
verwijderen van laan- en/of wegbegeleidende boombeplanting;
m het wijzigen
van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het
verdiepen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van
(erf)sloten en/of andere watergangen en het aanbrengen van kunstwerken zoals
dammen en stuwen.
2 Het in artikel
15, lid 6 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden,
welke:
a het normale
beheer en/of het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik
betreffen;
b het rooien
en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die
plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex
Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
c reeds in
uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met
een daarvoor verleende vergunning.
3 Een
aanlegvergunning zoals vermeld in artikel 15, lid 6 sub 1 wordt geweigerd,
indien:
a de plaats waar
de werken en/of de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd niet voldoende
archeologisch is onderzocht;
b de werken
en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische
waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden
en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt,
onevenredig aantast;
c de werken
en/of de werkzaamheden het (agrarisch) grondgebruik welke de bestemming van de
grond beoogt, onevenredig aantast;
d de werken
en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n)
en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het
kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
e de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de
krachtens zodanig plan gestelde eisen;
f voor de
werken en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988,
een gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning
is vereist en deze niet is verleend.
15.7 Wijzigingsbevoegdheid
Het college kan de bestemming 'Agrarisch met waarden'
wijzigen in de bestemming
'Agrarisch
- 5', mits:
a binnen de
bestemming 'Agrarisch - 5' geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
b de totale
oppervlakte van het aaneengesloten bestemmingsvlak, inclusief het bestaande
bestemmingsvlak niet meer dan
c van de
betreffende waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de
waterhuishoudkundige situatie;
d zicht is op
een langdurige vergroting van de productieomvang als gevolg van
schaalvergroting of extensivering/verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de
noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de archeologische waarden;
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
Artikel 16 Bedrijf - 1
16.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Bedrijf - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a gebouwen en
overkappingen ten behoeve van (detailhandels)bedrijven, die zijn vermeld in
bijlage 1, alsmede bedrijven die zijn vermeld in bijlage 2 met de categorieën
1, 2 en 3.1, niet zijnde geluids-zoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen
en/of vuurwerkbedrijven;
b één
bedrijfswoning tenzij anders op de verbeelding is aangegeven;
c één
verkooppunt motorbrandstoffen met lpg ter plaatse van de functieaanduiding
'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg', met detailhandel in accessoires en
benodigdheden voor motorvoertuigen, alsmede de bij een verkooppunt
gebruikelijke verkoop van kranten, snijbloemen, tijdschriften, voedings- en
genotmiddelen en dergelijke;
met daaraan ondergeschikt:
d productiegebonden
detailhandel;
e ondersteunende
horeca;
met de daarbij behorende:
f aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
g bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
h erven,
terreinen en tuinen;
i groenvoorzieningen;
j (ontsluitings)wegen,
paden en straten;
k opslag van
goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf;
l parkeervoorzieningen;
m waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
waarbij
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - monument',
de instandhouding van de bestaande monumentale of karakteristieke hoofdvorm van
de gebouwen wordt nagestreefd.
16.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 16, lid 1 onder a, onder b, onder c en
onder
f vermelde gebouwen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende
regels:
a er mogen
uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen worden gebouwd ten behoeve van de
in artikel 16, lid 1 onder a toegestane bedrijfsactiviteiten;
b de aan- en
uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten
minste
c de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
d de
bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen ten minste
e de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke
(bedrijfsvloer)-oppervlakte |
Maximale
inhoud per woning |
Bedrijfsgebouw
en
overkapping |
5,00 |
10,00 |
zie
bijlage 1 |
- |
Bedrijfswoning |
4,50
|
8,00
|
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijgebouwen,
overkappingen
en een zwembad
bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
Verkooppunt
motorbrandstoffen |
4,50 |
4,50 |
|
- |
f een kelder mag
in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
g de
gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en van de overkappingen mag
niet meer bedragen dan de in bijlage 1 vermelde gezamenlijke
bedrijfsvloeroppervlakte;
h ter plaatse
van de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' of ter plaatse van de
functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 2 bedrijfswoningen', mogen
respectievelijk geen bedrijfswoning of twee bedrijfswoningen worden gebouwd;
i indien de
goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer
bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen
dan de bestaande maatvoering;
j indien twee
bestemmingsvlakken zijn voorzien van de functieaanduiding 'relatie', dan dienen
beide bestemmingsvlakken als één geheel te worden beschouwd.
2 Voor het
bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mogen geen
magazijnstellingen buiten de gebouwen worden geplaatst;
f er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
16.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 16 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een voorgenomen
nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het
gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 16, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
16.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 16, lid 2 sub 1 onder e en
toestaan dat ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf
- monument', de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, van de
bijgebouwen en van de overkappingen bij een bedrijfswoning wordt vergroot tot
niet meer dan 200 m, mits:
a een positief
advies is ontvangen van de provinciale monumenten-commissie en/of van de
plaatselijke monumentencommissie;
b geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 16 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 16, lid 4 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
16.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals
bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder
geval gerekend:
a buitenopslag
van goederen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
b de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
c het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
d het gebruik
van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
e het gebruik
van de bedrijfswoning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één
afzonderlijk huishouden;
f het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, anders dan productie-gebonden detailhandel met een
gebruiksoppervlakte van de gebouwen van niet meer dan 100 m;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwer-ken voor andere bedrijven
dan op grond van artikel 16, lid 1 onder a zijn toegestaan, tenzij toepassing
is gegeven aan artikel 16, lid 6 sub 3;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting;
k het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
l het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen, anders dan krachtens
de bestemming toegelaten verkoop;
m het opdelen van
een reeds bestaand bouwperceel in meerdere bouwpercelen;
n het storten
van afvalstoffen en van puin.
16.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 16 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 16, lid 1
onder a en toestaan dat er bij beëindiging van de huidige bedrijfsactiviteiten,
een caravanstalling wordt gevestigd, mits:
a de aanwezige
woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
b de
bedrijfsvestiging plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen;
c geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 16, lid 1
onder a en toestaan dat er tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard
van de bedrijven en naar de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met
bedrijven vermeld in bijlage 1 of in bijlage 2, mits:
a de aanwezige
woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
b de
bedrijfsvestiging plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen;
c het geen
detailhandelsbedrijven, geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen
en/of vuurwerkbedrijven betreft;
d veel verkeer
of zwaar verkeer aantrekkende bedrijvigheid uitsluitend aan wegen wordt
gevestigd die daarop berekend zijn.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 16, lid 5
onder m en toestaan dat een (bestaand) bedrijfsperceel in meerdere bedrijfspercelen
wordt opgedeeld, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a de bedrijfssituatie;
b de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
c de milieusituatie;
d een samenhangend straat- en
bebouwingsbeeld;
e de verkeersveiligheid;
f de woonsituatie.
5 Op de voorbereiding
van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 16 lid
6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 16, lid 6 sub 5 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
16.7 Wijzigingsbevoegdheid
1 Het college
kan de bestemming 'Bedrijf - 1' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch - 4' of in de bestemming 'Agrarisch - 6', mits:
a de aanvrager
in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
b de
mestwetgeving en de milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
c de
bestemmingswijziging geen significante negatieve gevolgen heeft voor de
waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden
in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
d er een
zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief
biedt als zelfstandig bedrijf;
e van de
waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de
waterhuishoudkundige situatie;
f geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de archeologische waarden en de
cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de woonsituatie.
2 Het college
kan de bestemming 'Bedrijf - 1', behalve ter plaatse van de functieaanduiding
'geen bedrijfswoning', wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1' of in de
bestemming 'Wonen - 3', mits:
a de
bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
b de woonfunctie
ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal
woningen niet mag toenemen;
c geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijk-heden worden beperkt;
d geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
milieusituatie;
- de
woonsituatie.
Artikel 17 Bedrijf - 2
17.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Bedrijf - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a gebouwen en
overkappingen ten behoeve van de openbare nutsvoorzieningen, alsook ten behoeve
van de waterwinning, zowel productie als zuivering, distributie en opslag;
met de daarbij behorende:
b bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
c compensatie-
of infiltratievijvers;
d erven
en terreinen;
e groenvoorzieningen;
f (ontsluitings)wegen,
paden en straten;
g parkeervoorzieningen;
h putten
en waterkelders;
i reinwaterreservoir;
j waterhuishoudkundige
voorzieningen.
17.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van bedrijfsgebouwen en van overkappingen gelden per bestemmingsvlak de
volgende regels:
a er mogen
uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen worden gebouwd ten behoeve van de
in artikel 17, lid 1 onder a toegestane bedrijfsactiviteiten;
b de maatvoering
van de bedrijfsgebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen
die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Adres |
Maximale
goothoogte in meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke
oppervlakte |
Drinkwater- productielocatie |
Stationsweg 132 I |
6,00 |
12,00 |
|
Gemaal
De Wende |
Kleine
Woldweg 38 |
- |
4,00 |
|
Telefooncentrale |
Zuiderzeestraatweg
217 bg |
3,00 |
6,00 |
|
Gasstation |
Collenhovensweg |
- |
4,00 |
|
Rioolgemaal |
Verlengde
Looweg |
- |
4,00 |
|
Rioolgemaal |
Mheneweg
Noord |
- |
4,00 |
|
c de gezamenlijke
oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en van de overkappingen mag niet meer
bedragen, dan in bovenstaande tabel is vermeld.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde geldt:
a de bouwhoogte
op het terrein van de drinkwaterproductielocatie mag niet meer dan
b de bouwhoogte
op de overige terreinen mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
17.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 17 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 17, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
17.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals
bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder
geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
c het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor andere bedrijven
dan op grond van artikel 17, lid 1 onder a zijn toegestaan;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting;
g het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
h het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vlieg-tuigen;
i het storten
van afvalstoffen en puin.
17.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 17 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 17 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 17, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 18 Bedrijventerrein
18.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a een
bedrijventerrein ten behoeve van bedrijven, welke zijn vermeld in bijlage 2 met
de categorieën 1, 2 en 3.1, niet zijnde geluidszonerings-plichtige, risicovolle
inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven, met de daarbij behorende
bedrijfsgebouwen, overkappingen en bedrijfswoningen;
met
daaraan ondergeschikt:
b productiegebonden detailhandel;
met de daarbij behorende:
c aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
d bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
e erven,
terreinen en tuinen;
f groenvoorzieningen;
g (ontsluitings)wegen,
paden en straten;
h opslag van
goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf;
i parkeervoorzieningen;
j waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen.
18.2 Bouwregels
1 Voor het bouwen
van de in artikel 18, lid 1 onder a en onder c vermelde gebouwen en
overkappingen gelden binnen het bestemmingsvlak de volgende regels:
a er mogen
uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen worden gebouwd ten behoeve van de
in artikel 18, lid 1 onder a toegestane bedrijfsactiviteiten;
b de aan- en
uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten
minste
c de afstand van
de gebouwen en van de overkappingen ten opzichte van de as van de weg, mag niet minder dan
d de
bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen ten minste
e de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
oppervlakte per woning |
Maximale
inhoud per
woning |
Bedrijfsgebouw
en overkapping |
6,00 |
10,00 |
- |
- |
Bedrijfswoning |
6,00 |
10,00 |
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
f een kelder mag
in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
g er mogen niet
meer dan 31 bedrijven met bij elk bedrijf één bedrijfswoning worden gebouwd.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het
bedrijfsgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het
bedrijfsgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
18.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 18 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 18, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
18.4 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a buitenopslag
van goederen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
b de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
c het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
d het gebruik
van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
e het gebruik
van de bedrijfswoning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één
afzonderlijk huishouden;
f het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel met een
gebruiksoppervlakte van de gebouwen van niet meer dan 100 m;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwer-ken voor andere bedrijven
dan op grond van artikel 18, lid 1 onder a zijn toegestaan, tenzij toepassing
is gegeven aan artikel 18, lid 5 sub 2;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting;
k het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond,
puin en/of schroot anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de
bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
l het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vlieg-tuigen;
m het opdelen van
een reeds bestaand bouwperceel in meerdere bouwpercelen;
n het storten
van afvalstoffen en van puin.
18.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 18 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 18, lid 1
onder a en toestaan dat er tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard
van de bedrijven en naar de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven
vermeld in bijlage 2, mits:
a de aanwezige
woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
b de
bedrijfsvestiging plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen;
c het geen
detailhandelsbedrijven, geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen
en/of vuurwerkbedrijven betreft.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 18, lid 4
onder m en toestaan dat een (bestaand) bedrijfsperceel in meerdere bedrijfspercelen
wordt opgedeeld, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b het aantal
woningen vermeld in artikel 18, lid 2 sub 1 onder g niet zal toenemen.
4 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 18 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 18, lid 5 sub 4 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 19 Bos
19.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bos en
bebossing niet zijnde productiebos;
b het behoud,
het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, de
geomorfologische waarden, de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden
van het bosgebied, waaronder zandwegen;
c kleinschalige
landschapselementen;
d bosbouw,
houtteelt en/of overige meerjarige teeltvormen, ter plaatse van de
functieaanduiding 'specifieke vorm van bos - opgaande teeltvormen';
met daaraan ondergeschikt:
e beken, poelen,
sloten, en daarmee gelijk te stellen water;
f het educatief
medegebruik en het extensief dagrecreatief medegebruik;
g openbare
nutsvoorzieningen;
h struweel en
riet;
i waterhuishoudkundige
voorzieningen;
met de daarbij behorende:
j bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde.
19.2 Bouwregels
1 In of op deze
gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken geen gebouwen en overkappingen zijnde mag niet meer dan
b er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
19.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 19 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 19, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
19.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals
bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder
geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
c het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
e het gebruik
van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of overige opgaande
meerjarige teeltvormen, tenzij ter plaatse de functieaanduiding 'opgaande
teeltvormen' is opgenomen;
f het gebruik
van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
g het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
h het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
i het opslaan
van mest en/of andere landbouwproducten;
j het storten
van afvalstoffen en van puin.
19.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 19 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 19 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 19, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
19.5 Aanlegvergunning
1 Het is verboden
zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanbrengen
en/of het aanleggen van drainage;
b het aanbrengen
van oppervlakteverhardingen;
c het aanleggen
van aarden wallen;
d het aanleggen
van verharde paden en/of wegen en/of het verbreden van bestaande verharde paden
en/of wegen;
e het aanleggen
van bovengrondse en/of ondergrondse energie- en/of telecommunicatie- en/of
transportkabels en/of transportleidingen;
f het aanleggen
van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief
dagrecreatief medegebruik;
g het aanplanten
van niet-inheemse bomen en/of niet-inheemse houtgewassen en/of andere
niet-inheemse opgaande beplantingen;
h het afgraven,
het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van de gronden;
i het kappen
en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen;
j het wijzigen
van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het verdiepen
en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van (erf)sloten en/of
andere watergangen en/of waterpartijen, zoals beken en plassen en het
aanbrengen van waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals dammen en stuwen.
2 Het in artikel
19, lid 5 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of
werkzaamheden, welke:
a het normale
beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b het rooien
en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die
plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex
Natuurbeschermingswet 1998, het beheer van een landgoed, het bosbeheer of het
landschapsonderhoud;
c reeds in
uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, met
een daarvoor verleende vergunning.
3 Een
aanlegvergunning zoals vermeld in artikel 19 lid 5 sub 1 wordt geweigerd,
indien:
a de plaats waar
de werken en/of de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd niet voldoende
archeologisch is onderzocht;
b de werken
en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische
waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden
en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt
onevenredig aantast;
c de werken
en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n)
en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het
kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
d de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan en/of de
krachtens zodanig plan gestelde eisen;
e indien er geen
herplant plaatsvindt voor de door de werken en/of de werkzaamheden verwijderde
bomen;
f voor de werken
en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een
gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is
vereist en deze niet is verleend.
Artikel 20 Cultuur en ontspanning
20.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a gebouwen en
overkappingen ten behoeve van een museum, waarbij ter plaatse van de
functieaanduiding 'specifieke vorm van cultuur en ontspanning - monument' de
instandhouding van de bestaande monumentale of karakteristieke hoofdvorm van de
gebouwen wordt nagestreefd;
met daaraan ondergeschikt:
b detailhandel;
c ondersteunende
horeca;
met de daarbij behorende:
d bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
e erven,
terreinen en tuinen;
f groenvoorzieningen;
g paden en
wegen;
h parkeervoorzieningen;
i speelvoorzieningen;
j waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen.
20.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 20 lid 1 onder a vermelde gebouwen en overkappingen
gelden de volgende regels:
a per
bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van een
museum worden gebouwd, waarbij beide bestemmingsvlakken als één geheel dienen
te worden beschouwd;
b de
maatvoering van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de
eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke
oppervlakte |
Boerderijmuseum De
Bovenstreek |
5,00 |
10,00 |
|
c indien de
goothoogte, de bouwhoogte en/of de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt dan
in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de
bestaande maatvoering.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het
bedrijfsgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het
bedrijfsgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen niet-perceelgebonden
handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
20.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 20 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 20, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen daarop omtrent de voorgenomen
nadere eis.
20.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals
bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimteliijke ordening, wordt in ieder
geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
c het gebruik
van de gronden en van de voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel,
met een gebruiksoppervlakte van de gebouwen van meer dan
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
e het gebruik
van de gronden en van de bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
f het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
g het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
h het storten
van afvalstoffen en van puin.
20.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 20 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de voorbereiding
van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 20 lid
5, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 20, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 21 Gemengd
21.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bedrijfsgebouwen
en overkappingen, ten behoeve van een hoveniersbedrijf en een tuincentrum in
combinatie met detailhandel in bomen, planten, struiken, tuinwaren,
vijverbenodigdheden en andere tuinbenodigdheden, en naar de aard daarmee gelijk
te stellen zaken, ten behoeve van de inrichting van tuinen;
b een ruimte
voor het houden van crea-workshops;
c één
bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimte voor een
aan-huis-verbonden beroep en voor mantelzorg;
met daaraan ondergeschikt:
d ondersteunende
horeca;
met de daarbij behorende:
e aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
f bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
g erven,
terreinen en tuinen;
h groenvoorzieningen;
i kassen en
andere teeltondersteunende voorzieningen;
j opslag van
goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf;
k paden en
wegen;
l parkeervoorzieningen;
m waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
21.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 21, lid 1 onder a, onder b, onder c en
onder e vermelde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a er mogen
uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van één tuincentrum en één
hoveniersbedrijf worden gebouwd;
b de
bedrijfsgebouwen waaronder overkappingen en de aan- en uitbouwen, de
bijgebouwen en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten minste
c de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg dient ten minste de
bestaande afstand te bedragen;
d de maatvoering van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke
oppervlakte |
Maximale
inhoud |
Bedrijfsgebouw
en
overkapping |
6,00 |
10,00 |
|
- |
Bedrijfswoning |
4,50
|
10,00
|
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijgebouwen,
overkappingen en een zwembad bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
Kassen |
3,50 |
4,50 |
bestaand |
- |
Andere
teeltondersteunende
voorzieningen |
- |
1,50 |
|
- |
e de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en
bijgebouwen met een maximum van
100 m;
f de ruimte ten
behoeve van het houden van crea-workshops mag niet meer bedragen dan 50
m;
g een kelder mag
in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
h indien de
goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer
bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen
dan de bestaande maatvoering.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende
regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
21.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 21 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 21, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
21.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 21, lid 2 sub 1 onder d en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en de overkappingen
met niet meer dan 10% wordt vergroot, mits:
a aangetoond
wordt dat uitbreiding op de bestaande locatie noodzakelijk is;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 21, lid 2 sub 1 onder d en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de andere teeltondersteunende
voorzieningen wordt vergroot tot niet meer dan
1.500
m, mits:
a de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke en de natuurlijke
waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
3 Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 21 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 21, lid 4 sub 3 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
21.5 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a buitenopslag
van goederen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
b de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
c het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
d het gebruik
van gebouwen voor het houden ven crea-workshops met een gebruiksoppervlakte van
meer dan 50 m;
e het gebruik
van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
f het gebruik
van de bedrijfswoning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één
afzonderlijk huishouden;
g het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor andere bedrijven en
voor andere detailhandel, dan op grond van artikel 21, lid 1 onder a is
toegestaan;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor
de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar, voer-
en/of vliegtuigen;
k het gebruik van
de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting;
l het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
m het gebruik van
gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen
ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, indien:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij
één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of de bedrijfs-vloeroppervlakte meer dan
100 m bedraagt;
- er
detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- er geen parkeren op eigen erf plaatsvindt;
n het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
o het storten
van afvalstoffen en van puin.
21.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 21 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 21, lid 1
onder
a en toestaan dat er een bedrijf wordt gevestigd die naar de aard van het
bedrijf en naar de invloed op de omgeving gelijk te stellen is met een hoveniersbedrijf,
mits:
a de aanwezige
woonfunctie bij het bedrijf wordt gehandhaafd;
b de
bedrijfsvestiging plaatsvindt binnen de bestaande oppervlakte aan gebouwen;
c het geen
detailhandelsbedrijven, geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen
en/of vuurwerkbedrijven betreft.
3 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 21 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 21, lid 6 sub 3 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
21.7 Wijzigingsbevoegdheid
Het
college kan de bestemming 'Gemengd' wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1',
mits:
a de
tuincentrum-activiteiten ter plaatse zijn beëindigd;
b de woonfunctie
ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal
woningen niet mag toenemen;
c geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelings-mogelijkheden worden beperkt;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de
woonsituatie.
Artikel 22 Horeca
22.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bedrijfsgebouwen
en overkappingen, ten behoeve van horecabedrijven, overeenkomstig categorie A
en B zoals vermeld in bijlage 3;
b bedrijfswoning,
al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep;
met daaraan ondergeschikt:
c detailhandel;
met de daarbij behorende:
d aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
e bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
f erven,
terreinen en tuinen;
g groenvoorzieningen;
h paden en
wegen;
i parkeervoorzieningen;
j waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen.
waarbij
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van horeca - monument',
de instandhouding van de bestaande monumentale of karakteristieke hoofdvorm van
de gebouwen wordt nagestreefd.
22.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 22, lid 1 onder a, onder b en onder d vermelde
gebouwen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a er mogen
uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van één horecabedrijf
worden gebouwd;
b het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan één per horecabedrijf bedragen, behalve ter
plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' of ter plaatse
van de functieaanduiding 'specifieke vorm van
horeca - 2 bedrijfswoningen', waar respectievelijk geen bedrijfswoning of twee
bedrijfswoningen mogen worden gebouwd;
c de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
d de
bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen
en overkappingen bij de bedrijfswoning dienen ten minste
e de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en
bijgebouwen met een maximum van
100 m;
f de
gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en van de overkappingen mag
niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is vermeld:
|
Adres |
Categorie
(zie bijlage 3) |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte |
1 |
Hanesteenseweg
50 |
B |
|
2 |
IJsselvliedtlaan
1 |
B |
|
3 |
Stationsweg
110 |
B |
|
4 |
Groote
Woldweg 79 |
A |
|
g de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Adres |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke
oppervlakte |
Maximale
inhoud per woning |
Bedrijfsgebouw
en
overkapping Hanesteenseweg
50 |
5,00 |
12,00 |
zie
artikel 22, lid 2 sub 1 onder
f |
- |
Bedrijfsgebouw
en overkapping IJsselvliedtlaan
1 |
9,00 |
12,00 |
zie
artikel 22, lid 2 sub 1 onder
f |
- |
Bedrijfsgebouw
en
overkapping Stationsweg
110 |
7,00 |
12,00 |
zie
artikel 22, lid 2 sub 1 onder
f |
- |
Bedrijfsgebouw
en
overkapping Groote
Woldweg 79 |
3,00 |
6,00 |
zie
artikel 22, lid 2 sub 1 onder
f |
- |
Bedrijfswoning |
4,50
|
8,00
|
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijgebouwen,
overkap- pingen
en een zwembad bij
de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
h een kelder mag
in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
i indien de
goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer
bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen
dan de bestaande maatvoering;
j indien twee
bestemmingsvlakken zijn voorzien van de functieaanduiding 'relatie', dan dienen
beide bestemmingsvlakken als één geheel te worden beschouwd.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
22.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de cultuurhistorische
waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden waarbij de werken en/of de
werkzaamheden geen significante negatieve gevolgen hebben voor deze waarde(n)
en de kwalificerende soorten van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Veluwe' in
het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
g de
milieusituatie;
h een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
i de sociale
veiligheid;
j de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 22 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 22, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
22.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 22, lid 2 sub 1 onder f en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en van de
overkappingen die in de tabel staan vermeld onder 2, 3 en 4 met niet meer dan
10% wordt vergroot, mits:
a aangetoond
wordt dat uitbreiding op de bestaande locatie noodzakelijk is;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 22 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 22, lid 4 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
22.5 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimteliijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a buitenopslag
van goederen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
b de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
c het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
d het gebruik
van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
e het gebruik
van de bedrijfswoning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één
afzonderlijk huishouden;
f het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor andere bedrijven
dan op grond van artikel 22, lid 1 onder a is toegestaan;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting;
j het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot anders dan
krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en
werkzaamheden;
k het gebruik
van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en
bijgebouwen, ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep,
indien:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij
één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of de bedrijfsvloeroppervlakte meer dan
100 m bedraagt;
- er
detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- het parkeren niet op eigen erf
plaatsvindt;
l het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vlieg-tuigen;
m het opdelen van
een reeds bestaand bouwperceel in meerdere bouwpercelen;
n het storten
van afvalstoffen en van puin.
22.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 22 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 22 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 22, lid 6 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 23 Maatschappelijk - 1
23.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Maatschappelijk - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a gebouwen en
overkappingen ten behoeve van:
1 een
kerkgebouw, ter plaatse van de functieaanduiding 'religie';
2 een
schoolgebouw, ter plaatse van de functieaanduiding 'onderwijs';
3 verenigingsgebouwen,
ter plaatse van de functieaanduiding 'verenigingsleven';
met daaraan ondergeschikt:
b één
bedrijfswoning ter plaatse van de functieaanduiding 'bedrijfswoning' al dan
niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep;
c ondersteunende
horeca;
met de daarbij behorende:
d aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
e bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
f erven,
terreinen en tuinen;
g groenvoorzieningen;
h paden en
wegen;
i parkeervoorzieningen;
j speelvoorzieningen;
k waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen;
waarbij
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk -
monument', de instandhouding van de bestaande monumentale of karakteristieke
hoofdvorm van gebouwen wordt nagestreefd.
23.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 23, lid 1 onder a vermelde gebouwen en overkappingen
gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a er mogen uitsluitend
gebouwen en overkappingen ten behoeve van één kerkgebouw of één schoolgebouw of
één verenigingsgebouw worden gebouwd;
b de
bedrijfswoning mag uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de
functieaanduiding 'bedrijfswoning';
c de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg dient ten minste de
bestaande afstand te bedragen;
d de aan- en
uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij de bedrijfswoning dienen ten
minste
e de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en
bijgebouwen met een maximum van
100 m;
f de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en van de overkappingen mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is vermeld:
Functie
bebouwing |
Naam |
Adres |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte |
Kerk |
Geloofsgemeenschap
Luctor
et Emergo |
Mheneweg
Noord 1 |
|
Kerk |
Vrije
Evangelische Gemeente |
Zuiderzeestraatweg
226 |
|
Kerk |
Nederlands
Hervormde Kerk Maranathakapel |
Verlengde
Looweg 25 |
|
School |
Chr.
Nat. School 't Loo |
Bovenheigraaf
59 |
|
Verenigingsgebouw |
Postduivenvereniging
De
Snelheid |
Stuivezandsweg
naast 8 |
|
Verenigingsgebouw |
Postduivenvereniging |
Voskuilersteeg
25 |
|
Verenigingsgebouw |
Postduivenvereniging De
Pelikaan |
Mheneweg
Noord 10 |
|
Verenigingsgebouw |
Evangelische
jeugdclub |
Mulligenweg
7 |
|
Verenigingsgebouw |
IJsclub Excelsior |
Voskuilerdijk 25 III |
|
Verenigingsgebouw |
Motorclub
Tuf Tuf |
Voskuilerdijk
25 V |
|
Verenigingsgebouw |
Politiehondenvereniging
De Verdedigers |
Voskuilerdijk
25 IV |
|
Verenigingsgebouw |
IJsclub
De Flesse |
Hulweg
(naast 1) |
|
Verenigingsgebouw |
Imkersvereniging
Wezep- Hattem |
Voskuilerdijk
25 I |
|
Verenigingsgebouw |
Hengelsportvereniging |
Voskuilerdijk
25 II |
|
g de
maatvoering van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de
eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte
in
meters |
Maximale
gezamenlijke
oppervlakte |
Maximale
inhoud |
Kerk |
5,00 |
12,00 |
zie
artikel 23, lid 2 sub 1 onder
f |
- |
School |
5,00 |
8,00 |
zie
artikel 23, lid 2 sub 1 onder
f |
- |
Verenigingsgebouw |
4,00 |
6,50 |
zie
artikel 23, lid 2 sub 1 onder
f |
- |
Bedrijfswoning |
3,50 |
8,00 |
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijgebouwen,
overkappingen en een zwembad bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
h een kelder mag
in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
i indien de
goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer
bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen
dan de bestaande maatvoering;
j indien twee
bestemmingsvlakken zijn voorzien van de functieaanduiding 'relatie', dan dienen
beide bestemmingsvlakken als één geheel te worden beschouwd.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
23.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de cultuurhistorische
waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 23 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de bekendmaking
houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 23, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
23.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals
bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder
geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
c het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
d het gebruik
van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van de voorziening;
e het gebruik
van de bedrijfswoning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één
afzonderlijk huishouden;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
h het gebruik
van de gronden en van de bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
i het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
j het gebruik
van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en
bijgebouwen ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep,
indien:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij
één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of een bedrijfsvloeroppervlakte van meer
dan 100 m;
- er
detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- het parkeren niet op eigen erf
plaatsvindt;
k het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
l het storten
van afvalstoffen en van puin.
23.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 23 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 23 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 23, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 24 Maatschappelijk - 2
24.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Maatschappelijk - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a begraafplaats;
b bos niet
zijnde productiebos;
c gebouwen en
overkappingen;
d groenvoorzieningen;
e verhardingen;
met
de daarbij behorende:
f bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
g terreinen;
h urnenmuur.
24.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van gebouwen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende
regels:
a de
gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en van de overkappingen mag niet meer
dan 100 m bedragen;
b de bouwhoogte
van de gebouwen en van de overkappingen mag niet meer dan
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan
2,00 meter bedragen;
c de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
d er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
24.3 Nadere eisen
Het
college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de
plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de verkeersveiligheid.
2 Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 24 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 24, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
24.4 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
c het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
f het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
g het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
h het storten
van afvalstoffen en van puin.
24.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 24 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 24 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 24, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 25 Maatschappelijk - 3
25.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Maatschappelijk - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a defensie, waaronder een:
1 artillerieschietkamp;
2 helikopterterrein;
3 kazernecomplex;
4 oefenterrein;
met
de daarbij behorende:
b bos en
bebossing;
c gebouwen en
overkappingen;
d bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
e groenvoorzieningen;
f lanen, paden
en wegen;
g parkeervoorzieningen;
h terreinen;
i waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
25.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de gebouwen en van de overkappingen gelden de volgende regels:
a er mogen
uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van defensie worden gebouwd,
waarbij de gebouwen en overkappingen ten behoeve van het kazernecomplex alleen
binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
b de maatvoering van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
bouwhoogte
|
Maximale
gezamenlijke oppervlakte
|
Kazernecomplex |
|
15%
ten opzichte van het bouwvlak |
Artillerieschietkamp,
helikopterterrein en oefenterrein |
|
|
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van de bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van antennemasten inclusief de hierop of hieraan bevestigde antennes, mag niet
meer dan
25.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de archeologische
waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e de
landschappelijke waarden,
f de
natuurlijke waarden;
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 25 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 25, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
25.4 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10,
van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
b het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
c het storten
van afvalstoffen en van puin.
25.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 25 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 25 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 25, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 26 Natuur - 1
26.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Natuur - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a natuur;
b bos en
bebossing;
c de bescherming
van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Veluwe', door het voorkomen van een
significant negatieve aantasting van de natuurlijke waarden van het gebied;
d de
instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor
instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het (ontwerp)besluit en/of het
aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Veluwe';
e het behoud,
het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, de
geomorfologische waarden, de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden
van het natuurgebied, waaronder zandwegen;
f waterhuishoudkundige
doeleinden, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met daaraan ondergeschikt:
g agrarisch
natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
h het educatief
medegebruik en het extensief dagrecreatief medegebruik;
i het extensief
agrarisch medegebruik;
j ontgassingsinstallatie
ten behoeve van de drinkwaterproductielocatie, ter plaatse van de
functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - ontgassingsinstallatie';
k openbare
nutsvoorzieningen;
l paden
en zandwegen;
met de daarbij behorende:
m bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
n veldschuur,
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - veldschuur'.
26.2 Bouwregels
1 In of op deze
gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de in artikel
26, lid 1 onder n vermelde gebouwen, waarvan de maatvoering dient te voldoen
aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
oppervlakte |
bestaand |
bestaand |
bestaand |
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van een ontgassingsinstallatie ten behoeve van de drinkwaterproductielocatie
mag niet meer bedragen dan
c er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
d er mogen geen
overkappingen worden gebouwd.
26.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 26 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 26, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
26.4 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
c het gebruik van
de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
f het gebruik
van de gronden ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein;
g het gebruik
van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
h het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
i het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
j het opslaan
van mest en/of andere landbouwproducten;
k het storten
van afvalstoffen en van puin.
26.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 26 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 26, lid 4
onder e en onder f en toestaan dat ter plaatse van de functieaanduiding
'kleinschalig kampeerterrein' de gronden worden gebruikt ten behoeve van een
kleinschalig kampeerterrein, mits:
a de oppervlakte
van het kleinschalig kampeerterrein niet meer dan
5.000 m zal bedragen;
b het
kleinschalig kampeerterrein geen significante negatieve gevolgen heeft voor de
waarde(n) en de kwalificerende soorten van het aangewezen Natura 2000-gebied
'Veluwe' in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
c het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk zal worden ingepast, waarbij een inrichtingsplan dient te worden overlegd;
d het parkeren
op eigen terrein zal geschieden;
e niet meer dan
25 standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden aangelegd met per
standplaats niet meer dan twee bijzettenten.
3 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 26 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 26, lid 5 sub 3 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
26.6 Aanlegvergunning
1 Het is
verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanbrengen
en/of het aanleggen van drainage;
b het aanbrengen
van oppervlakteverhardingen;
c het aanleggen
van aarden wallen;
d het aanleggen
van verharde paden en/of wegen en/of het verbreden van verharde paden en/of
wegen;
e het aanleggen
van bovengrondse en/of ondergrondse energie- en/of telecommunicatie- en/of
transportkabels en/of transportleidingen;
f het aanleggen
van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief
dagrecreatief medegebruik;
g het aanplanten
van bomen en/of houtgewassen en/of andere opgaande beplantingen;
h het afgraven,
het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
i het baggeren,
het graven en/of het verbreden van beken, plassen, sloten en/of andere
watergangen en/of waterpartijen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen
en stuwen;
j het kappen
en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen;
k het scheuren
van grasland;
l het
verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en
oevervegetaties.
2 Het in artikel
26, lid 6 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of
werkzaamheden, welke:
a het normale
beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b het rooien
en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die
plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex
Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
c reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit
bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning.
3 Een
aanlegvergunning als vermeld in artikel 26 lid 6 sub 1 wordt geweigerd, indien:
a de werken
en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische
waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden
en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt,
onevenredig aantast;
b de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan of de krachtens
zodanig plan gestelde eisen;
c de werken
en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n)
en de kwalificerende soorten van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Veluwe' in
het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
d de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de
krachtens zodanig plan gestelde eisen;
e voor de werken
en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een
gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is
vereist en deze niet is verleend.
Artikel 27 Natuur - 2
27.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Natuur - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a natuur;
b beken, poelen,
sloten en daarmee gelijk te stellen water;
c de bescherming
van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Veluwerandmeren', door het voorkomen van
een significant negatieve aantasting van de natuurlijke waarden van het gebied;
d de
instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor
instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het (ontwerp)besluit en/of het
aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Veluwerandmeren';
e het behoud,
het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, de
geomorfologische waarden, de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden
van het natuurgebied;
f waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
g water;
met daaraan ondergeschikt:
h agrarisch
natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
i het educatief
medegebruik en het extensief dagrecreatief medegebruik;
j het extensief
agrarisch medegebruik;
k openbare
nutsvoorzieningen;
l paden
en wegen;
met de daarbij behorende:
m bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
n veldschuur,
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - veldschuur'.
27.2 Bouwregels
1 In of op deze
gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de in artikel
27, lid 1 onder n vermelde gebouwen, waarvan de maatvoering dient te voldoen
aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
oppervlakte |
bestaand |
bestaand |
bestaand |
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
c er mogen geen
overkappingen worden gebouwd.
27.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 27 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 27, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
27.4 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van de gronden als ligplaats en/of aanlegplaats voor vaartuigen en/of
woonschepen, woonarken of casco's (caissons), die tot woonschip of woonark
kunnen worden omgebouwd;
c het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
g het gebruik
van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
h het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan
krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
i het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
j het opslaan
van mest en/of andere landbouwproducten;
k het storten
van afvalstoffen en van puin.
27.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 27, lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 27 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 27, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
27.6 Aanlegvergunning
1 Het is
verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanbrengen
en/of het aanleggen van drainage;
b het aanbrengen
van oppervlakteverhardingen;
c het aanleggen
van aarden wallen;
d het aanleggen
van verharde paden en/of wegen en/of het verbreden van verharde paden en/of
wegen;
e het aanleggen
van bovengrondse en/of ondergrondse energie- en/of telecommunicatie- en/of
transportkabels en/of transportleidingen;
f het aanleggen
van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief
dagrecreatief medegebruik;
g het aanplanten
van bomen en/of houtgewassen en/of andere opgaande beplantingen;
h het afgraven,
het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
i het baggeren,
het graven en/of het verbreden van beken, plassen, sloten en/of andere
watergangen en/of waterpartijen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen
en stuwen;
j het kappen
en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen;
k het scheuren
van grasland;
l het
verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en
oevervegetaties.
2 Het in artikel
27, lid 6 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of
werkzaamheden, welke:
a het normale
beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b het rooien
en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die
plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex
Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
c reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit
bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning.
3 Een
aanlegvergunning als vermeld in artikel 27 lid 6 sub 1 wordt geweigerd, indien:
a de werken
en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische
waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden
en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt,
onevenredig aantast;
b de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan of de krachtens
zodanig plan gestelde eisen;
c de werken
en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n)
en de kwalificerende soorten van het aangewezen Natura 2000-gebied
'Veluwerandmeren' in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
d de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de
krachtens zodanig plan gestelde eisen;
e voor de werken
en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een
gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is
vereist en deze niet is verleend.
Artikel 28 Natuur - 3
28.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Natuur - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a natuur;
b beken, poelen,
sloten en daarmee gelijk te stellen water;
c de bescherming
van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS-natuur), door het voorkomen van een
significant negatieve aantasting van de natuurlijke waarden van het gebied;
d het behoud,
het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, de
geomorfologische waarden, de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden
van het natuurgebied;
e waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met daaraan ondergeschikt:
f agrarisch
natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
g het educatief
medegebruik en het extensief dagrecreatief medegebruik;
h het extensief
agrarisch medegebruik;
i openbare
nutsvoorzieningen;
j paden
en wegen;
met de daarbij behorende:
k bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
l eendenkooi
met de daarbij behorende kooihuisjes, ter plaatse van de functieaanduiding 'eendenkooi';
m observatiehut,
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur -
observatiehut';
n veldschuur,
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - veldschuur'.
28.2 Bouwregels
1 Op of in deze
gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de in artikel
28, lid 1 onder l, onder m en onder n vermelde gebouwen, waarvan de maatvoering
dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie bebouwing |
Maximale
goothoogte
|
Maximale
bouwhoogte
|
Maximale
oppervlakte |
Kooihuisje |
|
|
|
Observatiehut |
|
|
|
Veldschuur |
bestaand |
bestaand |
bestaand |
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
c er mogen geen
overkappingen worden gebouwd.
28.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 28 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het
gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 28, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
28.4 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
c het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
f het gebruik
van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
g het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
h het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
i het opslaan
van mest en/of andere landbouwproducten;
j het storten
van afvalstoffen en van puin.
28.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 28 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 28 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 28, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
28.6 Aanlegvergunning
1 Het is
verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanbrengen
en/of het aanleggen van drainage;
b het aanbrengen
van oppervlakteverhardingen;
c het aanleggen
van aarden wallen;
d het aanleggen
van verharde paden en/of wegen en/of het verbreden van verharde paden en/of
wegen;
e het aanleggen
van bovengrondse en/of ondergrondse energie- en/of telecommunicatie- en/of
transportkabels en/of transportleidingen;
f het aanleggen
van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief
dagrecreatief medegebruik;
g het aanplanten
van bomen en/of houtgewassen en/of andere opgaande beplantingen;
h het afgraven,
het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
i het baggeren,
het graven en/of het verbreden van beken, plassen, sloten en/of andere
watergangen en/of waterpartijen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen
en stuwen;
j het kappen
en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen;
k het scheuren
van grasland;
l het
verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en
oevervegetaties.
2 Het in artikel
28, lid 6 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of
werkzaamheden, welke:
a het normale
beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b het rooien
en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die
plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex
Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
c reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit
bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning.
3 Een
aanlegvergunning als vermeld in artikel 28 lid 6 sub 1 wordt geweigerd, indien:
a de werken
en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische
waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden
en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt,
onevenredig aantast;
b de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan of de krachtens
zodanig plan gestelde eisen;
c de werken
en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n)
in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS-natuur);
d de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de
krachtens zodanig plan gestelde eisen;
e voor de werken
en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een
gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is
vereist en deze niet is verleend.
Artikel 29 Recreatie - 1
29.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Recreatie - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a verblijfsrecreatie;
b recreatieverblijven
en de daarbij behorende bijgebouwen en overkappingen;
c gebouwen en
overkappingen, voor zover ten dienste van de verblijfsrecreatie, ten behoeve
van:
1 één
bedrijfswoning met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen;
2 gemeenschappelijke
ruimten, waaronder administratieruimte, receptie en dergelijke;
3 ondergeschikte
detailhandel en ondergeschikte dienstverlening;
4 sanitaire
voorzieningen;
d horecavoorzieningen
in de vorm van een restaurant;
e sport- en
recreatieve voorzieningen, waaronder een zwembad;
f één
trekkershut;
met
de daarbij behorende:
g bebossing;
h bijgebouwen
ten behoeve van bergruimte bij de recreatieverblijven;
i bouwwerken, geen gebouwen en
overkappingen zijnde;
j dagrecreatieve
voorzieningen;
k groenvoorzieningen;
l nutsvoorzieningen;
m paden en wegen;
n parkeervoorzieningen;
o tuinen, erven
en terreinen;
p water;
q waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
29.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 29, lid 1 onder b, onder c,
onder d, onder e, onder f en onder h vermelde gebouwen en overkappingen gelden
per bestemmingsvlak de volgende regels:
a de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
b de afstand van
de gebouwen en van de overkappingen tot de bestemmingsgrens mag niet minder dan
c het maximum
aantal recreatieverblijven en trekkershutten mag niet meer bedragen dan in de
onderstaande tabel is vermeld:
Adres
recreatieterrein |
Maximum
aantal recreatieverblijven
|
Maximum
aantal trekkershutten |
Looweg
47 |
365 |
1 |
d de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte
in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
(gezamenlijke) oppervlakte
|
Maximale
inhoud
|
Bedrijfswoning |
3,50
|
8,00
|
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijgebouwen
en overkappingen
bij een bedrijfswoning
|
3,50 |
6,00 |
|
- |
Recreatieverblijf |
3,50 |
8,00 |
|
- |
Vrijstaande
bijgebouwen en/of overkappingen bij een recreatieverblijf |
- |
3,00 |
|
- |
Trekkershut |
- |
3,50 |
|
- |
Overige
gebouwen |
3,50 |
6,00 |
bestaand |
- |
e de
recreatieverblijven dienen vrijstaand te worden gebouwd;
f er mogen geen
aanbouwen en/of dakkapellen en/of uitbouwen, waaronder erkers en/of serres op
of aan een recreatieverblijf worden gebouwd;
g er mogen geen
kelders worden gebouwd;
h het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen;
i het aantal
vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen mag per recreatieverblijf niet meer
dan één bedragen.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en van de recreatieverblijven, en achter het verlengde daarvan,
mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
29.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de cultuurhistorische
waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 29 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 29, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
29.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 29, lid 2 sub 1
onder d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de overige gebouwen met
niet meer dan 10% wordt vergroot, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden.
2 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 29, lid 2 sub 1
onder e en toestaan dat recreatieverblijven aaneengeschakeld worden gebouwd,
mits:
a het aantal
aaneengeschakelde recreatieverblijven niet meer dan zes zal bedragen;
b geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden.
3 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 29 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 29, lid 4 sub 3 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
29.5 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
c het gebruik
van de gronden als standplaats voor mobiele kampeermiddelen;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor
horecavoorzieningen, tenzij de gebruiksoppervlakte van deze voorzieningen niet
meer bedraagt dan 300 m;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
f het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan
krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
g het gebruik
van recreatieverblijven, van een trekkershut en naar de aard daarmee gelijk te
stellen gebouwen en/of onderkomens, uitgezonderd bedrijfswoningen, voor
permanente bewoning;
h het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
i het
niet-bedrijfsmatig exploiteren van het recreatieterrein;
j het opdelen
van het recreatieterrein in meerdere recreatieterreinen;
k het storten
van afvalstoffen en van puin.
29.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 29 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 29 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 29, lid 6 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
29.7 Aanlegvergunning
1 Het is
verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanbrengen
van oppervlakteverhardingen, niet zijnde de terreinontsluiting, met een
oppervlakte van meer dan 100 m;
b het aanleggen
van aarden wallen;
c het afgraven,
het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
d het kappen
en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of houtgewassen.
2 Het in artikel
29, lid 7 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en
werkzaamheden, welke:
a het normale
beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b het rooien
en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die
plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex
Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
c reeds in
uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met
een daarvoor verleende vergunning.
3 Een
aanlegvergunning zoals vermeld in artikel 29, lid 7 sub 1 wordt geweigerd,
indien:
a de plaats waar
de werken en/of de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd niet voldoende
archeologisch is onderzocht;
b de werken
en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische
waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden
en/of de natuurlijke waarden, welke de bestemming van de grond beoogt
onevenredig aantast;
c de werken
en/of de werkzaamheden het recreatieve grondgebruik welke de bestemming van de
grond beoogt, onevenredig aantast;
d de werken
en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n)
en de kwalificerende soorten van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Veluwe' in
het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ;
e de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de
krachtens zodanig plan gestelde eisen;
f voor de werken
en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een
provinciale of gemeentelijke monumentenvergunning is vereist en deze niet is
verleend.
Artikel 30 Recreatie - 2
30.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Recreatie - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a verblijfsrecreatie;
b recreatieverblijven
en de daarbij behorende bijgebouwen en overkappingen;
c gebouwen en
overkappingen, voor zover ten dienste van de verblijfsrecreatie, ten behoeve
van:
1 één
bedrijfswoning met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen;
2 gemeenschappelijke
ruimten, waaronder administratieruimte, receptie en dergelijke;
3 ondergeschikte
detailhandel en ondergeschikte dienstverlening;
4 ondersteunende
horeca;
5 sanitaire
voorzieningen;
6 sport- en
recreatieve voorzieningen;
d één trekkershut;
e stacaravans;
met
de daarbij behorende:
f bebossing;
g bijgebouwen ten behoeve van bergruimte bij
recreatieverblijven;
h bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen
zijnde;
i dagrecreatieve
voorzieningen;
j groenvoorzieningen;
k nutsvoorzieningen;
l paden en
wegen;
m parkeervoorzieningen;
n tuinen, erven
en terreinen;
o waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
30.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 30, lid 1 onder b, onder c, onder d, onder e en onder
g vermelde gebouwen en overkappingen gelden per bestemmings-vlak de volgende
regels:
a de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
b de afstand van
de gebouwen en van de overkappingen tot de bestemmingsgrens mag niet minder dan
c het maximum
aantal recreatieverblijven en/of stacaravans en trekkershutten mag niet meer
bedragen, dan in de onderstaande tabel is vermeld:
Adres
recreatieterrein |
Maximum
aantal recreatieverblijven en/of stacaravans
|
Maximum aantal
trekkershutten |
Vogelzangveldweg
23 |
128 |
1 |
d de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte
in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
(gezamenlijke) oppervlakte
|
Maximale
inhoud
|
Bedrijfswoning |
3,50
|
8,00
|
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijgebouwen
en overkappingen
bij een bedrijfswoning
|
3,50 |
6,00 |
|
- |
Recreatieverblijf
en/of stacaravan |
3,00 |
4,00 |
|
- |
Vrijstaande
bijgebouwen en/of overkappingen bij een recreatieverblijf en/of bij een
stacaravan |
- |
3,00 |
|
- |
Trekkershut |
- |
3,50 |
|
- |
Overige
gebouwen |
3,50 |
6,00 |
bestaand |
- |
e de
recreatieverblijven dienen vrijstaand en in één bouwlaag te worden gebouwd;
f er mogen geen
aanbouwen en/of dakkapellen en/of uitbouwen, waaronder erkers en/of serres op
of aan een recreatieverblijf worden gebouwd;
g er mogen geen
kelders worden gebouwd;
h het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen;
i het aantal
vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen mag per recreatieverblijf niet meer
dan één bedragen.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de bedrijfswoning
en van de recreatieverblijven, en achter het verlengde daarvan, mag niet meer
dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
30.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 30 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 30, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
30.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 30, lid 2 sub 1
onder d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de overige gebouwen met
niet meer dan 10% wordt vergroot, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 30, lid 2 sub 1 onder e en
toestaan dat recreatieverblijven aaneengeschakeld worden gebouwd, mits:
a het aantal
aaneengeschakelde recreatieverblijven niet meer dan zes zal bedragen;
b geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden.
3 Op
de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op
grond van artikel 30 lid 4, is de
volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 30, lid 4 sub 3 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
30.5 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
c het gebruik
van de gronden als standplaats voor mobiele kampeermiddelen;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor detailhandel,
tenzij de gebruiksoppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan 50 m;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor
horecavoorzieningen, tenzij de gebruiksoppervlakte van deze voorzieningen niet
meer bedraagt dan 200 m;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
g het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan
krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
h het gebruik van
recreatieverblijven en/of stacaravans, van een trekkershut en naar de aard
daarmee gelijk te stellen gebouwen en/of onderkomens, uitgezonderd
bedrijfswoningen, voor permanente bewoning;
i het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
j het
niet-bedrijfsmatig exploiteren van het recreatieterrein;
k het opdelen
van het recreatieterrein in meerdere recreatieterreinen;
l het storten
van afvalstoffen en van puin.
30.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 30 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 30 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 30, lid 6 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
30.7 Aanlegvergunning
1 Het is
verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanbrengen
van oppervlakteverhardingen, niet zijnde de terreinontsluiting, met een
oppervlakte van meer dan 100 m;
b het aanleggen
van aarden wallen;
c het afgraven,
het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
d het kappen
en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of houtgewassen.
2 Het in artikel
30, lid 7 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en
werkzaamheden, welke:
a het normale
beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b het rooien
en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die
plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex
Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
c reeds in
uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, met
een daarvoor verleende vergunning.
3 Een
aanlegvergunning zoals vermeld in artikel 30, lid 7 sub 1 wordt geweigerd,
indien:
a de plaats waar
de werken en/of de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd niet voldoende
archeologisch is onderzocht;
b de werken
en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische
waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden
en/of de natuurlijke waarden, welke de bestemming van de grond beoogt onevenredig
aantast;
c de werken
en/of de werkzaamheden het recreatieve grondgebruik welke de bestemming van de
grond beoogt, onevenredig aantast;
d de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan en/of de
krachtens zodanig plan gestelde eisen;
e de werken
en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n)
en de kwalificerende soorten van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Veluwe' in
het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
f voor de werken
en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een
provinciale of gemeentelijke monumentenvergunning is vereist en deze niet is
verleend.
Artikel 31 Recreatie - 3
31.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Recreatie - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a verblijfsrecreatie;
b recreatieverblijven
en de daarbij behorende bijgebouwen en overkappingen;
c gebouwen en
overkappingen, voor zover ten dienste van de verblijfsrecreatie, ten behoeve
van:
1 één
bedrijfswoning met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen;
2 gemeenschappelijke
ruimten, waaronder administratieruimte, receptie en dergelijke;
3 horecavoorzieningen
in de vorm van een kantine en/of van een restaurant;
4 ondergeschikte detailhandel en ondergeschikte
dienstverlening;
5 sanitaire voorzieningen;
6 sport- en recreatieve voorzieningen;
d één trekkershut;
e stacaravans;
f standplaatsen
voor mobiele kampeermiddelen;
met
de daarbij behorende:
g bebossing;
h bijgebouwen
ten behoeve van bergruimte bij recreatieverblijven;
i bouwwerken, geen gebouwen en
overkappingen zijnde;
j dagrecreatieve
voorzieningen;
k groenvoorzieningen;
l nutsvoorzieningen;
m paden en wegen;
n parkeervoorzieningen;
o tuinen, erven
en terreinen;
p waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
31.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 31, lid 1 onder b, onder c, onder d, onder e en onder
h vermelde gebouwen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a de afstand van
de gebouwen en van de overkappingen tot de bestemmingsgrens mag niet minder dan
b de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
c het maximum aantal recreatieverblijven, stacaravans en trekkershutten mag niet meer bedragen dan in de onderstaande tabel is vermeld:
Adres recreatie-terrein |
Maximum
aantal recreatie-verblijven |
Maximum aantal stacaravans |
Maximum aantal trekkershutten |
Veenweg
91 |
5 |
26 |
1 |
d de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
(gezamenlijke) oppervlakte
|
Maximale
inhoud
|
Bedrijfswoning |
3,50
|
8,00
|
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijgebouwen
en overkappingen
bij een bedrijfswoning
|
3,50 |
6,00 |
|
- |
Recreatieverblijf
en/of stacaravan |
3,00 |
4,00 |
|
- |
Vrijstaande
bijgebouwen en/of overkappingen bij een recreatieverblijf en/of bij een
stacaravan |
- |
3,00 |
|
- |
Trekkershut |
- |
3,50 |
|
- |
Overige
gebouwen |
3,50 |
6,00 |
bestaand |
- |
e de
recreatieverblijven dienen vrijstaand en in één bouwlaag te worden gebouwd;
f er mogen geen
aanbouwen en/of dakkapellen en/of uitbouwen, waaronder erkers en/of serres op
of aan een recreatieverblijf worden gebouwd;
g er mogen geen
kelders worden gebouwd;
h het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen;
i het aantal
vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen mag per recreatieverblijf niet meer
dan één bedragen.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en van de recreatieverblijven, en achter het verlengde daarvan,
mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de bedrijfswoning
en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
31.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de geomorfologische
waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 31 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 31, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
31.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 31, lid 2 sub 1
onder d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de overige gebouwen met
niet meer dan 10% wordt vergroot, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden.
2 Op
de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op
grond van artikel 31 lid 4, is de
volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 31, lid 4 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
31.5 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
c het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, tenzij de gebruiksoppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt
dan 50 m;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
horecavoorzieningen, tenzij de gebruiksoppervlakte van deze voorzieningen niet
meer bedraagt dan 100 m;
f het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
g het gebruik
van mobiele kampeermiddelen, van recreatieverblijven, van mobiele
kampeermiddelen, van stacaravans, van een trekkershut en naar de aard daarmee
gelijk te stellen gebouwen en/of onderkomens, uitgezonderd bedrijfswoningen,
voor permanente bewoning;
h het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
i het
niet-bedrijfsmatig exploiteren van het recreatieterrein;
j het opdelen
van het recreatieterrein in meerdere recreatieterreinen;
k het storten
van afvalstoffen en van puin.
31.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 31 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van artikel 31, lid 5 onder e en een gebruiksoppervlakte
van niet meer dan 300 m ten behoeve van horecavoorzieningen toestaan.
3 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 31 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 31, lid 6 sub 3 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
31.7 Aanlegvergunning
1 Het is
verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanbrengen
van oppervlakteverhardingen, niet zijnde de terreinontsluiting, met een
oppervlakte van meer dan 100 m;
b het aanleggen
van aarden wallen;
c het afgraven,
het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
d het kappen
en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of houtgewassen.
2 Het in artikel
31, lid 7 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en
werkzaamheden, welke:
a het normale
beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b het rooien
en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die
plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex
Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
c reeds in
uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, met
een daarvoor verleende vergunning.
3 Een
aanlegvergunning zoals vermeld in artikel 31, lid 7 sub 1 wordt geweigerd,
indien:
a de plaats waar
de werken en/of de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd niet voldoende
archeologisch is onderzocht;
b de werken
en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische
waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden
en/of de natuurlijke waarden, welke de bestemming van de grond beoogt,
onevenredig aantast;
c de werken
en/of de werkzaamheden het recreatieve grondgebruik welke de bestemming van de
grond beoogt, onevenredig aantast;
d de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan en/of de
krachtens zodanig plan gestelde eisen;
e de werken
en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n)
en de kwalificerende soorten van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Veluwe' in
het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
f voor de werken
en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een
provinciale of gemeentelijke monumentenvergunning is vereist en deze niet is
verleend.
Artikel 32 Recreatie - 4
32.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Recreatie - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a verblijfsrecreatie;
b gebouwen en
overkappingen, voor zover ten dienste van de verblijfsrecreatie, ten behoeve
van:
1 één
bedrijfswoning met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen;
2 een
groepsaccommodatie;
3 gemeenschappelijke
ruimten, waaronder administratieruimte, receptie en dergelijke;
4 ondergeschikte
detailhandel en ondergeschikte dienstverlening;
5 ondersteunende
horeca;
6 sanitaire
voorzieningen;
7 sport- en
recreatieve voorzieningen;
c stacaravans;
d trekkershutten;
met
de daarbij behorende:
e bebossing;
f bijgebouwen
ten behoeve van bergruimte bij
stacaravans;
g bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen
zijnde;
h dagrecreatieve
voorzieningen;
i groenvoorzieningen;
j nutsvoorzieningen;
k paden en
wegen;
l parkeervoorzieningen;
m tuinen, erven
en terreinen;
n waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
32.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 32, lid 1 onder b, onder c, onder d en
onder f vermelde gebouwen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de
volgende regels:
a de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
b de afstand van
de gebouwen en van de overkappingen tot de bestemmingsgrens mag niet minder dan
c het maximum
aantal groepsaccommodaties, stacaravans en trekkers-hutten mag niet meer
bedragen, dan in de onderstaande tabel is vermeld:
Adres
recreatieterrein |
Maximum
aantal
groeps-accommodaties |
Maximum
aantal stacaravans |
Maximum
aantal
trekkershutten |
Bovendwarsweg
83 |
1 |
12 |
2 |
d de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
(gezamenlijke) oppervlakte
|
Maximale
inhoud
|
Bedrijfswoning |
3,50
|
8,00
|
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijgebouwen
en overkappingen
bij een bedrijfswoning
|
3,50 |
6,00 |
|
- |
Groepsaccommodaties |
7,00 |
7,00 |
bestaand |
- |
Stacaravans |
3,00 |
4,00 |
|
- |
Vrijstaande
bijgebouwen en/of overkappingen bij een groepsaccommodatie en/of bij een stacaravan |
- |
3,00 |
|
- |
Trekkershutten |
- |
3,50 |
|
- |
Overige
gebouwen |
3,50 |
6,00 |
bestaand |
- |
e er mogen geen
aanbouwen en/of dakkapellen en/of uitbouwen, waaronder erkers en/of serres op
of aan een groepsaccommodatie worden gebouwd;
f er mogen geen
kelders worden gebouwd;
g het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen;
h het aantal
bijgebouwen en/of overkappingen mag per stacaravan niet meer dan één bedragen;
i het aantal
vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen mag per groepsaccommodatie niet
meer dan één bedragen.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en van de groepsaccommodatie, en achter het verlengde daarvan,
mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
32.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 32 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 32, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
32.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 32, lid 2 sub 1
onder d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de overige gebouwen met
niet meer dan 10% wordt vergroot, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden.
2 Op
de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op
grond van artikel 32 lid 4, is de
volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 32, lid 4 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
32.5 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
c het gebruik
van de gronden als standplaats voor mobiele kampeermiddelen;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, tenzij de gebruiksoppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt
dan
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
horecavoorzieningen, tenzij de gebruiksoppervlakte van deze voorzieningen niet
meer bedraagt dan
g het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
h het gebruik
van de groepsaccommodatie, van stacaravans, van trekkershutten en naar de aard
daarmee gelijk te stellen gebouwen en/of onderkomens, uitgezonderd
bedrijfswoningen, voor permanente bewoning;
i het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
j het
niet-bedrijfsmatig exploiteren van het recreatieterrein;
k het opdelen
van het recreatieterrein in meerdere recreatieterreinen;
l het storten
van afvalstoffen en van puin.
32.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 32 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 32 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 32, lid 6 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
32.7 Aanlegvergunning
1 Het is
verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanbrengen
van oppervlakteverhardingen, niet zijnde de terreinontsluiting, met een
oppervlakte van meer dan 100 m;
b het aanleggen
van aarden wallen;
c het afgraven,
het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
d het kappen
en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of houtgewassen.
2 Het in artikel
32, lid 7 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en
werkzaamheden, welke:
a het normale
beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b het rooien
en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die
plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex
Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
c reeds in
uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, met
een daarvoor verleende vergunning.
3 Een
aanlegvergunning zoals vermeld in artikel 32, lid 7 sub 1 wordt geweigerd,
indien:
a de plaats waar
de werken en/of de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd niet voldoende
archeologisch is onderzocht;
b de werken
en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische
waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden
en/of de natuurlijke waarden, welke de bestemming van de grond beoogt,
onevenredig aantast;
c de werken
en/of de werkzaamheden het recreatieve grondgebruik welke de bestemming van de
grond beoogt, onevenredig aantast;
d de werken en/of
de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan of en/de krachtens
zodanig plan gestelde eisen;
e de werken
en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n)
en de kwalificerende soorten van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Veluwe' in
het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
f voor de werken
en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een
provinciale of gemeentelijke monumentenvergunning is vereist en deze niet is
verleend.
Artikel 33 Recreatie
- 5
33.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Recreatie - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a verblijfsrecreatie;
b recreatieverblijven
en de daarbij behorende bijgebouwen en overkappingen;
c gebouwen en
overkappingen, voor zover ten dienste van de verblijfsrecreatie, ten behoeve
van:
1 twee
bedrijfswoningen met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen;
2 een
groepsaccommodatie;
3 gemeenschappelijke
ruimten, waaronder administratieruimte, receptie en dergelijke;
4 horecavoorzieningen
in de vorm van een restaurant annex snackbar;
5 ondergeschikte
detailhandel en ondergeschikte dienstverlening;
6 sanitaire
voorzieningen;
7 sport- en
recreatieve voorzieningen, waaronder een zwembad;
d één trekkershut;
e stacaravans;
f standplaatsen
voor mobiele kampeermiddelen;
met
de daarbij behorende:
g bebossing;
h bijgebouwen ten behoeve van bergruimte bij
recreatieverblijven;
i bouwwerken, geen gebouwen en
overkappingen zijnde;
j dagrecreatieve
voorzieningen;
k groenvoorzieningen;
l nutsvoorzieningen;
m paden en wegen;
n parkeervoorzieningen;
o tuinen, erven
en terreinen;
p waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
33.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 33, lid 1 onder b, onder c, onder d, onder e en onder
h vermelde gebouwen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende
regels:
a de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
b de afstand van
de gebouwen en van de overkappingen tot de bestemmingsgrens mag niet minder dan
c het maximum
aantal groepsaccommodaties, mobiele kampeermiddelen, recreatieverblijven,
stacaravans en trekkershutten mag niet meer bedragen, dan in de onderstaande
tabel is vermeld:
Adres recreatie-terrein |
Maximum
aantal
groepsaccom- |
Maximum aantal mobiele kam-peermiddelen |
Maximum
aantal
recreatie-verblijven
|
Maximum aantal stacaravans |
Maximum aantal trekkershutten |
Heidehoeks-weg
7 |
1 |
167 |
40 |
110 |
1 |
d de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte
in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
(gezamenlijke) oppervlakte
|
Maximale
inhoud
|
Bedrijfswoning |
3,50
|
8,00
|
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijgebouwen
en overkappingen
bij een bedrijfswoning
|
3,50 |
6,00 |
|
- |
Groepsaccommodatie |
4,00 |
8,00 |
|
- |
Recreatieverblijf |
3,00 |
6,00 |
|
- |
Stacaravan |
3,00 |
4,00 |
|
|
Vrijstaande
bijgebouwen en/of overkappingen bij een groepsaccommodatie en/of bij een
recreatieverblijf en/of bij een stacaravan |
- |
3,00 |
|
- |
Trekkershut |
- |
3,50 |
|
- |
Overige
gebouwen |
3,50 |
6,00 |
bestaand |
- |
e de
recreatieverblijven dienen vrijstaand en in één bouwlaag te worden gebouwd;
f er mogen geen
aanbouwen en/of dakkapellen en/of uitbouwen, waaronder erkers en/of serres op
of aan een groepsaccommodatie en/of aan een recreatieverblijf worden gebouwd;
g er mogen geen
kelders worden gebouwd;
h het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan twee bedragen;
i het aantal
vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen mag per groepsaccommodatie of per
recreatieverblijf niet meer dan één bedragen;
j indien de
inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mag deze niet meer
bedragen dan de bestaande maatvoering;
k ter plaatse
van de functieaanduiding 'verblijfsrecreatie uitgesloten' zijn geen
recreatieverblijven toegestaan.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning, van de recreatieverblijven en van de groepsaccommodatie, en
achter het verlengde daarvan, mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
33.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de geomorfologische
waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 33 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 33, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
33.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 33, lid 2 sub 1 onder c en
toestaan dat er niet meer dan tien trekkershutten worden gebouwd, mits:
a de totale
oppervlakte van de trekkershutten niet meer dan 280 m zal bedragen;
b de
trekkershutten uitsluitend gebruikt worden voor recreatieve bewoning;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden waarbij de werken en/of de
werkzaamheden geen significante negatieve gevolgen hebben voor deze waarde(n)
en de kwalificerende soorten van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Veluwe' in
het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
- de
milieusituatie;
- de
verkeersveiligheid.
2 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 33, lid 2 sub 1
onder d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de overige gebouwen met
niet meer dan 10% wordt vergroot, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden.
3 Op de voorbereiding van een besluit tot
het verlenen van een ontheffing op
grond van artikel 33 lid 4, is de
volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 33, lid 4 sub 3 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
33.5 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
c het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor detailhandel,
tenzij de gebruiksoppervlakte van de gebouwen
niet meer bedraagt dan
e het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
f het gebruik
van de groepsaccommodatie, van mobiele kampeermiddelen, van recreatieverblijven,
van stacaravans, van trekkershutten en naar de aard daarmee gelijk te stellen
gebouwen en/of onderkomens, uitgezonderd bedrijfswoningen, voor permanente
bewoning;
g het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
h het opdelen
van het recreatieterrein in meerdere recreatieterreinen;
i het
niet-bedrijfsmatig exploiteren van het recreatieterrein;
j het storten
van afvalstoffen en van puin.
33.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 33 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 33 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 33, lid 6 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
33.7 Aanlegvergunning
1 Het is
verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanbrengen
van oppervlakteverhardingen, niet zijnde de terreinontsluiting, met een
oppervlakte van meer dan 100 m;
b het aanleggen
van aarden wallen;
c het afgraven,
het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
d het kappen
en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of houtgewassen.
2 Het in artikel
33, lid 7 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en
werkzaamheden, welke:
a het normale
beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b het rooien
en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die
plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex
Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
c reeds in
uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, met
een daarvoor verleende vergunning.
3 Een
aanlegvergunning zoals vermeld in artikel 33, lid 7 sub 1 wordt geweigerd,
indien:
a de plaats waar
de werken en/of de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd niet voldoende
archeologisch is onderzocht;
b de werken
en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische
waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden
en/of de natuurlijke waarden, welke de bestemming van de grond beoogt,
onevenredig aantast;
c de werken
en/of de werkzaamheden het recreatieve grondgebruik welke de bestemming van de
grond beoogt, onevenredig aantast;
d de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan en/of de
krachtens zodanig plan gestelde eisen;
e de werken
en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n)
en de kwalificerende soorten van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Veluwe' in
het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
f voor de werken
en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een
provinciale of gemeentelijke monumentenvergunning is vereist en deze niet is
verleend.
Artikel 34 Recreatie - 6
34.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Recreatie - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a verblijfsrecreatie;
b gebouwen en
overkappingen, voor zover ten dienste van de verblijfsrecreatie, ten behoeve
van:
1 één
bedrijfswoning met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen;
2 een
groepsaccommodatie;
3 gemeenschappelijke
ruimten, waaronder administratieruimte, receptie en dergelijke;
4 ondergeschikte
detailhandel en ondergeschikte dienstverlening;
5 ondersteunende
horeca;
6 sanitaire
voorzieningen;
7 sport- en
recreatieve voorzieningen;
c één
trekkershut;
met
de daarbij behorende:
d bebossing;
e bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen
zijnde;
f dagrecreatieve
voorzieningen;
g groenvoorzieningen;
h nutsvoorzieningen;
i paden en
wegen;
j parkeervoorzieningen;
k tuinen, erven
en terreinen;
l waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
34.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 34, lid 1 onder b, onder c en onder e vermelde
gebouwen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
b de afstand van
de gebouwen en van de overkappingen tot de bestemmingsgrens mag niet minder dan
c het maximum
aantal groepsaccommodaties en trekkershutten mag niet meer bedragen dan in de
onderstaande tabel is vermeld:
Adres
recreatieterrein |
Maximum
aantal groepsaccommodaties |
Maximum
aantal
trekkershutten |
Broekeroordsweg
9 |
1 |
1 |
d de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte
in
meters |
Maximale
bouwhoogte
in
meters |
Maximale
(gezamenlijke) oppervlakte
|
Maximale
inhoud
|
Bedrijfswoning |
3,50
|
8,00
|
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijgebouwen
en overkappingen
bij een bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
Groepsaccommodaties |
6,00 |
6,00 |
bestaand |
- |
Vrijstaande
bijgebouwen en/of overkappingen bij
een groeps- accommodatie |
- |
3,00 |
|
- |
Trekkershut |
- |
3,50 |
|
- |
Overige
gebouwen |
3,50 |
6,00 |
bestaand |
- |
e er mogen geen
aanbouwen en/of dakkapellen en/of uitbouwen, waaronder erkers en/of serres op
of aan een groepsaccommodatie worden gebouwd;
f er mogen geen
kelders worden gebouwd;
g het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen;
h het aantal
vrijstaande bijgebouwen en/of overkappingen mag per groepsaccommodatie niet
meer dan één bedragen;
i indien twee
bestemmingsvlakken zijn voorzien van de functieaanduiding 'relatie', dan dienen
beide bestemmingsvlakken als één geheel te worden beschouwd.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en van de groepsaccommodatie, en achter het verlengde daarvan,
mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
34.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 34 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 34, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
34.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 34, lid 2 sub 1 onder c en
toestaan dat er niet meer dan drie trekkershutten worden gebouwd, mits:
a de totale
oppervlakte van de trekkershutten niet meer dan 84 m zal bedragen;
b de trekkershutten
uitsluitend gebruikt worden voor recreatieve bewoning;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden waarbij de werken en/of de
werkzaamheden geen significante negatieve gevolgen hebben voor deze waarde(n)
en de kwalificerende soorten van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Veluwe' in
het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
- de
milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
2 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 34, lid 2 sub 1
onder d en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de overige gebouwen met
niet meer dan 10% wordt vergroot, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden.
3 Op de voorbereiding van een besluit tot
het verlenen van een ontheffing op
grond van artikel 34 lid 4, is de
volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 34, lid 4 sub 3 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
34.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
c het gebruik
van de gronden als standplaats voor mobiele kampeermiddelen;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor detailhandel,
tenzij de gebruiksoppervlakte van de gebouwen niet meer bedraagt dan
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
horecavoorzieningen, tenzij de gebruiksoppervlakte van deze voorzieningen niet
meer bedraagt dan
g het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
h het gebruik
van de groepsaccommodatie, van trekkershutten en naar de aard daarmee gelijk te
stellen gebouwen en/of onderkomens, uitgezonderd bedrijfswoningen, voor
permanente bewoning;
i het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
j het
niet-bedrijfsmatig exploiteren van het recreatieterrein;
k het opdelen
van het recreatieterrein in meerdere recreatieterreinen;
l het storten
van afvalstoffen en van puin.
34.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 34 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 34 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 34, lid 6 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
34.7 Aanlegvergunning
1 Het is
verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanbrengen
van oppervlakteverhardingen, niet zijnde de terreinontsluiting, met een
oppervlakte van meer dan 100 m;
b het aanleggen
van aarden wallen;
c het afgraven,
het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
d het kappen
en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of houtgewassen.
2 Het in artikel
34, lid 7 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en
werkzaamheden, welke:
a het normale
beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b het rooien
en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die
plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex
Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
c reeds in
uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, met
een daarvoor verleende vergunning.
3 Een
aanlegvergunning zoals vermeld in artikel 34, lid 7 sub 1 wordt geweigerd,
indien:
a de plaats waar
de werken en/of de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd niet voldoende
archeologisch is onderzocht;
b de werken
en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische
waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden
en/of de natuurlijke waarden, welke de bestemming van de grond beoogt,
onevenredig aantast;
c de werken
en/of de werkzaamheden het recreatieve grondgebruik welke de bestemming van de
grond beoogt, onevenredig aantast;
d de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de
krachtens zodanig plan gestelde eisen;
e de werken
en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n)
en de kwalificerende soorten van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Veluwe' in
het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
f voor de werken
en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een
provinciale of gemeentelijke monumentenvergunning is vereist en deze niet is
verleend.
Artikel 35 Recreatie - 7
35.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Recreatie - 7' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a recreatieverblijven;
met de daarbij behorende:
b bijgebouwen en
overkappingen bij een recreatieverblijf;
c bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen
zijnde;
d groenvoorzieningen;
e paden en
wegen;
f parkeervoorzieningen;
g tuinen, erven
en terreinen;
h waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
35.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 35, lid 1 onder a en onder b vermelde gebouwen en
overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a er mag niet
meer dan één recreatieverblijf in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd;
b de afstand van
het recreatieverblijf ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
c de maatvoering
van de gebouwen, van de overkappingen en van een zwembad dient te voldoen aan
de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte
in
meters |
Maximale
bouwhoogte
in
meters |
Maximale
(gezamenlijke)
oppervlakte
|
Recreatieverblijf |
3,00 |
4,00 |
|
Bijgebouwen
en/of overkappingen
|
- |
2,50 |
|
Zwembad |
- |
- |
|
d er mogen geen
aanbouwen en/of dakkapellen en/of uitbouwen, waaronder erkers en/of serres op
of aan een recreatieverblijf worden gebouwd;
e er mogen geen
kelders worden gebouwd;
f het aantal
bijgebouwen en/of overkappingen mag niet meer dan één bedragen;
g indien de
goothoogte, de bouwhoogte en/of de (gezamenlijke) oppervlakte meer bedraagt dan
in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de
bestaande maatvoering.
2 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het
recreatieverblijf en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het
recreatieverblijf en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
35.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 35 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 35, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
35.4 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
c het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen en/of
stacaravans;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
f het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan
krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
g het gebruik
van de recreatieverblijven voor permanente bewoning;
h het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
i het storten
van afvalstoffen en van puin.
35.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 35 lid 4 van het onderhavige bstemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 35 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 35, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 36 Sport - 1
36.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Sport - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bedrijfsgebouwen
en overkappingen ten behoeve van een manege met de daarbij behorende
voorzieningen zoals een kantine, recreatieruimte, tuigkamer, voer- en
stroberging alsmede een buitenbak;
b één
bedrijfswoning al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden
beroep en voor mantelzorg;
met daaraan ondergeschikt:
c ondersteunende
horeca;
met de daarbij behorende:
d aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
e bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
f erven,
terreinen en tuinen;
g groenvoorzieningen;
h nutsvoorzieningen;
i (ontsluitings)wegen,
paden en straten;
j opslag van
goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf;
k paardenbak;
l parkeervoorzieningen;
m waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
36.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 36, lid 1 onder a, onder b en onder d vermelde
gebouwen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a er mogen
uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van één manege worden
gebouwd;
b de aan- en
uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten
minste
c de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
d de
bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen ten minste
e de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en
bijgebouwen met een maximum van
100 m;
f de maatvoering van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke
oppervlakte |
Maximale
inhoud |
Bedrijfsgebouw
en
overkapping |
5,00 |
10,00 |
|
- |
Bedrijfswoning |
4,50
|
8,00
|
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijge-bouwen, overkappingen en een zwembad bij de
bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
g een kelder mag
maximaal in één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt betrokken
bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
h indien de
goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer
bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen
dan de bestaande maatvoering.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van een omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een
longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer
dan
d de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
e de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
f de bouwhoogte
van lichtmasten ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan
g de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
h er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
36.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 36 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 36, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
36.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 36, lid 2 sub 1 onder f en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen en van de
overkappingen met niet meer dan 10% wordt vergroot, mits:
a aangetoond
wordt dat uitbreiding op de bestaande locatie noodzakelijk is;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 36 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 36, lid 4 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
36.5 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a buitenopslag
van goederen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
b de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
c het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
d het gebruik
van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van de manege;
e het gebruik
van de bedrijfswoning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één
afzonderlijk huishouden;
f het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
horecavoorzieningen, tenzij de
gebruiksoppervlakte niet meer bedraagt dan 130 m;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor andere bedrijven
dan een manege;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor
de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar, voer-
en/of vliegtuigen;
k het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting;
l het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
m het gebruik van
gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen,
ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij
één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of de bedrijfsvloeroppervlakte meer
bedraagt dan 100 m;
- er
detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- het parkeren niet op eigen erf
plaatsvindt;
n het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
o het storten
van afvalstoffen en van puin.
36.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 36 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 36 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 36, lid 6 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 37 Sport - 2
37.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Sport - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a sportparken en
sportterreinen;
b gebouwen en
overkappingen ten behoeve van sportactiviteiten met de daarbij behorende
voorzieningen, zoals bergruimten, een kantine, kleedkamers en tribunes;
met
daaraan ondergeschikt:
c ondersteunende horeca;
met
de daarbij behorende:
d bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
e groenvoorzieningen;
f openbare nutsvoorzieningen;
g paden en wegen;
h parkeervoorzieningen;
i speelvoorzieningen;
j terreinen;
k waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen.
37.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in lid 1 onder b vermelde gebouwen en overkappingen gelden per
bestemmingsvlak de volgende regels:
a er mogen
uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van een sportpark en/of ten
behoeve van een sportterrein worden gebouwd;
b de
gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en van de overkappingen mag niet meer
bedragen dan in de onderstaande tabel is vermeld:
Naam |
Adres |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte |
Sportpark
Bovenmolen |
Bovenheigraaf
19 |
|
Sportpark
Noord-Veluwe
Boys |
Vogelzangveldweg
50 |
|
Sportpark
De Boskuip |
Eikenkamp
5 |
|
Sportterrein
Stuivezand |
Sportlaan
ong. |
|
c de
maatvoering van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de
eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale
goothoogte |
Maximale
bouwhoogte |
|
|
d indien de
goothoogte en/of de bouwhoogte meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is
vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van reclamebouwwerken, reclamemasten en vlaggenmasten mag niet meer dan
37.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de geomorfologische
waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 37 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 37, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
37.4 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
c het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
e het gebruik van
de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
f het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten,
werken en werkzaamheden;
g het gebruik van de gebouwen voor bewoning;
h het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
i het storten
van afvalstoffen en van puin.
37.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 37 lid 4 van het onderhavige plan, indien strikte
toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige
gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 37 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 37, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
37.6 Aanlegvergunning
1 Het is
verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het
college de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te
voeren:
a het aanbrengen
van oppervlakteverhardingen, niet zijnde de terreinontsluiting, met een
oppervlakte van meer dan 100 m;
b het aanleggen
van aarden wallen;
c het afgraven,
het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
d het kappen
en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of houtgewassen.
2 Het in artikel
37, lid 6 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of
werkzaamheden, welke:
a het normale
beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b het rooien
en/of vellen van bomen, van struiken en/of van andere houtgewassen betreffen,
die plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex
Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
c reeds in
uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, met
een daarvoor verleende vergunning.
3 Een
aanlegvergunning zoals vermeld in artikel 37, lid 6 sub 1 wordt geweigerd,
indien:
a de plaats waar
de werken en/of de werkzaamheden zullen worden uitgevoerd niet voldoende
archeologisch is onderzocht;
b de werken
en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische
waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden
en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt,
onevenredig aantast;
c de werken
en/of de werkzaamheden het (recreatief) grondgebruik,
welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig
aantast;
d de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan en/of de
krachtens zodanig plan gestelde eisen;
e de werken
en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n)
en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het
kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
f voor de werken
en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een
gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is
vereist en deze niet is verleend.
Artikel 38 Verkeer - 1
38.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Verkeer - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wegen, straten en paden;
b bermen en sloten;
c bruggen,
dammen en/of duikers;
d fiets- en
voetpaden;
e groenvoorzieningen;
f parkeervoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
g bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, waaronder informatieborden, picknickbanken en
straatmeubilair;
h gebouwen
ten behoeve van het openbaar vervoer, zoals een bushokje;
i informatieborden;
j openbare
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
k andere werken,
waaronder een geluidswal.
38.2 Bouwregels
1 In of op deze gronden
mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van de in
artikel 38, lid 1 onder h vermelde gebouwen, waarvan de maatvoering dient te
voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale bouwhoogte |
Maximale oppervlakte |
|
15 m |
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte, anders
dan rechtstreeks ten behoeve van de beveiliging, geleiding en regeling van het
verkeer en lichtmasten, niet meer dan
38.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 38 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 38, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
38.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college kan
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 38, lid 2 sub 2 en toestaan dat
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, wordt
vergroot tot niet meer dan
a de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden;
b de
landschappelijke waarden;
c de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 38 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 38, lid 4 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
38.5 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
c het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
e het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
f het gebruik
van de gronden voor het tippelen van prostituees en het daaruit voortvloeiende
contact tussen prostituees en weggebruikers;
g het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
h het storten
van afvalstoffen en van puin.
38.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 38 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 38 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 38, lid 6 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 39 Verkeer - 2
39.1 Bestemmingsomschrijving
1. De voor
'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a fiets- en
wandelpaden;
b beplanting, bermen en sloten;
c bruggen,
dammen en/of duikers;
met
de daarbij behorende:
d bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde, waaronder informatieborden,
picknickbanken en straatmeubilair;
e openbare
nutsvoorzieningen.
39.2 Bouwregels
1 In of op deze
gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
2
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
en overkappingen zijnde, geldt de regel, dat de bouwhoogte, anders dan
rechtstreeks ten behoeve van de beveiliging, geleiding en regeling van het
verkeer en lichtmasten, niet meer dan
39.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de landschappelijke
waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 39 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 39, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
39.4 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
c het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
e het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
f het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
g het storten
van afvalstoffen en van puin.
39.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 39 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 39 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 39, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 40 Verkeer - 3
40.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Verkeer - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a spoorwegvoorzieningen;
b beplanting, bermen en sloten;
c bruggen,
dammen, duikers en/of tunnels;
d paden;
met
de daarbij behorende;
e gebouwen ten
behoeve van het spoorwegverkeer, zoals een schuilgelegenheid en een
onderstation;
f andere
werken, waaronder een geluidswal;
g bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, waaronder spoorwegmeubilair.
40.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 40, lid 1 onder e vermelde gebouwen geldt, dat de
bouwhoogte niet meer mag bedragen dan
3
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen
en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a de bouwhoogte,
anders dan rechtstreeks ten behoeve van de beveiliging, geleiding en regeling
van het spoorwegverkeer en lichtmasten, niet meer dan
b er
mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden
geplaatst.
40.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 40 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 40, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
40.4 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
c het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
e het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan
krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
f het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
g het storten
van afvalstoffen en van puin.
40.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 40 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 40 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 40, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 41 Water
41.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a beken, kanalen,
sloten, vaarten en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van de
wateraanvoer en -afvoer, de waterberging en het behoud van de landschappelijke
waarden en het behoud van de natuurlijke waarden;
b bruggen,
dammen en duikers;
c dijken, kaden,
oeverstroken en taluds;
d extensief
dagrecreatief medegebruik;
e openbare nutsvoorzieningen;
f paden;
g sluizen en
stuwen;
met
de daarbij behorende:
h bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde.
41.2 Bouwregels
1 In of op deze
gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, anders dan rechtstreeks
ten behoeve van de beveiliging, geleiding en regeling van het (water)verkeer,
waaronder bruggen ten behoeve van de ontsluiting van erven, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van bruggen, niet zijnde bruggen ten behoeve van de ontsluiting van erven en/of
viaducten, mag niet meer dan
c er
mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden
geplaatst.
41.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 41 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 41, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
41.4 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van de gronden als ligplaats en/of aanlegplaats voor vaartuigen en/of
woonschepen, woonarken of casco's (caissons) die tot woonschip of woonark
kunnen worden omgebouwd;
c het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
f het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan
krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
g het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
h het storten
van afvalstoffen en van puin.
41.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 41 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 41 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a een ontwerp-ontheffingsbesluit
ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter
inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 41, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
41.6 Aanlegvergunning
1 Het is
verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanbrengen
of aanleggen van aanlegplaatsen, kaden of oeverbeschoeiingen ten behoeve van
het recreatief medegebruik;
b het
aanbrengen van oever- en walbeschoeiingen;
c het vergraven van oevers.
2 Het in artikel
41, lid 6 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of
werkzaamheden, welke:
a het normale
beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit
bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning.
3 Een
aanlegvergunning zoals vermeld in artikel 41, lid 6 sub 1 wordt geweigerd,
indien:
a de werken
en/of de werkzaamheden de landschappelijke en/of de natuurlijke waarden, welke
de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
b de werken
en/of de werkzaamheden het grondgebruik, welke de bestemming van de grond
beoogt, onevenredig aantast;
c de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan of de krachtens
zodanig plan gestelde eisen;
d de werken
en/of de werkzaamheden negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende
soorten van de aangewezen
Natura
2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998.
Artikel 42 Wonen - 1
42.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a woningen, al
dan niet in combinatie met ruimten voor:
1 een
aan-huis-verbonden-beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
2 een
caravanstalling, ter plaatse van de functieaanduiding 'caravan- stalling';
3 mantelzorg;
b een
fantasietuin, ter plaatse van de functieaanduiding 'tuin';
c een
theeschenkerij, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen
- theeschenkerij';
d aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met
daaraan ondergeschikt:
e ondersteunende
horeca ten behoeve van de woningen met de functie-
aanduidingen
'tuin' en 'specifieke vorm van van wonen - theeschenkerij';
f paardenbak;
met de daarbij behorende:
g andere werken;
h bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
i cultuurgrond;
j erven,
terreinen en tuinen;
waarbij
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - monument', de
instandhouding van de bestaande monumentale of karakteristieke hoofdvorm van
gebouwen wordt nagestreefd.
42.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van hoofdgebouwen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a als
hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden
gebouwd;
b de afstand van
een hoofdgebouw ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
c de afstand van
het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen mag niet minder dan
d de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met
een maximum van 100 m;
e de maatvoering van de hoofdgebouwen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale
goothoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
inhoud |
|
|
600
m |
f indien de
goothoogte, de bouwhoogte en/of de inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande
tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering;
g een kelder mag
in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van het hoofdgebouw;
h er mogen geen
trekkershutten worden gebouwd;
i indien twee
bestemmingsvlakken zijn voorzien van de functieaanduiding 'relatie', dan dienen
beide bestemmingsvlakken als één geheel te worden beschouwd;
j per
bestemmingsvlak mag niet meer dan één woning worden gebouwd, tenzij op de
verbeelding anders is aangegeven.
2 Voor het
bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende
regels:
a aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste
b de maatvoering
van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen dient te
voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale
goothoogte
gebouwen |
Maximale bouwhoogte
gebouwen |
Maximale
bouwhoogte
overkappingen |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte per woning inclusief een zwembad |
|
|
|
|
c indien de
goothoogte en/of de bouwhoogte meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is
vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering;
d er mogen geen
bijgebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein worden gebouwd.
3 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a aanverwante
voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een longeercirkel, een
paddock, een stapmolen en een trainingsmolen dienen op hetzelfde bouwperceel te
worden gebouwd;
b de bouwhoogte
van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een
longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer
dan
c de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van een omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan
e de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de woning en
het verlengde daarvan, mag niet meer dan
f de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de woning en het
verlengde daarvan, mag niet meer dan
g de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
h er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht
en/of worden geplaatst;
i er mogen geen
lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst;
j ter plaatse
van de functieaanduiding 'tuin', mag de bouwhoogte niet meer dan
42.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 42 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 42, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
42.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 42, lid 1
onder
a en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een woning mag worden
aangebracht, mits tevens de ontheffing in artikel 42, lid 6 sub 5 is verleend.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 42, lid 2 sub 1 onder a en
toestaan dat de woning wordt gesplitst in twee woningen, mits:
a de splitsing
uitsluitend plaatsvindt ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm
van wonen - monument';
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c de inhoud per
woning niet meer zal bedragen dan
d van de provinciale
monumentencommissie en/of van de plaatselijke monumentencommissie een positief
advies is ontvangen;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de landschappelijke
waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 42, lid 2 sub 1 onder b en
toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg,
mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b de
geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de woning niet hoger zal zijn dan de
daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
4 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 42, lid 2 sub 1
onder
e en toestaan dat de inhoud van een woning wordt vergroot tot niet meer dan
a de woning
daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c het aantal woningen
niet zal toenemen;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
5 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 42, lid 2 sub 1
onder
e en toestaan dat de inhoud van een woning ten behoeve van mantelzorg wordt
vergroot tot niet meer dan
a er sprake is
van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal
advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
b het aantal
woningen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
6 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 42, lid 2 sub 1 onder h en toestaan dat
trekkershutten worden gebouwd ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein,
mits:
a de bouwhoogte
niet meer zal bedragen dan
b de
gezamenlijke oppervlakte niet meer zal bedragen dan 28 m;
c de trekkershut uitsluitend
gebruikt zal worden voor recreatieve bewoning;
d tevens de ontheffing is verleend in
artikel 42, lid 6 sub 4;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
7 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 42, lid 2 sub 2 onder a en
toestaan dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen
en overkappingen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan
worden gebouwd, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
8 Het college
kan ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - monument'
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 42, lid 2
sub 2 onder b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en
uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen wordt vergroot tot niet
meer dan 200 m mits:
a van de
provinciale monumentencommissie en/of van de plaatselijke monumentencommissie
een positief advies is ontvangen;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
9 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 42, lid 2 sub 2 onder b en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen
en de overkappingen wordt vergroot tot niet meer dan 200 m, mits:
a de gebruiker
van het woonperceel ten minste 5.000 m landbouwgrond in gebruik heeft
ten behoeve van het hobbymatig weiden van vee en/of het telen van gewassen
en/of het beheer van het landschap;
b deze
vergroting uitsluitend noodzakelijk is ten behoeve van agrarische
hobbyactiviteiten, zoals het onderbrengen van dieren, gereedschappen, landbouwwerktuigen,
de opslag ten behoeve van het telen van gewassen en/of indien de vergroting
noodzakelijk is voor het beheer van het landschap, de opslag van
natuurproducten, zoals riet en dergelijke;
c bij monumenten
een positief advies is ontvangen van de provinciale monumentencommissie en/of
van de plaatselijke monumenten-commissie;
d geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
10 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 42, lid 2 sub 2 onder b en
toestaan dat per bouwperceel aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
worden vervangen, mits:
a de bestaande
legale gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de
overkappingen niet meer bedraagt
dan 200 m;
b na
(gedeeltelijke) vervanging de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bouwperceel niet meer zal bedragen
dan 200 m;
c ruimtelijk
gezien een betere situatie zal ontstaan;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de verkeersveiligheid.
11 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 42, lid 2 sub 2 onder b en
toestaan dat per bouwperceel aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
worden vervangen, mits:
a de bestaande
legale gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de
overkappingen niet meer bedraagt
dan
500 m;
b na
(gedeeltelijke) vervanging de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen,
bijgebouwen en overkappingen per bouwperceel niet meer zal bedragen dan 50% van
de oppervlakte van de bestaande aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
boven 200 m en met een oppervlakte van niet meer dan 150 m;
c ruimtelijk gezien een betere situatie zal
ontstaan;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de verkeersveiligheid.
12 Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 42, lid 2 sub 2 onder b en toestaan dat per bouwperceel aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden vervangen, mits:
a de bestaande
legale gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de
overkappingen meer bedraagt dan
500 m;
b na
(gedeeltelijke) vervanging de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bouwperceel niet meer zal bedragen
dan 350 m vermeerderd met 20% van de oppervlakte van de bestaande aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven de bestaande oppervlakte van
500 m;
c ruimtelijk gezien een betere situatie zal
ontstaan;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de verkeersveiligheid.
- de woonsituatie.
13 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 42, lid 2 sub 2 onder d en toestaan dat
een bijgebouw wordt gebouwd ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen op
een kleinschalig kampeerterrein, mits:
a er geen
bestaand gebouw hiervoor beschikbaar is;
b de oppervlakte
van het bijgebouw niet meer zal bedragen dan 70 m;
c tevens de ontheffing is verleend in
artikel 42, lid 6 sub 4;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
14 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 42, lid 2 sub 3 onder i en toestaan dat er
niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende
knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, mits:
a de afstand
tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen
bouwperceel niet minder dan
b de bouwhoogte
van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan
c de lichtmasten
ten behoeve van een paardenbak binnen
d de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden.
15 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 42 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college maakt
de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die
in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 42, lid 4 sub 15 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
42.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a het gebruik van de gronden
voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder
dan
b het gebruik van de gronden
voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige
functie minder dan
c het gebruik
van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
d het gebruik
van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan
1.800 m;
e de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
f het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
g het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
k het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
l het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een
aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijvigheid,
mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
- de bedrijfsvloeroppervlakte
meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of
met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 100 m;
m het gebruik van
een trekkershut voor permanente bewoning;
n het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
o het omzetten
en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een
permanent ander gebruik;
p het opslaan
van mest en/of andere landbouwproducten;
q het storten
van afvalstoffen en van puin.
42.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 42 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van artikel 42, lid 1 onder d en de volgende functies
in bestaande bijgebouwen toestaan, mits de noodzaak daartoe kan worden
aangetoond:
a caravanstalling;
b (tijdelijke)
opslag van goederen;
c voorziening
ten behoeve van mantelzorg met een maximale gebruiksoppervlakte van
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 42, lid 5
onder b en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak
met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
5,00 meter, mits:
a de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b een
beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet
in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c voorzieningen
worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 42, lid 5
onder g en onder j en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een
kleinschalig kampeerterrein, mits:
a het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen voldoet aan het bepaalde in artikel 4, lid 6 sub 2 onder a;
b de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Recreatie - 1' tot en met 'Recreatie
- 6' niet minder dan
c de afstand tot
één van de bestemmingsvlakken 'Agrarisch - 5' tot en met 'Agrarisch - 9', niet
minder dan
d de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Wonen - 2' tot en met 'Wonen - 4'
niet minder dan
e de
afstand tot een ander kleinschalig kampeerterrein niet minder dan
f de
oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein tezamen met het gedeelte dat in
de aansluitende bestemming 'Agrarisch - 2' is gelegen, niet meer dan 5.000
m zal bedragen;
g niet meer dan
25 standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden aangelegd met per
standplaats niet meer dan twee bijzettenten;
h het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk zal worden ingepast, waarbij een inrichtingsplan dient te worden overlegd;
i het parkeren
op eigen terrein zal geschieden.
5 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 42, lid 5
onder j en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan
worden, waarbij:
a de oppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de
gebruiksoppervlakte van de woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een
bed en breakfast voorziening niet meer dan
b de bed en
breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s)
van het perceel;
c onder de
gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-,
douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s),
slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer
dan
d op eigen
terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal
één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de
perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
6 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 42 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de bekendmaking
houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 42, lid 6 sub 6 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
42.7 Wijzigingsbevoegdheid
1 Het college
kan de bestemming 'Wonen - 1' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 4' of in
de bestemming 'Agrarisch - 6' mits:
a de aanvrager
in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
b de
mestwetgeving en de milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
c de omvang van
het te vestigen bedrijf zodanig is dat het werk en inkomen biedt aan ten minste
één arbeidskracht, dan wel er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf
binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang kan uitgroeien;
d de vestiging
op een bestaand agrarisch bestemmingsvlak niet mogelijk is;
e er een
zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief
biedt als zelfstandig bedrijf;
f van de
waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de
waterhuishoudkundige situatie;
g geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de archeologische waarden;
- de cultuurhistorische waarden;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de geomorfologische waarden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
2 Het college
kan de bestemming 'Wonen - 1' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch -
12' met de functieaanduiding 'paardenhouderij', mits:
a de
mestwetgeving en de milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
b er een
zodanige (semi)bedrijfsmatige opzet is dat het bedrijf ook op langere termijn
perspectief biedt als zelfstandig bedrijf;
c geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- de
archeologische waarden;
- de
cultuurhistorische waarden;
- de
geomorfologische waarden;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijk waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de woonsituatie.
3 Het college
kan de bestemming 'Wonen - 1' wijzigen in de bestemming 'Cultuur en
ontspanning' ten behoeve van één prostitutiebedrijf, mits:
a de
activiteiten uitsluitend plaatsvinden binnen bestaande gebouwen, die aanwezig
zijn op het moment van toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid;
b de
wijzigingsbevoegdheid uitsluitend geldt voor de bestemming
'Wonen
- 1' aansluitend aan de bestemming 'Agrarisch - 2';
c geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelings-mogelijkheden worden beperkt;
d tevens een
ontheffing is verleend van het bepaalde in artikel 42, lid 5 onder i;
e tezamen met de
bestemmingen 'Agrarisch - 5', 'Agrarisch - 6',
'Agrarisch
- 8' en 'Wonen - 3', niet meer dan één prostitutiebedrijf wordt gevestigd dan
wel aanwezig is, met een maximale toegestane oppervlakte van de
bedrijfsgebouwen van 300 m;
f voldoende
parkeercapaciteit op het bijbehorende erf aanwezig is;
g geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
4 Het college
kan de bestemming 'Wonen - 1' wijzigen in de bestemming
'Wonen
- 3' mits:
a de woning
daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;
b geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke waarden.
Artikel 43 Wonen - 2
43.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a woningen, al
dan niet in combinatie met ruimten voor:
1
een aan-huis-verbonden-beroep of een
aan-huis-verbonden-bedrijfsactiviteit;
2
mantelzorg;
b aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met
daaraan ondergeschikt:
c paardenbak;
met de daarbij behorende:
d andere werken;
e cultuurgrond;
f bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
g erven,
terreinen en tuinen;
waarbij
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - monument', de
instandhouding van de bestaande monumentale of karakteristieke hoofdvorm van
gebouwen wordt nagestreefd.
43.2 Bouwregels
1 Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a als
hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande woningen en/of
halfvrijstaande woningen worden gebouwd;
b de afstand van
het hoofdgebouw ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
c de afstand van
het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen mag bij vrijstaande woningen
niet minder dan
d de afstand van
het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens aan de niet aangebouwde zijde,
mag bij halfvrijstaande woningen niet minder dan
e de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met
een maximum van 100 m;
f de maatvoering
van het hoofdgebouw dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel
zijn gesteld:
Woningtype |
Maximale
goothoogte |
Maximale
bouhoogte |
Maximale inhoud |
Vrijstaand |
|
|
600 m |
Halfvrijstaand |
|
|
400 m |
g indien
goothoogte, de bouwhoogte en de inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande tabel
is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering;
h een kelder mag
in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van het hoofdgebouw;
i er mogen geen
trekkershutten worden gebouwd;
j per
bestemmingsvlak mogen niet meer dan twee woningen worden gebouwd, tenzij op de
verbeelding anders is aangegeven.
2 Voor het
bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende
regels:
a aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste
b de maatvoering
van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen dient te
voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Woningtype |
Maximale
goothoogte gebouwen |
Maximale bouwhoogte
gebouwen |
Maximale
bouwhoogte
overkappingen |
Maximale
gezamenlijke op pervlakte
per woning
inclusief een zwembad |
Vrijstaand |
|
|
|
|
Halfvrijstaand |
|
|
|
|
c indien de
goothoogte en/of de bouwhoogte meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is
vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering;
d er mogen geen
bijgebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein worden gebouwd.
3 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a aanverwante
voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een longeercirkel, een
paddock, een stapmolen en een trainingsmolen dienen op hetzelfde bouwperceel te
worden gebouwd;
b de bouwhoogte
van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een
longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer
dan
c de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van een omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan
e de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de woning en
het verlengde daarvan, mag niet meer dan
f de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de woning en het
verlengde daarvan, mag niet meer dan
g de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
h er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht
en/of worden geplaatst;
i er mogen geen
lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
43.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 43 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 43, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
43.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 43, lid 2 sub 1
onder
f en toestaan dat de inhoud van een vrijstaande woning ten behoeve van
mantelzorg wordt vergroot tot niet meer dan
a er sprake is
van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal
advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
b het aantal
woningen niet mag toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
2 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 43, lid 1
onder a en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een woning mag
worden aangebracht, mits tevens de ontheffing in artikel 43, lid 6 sub 5 is verleend.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 43, lid 2 sub 1 onder b en
toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg,
mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b de
geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de woning niet hoger zal zijn dan de
daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
4 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 43, lid 2 sub 1 onder i en toestaan dat
trekkershutten worden gebouwd ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein,
mits:
a de bouwhoogte
niet meer zal bedragen dan
b de
gezamenlijke oppervlakte niet meer zal bedragen dan 28 m;
c de trekkershut uitsluitend
gebruikt zal worden voor recreatieve bewoning;
d tevens de ontheffing is verleend in
artikel 43, lid 6 sub 4;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
5 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 43, lid 2 sub 2 onder a en
toestaan dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel
van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
6 Het college
kan ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - monument'
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 43, lid 2
sub 2 onder b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en
uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen wordt vergroot tot niet
meer dan 200 m mits:
a van de
provinciale monumenten-commissie en/of van de plaatselijke monumentencommissie
een positief advies is ontvangen;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
7 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 43, lid 2 sub 2 onder b en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, van de
bijgebouwen en van de overkappingen wordt vergroot tot niet meer dan 200
m, mits:
a de gebruiker
van het woonperceel ten minste 5.000 m landbouwgrond in gebruik heeft
ten behoeve van het hobbymatig weiden van vee en/of het telen van gewassen
en/of het beheer van het landschap;
b deze
vergroting uitsluitend noodzakelijk is ten behoeve van agrarische
hobbyactiviteiten, zoals het onderbrengen van dieren, gereedschappen, landbouwwerktuigen,
de opslag ten behoeve van het telen van gewassen en/of indien de vergroting
noodzakelijk is voor het beheer van het landschap, de opslag van
natuurproducten, zoals riet en dergelijke;
c bij monumenten
een positief advies is ointvangen van de provinciale monumentencommissie en/of
van de plaatselijke monumenten-commissie;
d geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
8 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 43, lid 2 sub 2 onder b en
toestaan dat per bouwperceel aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
worden vervangen, mits:
a de bestaande
legale gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de
overkappingen niet meer bedraagt
dan 200 m;
b na
(gedeeltelijke) vervanging de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bouwperceel niet meer zal bedragen
dan 200 m;
c ruimtelijk
gezien een betere situatie zal ontstaan;
d geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de verkeersveiligheid.
9 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 43, lid 2 sub 2 onder b en
toestaan dat per bouwperceel aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
worden vervangen, mits:
a de bestaande
legale gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de
overkappingen niet meer bedraagt
dan
500 m;
b na
(gedeeltelijke) vervanging de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen,
bijgebouwen en overkappingen per bouwperceel niet meer zal bedragen dan 50% van
de oppervlakte van de bestaande aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
boven 200 m en met een oppervlakte van niet meer dan 150 m;
c ruimtelijk gezien een betere situatie zal
ontstaan;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de verkeersveiligheid.
10 Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 43, lid 2 sub 2 onder b en toestaan dat per bouwperceel aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden vervangen, mits:
a de bestaande
legale gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de
overkappingen meer bedraagt dan
500 m;
b na
(gedeeltelijke) vervanging de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen,
bijgebouwen en overkappingen per bouwperceel niet meer zal bedragen dan 350
m vermeerderd met 20% van de oppervlakte van de bestaande aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven de bestaande oppervlakte van 500
m;
c ruimtelijk gezien een betere situatie zal
ontstaan;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de verkeersveiligheid.
11 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 43, lid 2 sub 2 onder d en toestaan dat
een bijgebouw wordt gebouwd ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen op
een kleinschalig kampeerterrein, mits:
a er geen
bestaand gebouw hiervoor beschikbaar is;
b de oppervlakte
van het bijgebouw niet meer zal bedragen dan 70 m;
d tevens de ontheffing is verleend in
artikel 43, lid 6 sub 4;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
12 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 43, lid 2 sub 3 onder i en toestaan dat er
niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende
knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, waarbij:
a de afstand
tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen
bouwperceel niet minder dan
b de bouwhoogte
van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan
c de lichtmasten
ten behoeve van een paardenbak binnen
d de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
13 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 43 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 43, lid 4 sub 13 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
43.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a het gebruik van de gronden
voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder
dan
b het gebruik van de gronden
voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige
functie minder dan
c het gebruik
van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
d het gebruik
van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan
e de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
f het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
g het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
k het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
l het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een
aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijvigheid,
mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van
meer dan 100 m;
m het gebruik van
een trekkershut voor permanente bewoning;
n het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
o het omzetten,
het scheuren en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve
van een permanent ander gebruik;
p het opslaan
van mest en/of andere landbouwproducten;
q het storten
van afvalstoffen en van puin.
43.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 43 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige
gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van artikel 43, lid 1 onder b en de volgende functies
in bestaande bijgebouwen behorende bij vrijstaande woningen toestaan, mits de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond:
a caravanstalling;
b (tijdelijke)
opslag van goederen;
c voorziening
ten behoeve van mantelzorg met een maximale gebruiksoppervlakte van
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 43, lid 5
onder b en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak
met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
a de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b een
beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet
in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c voorzieningen worden getroffen ter
voorkoming van stofoverlast;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke en de natuurlijke
waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 43, lid 5
onder g en onder j en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een
kleinschalig kampeerterrein, mits:
a het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen voldoet aan het bepaalde in artikel 4, lid 6 sub 2 onder a;
b de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Recreatie - 1' tot en met 'Recreatie
- 6' niet minder dan
c de afstand tot
één van de bestemmingsvlakken 'Agrarisch - 5' tot en met 'Agrarisch - 9', niet
minder dan
d de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Wonen - 1', 'Wonen - 3' en 'Wonen -
4' niet minder dan
e de afstand tot een ander kleinschalig kampeerterrein niet minder dan
f de
oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein tezamen met het gedeelte dat in
de aansluitende bestemming 'Agrarisch - 2' is gelegen, niet meer dan 5.000
m zal bedragen;
g niet meer dan
25 standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden aangelegd met per
standplaats niet meer dan twee bijzettenten;
h het
kleinschalig kampeerterrein landschappelijk zal worden ingepast, waarbij een
inrichtingsplan dient te worden overlegd;
i het parkeren
op eigen terrein zal geschieden.
5 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 43, lid 5
onder j en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan
worden, waarbij:
a de oppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de
gebruiksoppervlakte van de woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een
bed en breakfast voorziening niet meer dan
b de bed en
breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s)
van het perceel;
c onder de
gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-,
douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s),
slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer
dan
d op eigen terrein
dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal één
parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de
perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
6 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 43 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 43, lid 6 sub 6 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 44 Wonen - 3
44.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Wonen - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a woningen, al
dan niet in combinatie met ruimten voor:
1 een
aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
2 mantelzorg;
3 een
pottenbakkerij, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen
- pottenbakkerij';
b aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met
daaraan ondergeschikt:
c detailhandel
ten behoeve van de woning met de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen -
pottenbakkerij';
d paardenbak;
met de daarbij behorende:
e andere werken;
f bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
g cultuurgrond;
h erven,
terreinen en tuinen;
waarbij
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - monument', de
instandhouding van de bestaande monumentale of karakteristieke hoofdvorm van
gebouwen wordt nagestreefd.
44.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van hoofdgebouwen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a als
hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden
gebouwd;
b de afstand van
een hoofdgebouw ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de bestaande
afstand bedragen;
c de afstand van
het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen mag niet minder dan
d de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met
een maximum van 100 m;
e de maatvoering
van de gebouwen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn
gesteld:
Goothoogte
in meters Min. Max. |
Bouwhoogte
in meters Min. Max. |
Maximale
inhoud |
4,00 6,00 |
7,00 10,00 |
600
m |
f indien de
goothoogte, de bouwhoogte en/of de inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande
tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering;
g een kelder mag
in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van het hoofdgebouw;
h er mogen geen
trekkershutten worden gebouwd;
i per
bestemmingsvlak mag niet meer dan één woning worden gebouwd, tenzij op de
verbeelding anders is aangegeven.
2 Voor het
bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende
regels:
a aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste
b de maatvoering
van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen dient te
voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale
goothoogte
gebouwen |
Maximale bouwhoogte
gebouwen |
Maximale
bouwhoogte
overkappingen |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte per woning inclusief een zwembad |
|
|
|
|
c indien de
goothoogte en/of de bouwhoogte meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is
vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering;
d er mogen geen
bijgebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein worden gebouwd.
3 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a aanverwante
voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een longeercirkel, een
paddock, een stapmolen en een trainingsmolen dienen op hetzelfde bouwperceel te
worden gebouwd;
b de bouwhoogte
van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een
longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer
dan
c de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van een omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan
e de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de woning en
het verlengde daarvan, mag niet meer dan
f de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de woning en het
verlengde daarvan, mag niet meer dan
g de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
h er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht
en/of worden geplaatst;
i er mogen geen
lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
44.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 44 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 44, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
44.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 44, lid 1
onder a en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een woning mag
worden aangebracht, mits tevens de ontheffing in artikel 44, lid 6 sub 5 is verleend.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 44, lid 2 sub 1 onder a en
toestaan dat de woning wordt gesplitst in twee woningen, mits:
a de splitsing
uitsluitend plaatsvindt ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm
van wonen - monument';
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c de inhoud per
woning niet meer zal bedragen dan
d een positief
advies is ontvangen van de provinciale monumenten-commissie en/of van de
plaatselijke monumentencommissie;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 44, lid 2 sub 1 onder b en
toestaan dat afgeweken wordt van de bestaande afstand tot de as van de weg,
mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b de
geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op de woning niet hoger zal zijn dan de
daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
4 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 44, lid 2 sub 1
onder
e en toestaan dat de inhoud van een woning wordt vergroot tot niet meer dan
a de woning
daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;
b de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
c het aantal
woningen niet zal toenemen;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
5 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 44, lid 2 sub 1
onder
e en toestaan dat de inhoud van een woning ten behoeve van mantelzorg wordt
vergroot tot niet meer dan
a er sprake is
van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal
advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
b het aantal
woningen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
6 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 44, lid 2 sub 1 onder h en toestaan dat
trekkershutten worden gebouwd ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein,
mits:
a de bouwhoogte
niet meer zal bedragen dan
b de
gezamenlijke oppervlakte niet meer zal bedragen dan
c tevens de ontheffing is verleend in artikel 44, lid 6 sub 4;
d de trekkershut
uitsluitend gebruikt zal worden voor recreatieve bewoning;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
7 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 44, lid 2 sub 2 onder a en
toestaan dat aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel
van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
8 Het college
kan ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - monument'
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 44, lid 2
sub 2 onder b en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen,
van de bijgebouwen en van de overkappingen wordt vergroot tot niet meer dan 200
m mits:
a een positief
advies is ontvangen van de provinciale monumentencommissie en/of de
plaatselijke monumentencommissie;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
9 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 44, lid 2 sub 2 onder b en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, van de
bijgebouwen en van de overkappingen wordt vergroot tot niet meer dan 200
m, mits:
a de gebruiker
van het woonperceel ten minste 5.000 m landbouwgrond in gebruik heeft
ten behoeve van het hobbymatig weiden van vee en/of het telen van gewassen
en/of het beheer van het landschap;
b deze
vergroting uitsluitend noodzakelijk is ten behoeve van agrarische
hobbyactiviteiten, zoals het onderbrengen van dieren, gereedschappen, landbouwwerktuigen,
de opslag ten behoeve van het telen van gewassen en/of indien de vergroting
noodzakelijk is voor het beheer van het landschap, de opslag van
natuurproducten, zoals riet en dergelijke;
c bij monumenten
een positief advies is ontvangen van de provinciale monumentencommissie en/of
van de plaatselijke monumenten-commissie;
d geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
10 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 44, lid 2 sub 2 onder b en
toestaan dat per bouwperceel aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
worden vervangen, mits:
a de bestaande
legale gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de
overkappingen niet meer bedraagt dan
200 m;
b na
(gedeeltelijke) vervanging de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bouwperceel niet meer zal bedragen
dan 200 m;
c ruimtelijk
gezien een betere situatie zal ontstaan;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de verkeersveiligheid.
11 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 44, lid 2 sub 2 onder b en
toestaan dat per bouwperceel aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
worden vervangen, mits:
a de bestaande
legale gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de
overkappingen niet meer bedraagt
dan
500 m;
b na
(gedeeltelijke) vervanging de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per bouwperceel niet meer zal bedragen
dan 50% van de oppervlakte van de bestaande aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen boven 200 m en met een oppervlakte van niet meer dan 150
m;
c ruimtelijk gezien een betere situatie zal
ontstaan;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de verkeersveiligheid.
12 Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 44, lid 2 sub 2 onder b en toestaan dat per bouwperceel aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden vervangen, mits:
a de bestaande
legale gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de
overkappingen meer bedraagt dan
500 m;
b na
(gedeeltelijke) vervanging de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen,
bijgebouwen en overkappingen per bouwperceel niet meer zal bedragen dan 350
m vermeerderd met 20% van de oppervlakte van de bestaande aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen boven de bestaande oppervlakte van 500
m;
c ruimtelijk gezien een betere situatie zal
ontstaan;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de verkeersveiligheid.
13 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 44, lid 2 sub 2 onder d en toestaan dat
een bijgebouw wordt gebouwd ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen op
een kleinschalig kampeerterrein, mits:
a er geen
bestaand gebouw hiervoor beschikbaar is;
b de oppervlakte
van het bijgebouw niet meer zal bedragen dan
c tevens de ontheffing is verleend in
artikel 44, lid 6 sub 4;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
14 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 44, lid 2 sub 3 onder i en toestaan dat er
niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende
knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, waarbij:
a de afstand
tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen
bouwperceel niet minder dan
b de bouwhoogte
van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan
c de lichtmasten
ten behoeve van een paardenbak binnen
d de noodzaak
daartoe kan worden aangetoond;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
15 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 44 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college maakt
de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die
in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 44, lid 4 sub 15 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
44.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a het gebruik van de gronden
voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder
dan
b het gebruik van de gronden
voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige
functie minder dan
c het gebruik
van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
d het gebruik
van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan
e de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
f het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
g het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, waarbij de gebruiksoppervlakte van de gebouwen ten behoeve van
detailhandel ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen -
pottenbakkerij' niet meer mag bedragen dan 50 m;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
k het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan
krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
l het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een
aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijvigheid,
mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van
meer dan 100 m;
m het gebruik van
een trekkershut voor permanente bewoning;
n het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
o het omzetten
en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een
permanent ander gebruik;
p het opslaan
van mest en/of andere landbouwproducten;
q het storten
van afvalstoffen en van puin.
44.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 44 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van artikel 44, lid 1 onder b en de volgende functies
in bestaande bijgebouwen toestaan, mits de noodzaak daartoe kan worden
aangetoond:
a caravanstalling;
b (tijdelijke)
opslag van goederen;
c voorziening
ten behoeve van mantelzorg met een maximale gebruiksoppervlakte van
artikel 44, lid 5 onder f.
3 het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 44, lid 5
onder b en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak
met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
5,00 meter, mits;
a de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b een
beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet
in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c voorzieningen
worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke en de natuurlijke
waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 44, lid 5
onder g en onder j en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een
kleinschalig kampeerterrein, mits:
a het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen voldoet aan het bepaalde in artikel 4, lid 6 sub 2 onder a;
b de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Recreatie - 1' tot en met 'Recreatie
- 6' niet minder dan
c de afstand tot
één van de bestemmingsvlakken 'Agrarisch - 5' tot en met 'Agrarisch - 9', niet
minder dan
d de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' en 'Wonen -
4' niet minder dan
e de afstand tot
een ander kleinschalig kampeerterrein niet minder dan
f de
oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein tezamen met het gedeelte dat in
de aansluitende bestemming 'Agrarisch - 2' is gelegen, niet meer dan
g niet meer dan
25 standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden aangelegd met per
standplaats niet meer dan twee bijzettenten;
h het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk zal worden ingepast, waarbij een inrichtingsplan dient te worden overlegd;
i het parkeren
op eigen terrein zal geschieden.
5 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 44, lid 5
onder j en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan
worden, waarbij:
a de oppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de
gebruiksoppervlakte van de woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een
bed en breakfast voorziening niet meer dan
b de bed en
breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s)
van het perceel;
c onder de gebruiksvloeroppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-, douche- en toiletruimte(n)
die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een
gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer dan
d op eigen
terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal
één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de
perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen;
e geen onevenredige
afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
6 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 44 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 44, lid 6 sub 6 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
44.7 Wijzigingsbevoegdheid
1 Het college
kan de bestemming 'Wonen - 3' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch
- 4' of in de bestemming 'Agrarisch - 6', mits:
a de aanvrager
in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
b de
mestwetgeving en de milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
c de omvang van
het te vestigen bedrijf zodanig is dat het werk en inkomen biedt aan ten minste
één arbeidskracht, dan wel er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf
binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang kan uitgroeien;
d de vestiging
op een bestaand agrarisch bouwvlak niet mogelijk is;
e er een
zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief
biedt als zelfstandig bedrijf;
f van de
waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de
waterhuishoudkundige situatie;
g geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de archeologische waarden;
- de cultuurhistorische waarden;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de geomorfologische waarden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
2 Het college kan
de bestemming 'Wonen - 3' wijzigen in de bestemming
'Agrarisch
- 12' met de aanduiding 'paardenhouderij', mits:
a de
mestwetgeving en de milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
b er een
zodanige (semi)bedrijfsmatige opzet is dat het bedrijf ook op langere termijn
perspectief biedt als zelfstandig bedrijf;
c geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- de
archeologische waarden;
- de
cultuurhistorische waarden;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
geomorfologische waarden;
- de
landschappelijk waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
3 Het college
kan de bestemming 'Wonen - 3' wijzigen in de bestemming 'Cultuur en
ontspanning' ten behoeve van één prostitutiebedrijf, mits:
a de
activiteiten uitsluitend plaatsvinden binnen bestaande gebouwen, die aanwezig
zijn op het moment van toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid;
b de
wijzigingsbevoegdheid uitsluitend geldt voor de bestemming
'Wonen
- 3' aansluitend aan de bestemming 'Agrarisch - 2';
c geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelings-mogelijkheden worden beperkt;
d tezamen met de
bestemmingen 'Agrarisch - 5', 'Agrarisch - 6',
'Agrarisch
- 8' en 'Wonen - 1', niet meer dan één prostitutiebedrijf wordt gevestigd dan
wel aanwezig is, met een maximale toegestane oppervlakte van de
bedrijfsgebouwen van 300 m;
e voldoende
parkeercapaciteit op het bijbehorende erf aanwezig is;
f geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
4 Het college
kan de bestemming 'Wonen - 3' wijzigen in de bestemming
'Wonen
- 1', mits:
a de woning
daarmee aansluit op een voor het landschap kenmerkend bebouwingstype;
b geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke waarden.
Artikel 45 Wonen
- 4
45.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a een woning al
dan niet in combinatie met ruimten voor:
1 een
aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
2 mantelzorg;
3 sociaal-culturele doeleinden;
b aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met
de daarbij behorende:
c andere werken;
d bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
e tuinen en
erven;
waarbij
ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - monument', de
instandhouding van de bestaande monumentale of karakteristieke hoofdvorm van
gebouwen wordt nagestreefd.
45.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 45 lid 1 onder a en b vermelde gebouwen gelden per
bestemmingsvlak de volgende regels:
a de afstand van
een hoofdgebouw ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
b de breedte van
de voorgevel van het hoofdgebouw dient ten minste
c de aan- en
uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dienen minimaal
d de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met
een maximum van 100 m;
e een kelder mag
in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij een kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van het hoofdgebouw;
f er mogen geen
bijgebouwen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein worden gebouwd;
g er mogen geen trekkershutten worden
gebouwd;
h de maatvoering van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebou-wing |
Max.
aantal |
Min.
goot-hoogte in
meters |
Max.
goot-hoogte in meters |
Max.bouw-hoogte in meters |
Min.
inhoud in m³ per gebouw |
Max.
inhoud in m³ per gebouw |
Max. gezamen-lijke
op-pervlakte in
m² |
Woning |
1 |
6,00 |
9,00 |
12,00 |
1.250 |
2.500 |
- |
Aan-
of uit-bouw, aan-gebouwd bijgebouw of
aange-bouwde overkapping |
- |
- |
3,50 |
6,00 |
500 |
750 |
- |
Vrijstaand
bijgebouw, vrijstaande overkapping en een zwembad |
2 |
- |
3,50 |
6,00 |
- |
- |
150 |
i indien de
goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer
bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen
dan de bestaande maatvoering.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de woning en
het verlengde daarvan, mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de woning en het
verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht
en/of worden geplaatst.
45.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 45 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 45, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
45.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 45, lid 1
onder a en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een woning mag
worden aangebracht, mits tevens de ontheffing in artikel 45, lid 6 sub 4 is verleend.
2 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 45, lid 2 sub 1 onder f en toestaan dat
een bijgebouw wordt gebouwd ten behoeve van gemeenschappelijke voorzieningen op
een kleinschalig kampeerterrein, mits:
a er geen
bestaand gebouw hiervoor beschikbaar is;
b de oppervlakte
van het bijgebouw niet meer zal bedragen dan 70 m;
c tevens de ontheffing is verleend in
artikel 45, lid 6 sub 3;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
3 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 45, lid 2 sub 1 onder g en toestaan dat
trekkershutten worden gebouwd ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein,
mits:
a de bouwhoogte
niet meer zal bedragen dan
b de
gezamenlijke oppervlakte niet meer zal bedragen dan 28 m;
c tevens de ontheffing is verleend in artikel 45, lid 6 sub 3;
d de trekkershut
uitsluitend gebruikt zal worden voor recreatieve bewoning;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende
gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de woonsituatie.
4 Het college
kan ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - monument'
ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 45, lid 2 sub 1
onder
h en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, van de
bijgebouwen en van de overkappingen wordt vergroot tot niet meer dan 200
m mits:
a een positief
advies is ontvangen van de provinciale monumenten-commissie en/of van de
plaatselijke monumentencommissie;
b geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
5 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 45 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 45, lid 4 sub 5 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
45.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
c het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
g het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid
anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden
bedrijfsactiviteit en/of voor een sociaal-culturele voorziening;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een
aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijvigheid,
mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van
meer dan 100 m;
j het gebruik
van een trekkershut voor permanente bewoning;
k het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
l het opslaan
van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto’s, boten en caravans
anders dan in gebouwen;
m het storten van afvalstoffen en van puin.
45.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 45 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van artikel 45, lid 1 onder b en de volgende functies
in bestaande bijgebouwen toestaan, indien de noodzaak daartoe kan worden
aangetoond:
a caravanstalling;
b (tijdelijke)
opslag van goederen;
d voorziening
ten behoeve van mantelzorg met een maximale gebruiksoppervlakte van
van
artikel 45, lid 5 onder b.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 45, lid 5 onder c en onder
f en toestaan dat de gronden worden gebruikt voor een kleinschalig
kampeerterrein, mits:
a het totaal aantal kleinschalige kampeerterreinen voldoet aan het bepaalde in artikel 4, lid 6 sub 2 onder a;
b de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Recreatie - 1' tot en met 'Recreatie
- 6' niet minder dan
c de afstand tot
één van de bestemmingsvlakken 'Agrarisch - 5' tot en met 'Agrarisch - 9', niet
minder dan
d de
afstand tot één van de bestemmingsvlakken 'Wonen - 1' tot en met 'Wonen - 3'
niet minder dan
e de afstand tot
een ander kleinschalig kampeerterrein niet minder dan
f de
oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein tezamen met het gedeelte dat in
de aansluitende bestemming 'Agrarisch - 2' is gelegen, niet meer dan 5.000 m
zal bedragen;
g niet meer dan
25 standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden aangelegd met per
standplaats niet meer dan twee bijzettenten;
h het kleinschalig kampeerterrein landschappelijk zal worden ingepast, waarbij een inrichtingsplan dient te worden overlegd;
i het parkeren
op eigen terrein zal geschieden.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 45, lid 5
onder f en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan
worden, waarbij:
a de oppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de
gebruiksoppervlakte van de woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een
bed en breakfast voorziening niet meer dan
b de bed en
breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s)
van het perceel;
c onder de
gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-,
douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s),
slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer
dan
d op eigen
terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal
één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de
perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
5 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 45 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 45, lid 6 sub 5 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
45.7 Wijzigingsbevoegdheid
Het
college kan de bestemming wijzigen door de gronden en de daarop voorkomende
bouwwerken van de in artikel 45, lid 1 onder a en onder b vermelde gebouwen
eveneens te laten gebruiken voor de vestiging van:
a een
conferentieoord;
b een
horecafunctie in combinatie met het wonen;
c een
kantoorfunctie in combinatie met het wonen;
d een
woonfunctie in de vorm van meerdere wooneenheden;
e kleinschalige,
religieuze of sociaal-educatieve functies (kleine musea, kleine
concertaccommodaties, meditatie-centra, tentoonstellings-ruimten) in combinatie
met het wonen;
f verzorgings-
of verpleeginrichtingen;
mits:
- de functie
ondergebracht wordt in de bestaande gebouwen die aanwezig zijn op het moment
van toepassing van deze wijziging;
- geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
- geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
Artikel 46 Wonen - 5
46.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Wonen - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a woningen al
dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor
een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
b aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
c andere werken;
d bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
e erven,
terreinen en tuinen.
46.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van hoofdgebouwen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a als
hoofdgebouwen mogen uitsluitend halfvrijstaande woningen worden
gebouwd;
b de afstand van
een hoofdgebouw ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
c de afstand van
het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens aan de niet aangebouwde zijde,
mag niet minder dan
d de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met
een maximum van 100 m;
e de maatvoering
van de hoofdgebouwen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel
zijn gesteld:
Maximale
goothoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
inhoud |
|
|
400
m |
f indien de
goothoogte, de bouwhoogte en/of de inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande
tabel is vermeld, mag deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering;
g een kelder mag
in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij een kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van het hoofdgebouw.
2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste
b de maatvoering
van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen dient te
voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale
goothoogte
gebouwen |
Maximale
bouwhoogte
gebouwen |
Maximale
bouwhoogte
overkappingen |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte per woning, inclusief een zwembad |
|
|
|
|
c indien de
goothoogte, de bouwhoogte en/of de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen
per woning meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet
meer bedragen dan de bestaande maatvoering.
3 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de woning en
het verlengde daarvan, mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de woning en het
verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht
en/of worden geplaatst.
46.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 46 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 46, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
46.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 46, lid 2 sub 2 onder b en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, van de
bijgebouwen en van de overkappingen wordt vergroot tot niet meer dan 200
m, mits:
a de gebruiker
van het woonperceel ten minste 5.000 m landbouwgrond in gebruik heeft
ten behoeve van het hobbymatig weiden van vee en/of het telen van gewassen
en/of het beheer van het landschap;
b deze
vergroting uitsluitend noodzakelijk is ten behoeve van agrarische
hobbyactiviteiten, zoals het onderbrengen van dieren, gereedschappen, landbouwwerktuigen,
de opslag ten behoeve van het telen van gewassen en/of indien de vergroting
noodzakelijk is voor het beheer van het landschap, de opslag van
natuurproducten, zoals riet en dergelijke;
c geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 46 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 46, lid 4 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
46.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
c het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid,
anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden
bedrijvigheid;
h het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan
krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
i het gebruik
van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één
afzonderlijk huishouden;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een
aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijvigheid,
mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van
meer dan 100 m;
k het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
l het omzetten
en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een
permanent ander gebruik;
m het opslaan
van mest en/of andere landbouwproducten;
n het storten
van afvalstoffen en van puin.
46.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 46 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 46 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 46, lid 6 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 47 Wonen - 6
47.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Wonen - 6' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a woningen, al
dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor
een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
b aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
c andere werken;
d bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
e erven,
terreinen en tuinen.
47.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van hoofdgebouwen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a als
hoofdgebouwen mogen uitsluitend halfvrijstaande woningen worden
gebouwd;
b de afstand van
een hoofdgebouw ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
c de afstand van
het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens aan de niet aangebouwde zijde
mag niet minder dan
d de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met
een maximum van 100 m;
e de maatvoering
van de hoofdgebouwen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel
zijn gesteld:
Goothoogte
(in meters) Min. Max. |
Bouwhoogte
(in meters) Min. Max. |
Maximale
inhoud |
4,00 6,00 |
7,00 10,00 |
400
m |
f een kelder mag
in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij een kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van het hoofdgebouw;
g indien
goothoogte, de bouwhoogte en/of de inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande
tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering.
2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste
b de maatvoering
van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen dient te
voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale
goothoogte
gebouwen |
Maximale
bouwhoogte
gebouwen |
Maximale
bouwhoogte
overkappingen |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte per woning inclusief een zwembad |
|
|
|
|
c indien de
goothoogte, de bouwhoogte en/of de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen
per woning meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet
meer bedragen dan de bestaande maatvoering.
3 Voor het bouwen
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende
regels:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de woning en
het verlengde daarvan, mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de woning en het
verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht
en/of worden geplaatst.
47.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de cultuurhistorische
waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 47 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de bekendmaking
houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 47, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
47.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 47, lid 2 sub 2 onder b en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, van de
bijgebouwen en van de overkappingen wordt vergroot tot niet meer dan 200
m, mits:
a de gebruiker
van het woonperceel ten minste 5.000 m landbouwgrond in gebruik heeft
ten behoeve van het hobbymatig weiden van vee en/of het telen van gewassen
en/of het beheer van het landschap;
b deze
vergroting uitsluitend noodzakelijk is ten behoeve van agrarische
hobbyactiviteiten, zoals het onderbrengen van dieren, gereedschappen, landbouwwerktuigen,
de opslag ten behoeve van het telen van gewassen en/of indien de vergroting
noodzakelijk is voor het beheer van het landschap, de opslag van
natuurproducten, zoals riet en dergelijke;
c geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 47 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 47, lid 4 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
47.5 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
c het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid,
anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden
bedrijvigheid;
h het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
i het gebruik
van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één
afzonderlijk huishouden;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een
aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijvigheid,
mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 100
m;
k het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
l het omzetten
en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een
permanent ander gebruik;
m het opslaan
van mest en/of andere landbouwproducten;
n het storten
van afvalstoffen en van puin.
47.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 47 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 47 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 47, lid 6 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 48 Wonen - 7
48.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Wonen - 7' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a woningen, al
dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor
een aan-huis verbonden bedrijfsactiviteit;
b aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
c andere werken;
d bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
e erven,
terreinen en tuinen.
48.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van hoofdgebouwen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a als
hoofdgebouwen mogen uitsluitend rijenwoningen worden gebouwd;
b de afstand van
een hoofdgebouw ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
c de afstand van
het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens aan de niet aangebouwde zijde mag
niet minder dan
d de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met
een maximum van 100 m;
e de maatvoering
van de hoofdgebouwen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel
zijn gesteld:
Maximale
goothoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
inhoud |
|
|
400
m |
f een kelder mag
in niet meer dan één bouwlaag worden
gebouwd waarbij een kelder niet wordt betrokken bij het bepalen van de maximale
inhoudsmaat van het hoofdgebouw;
g het aantal
woningen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
h indien de
goothoogte, de bouwhoogte en/of de inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande
tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering.
2 Voor het
bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende
regels:
a aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste
b de maatvoering
van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen dient te
voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale
goothoogte
gebouwen |
Maximale
bouwhoogte
gebouwen |
Maximale
bouwhoogte
overkappingen |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte per woning inclusief een zwembad |
|
|
|
|
c indien de
goothoogte, de bouwhoogte en/of de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen
per woning meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet
meer bedragen dan de bestaande maatvoering.
3 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de woning en
het verlengde daarvan, mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de woning en het
verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht
en/of worden geplaatst.
48.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de cultuurhistorische
waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 48 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de bekendmaking
houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 48, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
48.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 48, lid 2 sub 2 onder b en
toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, van de
bijgebouwen en van de overkappingen wordt vergroot tot niet meer dan 200
m, mits:
a de gebruiker
van het woonperceel ten minste 5.000 m landbouwgrond in gebruik heeft
ten behoeve van het hobbymatig weiden van vee en/of het telen van gewassen
en/of het beheer van het landschap;
b deze
vergroting uitsluitend noodzakelijk is ten behoeve van agrarische
hobbyactiviteiten, zoals het onderbrengen van dieren, gereedschappen, landbouwwerktuigen,
de opslag ten behoeve van het telen van gewassen en/of indien de vergroting
noodzakelijk is voor het beheer van het landschap, de opslag van
natuurproducten, zoals riet en dergelijke;
c geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
- het
bebouwingsbeeld;
- de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de
landschappelijke waarden;
- de
milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de
woonsituatie.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 48 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 48, lid 4 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
48.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
c het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid,
anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden
bedrijvigheid;
h het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan
krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
i het gebruik
van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één
afzonderlijk huishouden;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een
aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijvigheid,
mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 100 m;
k het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
l het omzetten
en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een
permanent ander gebruik;
m het opslaan
van mest en/of andere landbouwproducten;
n het storten
van afvalstoffen en van puin.
48.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 48 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 48 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 48, lid 6 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 49 Wonen - 8
49.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Wonen - 8' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a woongebouwen
ten behoeve van niet-zelfstandige wooneenheden en dienstwoningen, al dan niet
met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep of voor een aan-huis-verbonden
bedrijvigheid;
b aan-
en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
c andere werken;
d bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
e erven,
terreinen en tuinen;
f houtzagerij;
g kassen en
kwekerij.
49.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van hoofdgebouwen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a als
hoofdgebouwen mogen uitsluitend twee woongebouwen met twee
dienstwoningen worden gebouwd;
b de afstand van
een hoofdgebouw ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
c de afstand van
een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan
d de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de dienstwoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen
met een maximum van 100 m;
e de maatvoering
van een hoofdgebouw dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel
zijn gesteld:
Maximale
goothoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte |
|
|
|
f een kelder mag
in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij een kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van het hoofdgebouw;
g er mogen niet
meer dan twaalf niet-zelfstandige wooneenheden worden gebouwd.
2 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
a aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste
b de maatvoering
van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen dient te
voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale
goothoogte
gebouwen |
Maximale
bouwhoogte
gebouwen |
Maximale
bouwhoogte
overkappingen |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte per woning inclusief een zwembad |
|
|
|
|
c indien de
goothoogte, de bouwhoogte en/of de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen
per woning meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet
meer bedragen dan de bestaande maatvoering.
3 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de woning en
het verlengde daarvan, mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de woning en het
verlengde daarvan, mag niet meer dan
d de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
e er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht
en/of worden geplaatst.
49.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 49 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 49, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
49.4 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
c het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid,
anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden
bedrijvigheid;
h het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan
krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
i het gebruik
van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één
afzonderlijk huishouden;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden
beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijvigheid, mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de dienstwoning;
- de
bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van
meer dan 100 m;
k het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
l het omzetten
en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een
permanent ander gebruik;
m het opslaan
van mest en/of andere landbouwproducten;
n het storten
van afvalstoffen en van puin.
49.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 49 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 49 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 49, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 50 Wonen - 9
50.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Wonen - 9' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a standplaatsen
voor woonwagens;
met de daarbij behorende:
b andere werken;
c bijgebouwen en overkappingen bij
woonwagens;
d bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
e erven,
terreinen en tuinen;
f woonwagens.
50.2 Bouwregels
1 Voor het bouwen van de woonwagens gelden
de volgende regels:
a de maatvoering
van de woonwagens dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel
zijn gesteld:
Maximale
goothoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
oppervlakte |
|
|
|
b er mogen niet meer dan zes woonwagens
worden geplaatst.
2 Voor het
bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen geldt, dat de
maatvoering dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn
gesteld:
Maximale
goothoogte
gebouwen |
Maximale
bouwhoogte
gebouwen |
Maximale
bouwhoogte overkappingen |
Maximale
gezamenlijke oppervlakte per woonwagen |
|
|
|
|
3 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte van erf- en
terreinafscheidingen mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
d er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht
en/of worden geplaatst.
50.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 50 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 50, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
50.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 50, lid 2 sub 2 en toestaan
dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijgebouwen en van de overkappingen bij
een woonwagen wordt vergroot tot niet meer dan 75 m, mits geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a het bebouwingsbeeld;
b de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
c de landschappelijke waarden;
d de natuurlijke waarden;
e de milieusituatie;
f de woonsituatie.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 50 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 50, lid 4 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
50.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
b het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
c het gebruik
van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
d het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, anders dan het aanbieden van goederen ten behoeve van de verhuur;
e het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een
seksinrichting;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
agrarische bedrijfsactiviteiten;
g het gebruik van
de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie;
h het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot, anders dan
krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken en woonwagens voor een
aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijvigheid,
indien de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen met een maximum van 100 m;
j het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
k het storten van afvalstoffen en van puin.
50.6 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 50 lid 5 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 50 lid 6, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 50, lid 6 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
Artikel 51 Sport - Voorlopig
A Voorlopige bestemming
51.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Sport - Voorlopig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bedrijfsgebouwen
en overkappingen ten behoeve van
1 een agrarisch bedrijf;
2 een manege met
de daarbij behorende voorzieningen zoals een kantine, recreatieruimte,
tuigkamer, voer - en stroberging alsmede een buitenbak;
3 een paardenhouderij;
b één
bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimten voor een
aan-huis-verbonden beroep en voor mantelzorg;
met daaraan ondergeschikt:
c ondersteunende
horeca;
met de daarbij behorende:
d aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
e bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
f erven,
terreinen en tuinen;
g groenvoorzieningen;
h nutsvoorzieningen;
i (ontsluitings)wegen,
paden en straten;
j opslag van
goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf;
k parkeervoorzieningen;
l paardenbak;
m waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
51.2 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 51, lid 1 onder a, onder b en onder d vermelde
gebouwen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a er mogen
uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van één agrarisch
bedrijf al dan niet in combinatie met een manege worden gebouwd;
b de aan- en
uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten
minste
c de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
d de
bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen ten minste
e de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en
bijgebouwen met een maximum van
100 m;
f de maatvoering van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke
oppervlakte |
Maximale
inhoud |
Bedrijfsgebouw
en
overkapping |
5,00 |
10,00 |
|
- |
Bedrijfswoning |
4,50
|
8,00
|
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijge-bouwen, overkappingen en een zwembad bij de
bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
g een kelder mag
in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
h indien de
goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer
bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen
dan de bestaande maatvoering.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van een omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een
longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer
dan
d de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
e de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
f de bouwhoogte
van lichtmasten ten behoeve van een buitenbak mag niet meer dan
g de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
h er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht
en/of worden geplaatst.
51.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 51 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 51, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
51.4 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a buitenopslag
van goederen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
b de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
c het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
d het gebruik
van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
e het gebruik
van de bedrijfswoning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één
afzonderlijk huishouden;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
horecavoorzieningen, met een maximale oppervlakte van 130 m;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor andere bedrijven
dan op grond van artikel 51, lid 1 onder a zijn toegestaan;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor
de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar, voer-
en/of vliegtuigen;
j het gebruik van de
gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
minder dan
k het gebruik van de gronden
voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige
functie minder dan
l het gebruik
van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan
m het gebruik van
de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting;
n het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
o het gebruik
van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en
bijgebouwen, ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep,
mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij
één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de bedrijfsvloeroppervlakte
meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of
de beroepsvloeroppervlakte meer dan 100 m bedraagt;
- er
detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- het parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
p het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
q het storten
van afvalstoffen en van puin.
51.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 51 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien
strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt
gerechtvaardigd.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 51 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de bekendmaking
houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 51, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
B Geldigheidstermijn van de voorlopige
bestemming
De
voorlopige bestemming ex artikel 3 lid 2 Wet ruimtelijke ordening als bedoeld
in artikel 51 onder A geldt voor een termijn van maximaal vijf jaar gerekend
vanaf de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
C Definitieve bestemming
51.6 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Sport - Voorlopig' aangewezen gronden zijn na het verstrijken van de geldigheidstermijn
als bedoeld in artikel 51 onder B bestemd voor:
a bedrijfsgebouwen
en overkappingen ten behoeve van:
1 een agrarisch bedrijf;
2 een paardenhouderij;
b bedrijfswoning,
al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep en
voor mantelzorg;
met daaraan ondergeschikt:
c ondersteunende
horeca;
met de daarbij behorende:
d aan- en
uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswo-ning;
e bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde;
f erven,
terreinen en tuinen;
g groenvoorzieningen;
h nutsvoorzieningen;
i opslag van
goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf;
j paardenbak;
k paden en
wegen;
l parkeervoorzieningen;
m waterhuishoudkundige
voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
51.7 Bouwregels
1 Voor het
bouwen van de in artikel 51, lid 1 onder a, onder b en onder d vermelde
gebouwen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a er mogen
gebouwen en overkappingen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
b de
bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd; indien geen
bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand van de bedrijfsgebouwen en van de
overkappingen ten opzichte van de as van de weg niet minder dan
c de aan- en
uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten
minste
d de afstand van
de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de
bestaande afstand bedragen;
e de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een
aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte
van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en
bijgebouwen met een maximum van 100 m;
f de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie
bebouwing |
Maximale
goothoogte in
meters |
Maximale
bouwhoogte in
meters |
Maximale
gezamenlijke
oppervlakte |
Maximale
inhoud
per woning |
Bedrijfsgebouw
en overkapping |
6,00 |
10,00 |
onbeperkt |
- |
Bedrijfswoning |
4,50 |
10,00 |
- |
600
m |
Aan-
en uitbouwen, bijge-bouwen, overkappingen en
een zwembad bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
g een kelder mag
in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt
betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
h het aantal
bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen;
i indien de
goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer
bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen
dan de bestaande maatvoering.
2 Voor het
bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de
volgende regels:
a de bouwhoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan
b de bouwhoogte
van een omheining ten behoeve van een paardenbak mag niet meer dan
c de bouwhoogte
van aanverwante voorzieningen ten behoeve van een paardenbak, zoals een
longeercirkel, een paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer
dan
d de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen achter de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
e de bouwhoogte
van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van de
bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer dan
f de bouwhoogte
van vlaggenmasten mag niet meer dan
g er mag geen
niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
h er mogen geen
(mest)bassins, mest- en kuilplaten, (mest)silo's en sleufsilo's worden gebouwd;
i er mogen geen
lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
51.8 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 51 lid 8, is de volgende procedure van toepassing:
a een voorgenomen
nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het
gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 51, lid 8 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
51.9 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 51, lid 6
onder b en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een bedrijfswoning
mag worden aangebracht, mits tevens de ontheffing in artikel 51, lid 11 sub 2
is verleend.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 51, lid 7 sub 1 onder c en
toestaan dat aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel
van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
a de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke
waarden;
- de verkeersveiligheid.
3 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 51, lid 7 sub 1
onder
f en toestaan dat de inhoud van een bedrijfswoning ten behoeve van mantelzorg
wordt vergroot tot niet meer dan
a er sprake is
van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal
advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
b het aantal
bedrijfswoningen niet zal toenemen;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de
woonsituatie.
4 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 51, lid 7 sub 1 onder h en
een tweede bedrijfswoning per bedrijf toestaan, mits:
a de tweede
bedrijfswoning aan de wegzijde in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen
wordt gesitueerd;
b de tweede
bedrijfswoning noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch
bedrijf, zoals moet blijken uit een landbouwkundig advies van een onafhankelijk
deskundigenbureau en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de
duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
c geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de natuurlijke waarden;
d geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
5 Het college kan ontheffing
verlenen van het bepaalde in artikel 51, lid 7 sub 2 onder i en toestaan dat er
niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende
knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, waarbij:
a de afstand
tussen een lichtmast ten behoeve van een paardenbak en een nabijgelegen
bouwperceel niet minder dan
b de bouwhoogte
van een lichtmast ten behoeve van een paardenbak niet meer dan
c de lichtmasten
ten behoeve van een paardenbak binnen
d de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de natuurlijke
waarden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid.
6 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 51 lid 9, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de bekendmaking
houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 51, lid 9 sub 6 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
51.10 Specifieke gebruiksregels
Tot
een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a buitenopslag
van goederen binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die gelegen
zijn voor de voorgevel van een bedrijfswoning en het verlengde daarvan of,
indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor de voorgevel van het dichtst bij
de weg gelegen bedrijfsgebouw;
b de opslag
en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-,
voer- en/of vliegtuigen;
c het gebruik
van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
d het gebruik
van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
e het gebruik
van de bedrijfswoning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één
afzonderlijk huishouden;
f het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
g het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van
detailhandel, indien de verkoopvloeroppervlakte groter is dan 10% van de
bestaande bedrijfsgebouwen en/of met een verkoopvloeroppervlakte van meer dan
100 m;
h het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende
bouwwerken ten behoeve van manege-activiteiten met de daarbij behorende
horecavoorzieningen;
i het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor andere bedrijven
dan op grond van artikel 51, lid 6 onder a zijn toegestaan;
j het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor
de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar, voer-
en/of vliegtuigen;
k het gebruik
van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting;
l het gebruik
van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie,
grond, puin en/of schroot anders dan krachtens de bestemming toegelaten
bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
m het gebruik van de gronden
voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder
dan
n het gebruik van de gronden
voor een paardenbak waarbij de afstand tot een bouwperceel met een gevoelige
functie minder dan
o het gebruik
van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
p het gebruik
van de gronden voor een paardenbak waarvan de oppervlakte meer bedraagt dan
q het gebruik
van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en
bijgebouwen, ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep,
mits:
- het beroep
niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij
één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
- de bedrijfsvloeroppervlakte
meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of
de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 100 m;
- er
detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
- het parkeren niet op eigen erf
plaatsvindt;
r het kennelijk
ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk
gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
s het stallen
van caravans met een totale oppervlakte van meer dan
1.000 m²;
t het storten
van afvalstoffen en van puin.
51.11 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college
verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening juncto artikel 51 lid 10 van het onderhavige bestemingsplan, indien strikte
toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige
gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 51, lid 10
onder f en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan
worden, waarbij:
a de oppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de
gebruiksoppervlakte van de bedrijfswoning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte
voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan
b de bed en
breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s)
van het perceel;
c onder de
gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-, douche-
en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en
een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer dan
d op eigen
terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal
één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de
perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
3 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 51, lid 10
onder n en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een bestemmingsvlak
met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
5,00 meter, mits:
a de
noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b een
beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet
in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c voorzieningen
worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de woonsituatie.
4 Het
college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 51, lid 10
onder o en toestaan om meerdere paardenbakken aan te leggen, mits
a de noodzaak daartoe kan
worden aangetoond;
b geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de woonsituatie.
5 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 51 lid 11, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 51, lid 11 sub 5 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
51.12 Wijzigingsbevoegdheid
1 Het college
kan de bestemming 'Sport - Voorlopig' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 4'
of in de bestemming 'Agrarisch - 6', mits:
a de aanvrager
in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
b de
mestwetgeving en de milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
c er een
zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief
biedt als zelfstandig bedrijf;
d van de
waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de
waterhuishoudkundige situatie;
e geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de archeologische waarden en de
cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden en de
natuurlijke waarden;
- de milieusituatie;
- de woonsituatie.
2 Het college
kan de bestemming 'Sport - Voorlopig' wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1',
mits:
a de agrarisch
aanverwante bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
b de woonfunctie
ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal
woningen niet mag toenemen;
c geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelings-mogelijkheden worden beperkt;
d geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de woonsituatie.
Artikel 52 Leiding - Gas
52.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a een
hogedruk aardgastransportleiding;
met de daarbij behorende:
b bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde.
52.2 Bouwregels
1 In of
op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
2 In
afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen
geen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd anders
dan ten behoeve van deze bestemming.
3 De bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van een
hogedruk aardgastransportleiding, mag niet meer dan
52.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 52 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 52, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
52.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig
functioneren van de hogedruk aardgastransportleiding, ontheffing verlenen van:
a het bepaalde
in artikel 52, lid 2 sub 1 en toestaan dat de bij de andere daar voorkomende
bestemmingen vermelde gebouwen en overkappingen worden gebouwd, mits van de
betreffende leidingbeheerder een positief advies is ontvangen;
b het bepaalde
in artikel 52, lid 2 sub 2 en toestaan dat de bij de andere daar voorkomende bestemmingen
vermelde bouwwerken worden gebouwd, mits van de betreffende leidingbeheerder
een positief advies is ontvangen.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 52 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 52, lid 4 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
52.5 Aanlegvergunning
1 Het is verboden zonder of in afwijking van
een aanlegvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of
werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere
daar voorkomende bestemming(en):
a het aanbrengen van drainage dieper dan
b het aanbrengen van gesloten verhardingen;
c het aanbrengen van hoogopgaand en/of
diepwortelende beplanting;
d het aanbrengen van ondergrondse energie-,
telecommunicatie- en/of kabels en/of transportleidingen en daarmee verband
houdende apparatuur, constructies of installaties dieper dan
e het afgraven, het egaliseren, het
ontgronden, het ophogen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de
bodemstructuur dieper dan
0,30 meter;
f het baggeren en/of het graven en/of het
verruimen van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan
g het indrijven van voorwerpen in de bodem;
h het plaatsen van lichtmasten, wegwijzers
en ander straatmeubilair;
i het uitvoeren van grondbewerkingen dieper
dan
j het wijzigen van het maaiveldniveau door
ontgronding of ophoging.
2 Het in artikel 52, lid 5 sub 1 vermelde
verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
a het aanbrengen van beplanting betreft die
voorkomt op de beplantingslijst van de betreffende leidingbeheerder;
b het normale onderhoud betreffen;
c mechanisch worden uitgevoerd en daarmee
vallen onder de werking van de Wet informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten
(WION);
d reeds in uitvoering zijn op het tijdstip
van het van kracht worden van dit bestemmingsplan, met de daarvoor verleende
vergunning;
e worden uitgevoerd ten behoeve van de
instandhouding van de leiding.
3 De in artikel 52, lid 5 sub 1 vermelde
vergunning kan slechts worden verleend indien een positief advies is ontvangen
van de betreffende leidingbeheerder en er geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse leidingen.
52.6 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met
deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening, wordt in ieder geval gerekend de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te
gebruiken voor de opslag van goederen, tenzij van de betreffende
leidingbeheerder een positief advies is ontvangen.
Artikel 53 Leiding - Hoogspanningsverbinding
53.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor
de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a een
hoogspanningsverbinding;
met de daarbij behorende:
b bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde.
53.2 Bouwregels
1 In of
op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
2 In
afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen
geen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd anders
dan ten behoeve van deze bestemming.
3 De bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, ten behoeve van een
hoogspanningsverbinding, mag niet meer dan
40,00 meter bedragen.
53.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de landschappelijke
waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 53 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 53, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
53.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig
functioneren van de hoogspanningsverbinding, ontheffing verlenen van:
a het bepaalde
in artikel 53 lid 2 sub 1 en toestaan dat de bij de andere daar voorkomende
bestemmingen vermelde gebouwen en overkappingen worden gebouwd, mits van de
betreffende leidingbeheerder een positief advies is ontvangen;
b het bepaalde
in artikel 53 lid 2 sub 2 en toestaan dat de bij de andere daar voorkomende
bestemmingen vermelde bouwwerken worden gebouwd, mits van de betreffende
leidingbeheerder een positief advies is ontvangen.
2 Op de voorbereiding
van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 53 lid
4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 53, lid 4 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
53.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met
deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening, wordt in ieder geval gerekend de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te
gebruiken voor de opslag van goederen, tenzij van de betreffende
leidingbeheerder een positief advies is ontvangen.
Artikel 54 Leiding - Riool
54.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a een
riooltransportleiding;
met de daarbij behorende:
b bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde.
54.2 Bouwregels
1 In of
op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
2 In
afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen
geen bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd anders
dan ten behoeve van deze bestemming.
3 De bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag ten behoeve van een
riooltransportleiding niet meer dan
54.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de
milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen
op grond van artikel 54 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 54, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
54.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig
functioneren van de riooltransportleiding, ontheffing verlenen van:
a het bepaalde
in artikel 54, lid 2 sub 1 en toestaan dat de bij de andere daar voorkomende
bestemmingen vermelde gebouwen en overkappingen worden gebouwd, mits van de
betreffende leidingbeheerder een positief advies is ontvangen;
b het bepaalde
in artikel 54, lid 2 sub 2 en toestaan dat de bij de andere daar voorkomende
bestemmingen vermelde bouwwerken worden gebouwd, mits van de betreffende
leidingbeheerder een positief advies is ontvangen.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 54 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de bekendmaking
houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 54, lid 4 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
54.5 Aanlegvergunning
1 Het is verboden zonder of in afwijking van
een aanlegvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of
werkzaamheden uit te voeren, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere
daar voorkomende bestemming(en):
a het aanbrengen van drainage dieper dan
b het aanbrengen van gesloten verhardingen;
c het aanbrengen van hoogopgaand en/of
diepwortelende beplanting;
d het aanbrengen van ondergrondse energie-,
telecommunicatie- en/of kabels en/of transportleidingen en daarmee verband
houdende apparatuur, constructies of installaties dieper dan
e het afgraven, het egaliseren, het
ontgronden, het ophogen en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de
bodemstructuur dieper dan
0,30 meter;
f het baggeren en/of het graven en/of het
verruimen van sloten, vaarten en andere watergangen dieper dan
g het indrijven van voorwerpen in de bodem;
h het plaatsen van lichtmasten, wegwijzers
en ander straatmeubilair;
i het uitvoeren van grondbewerkingen dieper
dan
j het wijzigen van het maaiveldniveau door
ontgronding of ophoging.
2 Het in artikel 54, lid 5 sub 1 vermelde
verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
a het aanbrengen van beplanting betreft die
voorkomt op de beplantingslijst van de betreffende leidingbeheerder;
b het normale onderhoud betreffen;
c mechanisch worden uitgevoerd en daarmee
vallen onder de werking van de Wet informatie-uitwisseling Ondergrondse Netten
(WION);
d reeds in uitvoering zijn op het tijdstip
van het van kracht worden van dit bestemmingsplan, met de daarvoor verleende
vergunning;
e worden uitgevoerd ten behoeve van de
instandhouding van de leiding.
3 De in artikel 54, lid 5 sub 1 vermelde
vergunning kan slechts worden verleend indien een positief advies is ontvangen
van de betreffende leidingbeheerder en er geen onevenredige afbreuk wordt
gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de ondergrondse leidingen.
54.6 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met
deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke
ordening, wordt in ieder geval gerekend de gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te
gebruiken voor de opslag van goederen, tenzij van de betreffende
leidingbeheerder een positief advies is ontvangen.
Artikel 55 Waarde - Archeologie 1
55.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde -
Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling
van de te verwachten archeologische waarden.
55.2 Bouwregels
Ten behoeve van het bepaalde in de regels bij de andere
daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
1 Bij
een aanvraag om een reguliere bouwvergunning, waarbij bodemroerende
werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, noodzakelijk zijn, dient door de aanvrager een rapport te worden
overlegd, waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de
aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende
mate te zijn vastgesteld.
2 Indien uit dit
archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door
het verlenen van de bouwvergunning kunnen worden verstoord, kan het college in
ieder geval één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:
a de verplichting tot het treffen van
technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen
worden behouden;
b de verplichting tot het doen van
opgravingen;
c de verplichting de activiteit die tot
bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein
van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij
de vergunning te stellen kwalificaties.
3 Het bepaalde in artikel 55, lid 2 sub 2
onder a is niet van toepassing in geval van een aanvraag om
een reguliere bouwvergunning voor:
a de bouw van bouwwerken, waarbij geen
grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan
b de bouw van een bouwwerk met een
oppervlakte van niet meer dan
50 m².
55.3 Nadere eisen
Het
college kan nadere eisen stellen aan het gebruik, aan de inrichting en aan de
situering van de gronden, indien uit onderzoek
is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
55.4 Ontheffing van de bouwregels
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 55, lid 2 sub 1 indien
op basis van eerder uitgevoerd archeologische onderzoek al is aangetoond, dat
de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig
(kunnen) worden geschaad.
55.5 Aanlegvergunning
1 Het is verboden zonder of in afwijking van
een aanlegvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of
werkzaamheden uit te voeren:
a het uitvoeren
van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan
- het
egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- het aanleggen
en verbreden van water;
- het verlagen
van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
- het
uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in
de bodem;
b het aanbrengen
van drainage op een diepte van
c het aanbrengen
van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op
een diepte van
2 Het in artikel 55, lid 5 sub 1 vermelde
verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
a het normale beheer en/of het normale
onderhoud betreffen;
b reeds in uitvoering zijn ten tijde van de
inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met een daarvoor verleende vergunning;
c indien op basis van eerder uitgevoerd
archeologische onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door
de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
3 De aanlegvergunning wordt niet
verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de
archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden
verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld.
4 Het college kan aan de aanlegvergunning de
volgende voorwaarden verbinden:
- de verplichting tot het treffen van
technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen
worden behouden;
- de verplichting tot het doen van
opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring
leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de
archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de
vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 56 Waarde - Archeologie 2
56.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde -
Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende
bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling
van de te verwachten archeologische waarden.
56.2 Bouwregels
Ten behoeve van het bepaalde in de regels bij de andere
daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
1 Bij
een aanvraag om een reguliere bouwvergunning, waarbij bodemroerende
werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, noodzakelijk zijn, dient door de aanvrager een rapport te worden
overlegd, waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de
aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende
mate te zijn vastgesteld.
2 Indien uit dit
archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door
het verlenen van de bouwvergunning kunnen worden verstoord, kan het college in
ieder geval één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de bouwvergunning:
a de verplichting tot het treffen van
technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen
worden behouden;
b de verplichting tot het doen van
opgravingen;
c de verplichting de activiteit die tot
bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein
van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij
de vergunning te stellen kwalificaties.
3 Het bepaalde in artikel 56 lid 2 onder a
is niet van toepassing in geval van een aanvraag om
een reguliere bouwvergunning voor:
a de bouw van bouwwerken, waarbij geen
grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan
b de bouw van een bouwwerk met een
oppervlakte van niet meer dan
100 m².
56.3 Nadere eisen
Het
college kan nadere eisen stellen aan het
gebruik, aan de inrichting en aan de situering van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden
aanwezig zijn.
56.4 Ontheffing van de bouwregels
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 56, lid 2 sub 1 indien
op basis van eerder uitgevoerd archeologische onderzoek al is aangetoond, dat
de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig
(kunnen) worden geschaad.
56.5 Aanlegvergunning
1 Het is verboden zonder of in afwijking van
een aanlegvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of
werkzaamheden uit te voeren:
a het uitvoeren
van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan
- het
egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- het aanleggen
en verbreden van water;
- het verlagen
van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
- het
uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in
de bodem;
b het aanbrengen
van drainage op een diepte van
c het aanbrengen
van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op
een diepte van
2 Het in artikel 56, lid 5 sub 1 vermelde
verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
a het normale beheer en/of het normale
onderhoud betreffen;
b reeds in uitvoering zijn ten tijde van de
inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met een daarvoor verleende vergunning;
c indien op basis van eerder uitgevoerd
archeologische onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door
de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
3 De aanlegvergunning wordt niet
verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de
archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden
verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld.
4 Het college kan aan de aanlegvergunning de
volgende voorwaarden verbinden:
- de verplichting tot het treffen van
technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen
worden behouden;
- de verplichting tot het doen van
opgravingen;
- de verplichting de activiteit die tot
bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein
van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij
de vergunning te stellen kwalificaties.
Artikel 57 Waarde - Cultuurhistorie
57.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. het
behoud, de bescherming, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische
waarden, van de landschappelijke waarden en van de natuurlijke waarden van een
landgoed;
b. cultuurgrond,
waarbij het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke
waarden, zoals bosschages, houtsingels en houtwallen wordt nagestreefd.
57.2 Aanlegvergunning
1 Het is
verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning, ongeacht het bepaalde
in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en) laan- en/of
wegbegeleidende boom- en/of struikbeplanting te verwijderen.
2 Het in artikel
57, lid 2 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of
werkzaamheden, welke:
a het normale
onderhoud betreffen;
b reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit
bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning.
3 Een
aanlegvergunning zoals vermeld in artikel 57, lid 2 sub 1 wordt geweigerd,
indien:
a de werken
en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische
waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden
en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt,
onevenredig aantast;
b de werken
en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n)
en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het
kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
c de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de
krachtens zodanig plan gestelde eisen.
Artikel 58 Waarde - Natuur
58.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Waarde - Natuur aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar
voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a natuur;
b de bescherming
van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Veluwe', door het voorkomen van een
significant negatieve aantasting van de natuurlijke waarden van het gebied;
c de
instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor
instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het (ontwerp)besluit en/of het
aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Veluwe';
d het behoud,
het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, de
geomorfologische waarden, de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden
van het natuurgebied, waaronder zandwegen.
58.2 Aanlegvergunning
1 Het is
verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken,
geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a het aanbrengen
en/of het aanleggen van drainage;
b het aanbrengen
van oppervlakteverhardingen;
c het aanleggen
van aarden wallen;
d het aanleggen
van verharde paden en/of wegen en/of het verbreden van verharde paden en/of
wegen;
e het aanleggen
van bovengrondse en/of ondergrondse energie- en/of telecommunicatie- en/of
transportkabels en/of transportleidingen;
f het aanleggen
van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief
dagrecreatief medegebruik;
g het aanplanten
van bomen en/of houtgewassen en/of andere opgaande beplantingen;
h het afgraven,
het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
i het baggeren,
het graven en/of het verbreden van beken, plassen, sloten en/of andere
watergangen en/of waterpartijen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen
en stuwen;
j het scheuren
van grasland;
k het kappen
en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen;
l het
verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en
oevervegetaties.
2 Het in artikel
58, lid 2 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of
werkzaamheden, welke:
a het normale
beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b het rooien
en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die
plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex
Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
c reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan
met een daarvoor verleende vergunning.
3 Een
aanlegvergunning als vermeld in artikel 58 lid 2 sub 1 wordt geweigerd, indien:
a de werken
en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische
waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden
en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt,
onevenredig aantast;
b de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de
krachtens zodanig plan gestelde eisen;
c de werken
en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n)
en de kwalificerende soorten van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Veluwe' in
het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 ;
d de werken
en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de krachtens
zodanig plan gestelde eisen;
e voor de werken
en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een
gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is
vereist en deze niet is verleend.
Artikel 59 Waterstaat - Waterkering
59.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere
daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a de
bescherming, de ophoging en de verbetering van het doelmatig en veilig
functioneren van de waterkering;
met
de daarbij behorende:
b gebouwen en
overkappingen ten behoeve van gemalen en van sluizen;
c bouwwerken,
geen gebouwen en overkappingen zijnde, waaronder dammen, duikers en/of
uitlaten.
59.2 Bouwregels
1 Op of in deze
gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
2 In afwijking
van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) mogen geen
bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd anders dan
ten behoeve van deze bestemming.
3 De bouwhoogte
van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan
59.3 Nadere eisen
1 Het college
kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats
van de bebouwing, ten behoeve van:
a de
archeologische waarden;
b de
cultuurhistorische waarden;
c de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d de
geomorfologische waarden;
e een goede
woonsituatie;
f de
landschappelijke waarden;
g de milieusituatie;
h de natuurlijke
waarden;
i een
samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j de sociale
veiligheid;
k de
verkeersveiligheid.
2 Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 59 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a een
voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op
het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 59, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere
eis.
59.4 Ontheffing van de bouwregels
1 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 58, lid 2 sub 1 en van het
bepaalde in artikel 59, lid 2 sub 2 en toestaan dat de in de andere daar
voorkomende bestemming(en) vermelde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, worden gebouwd, mits:
a geen
onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig en veilig functioneren
van de waterkering;
b van de
beheerder van de waterkering een positief advies is ontvangen.
2 Het college
kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 59, lid 2 sub 3 en toestaan
dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet
meer dan
a het
bebouwingsbeeld;
b de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
c de
landschappelijke waarden;
d de natuurlijke
waarden;
e de
verkeersveiligheid.
3 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 59 lid 4, is de volgende procedure van toepassing:
a een
ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken
op het gemeentehuis ter inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 59, lid 4 sub 3 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij
het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 60 Anti-dubbeltelregel
Grond
die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan
uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling
van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 61 Algemene bouwregels
De
voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige
aard blijven overeenkomstig het gestelde in de van toepassing zijnde artikelen
van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende
onderwerpen:
a de
bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten;
b de bereikbaarheid
van gebouwen voor het wegverkeer;
c de laad- en
losmogelijkheden en de parkeergelegenheid;
d de ruimte
tussen bouwwerken;
e het bouwen bij
hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofd-transportleidingen.
Artikel 62 Algemene aanduidingsregels
1 Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
a Ter plaatse
van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermings-gebied' gelden
behalve de andere daar voorkomende bestemming(en), ook de regels die opgenomen
zijn in de Provinciale milieuverordening Gelderland betreffende
grondwaterbeschermingsgebieden, zoals deze verordening luidt ten tijde van de
ter inzage legging van het ontwerp-bestemmingsplan.
b Gedeputeerde
Staten van de provincie Gelderland kunnen ontheffing verlenen van de verboden die
in de Provinciale milieuverordening Gelderland zijn opgenomen.
2 Milieuzone – waterwingebied
Ter
plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - waterwingebied' geldt behalve de
andere daar voorkomende bestemming(en), ook de regel dat de gronden primair
bedoeld zijn voor de waterwinning, zowel productie als zuivering, distributie
en opslag, alsmede voor compensatie- en/of infiltratievijvers.
3 Afpalingskring eendenkooi
Ter
plaatse van de gebiedsaanduiding 'afpalingskring eendenkooi' gelden, behalve de
andere daar voorkomende bestemming(en), ook de volgende regels:
a het is ieder
ander dan de kooiker van een eendenkooi of degene die handelt met toestemming
van die kooiker, verboden binnen de afpalingskring van de eendenkooi
handelingen te verrichten waardoor eenden binnen de afpalingskring kunnen
worden verontrust;
b het verbod,
bedoeld in artikel 62, lid 3 onder a is niet van toepassing op handelingen
verricht tot uitvoering van openbare werken noch op handelingen verricht bij
het gebruik en het onderhoud van hetgeen door die werken is tot stand gebracht,
noch op handelingen verricht tot uitoefening van een beroep of van een bedrijf,
indien redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat de handelingen niet of op
andere wijze dan wel op een ander tijdstip kunnen worden verricht.
4 Veiligheidszone - lpg
Ter
plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - lpg', mogen geen nieuwe
kwetsbare objecten in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen
(Bevi) worden opgericht, tenzij de belemmering, door het amoveren dan wel de
verplaatsing van de lpg-installatie en intrekking van de hiervoor verleende
vergunning, is weggenomen.
5 Veiligheidszone - munitie
Ter
plaatse van de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - munitie' mogen in afwijking
van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) geen gebouwen
met vliesgevels of gordijngevelconstructies of gebouwen met zeer grote
glasoppervlakten worden gebouwd.
6 Vrijwaringszone - molenbiotoop 1 en
vrijwaringszone - molenbiotoop 2
Ter
plaatse van de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - molenbiotoop 1 en
'vrijwaringszone - molenbiotoop 2', gelden behalve de andere daar voorkomende
bestemming(en), ook de volgende regels:
a de maximale
bouwhoogte van bouwwerken en/of de maximale hoogte van beplanting binnen de op
de verbeelding aangegeven 'vrijwaringszone - molenbiotoop 1', mag niet meer dan
b de maximale
bouwhoogte van bouwwerken en/of de maximale hoogte van beplanting binnen de op
de verbeelding aangegeven 'vrijwaringszone - molenbiotoop 2', mag niet meer
bedragen dan 1/75 van de afstand tussen het bouwwerk of de beplanting en de
wieken van de molen, vermeerderd met
c het is
verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken, geen
bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:
- het ophogen van gronden hoger dan op grond
van de in artikel 62,
lid 6
onder a en onder b maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;
- het beplanten
met bomen, heesters en andere opgaande beplanting hoger dan de op grond van de
in artikel 62, lid 6
onder a en onder b maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;
- het aanbrengen
van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan op grond
van de in artikel 62, lid 6
onder a en onder b maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;
d het in artikel
62, lid 6 onder c vermelde verbod is niet van toepassing op werken en
werkzaamheden, die:
- het normale
onderhoud betreffen;
- reeds in
uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit
bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning;
e de in artikel
62, lid 6 onder c vermelde vergunning kan slechts worden verleend indien geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en/of het toekomstig functioneren
van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als
landschapselement, dan wel dat door het stellen van voorwaarden hieraan
voldoende tegemoet gekomen kan worden, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij
de beheerder van de molen.
7 Vrijwaringszone - radar
Ter
plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar', gelden behalve de
andere daar voorkomende bestemming(en), ook de volgende regels:
a indien een
bouwaanvraag wordt ingediend op gronden die gelegen zijn boven
b indien uit
deze toets blijkt dat de verstoring groter of gelijk is aan 10%, wordt het
bouwwerk niet toelaatbaar geacht.
8 Wro-zone -
wijzigingsgebied
Ter
plaatse van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' kan het college
de bestemming 'Agrarisch - 2' en de bestemming 'Sport - Voorlopig' wijzigen in
de bestemming 'Agrarisch - 12' ten behoeve van manege-activiteiten, mits:
a geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- de archeologische waarden;
- het bebouwingsbeeld;
- de cultuurhistorische waarden;
- de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
- de landschappelijke waarden;
- de milieusituatie;
- de natuurlijke waarden;
- de verkeersveiligeheid;
- de
woonsituatie;
b geen sprake is
van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de
bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
Artikel 63 Algemene ontheffingsregels
1 Het college
kan ontheffing verlenen van:
a de
bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de
aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersintensiteit
en/of de verkeersveiligheid daartoe aanleiding geven;
b de
bestemmingsregels en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene- en/of
zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan
2 Een in artikel
63 lid 1 vermelde ontheffing kan slechts worden verleend, mits geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
a de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
b de milieusituatie;
c de sociale veiligheid;
d het straat- en bebouwingsbeeld;
e de verkeersveiligheid;
f de woonsituatie.
3 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van
artikel 63 lid 1, is de volgende procedure van toepassing:
a een ontwerp-ontheffingsbesluit
ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter
inzage;
b het college
maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen
die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de
in artikel 63, lid 3 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het
college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- en SLOTREGELS
Artikel 64 Overgangsrecht
64.1 Overgangsrecht bouwwerken
1 Een bouwwerk
dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is of
in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en
afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang
niet wordt vergroot,
a gedeeltelijk worden vernieuwd of worden
veranderd;
b na het teniet
gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of worden
veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar
na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
2 Het college
kan eenmalig ontheffing verlenen van het vermelde in artikel 64, lid 1 sub 1 voor
het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 64, lid 1
sub 1 met maximaal 10%.
3 Artikel 64 lid
1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip
van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder
vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder
begrepen de overgangsbepaling van dat bestemmingsplan.
64.2 Overgangsrecht gebruik
1 Het gebruik
van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van
het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
2 Het is
verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 64,
lid 2 sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat
bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking
naar aard en omvang wordt verkleind.
3 Indien het
gebruik, bedoeld in artikel 64, lid 2 sub 1, na het tijdstip van inwerkingtreding
van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken,
is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4 Artikel 64,
lid 2 sub 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met
het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen
van dat bestemmingsplan.
Artikel 65 Slotregel
Deze regels worden
aangehaald als:
Regels van het
bestemmingsplan Buitengebied 2007
Aldus gewijzigd vastgesteld in de
raadsvergadering van 15 december 2009.
De griffier, De
voorzitter,