De voor 'Natuur - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. natuur;
b. bos en bebossing;
c. de bescherming van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Veluwe', door het voorkomen van een significant negatieve aantasting van de natuurlijke waarden van het gebied;
d. de instandhouding of het herstel van de habitattypen en soorten, waarvoor instandhoudingsdoelen zijn geformuleerd in het (ontwerp)besluit en/of het aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied 'Veluwe';
e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, de geomorfologische waarden, de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden van het natuurgebied, waaronder zandwegen;
f. waterhuishoudkundige doeleinden, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
met daaraan ondergeschikt:
g. agrarisch natuurbeheer en agrarische natuurontwikkeling;
h. het educatief medegebruik en het extensief dagrecreatief medegebruik;
i. het extensief agrarisch medegebruik;
j. ontgassingsinstallatie ten behoeve van de drinkwaterproductielocatie, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - ontgassingsinstallatie';
k. openbare nutsvoorzieningen;
l. paden en zandwegen;
met de daarbij behorende:
m. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
n. veldschuur, ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van natuur - veldschuur'.
1. In of op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de in artikel 26, lid 1 onder n vermelde gebouwen, waarvan de maatvoering dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale goothoogte in meters |
Maximale bouwhoogte in meters |
Maximale oppervlakte |
bestaand |
bestaand |
bestaand |
2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en
overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b.
de bouwhoogte van een ontgassingsinstallatie
ten behoeve van de drinkwaterproductielocatie mag niet meer bedragen dan
c. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
d. er mogen geen overkappingen worden gebouwd.
1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de archeologische waarden;
b. de cultuurhistorische waarden;
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. de geomorfologische waarden;
e. een goede woonsituatie;
f. de landschappelijke waarden;
g. de milieusituatie;
h. de natuurlijke waarden;
i. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j. de sociale veiligheid;
k. de verkeersveiligheid.
2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 26 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 26, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
26.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
b. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
f. het gebruik van de gronden ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein;
g. het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
h. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
i. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
j. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
k. het storten van afvalstoffen en van puin.
26.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1. Het college verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 26 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 26, lid 4 onder e en onder f en toestaan dat ter plaatse van de functieaanduiding 'kleinschalig kampeerterrein' de gronden worden gebruikt ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits:
a.
de oppervlakte van het kleinschalig kampeerterrein niet
meer dan
b. het kleinschalig
kampeerterrein geen significante negatieve gevolgen heeft voor de waarde(n) en
de kwalificerende soorten van het aangewezen Natura
2000-gebied 'Veluwe' in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
c. het kleinschalig
kampeerterrein landschappelijk zal worden ingepast, waarbij een inrichtingsplan
dient te worden overlegd;
d. het parkeren op eigen terrein zal geschieden;
e. niet meer dan 25 standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen worden aangelegd met per standplaats niet meer dan twee bijzettenten.
3. Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 26 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a. een ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 26, lid 5 sub 3 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen en/of het aanleggen van drainage;
b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
c. het aanleggen van aarden wallen;
d. het aanleggen van verharde paden en/of wegen en/of het verbreden van verharde paden en/of wegen;
e. het aanleggen van bovengrondse en/of ondergrondse energie- en/of telecommunicatie- en/of transportkabels en/of transportleidingen;
f. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief dagrecreatief medegebruik;
g. het aanplanten van bomen en/of houtgewassen en/of andere opgaande beplantingen;
h. het afgraven, het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van gronden;
i. het baggeren, het graven en/of het verbreden van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of waterpartijen en het aanbrengen van kunstwerken zoals dammen en stuwen;
j. het kappen en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen;
k. het scheuren van grasland;
l. het verwijderen van bomen en/of houtgewas, alsmede de verwijdering van bodem- en oevervegetaties.
2. Het in artikel 26, lid 6 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
a. het normale beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b. het rooien en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex Natuurbeschermingswet 1998, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning.
3. Een aanlegvergunning als vermeld in artikel 26 lid 6 sub 1 wordt geweigerd, indien:
a. de werken en/of de werkzaamheden de archeologische waarden en/of de cultuurhistorische waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
b. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
c. de werken en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van het aangewezen Natura 2000-gebied 'Veluwe' in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
d. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan en/of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
e. voor de werken en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is vereist en deze niet is verleend.