A Voorlopige bestemming
51.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Sport - Voorlopig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van
1. een agrarisch bedrijf;
2. een manege met de daarbij behorende voorzieningen zoals een kantine, recreatieruimte, tuigkamer, voer - en stroberging alsmede een buitenbak;
3. een paardenhouderij;
b. één bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep en voor mantelzorg;
met daaraan ondergeschikt:
c. ondersteunende horeca;
met de daarbij behorende:
d. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
e. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
f. erven, terreinen en tuinen;
g. groenvoorzieningen;
h. nutsvoorzieningen;
i. (ontsluitings)wegen, paden en straten;
j. opslag van goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf;
k. parkeervoorzieningen;
l. paardenbak;
m. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
1. Voor het bouwen van de in artikel 51, lid 1 onder a, onder b en onder d vermelde gebouwen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a. er mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van één agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met een manege worden gebouwd;
b.
de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen
en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten minste
c. de afstand van de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen;
d.
de bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen ten minste
e. de
bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40%
van de totale gebruiksoppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een
maximum van
100 m;
f. de maatvoering
van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie bebouwing |
Maximale goothoogte in meters |
Maximale bouwhoogte in meters |
Maximale gezamenlijke oppervlakte |
Maximale inhoud |
Bedrijfsgebouw en overkapping |
5,00 |
10,00 |
|
- |
Bedrijfswoning |
4,50 |
8,00 |
- |
|
Aan- en uitbouwen, bijge-bouwen, overkappingen en een zwembad bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
g. een kelder mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
h. indien de goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering.
2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en
overkappingen zijnde, mag niet meer dan
b.
de bouwhoogte van een omheining ten behoeve van een
paardenbak mag niet meer dan
c.
de bouwhoogte van aanverwante voorzieningen ten behoeve
van een paardenbak, zoals een longeercirkel, een
paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer dan
d.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen
achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet
meer dan
e.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen
voor de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer
dan
f.
de bouwhoogte van lichtmasten ten behoeve van een buitenbak
mag niet meer dan
g.
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan
h. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de archeologische waarden;
b. de cultuurhistorische waarden;
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. de geomorfologische waarden;
e. een goede woonsituatie;
f. de landschappelijke waarden;
g. de milieusituatie;
h. de natuurlijke waarden;
i. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j. de sociale veiligheid;
k. de verkeersveiligheid.
2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 51 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 51, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
51.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. buitenopslag van goederen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
b. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
c. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
d. het gebruik van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
e. het gebruik van de bedrijfswoning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
f.
het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende
bouwwerken ten behoeve van horecavoorzieningen, met een maximale oppervlakte
van
g. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
h. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor andere bedrijven dan op grond van artikel 51, lid 1 onder a zijn toegestaan;
i. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar, voer- en/of vliegtuigen;
j.
het gebruik van de gronden voor een paardenbak, waarbij de
afstand tot de zijdelingse perceelgrens minder dan
k.
het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarbij de
afstand tot een bouwperceel met een gevoelige functie minder dan
l.
het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarvan de
oppervlakte meer bedraagt dan
m. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting;
n. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
o. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
§ het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
§
de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de
totale gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of de beroepsvloeroppervlakte
meer dan
§ er detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
§ het parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
p. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
q. het storten van afvalstoffen en van puin.
51.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1. Het college verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 51 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2. Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 51 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a. een ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 51, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
B Geldigheidstermijn van de voorlopige bestemming
De voorlopige bestemming ex artikel 3 lid 2 Wet ruimtelijke ordening als bedoeld in artikel 51 onder A geldt voor een termijn van maximaal vijf jaar gerekend vanaf de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan.
C Definitieve bestemming
De voor 'Sport - Voorlopig' aangewezen gronden zijn na het verstrijken van de geldigheidstermijn als bedoeld in artikel 51 onder B bestemd voor:
a. bedrijfsgebouwen en overkappingen ten behoeve van:
1. een agrarisch bedrijf;
2. een paardenhouderij;
b. bedrijfswoning, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan-huis-verbonden beroep en voor mantelzorg;
met daaraan ondergeschikt:
c. ondersteunende horeca;
met de daarbij behorende:
d. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij de bedrijfswoning;
e. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
f. erven, terreinen en tuinen;
g. groenvoorzieningen;
h. nutsvoorzieningen;
i. opslag van goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf;
j. paardenbak;
k. paden en wegen;
l. parkeervoorzieningen;
m. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging.
1. Voor het bouwen van de in artikel 51, lid 1 onder a, onder b en onder d vermelde gebouwen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:
a. er mogen gebouwen en overkappingen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
b.
de bedrijfsgebouwen en de overkappingen dienen achter de
voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
indien geen bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand van de bedrijfsgebouwen
en van de overkappingen ten opzichte van de as van de weg niet minder dan
c.
de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen
en de overkappingen bij een bedrijfswoning dienen ten minste
d. de afstand van de bedrijfswoning ten opzichte van de as van de weg mag niet minder dan de bestaande afstand bedragen;
e.
de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening
van een aan-huis-verbonden beroep mag niet meer
bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de bedrijfswoning
inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en
bijgebouwen met een maximum van
f. de maatvoering van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Functie bebouwing |
Maximale goothoogte in meters |
Maximale bouwhoogte in meters |
Maximale gezamenlijke oppervlakte |
Maximale inhoud per woning |
Bedrijfsgebouw en overkapping |
6,00 |
10,00 |
onbeperkt |
- |
Bedrijfswoning |
4,50 |
10,00 |
- |
|
Aan- en uitbouwen, bijge-bouwen, overkappingen en een zwembad bij de bedrijfswoning |
3,50 |
6,00 |
|
- |
g. een kelder mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd waarbij de kelder niet wordt betrokken bij het bepalen van de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning;
h. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan één bedragen;
i. indien de goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte en/of de inhoud meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering.
2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag
niet meer dan
b.
de bouwhoogte van een omheining ten behoeve van een
paardenbak mag niet meer dan
c.
de bouwhoogte van aanverwante voorzieningen ten behoeve
van een paardenbak, zoals een longeercirkel, een
paddock, een stapmolen en een trainingsmolen mag niet meer dan
d.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen
achter de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet
meer dan
e.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen
voor de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan, mag niet meer
dan
f.
de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan
g. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst;
h. er mogen geen (mest)bassins, mest- en kuilplaten, (mest)silo's en sleufsilo's worden gebouwd;
i. er mogen geen lichtmasten ten behoeve van een paardenbak worden geplaatst.
1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de archeologische waarden;
b. de cultuurhistorische waarden;
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. de geomorfologische waarden;
e. een goede woonsituatie;
f. de landschappelijke waarden;
g. de milieusituatie;
h. de natuurlijke waarden;
i. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j. de sociale veiligheid;
k. de verkeersveiligheid.
2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 51 lid 8, is de volgende procedure van toepassing:
a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 51, lid 8 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
51.9 Ontheffing van de bouwregels
1. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 51, lid 6 onder b en toestaan dat een bed en breakfast voorziening in een bedrijfswoning mag worden aangebracht, mits tevens de ontheffing in artikel 51, lid 11 sub 2 is verleend.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 51, lid 7 sub 1 onder c en toestaan dat aan-en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen voor de voorgevel van de bedrijfswoning en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits:
a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de natuurlijke waarden;
§ de verkeersveiligheid.
3.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 51, lid 7 sub 1 onder f en toestaan dat
de inhoud van een bedrijfswoning ten behoeve van mantelzorg wordt vergroot tot
niet meer dan
a. er sprake is van medische en/of sociale noodzaak, zoals moet blijken uit een medisch/sociaal advies van een onafhankelijk medisch deskundigen(bureau);
b. het aantal bedrijfswoningen niet zal toenemen;
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid;
§ de woonsituatie.
4. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 51, lid 7 sub 1 onder h en een tweede bedrijfswoning per bedrijf toestaan, mits:
a. de tweede bedrijfswoning aan de wegzijde in de directe omgeving van de bedrijfsgebouwen wordt gesitueerd;
b. de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het constante toezicht op het agrarisch bedrijf, zoals moet blijken uit een landbouwkundig advies van een onafhankelijk deskundigenbureau en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de duurzaamheid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden;
§ de natuurlijke waarden;
d. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende agrarische bedrijven, waarbij de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
5. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 51, lid 7 sub 2 onder i en toestaan dat er niet meer dan zes lichtmasten met knikarmaturen of met overhangende knikarmaturen per paardenbak worden geplaatst, waarbij:
a.
de afstand tussen een lichtmast ten behoeve van een
paardenbak en een nabijgelegen bouwperceel niet minder dan
b.
de bouwhoogte van een lichtmast ten behoeve van een
paardenbak niet meer dan
c.
de lichtmasten ten behoeve van een paardenbak binnen
d. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid.
6. Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 51 lid 9, is de volgende procedure van toepassing:
a. een ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 51, lid 9 sub 6 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
51.10 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. buitenopslag van goederen binnen het bouwvlak voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor de voorgevel van een bedrijfswoning en het verlengde daarvan of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, voor de voorgevel van het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
b. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
c. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
d. het gebruik van de bedrijfswoning anders dan ten behoeve van het bedrijf;
e. het gebruik van de bedrijfswoning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
f. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie, waaronder een standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
g.
het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende
bouwwerken ten behoeve van detailhandel, indien de verkoopvloeroppervlakte
groter is dan 10% van de bestaande bedrijfsgebouwen en/of met een
verkoopvloeroppervlakte van meer dan
h. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van manege-activiteiten met de daarbij behorende horecavoorzieningen;
i. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor andere bedrijven dan op grond van artikel 51, lid 6 onder a zijn toegestaan;
j. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar, voer- en/of vliegtuigen;
k. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting;
l. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
m. het gebruik van
de gronden voor een paardenbak, waarbij de afstand tot de zijdelingse
perceelgrens minder dan
n.
het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarbij de
afstand tot een bouwperceel met een gevoelige functie minder dan
o. het gebruik van de gronden voor meer dan één paardenbak per bouwperceel;
p.
het gebruik van de gronden voor een paardenbak waarvan de
oppervlakte meer bedraagt dan
q. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen, ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep, mits:
§ het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
§
de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale
gebruiksoppervlakte van de gebouwen en/of de bedrijfsvloeroppervlakte meer
bedraagt dan
§ er detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
§ het parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
r. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
s.
het stallen van caravans met een totale oppervlakte van
meer dan
t. het storten van afvalstoffen en van puin.
51.11 Ontheffing van de gebruiksregels
1. Het college verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 51 lid 10 van het onderhavige bestemingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 51, lid 10 onder f en toestaan dat een bed en breakfast voorziening gerealiseerd kan worden, waarbij:
a.
de oppervlakte voor een bed en breakfast
voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de
bedrijfswoning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening niet meer dan
b. de bed en breakfast voorziening mag uitsluitend worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van het perceel;
c.
onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast voorziening vallen bad-,
douche- en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s)
en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer dan
d. op eigen terrein dient per kamer voldoende ruimte te worden gereserveerd voor minimaal één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de perceelgrens minimaal tien meter dient te bedragen;
e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de milieusituatie;
§ de verkeersveiligheid;
§ de woonsituatie.
3.
Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in
artikel 51, lid 10 onder n en toestaan om de afstand van een paardenbak tot een
bestemmingsvlak met een gevoelige functie te verkleinen tot niet minder dan
a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b. een beplantingsstrook bestaande uit gebiedseigen boom- en struiksoorten al dan niet in combinatie met een aarden wal wordt aangelegd;
c. voorzieningen worden getroffen ter voorkoming van stofoverlast;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de woonsituatie.
4. Het college kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 51, lid 10 onder o en toestaan om meerdere paardenbakken aan te leggen, mits
a. de noodzaak daartoe kan worden aangetoond;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ het bebouwingsbeeld;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de woonsituatie.
5. Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 51 lid 11, is de volgende procedure van toepassing:
a. een ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 51, lid 11 sub 5 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
1. Het college kan de bestemming 'Sport - Voorlopig' wijzigen in de bestemming 'Agrarisch - 4' of in de bestemming 'Agrarisch - 6', mits:
a. de aanvrager in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;
b. de mestwetgeving en de milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk maken;
c. er een zodanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf;
d. van de waterbeheerder een positief advies is ontvangen in verband met de waterhuishoudkundige situatie;
e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de archeologische waarden en de cultuurhistorische waarden;
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden;
§ de milieusituatie;
§ de woonsituatie.
2. Het college kan de bestemming 'Sport - Voorlopig' wijzigen in de bestemming 'Wonen - 1', mits:
a. de agrarisch aanverwante bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn beëindigd;
b. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning, waarbij het aantal woningen niet mag toenemen;
c. geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, waarbij de bedrijven in hun ontwikkelings-mogelijkheden worden beperkt;
d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
§ de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
§ de milieusituatie;
§ de woonsituatie.