De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. beken, kanalen, sloten, vaarten en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging en het behoud van de landschappelijke waarden en het behoud van de natuurlijke waarden;
b. bruggen, dammen en duikers;
c. dijken, kaden, oeverstroken en taluds;
d. extensief dagrecreatief medegebruik;
e. openbare nutsvoorzieningen;
f. paden;
g. sluizen en stuwen;
met de daarbij behorende:
h. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
1. In of op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a.
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en
overkappingen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de beveiliging,
geleiding en regeling van het (water)verkeer, waaronder bruggen ten behoeve van
de ontsluiting van erven, mag niet meer dan
b.
de bouwhoogte van bruggen, niet zijnde bruggen ten behoeve
van de ontsluiting van erven en/of viaducten, mag niet meer dan
c. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
1. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de archeologische waarden;
b. de cultuurhistorische waarden;
c. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d. de geomorfologische waarden;
e. een goede woonsituatie;
f. de landschappelijke waarden;
g. de milieusituatie;
h. de natuurlijke waarden;
i. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j. de sociale veiligheid;
k. de verkeersveiligheid.
2. Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van artikel 41 lid 3, is de volgende procedure van toepassing:
a. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 41, lid 3 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
41.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:
a. de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
b. het gebruik van de gronden als ligplaats en/of aanlegplaats voor vaartuigen en/of woonschepen, woonarken of casco's (caissons) die tot woonschip of woonark kunnen worden omgebouwd;
c. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
f. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
g. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
h. het storten van afvalstoffen en van puin.
41.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1. Het college verleent ontheffing van het bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 41 lid 4 van het onderhavige bestemmingsplan, indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2. Op de voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 41 lid 5, is de volgende procedure van toepassing:
a. een ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b. het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d. gedurende de in artikel 41, lid 5 sub 2 onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent het ontwerp-ontheffingsbesluit.
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanbrengen of aanleggen van aanlegplaatsen, kaden of oeverbeschoeiingen ten behoeve van het recreatief medegebruik;
b. het aanbrengen van oever- en walbeschoeiingen;
c. het vergraven van oevers.
2. Het in artikel 41, lid 6 sub 1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
a. het normale beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning.
3. Een aanlegvergunning zoals vermeld in artikel 41, lid 6 sub 1 wordt geweigerd, indien:
a. de werken en/of de werkzaamheden de landschappelijke en/of de natuurlijke waarden, welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
b. de werken en/of de werkzaamheden het grondgebruik, welke de bestemming van de grond beoogt, onevenredig aantast;
c. de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met dit bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
d. de werken en/of de werkzaamheden negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998.