Regels

 

Inhoudsopgave

1.         Inleidende regels  1

Artikel 1               Begrippen  1

Artikel 2               Wijze van meten  7

2.         Bestemmingsregels  8

Artikel 3               Bedrijf 8

Artikel 4               Bos  11

Artikel 5               Waarde - Archeologie  14

3.         Algemene regels  17

Artikel 6               Anti-dubbeltelregel 17

Artikel 7               Algemene bouwregels  18

Artikel 8               Algemene afwijkingsregels  19

4.         Overgangs- en slotregels  20

Artikel 9               Overgangsrecht 20

Artikel 10             Slotregel 21

 

 

 


1.   Inleidende regels

Artikel 1  Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1          plan:
het bestemmingsplan "Buitengebied, Bovendwarsweg 93" met identificatienummer NL.IMRO.0269.BG125-ON01 van de gemeente Oldebroek;

1.2          bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3          verbeelding:
de analoge verbeelding van het GML-bestand NL.IMRO.0269.BG125-ON01;

1.4          aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5          aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6          ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;

1.7          archeologisch monument:
terrein dat van algemeen belang is wegens daar aanwezige zaken als hun cultuurhistorische waarde en/of hun betekenis voor de wetenschap en/of hun schoonheid en die daarom op grond van de Monumentenwet worden beschermd;

1.8          bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9          bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat het gedeelte van het bouwvlak aangeeft dat maximaal bebouwd mag worden;

1.10        bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.11        bedrijfsmatige exploitatie:
het door middel van een bedrijf, een stichting of een ander rechtspersoon beheren en/of exploiteren van recreatieobjecten en/of recreatieparken, waarbij voor recreatieverblijven geldt, dat daar permanent wisselende recreatieve (nacht)verblijfsmogelijkheden worden aangeboden;

1.12        Besluit omgevingsrecht (Bor):
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143;

1.13        bestaand:

a.   voor bouwwerken die krachtens de Woningwet/Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn toegestaan, andere werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden: aanwezig zijn, in uitvoering zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een bouw- respectievelijk omgevingsvergunning, ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
b.   voor het overige gebruik: bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.14        bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;

1.15        bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16        bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.17        bijgebouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat geen interne verbinding heeft met dat hoofdgebouw;

1.18        bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19        bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;

1.20        bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde en aan de onderzijde door een horizontale vloer of een balklaag is begrensd, inclusief de onderliggende vloer en het deel van hetzelfde bouwniveau dat onder een dak ligt, waarvan de vrije doorgangshoogte meer bedraagt dan 1,50 meter;

1.21        bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22        bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;

1.23        bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.24        bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.25        college:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek;

1.26        cultuurhistorische waarde:
de aan een bouwwerk, aan een landschapselement of aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk, van dat landschapselement of van dat gebied heeft gemaakt;

1.27        dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.28        dakkapel:
een ondergeschikte uitbouw die het hellende dakvlak onderbreekt en aangebracht is om licht en lucht onder de kap toe te laten en om het gebruiksoppervlak te vergroten;

1.29        detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of het (af)leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een bedrijfs- of van een beroepsactiviteit, met uitzondering van e-commerce;

1.30        e-commerce:
een vorm van bedrijfsvoering waarbij het bedrijf uitsluitend goederen aan particulieren verhandelt door middel van contact met die particulieren, dat uitsluitend verloopt via e-mail, fax, internet, post of telefoon, waardoor geen handelswaren op het bedrijf worden aangeprezen en geen klanten op het bedrijf worden ontvangen en waarbij het bedrijfspand geen uitstraling heeft van een winkelpand, geen toonbank heeft en de goederen niet uitstalt ten verkoop en daarmee een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de bedrijvenfunctie, zijnde een magazijn en/of opslag van goederen;

1.31        erf:
een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;

1.32        erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.33        gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.34        geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.35        groepsaccommodatie:
een verblijf met meer dan tien slaapplaatsen, niet zijnde mobiel, voor en gebezigd als verblijf voor vakantie en andere recreatieve doeleinden;

1.36        hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.37        kampeermiddel:
een kampeerauto, een tent, een tentwagen, een toercaravan of enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of een gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk of een stacaravan zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht geen omgevingsvergunning is vereist; één en ander voor zover deze onderkomens, voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.38        kelder:
een bouwlaag onder een gebouw en die geheel of grotendeels beneden het aanliggende terrein is gelegen;

1.39        kunstwerk:
een met het oog op artistieke kwaliteit door kunstenaars beroepsmatig vervaardigd product;

1.40        landschappelijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.41        Monumentenwet 1988:
Wet van 23 december 1988, houdende de wettelijke bescherming van onroerende rijksmonumenten en door het rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.42        natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de biologische elementen, de bodemkundige elementen en de geologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.43        normaal beheer en/of normaal onderhoud:
het beheer en/of het onderhoud, dat gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en een goed gebruik van de gronden en van de gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.44        nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals afvalverzamelpunten, apparatuur voor telecommunicatie (niet zijnde zendinstallaties voor mobiele telefonie of onderdelen daarvan), bemalingsinstallaties, gasreduceerstations, gemaalgebouwtjes, schakelhuisjes, telefooncellen en transformatorhuisjes;

1.45        ondersteunende horeca:
het consumeren en het daarvoor moeten betalen van (kleine) eetwaren en/of (alcoholische) dranken in een inrichting die geen (planologische) hoofdbestemming "Horeca" heeft;

1.46        onevenredige aantasting van de aanwezige waarden:
het resultaat van een planologische ingreep die een verhoudingsgewijs te groot nadelig effect heeft op de aanwezige waarden in dat gebied;

1.47        overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte met niet meer dan drie wanden vormt;

1.48        overig bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.49        peil:

a.   indien op het land wordt gebouwd:
1.   voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst geldt de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
2.   voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst geldt de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
b.   indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;

1.50        perceelgrens:
de grens van een bouwperceel;

1.51        productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden gerepareerd, worden geteeld, worden toegepast en/of worden vervaardigd in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.52        prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een ander tegen een vergoeding;

1.53        recreatieverblijf:
een permanent aanwezig gebouw, geen stacaravan zijnde, bestemd om uitsluitend door een huishouden of een daarmee gelijk te stellen groep van personen, die het hoofdwoonverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar bewoond te worden uitsluitend voor recreatieve doeleinden;

1.54        recreatieve bewoning:
de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.55        risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico of een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.56        seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden en waaronder in ieder geval wordt verstaan, een erotische-massagesalon, een escortservice, een parenclub, een prostitutiebedrijf, een seksautomatenhal, een seksbioscoop of een sekstheater, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.57        Staat van bedrijfsactiviteiten:
een als bijlage bij deze regels behorende en daarvan onderdeel uitmakende lijst van bedrijfstypen, ingedeeld conform de Standaard Bedrijfsindeling (SBI) 2008 van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), uitgave 2009;

1.58        stacaravan:
een stacaravan zoals bedoeld in artikel 3, lid 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht;

1.59        uitbouw:
een bijbehorende bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.60        verblijfsrecreatie:
recreatie in ruimten welke zijn bestemd of opgericht voor recreatief nachtverblijf, zoals een recreatieverblijf, een groepsaccommodatie of een kampeermiddel, door personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.61        verkoopvloeroppervlakte:
de oppervlakte van een ruimte die uitsluitend gebruikt wordt voor het verkopen van producten, niet zijnde de ruimte voor opslag of het bewerken en het vervaardigen van producten;

1.62        voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel van een gebouw die door de indeling van het gebouw, de ligging van het gebouw en/of de situatie ter plaatse, het sterkst op de weg gericht is;

1.63        vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage in vuurwerk, op de handel in vuurwerk of op de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.64        Wet geluidhinder:
Wet van 16 februari 1979, houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.65        Wet op de archeologische monumentenzorg:
Wet van 21 december 2006, tot wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg mede in verband met de implementatie van het Verdrag van Valletta, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.66        Wet ruimtelijke ordening:
Wet van 20 oktober 2006, houdende nieuwe regels omtrent de ruimtelijke ordening ter bevordering van een duurzame ruimtelijke kwaliteit, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

1.67        Woningwet:
Wet van 29 augustus 1991 tot herziening van de Woningwet, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

 

 

Artikel 2  Wijze van meten

2.1          Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

§  bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;

§  dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;

§  op de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;

§  voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.

a.   afmetingen ander bouwwerk:
de grootste afmeting van een bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak;
b.   de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk of van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelgrens;
c.   de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals antennes, schoorstenen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
d.   de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
e.   de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
f.    de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer gerekend op 20 centimeter beneden de bovenzijde van de afgewerkte vloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
g.   de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
h.   de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde:
de projectie van de grootste afmeting neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

 

2.   Bestemmingsregels

Artikel 3  Bedrijf

3.1          Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   gebouwen en overkappingen ten behoeve van een recyclingbedrijf, niet zijnde geluidszoneringsplichtige, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;
met daaraan ondergeschikt:
b.   betonproductiebedrijf;
met de daarbij behorende:
c.   bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
d.   erven, terreinen en tuinen;
e.   groenvoorzieningen;
f.    bos en bebossing, niet zijnde productiebos;
g.   (ontsluitings)wegen, paden en straten;
h.   opslag van goederen ten dienste van het op het bouwperceel gevestigde bedrijf;
i.    parkeervoorzieningen;
j.    waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder retentievoorzieningen en waterberging;
k.   geluidwerende voorzieningen.

 

3.2          Bouwregels

3.2.1.     Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder a en onder c vermelde gebouwen en overkappingen gelden per bestemmingsvlak de volgende regels:

a.   er mogen uitsluitend bedrijfsgebouwen en overkappingen in het bouwvlak worden gebouwd ten behoeve van de in lid 3.1, onder a toegestane bedrijfsactiviteiten;
b.   de maatvoering van de gebouwen en van de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:

 

Functie bebouwing

Maximale goothoogte in meters

Maximale bouwhoogte in meters

Maximale gezamenlijke (bedrijfsvloer)oppervlakte

Bedrijfsgebouw en overkapping

-

12,00

925 m²

 

c.   een kelder mag in niet meer dan één bouwlaag worden gebouwd;
d.   indien de goothoogte, de bouwhoogte, de gezamenlijke oppervlakte meer bedraagt dan in bovenstaande tabel is vermeld, mogen deze niet meer bedragen dan de bestaande maatvoering;

 

3.2.2.     Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a.   de bouwhoogte van keerwanden mag niet meer dan 5,00 meter bedragen;
b.   de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,50 meter bedragen;
c.   de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag niet meer dan 8,00 meter bedragen;
d.   de bouwhoogte van geluidschermen mag niet meer dan 2,5 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'geluidswal' in afwijking van het bepaalde in artikel 1, lid 1.49 jo artikel 2, lid 2.1 sub c gemeten wordt vanaf de top van de geluidswal;
e.   de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
f.    er mogen geen magazijnstellingen buiten de gebouwen worden geplaatst;
g.   er mag geen niet-perceelsgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.

 

3.3          Nadere eisen

3.3.1.     Plaats en afmeting van gebouwen

Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:

a.   de archeologische waarden;
b.   de cultuurhistorische waarden;
c.   de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
d.   de geomorfologische waarden;
e.   een goede woonsituatie;
f.    de landschappelijke waarden;
g.   de milieusituatie;
h.   de natuurlijke waarden;
i.    een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
j.    de sociale veiligheid;
k.   de verkeersveiligheid.

 

3.3.2.     Procedure

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van lid 3.3.1, is de volgende procedure van toepassing:

a.   een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b.   het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c.   de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d.   gedurende de in onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

 

3.4          Afwijken van de bouwregels

Het college kan bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1, sub b voor het vergroten van de toegestane oppervlakte aan gebouwen op voorwaarde dat:

a.   hierdoor in milieutechnisch opzicht een beter woon- en leefklimaat voor omwonenden kan worden gecreëerd;
b.   de maximale gezamenlijke (bedrijfsvloer)oppervlakte niet meer dan 1.600 m² bedraagt.

 

3.5          Specifieke gebruiksregels

3.5.1.     Geluidswal

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidswal' mogen uitsluitend worden gebruikt voor geluidwerende voorzieningen met dien verstande dat de hoogte van de geluidswal (exclusief scherm) niet meer dan 6,5 meter mag bedragen.

 

3.5.2.     Verboden gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

a.   buitenopslag van goederen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
b.   de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
c.   het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
d.   het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan productie-gebonden detailhandel met een gebruiksoppervlakte van de gebouwen van niet meer dan 100 m²;
e.   het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
f.    het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor andere bedrijven dan op grond van lid 3.1 onder a is toegestaan;
g.   het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting;
h.   het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen, anders dan krachtens de bestemming toegelaten verkoop;
i.    het opdelen van een reeds bestaand bouwperceel in meerdere bouwpercelen.

 

 


Artikel 4  Bos

4.1          Bestemmingsomschrijving

De voor "Bos" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   bos en bebossing niet zijnde productiebos;
b.   het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden, de geomorfologische waarden, de landschappelijke waarden en de natuurlijke waarden van het bosgebied, waaronder zandwegen;
c.   kleinschalige landschapselementen;
met daaraan ondergeschikt:
d.   beken, poelen, sloten, en daarmee gelijk te stellen water;
e.   het educatief medegebruik en het extensief dagrecreatief medegebruik;
f.    openbare nutsvoorzieningen;
g.   waterhuishoudkundige voorzieningen;
met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.

 

4.2          Bouwregels

4.2.1.     Gebouwen en overkappingen

In of op deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

 

4.2.2.     Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

a.   de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen en overkappingen zijnde mag niet meer dan 2,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer en lichtmasten ten behoeve van het wegverkeer;
b.   er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden geplaatst.

 

4.3          Nadere eisen

4.3.1.     Plaats van bebouwing

Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:

a.   de cultuurhistorische waarden;
b.   de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
c.   de geomorfologische waarden;
d.   een goede woonsituatie;
e.   de landschappelijke waarden;
f.    de milieusituatie;
g.   de natuurlijke waarden;
h.   een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
i.    de sociale veiligheid;
j.    de verkeersveiligheid.

 

4.3.2.     Procedure

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van lid 4.3.1, is de volgende procedure van toepassing:

a.   een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b.   het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c.   de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d.   gedurende de in onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

 

4.4          Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend:

a.   de opslag en/of de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
b.   het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
c.   het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
d.   het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
e.   het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen;
f.    het gebruik van de gronden ten behoeve van een paardenbak;
g.   het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en/of schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
h.   het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
i.    het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
j.    het storten van afvalstoffen en van puin.

 

4.5          Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

4.5.1.     Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a.   het aanbrengen en/of het aanleggen van drainage;
b.   het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
c.   het aanleggen van aarden wallen;
d.   het aanleggen van verharde paden en/of wegen en/of het verbreden van bestaande verharde paden en/of wegen;
e.   het aanleggen van bovengrondse en/of ondergrondse energie- en/of telecommunicatie- en/of transportkabels en/of transportleidingen;
f.    het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het educatief medegebruik en/of het extensief dagrecreatief medegebruik;
g.   het aanplanten van niet-inheemse bomen en/of niet-inheemse houtgewassen en/of andere niet-inheemse opgaande beplantingen;
h.   het afgraven, het egaliseren, het ontgronden en/of het ophogen van de gronden;
i.    het kappen en/of het rooien en/of het vellen van bomen en/of andere houtgewassen;
j.    het wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of het graven en/of het verdiepen en/of het vergroten en/of het anderszins herprofileren van (erf)sloten en/of andere watergangen en/of waterpartijen, zoals beken en plassen en het aanbrengen van waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals dammen en stuwen.

 

4.5.2.     Uitzonderingen

Het in lid 4.5.1 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:

a.   het normale beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b.   het rooien en/of het vellen van bomen, struiken en/of andere houtgewassen betreffen, die plaatsvinden in het kader van natuurbeheer op basis van een beheersplan ex Natuurbeschermingswet 1998, het beheer van een landgoed, het bosbeheer of het landschapsonderhoud;
c.   reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, met een daarvoor verleende vergunning.

 

4.5.3.     Redenen tot weigering

Een omgevingsvergunning zoals vermeld in lid 4.5.1 wordt geweigerd, indien:

a.   de werken en/of de werkzaamheden de cultuurhistorische waarden en/of de geomorfologische waarden en/of de landschappelijke waarden en/of de natuurlijke waarden welke de bestemming van de grond beoogt onevenredig aantast;
b.   de werken en/of de werkzaamheden significante negatieve gevolgen hebben voor de waarde(n) en de kwalificerende soorten van de aangewezen Natura 2000-gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998;
c.   de werken en/of de werkzaamheden in strijd zijn met het bestemmingsplan en/of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;
d.   indien er geen herplant plaatsvindt voor de door de werken en/of de werkzaamheden verwijderde bomen;
e.   voor de werken en/of de werkzaamheden een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een gemeentelijke monumentenvergunning of een provinciale monumentenvergunning is vereist en deze niet is verleend.

 

 

Artikel 5  Waarde - Archeologie

5.1          Bestemmingsomschrijving

De voor "Waarde - Archeologie" aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.

 

5.2          Bouwregels

5.2.1.     Archeologisch onderzoek

Ten behoeve van het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:

a.   Bij een aanvraag om een reguliere omgevingsvergunning, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, dient door de aanvrager een rapport te worden overlegd, waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate te zijn vastgesteld.
b.   Indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning kunnen worden verstoord, kan het college in ieder geval één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1.   de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
2.   de verplichting tot het doen van opgravingen;
3.   de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

5.2.2.     Uitzondering onderzoeksverplichting

Het bepaalde in lid 5.2.1 sub a is niet van toepassing in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor:

a.   de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,50 meter onder peil;
b.   de bouw van een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m².

 

5.3          Nadere eisen

5.3.1.     Inrichting en situering

Het college kan nadere eisen stellen aan het gebruik, aan de inrichting en aan de situering van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

 

5.3.2.     Procedure

Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen op grond van lid 5.3.1, is de volgende procedure van toepassing:

a.   een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b.   het college maakt de nederlegging van tevoren bekend in één of meer dag- en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c.   de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
d.   gedurende de in onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.

 

5.4          Afwijken van de bouwregels

Het college kan bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 sub a indien op basis van eerder uitgevoerd archeologische onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

 

5.5          Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.5.1.     Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:

a.   het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan 100 m², in combinatie met werken op een diepte van 0,50 meter of meer, waartoe onder meer wordt gerekend:
1.   het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
2.   het aanleggen en verbreden van water;
3.   het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
4.   het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
b.   het aanbrengen van drainage op een diepte van 0,50 meter of meer;
c.   het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op een diepte van 0,50 meter of meer.

 

5.5.2.     Uitzonderingen

Het in lid 5.5 vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:

a.   het normale beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
b.   reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan met een daarvoor verleende vergunning;
c.   indien op basis van eerder uitgevoerd archeologische onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.

 

5.5.3.     Onderzoeksplicht

De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate is vastgesteld.

5.5.4.     Voorwaarden aan omgevingsvergunning

Het college kan aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:

a.   de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
b.   de verplichting tot het doen van opgravingen;
c.   de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

 

3.   Algemene regels

Artikel 6  Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 7  Algemene bouwregels

7.1          Uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening

De voorschriften van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in de van toepassing zijnde artikelen van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a.   de laad- en losmogelijkheden en de parkeergelegenheid;
b.   de ruimte tussen bouwwerken;
c.   het bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen.

 

 

Artikel 8  Algemene afwijkingsregels

8.1          Kunstwerken, antennes en masten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken en toestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene- en/of zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a.   de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
b.   de milieusituatie;
c.   de sociale veiligheid;
d.   het straat- en bebouwingsbeeld;
e.   de verkeersveiligheid;
f.    de woonsituatie.

 

 

4.   Overgangs- en slotregels

Artikel 9  Overgangsrecht

9.1          Bouwwerken

a.   Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1.   gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2.   na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.   Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
c.   Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

9.2          Gebruik

a.   Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.   Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.   Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d.   Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Artikel 10          Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als "Regels bestemmingsplan Buitengebied, Bovendwarsweg 93".