Regels
HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan Hattemerbroek, Zuiderzeestraatweg 676 van de gemeente Oldebroek;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0296.HB104-VO01 met de bijbehorende regels;
1.3 aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit:
het verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke - geheel of overwegend geheel door middel van handwerk uit te oefenen - bedrijvigheid, waarvan de aard, de omvang en de uitstraling zodanig zijn, dat de activiteit in de woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie ter plaatse, kan worden uitgeoefend;
1.7 aan-huis-verbonden beroep:
het in een woning en/of in de daarbij behorende bijgebouwen uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, kunstzinnig, maatschappelijk, medisch, ontwerptechnisch, paramedisch of zakelijk gebied, dan wel een daarmee gelijk te stellen gebied, alsmede dienstverlenende bedrijven (waaronder niet wordt begrepen een escortbedrijf en/of een seksinrichting), waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
1.8 afwijking:
een afwijking als bedoel in artikel 2.12, lid 1 onder a van de Wet algemene bepalingen;
1.9 Algemene wet bestuursrecht:
wet van 4 juni 1992, houdende algemene regels van bestuursrecht, zoals deze wet luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.10 ander werk:
een werk, geen bouwwerk zijnde;
1.11 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.12 bed and breakfast:
een bedrijfsmatige voorziening die gericht is op het bieden van de mogelijkheid tot overnachting en het serveren van ontbijt als een toeristische recreatieve activiteit aan maximaal acht personen en die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;
1.13 Besluit omgevingsrecht:
besluit van 25 maart 2010 tot uitvoering van de Wet ruimtelijke ordening, zoals dit besluit luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
1.14 bestaand:
1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of een andere planologische toestemming;
1.15 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.16 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.17 bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de functie en door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat geen interne verbinding heeft met dat hoofdgebouw;
1.18 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.19 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.20 bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat aan de bovenzijde en aan de onderzijde door een horizontale vloer of door een balklaag is begrensd, inclusief de onderliggende vloer en het deel van hetzelfde bouwniveau dat onder een dak ligt, waarvan de vrije doorgangshoogte meer bedraagt dan 1,50 m;
1.21 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.22 bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.23 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.24 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.25 college:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oldebroek;
1.26 dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
1.27 dakkapel:
een bescheiden uitbouw die het hellende dakvlak onderbreekt en aangebracht is om licht en lucht onder de kap toe te laten en om het ge-bruiksoppervlak te vergroten;
1.28 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden met uitzondering van e-commerce, waaronder begrepen de uitstalling ten behoeve van verkoop, het verkopen en/of het (af)leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een bedrijfs- of van een beroepsactiviteit, alsook een ondergeschikte horecavoorziening;
1.29 eerste bouwlaag:
de bouwlaag op de begane grond;
1.30 erf:
een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en de bestemming deze inrichting niet verbiedt;
1.31. erker:
een uitbouw aan een hoofdgebouw waarvan:
- de breedte niet meer dan 60% is van de breedte van de gevel waaraan wordt gebouwd;
- de diepte niet meer dan 1,25 meter is;
- de bouwhoogte niet meer dan 3,00 meter is, waarboven een vloerafscheiding van niet meer dan 1,00 meter is toegestaan;
- de oppervlakte niet meer dan 6 m2 is;
1.32 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.33 horizontale diepte van een gebouw:
de afmeting van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de voorgevel;
1.34 hoofdgebouw:
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie en afmetingen als het belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen;
1.35 kampeermiddel:
tent, tentwagen, kampeerauto of caravan, dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde, een en ander voorzover deze onderkomens of viertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht, dan wel worden of kunnen gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
1.36 nadere eis:
een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6, lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
1.37 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
1.38 peil:
1. voor een bouwwerk op een perceel waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, geldt op hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, geldt de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.39 perceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.40 seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.41 uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
1.42 voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of indien het een gebouw betreft met meer dan een naar de weg gekeerde gevel, geldt de gevel van een gebouw die door de indeling van het gebouw, de ligging van het gebouw en/of de situatie ter plaatse, het sterkst op de weg gericht is;
1.43 woning/wooneenheid:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
• bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffende de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2580 (geeft termen, definities en bepalingsmethoden voor de oppervlakte van terreinen met een bouwbestemming en voor de vloeroppervlakten en inhouden van gebouwen of delen daarvan) bepalend;
• dakkapellen bij woningen en erkers worden buiten beschouwing gelaten;
• in de verbeelding hart-op-hart ten opzichte van de grenzen;
• voor het begrip peil wordt verwezen naar de begrippen.
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
De kortste afstand vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelgrens.
2.7 afmetingen ander bouwwerk:
de grootste afmeting van het bouwwerk neerwaarts of zijdelings geprojecteerd op een aanzichtvlak.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. beplanting en bermen;
b. groenvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
c. wadi's/retentievijvers, waterberging en waterinfiltratie ten dienste van de waterhuishouding;
met de daarbij behorende:
d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer, geluidsschermen en lichtmasten;
b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2,00 meter.
3.3 Nadere eisen
Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
c. de sociale veiligheid;
d. de verkeersveiligheid.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
e. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmateralen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
f. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
g. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen.
Artikel 4 Tuin
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen;
met daaraan ondergeschikt:
b. (delen van) overkappingen en ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers;
c. parkeren;
met de daarbij behorende:
d. andere werken;
e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals erf- of perceelafscheidingen en pergola’s;
f. toegangspaden tot de gebouwen op het bijbehorende bouwperceel.
4.2 Bouwregels
a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of delen daarvan worden gebouwd, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, waaronder erkers en delen van overkappingen behorende bij het hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming.
b. Voor het bouwen van de overkappingen gelden de volgende regels:
1. achter het verlengde van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming mogen overkappingen worden gebouwd met een oppervlakte van niet meer dan 25 m²;
2. de bouwhoogte van (delen van) overkappingen mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
3 de in de aangrenzende bestemming toegelaten overkappingen mogen worden gebouwd tot 1,00 meter voor het verlengde van de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming, met een oppervlakte van niet meer dan 5 m²;
c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
2. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de achtergevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag bij hoekwoningen niet meer dan 1,00 meter bedragen;
3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het bijbehorende hoofdgebouw in de aangrenzende bestemming en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;’
4 de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
5. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
4.3 Nadere eisen
a. Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
2. een goede woonsituatie;
3. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
4. de sociale veiligheid;
5. de verkeersveiligheid.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid, anders dan voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden-bedrijfsactiviteit;
c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
e. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmateralen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
f. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
g. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen.
Artikel 5 Verkeer
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. paden, pleinen, straten en wegen;
c. parkeervoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
d. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het verzamelen van huishoudelijk afval en tuinafval;
e. voorzieningen ten dienste van de (boven- en de ondergrondse) waterhuishouding;
met de daarbij behorende:
f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,00 meter bedragen, met uitzondering van bouwwerken die benodigd zijn voor de beveiliging, voor de geleiding en voor de regeling van het verkeer, geluidsschermen en lichtmasten;
2. de bouwhoogte van terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 2,00 meter.
5.3 Nadere eisen
Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing, ten behoeve van:
a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
b. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
c. de sociale veiligheid;
d. de verkeersveiligheid.
5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
b. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
e. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
f. het gebruik van de gronden voor het storten van afvalstoffen en van vuil;
g. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen.
Artikel 6 Wonen - 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan huis verbonden beroep of voor een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit;
b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
c. andere werken;
d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
e. erven en tuinen.
Ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - monument', wordt de instandhouding van de bestaande monumentale of karakteristieke hoofdvorm van gebouwen nagestreefd.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Bebouwde oppervlakte
De totale bebouwde oppervlakte van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 50% ten opzichte van het gehele bouwperceel.
6.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
b. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en/of een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit, mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m²;
c. de maatvoering van de hoofdgebouwen dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Goothoogte maximaal |
Maximale bouwhoogte |
6 meter |
9 meter |
d. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - monument' bedragen de goot- en bouwhoogten ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogten;
e. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
f. indien niet anders ter plaatse is aangegeven, mag de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen niet minder dan 3,00 meter bedragen;
g. per bouwvlak mag maximaal één hoofdgebouw worden gebouwd;
h. op het bouwperceel dient voldoende ruimte te worden gereserveerd voor ten minste één parkeerplaats per woning.
6.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
b. bij het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dient één strook van ten minste 1,00 meter evenwijdig aan een zijdelingse perceelgrens onbebouwd te blijven;
c. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Maximale goothoogte gebouwen |
Maximale bouwhoogte gebouwen |
Maximale bouwhoogte overkappingen |
Maximale gezamenlijke oppervlakte per woning |
3,50 meter |
5,50 meter |
3 meter |
100 m² |
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
b. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
c. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
d. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
e. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
6.3 Nadere eisen
Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing ten behoeve van:
a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
b. een goede woonsituatie;
c. de milieusituatie;
d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
e. de sociale veiligheid;
f. de verkeersveiligheid.
6.4 Afwijken van de bouwregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.2.2 onder d en worden toestaan dat ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - monument' de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, van de bijgebouwen en van de overkappingen mag worden vergroot tot niet meer dan 200 m², mits:
a. van de Rijksdienst van het Cultureel erfgoed en/of van de Monumentencommissie Oldebroek een positief advies is ontvangen;
b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
6.5 Specifieke gebruiksregels
6.5.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
b. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
f. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan voor een aan huis verbonden beroep en/of voor een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit;
g. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
l. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep en/of voor een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit, mits:
- het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
- indien de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning en van de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 100 m²;
m. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot;
n. het gebruik van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden;
o. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
p. het storten van afvalstoffen en van vuil.
6.6 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6.5.1 onder e en onder n en toestaan dat een bed en breakfast voorziening kan worden gerealiseerd, waarbij:
a. de bed and breakfast voorziening uitsluitend mag worden geëxploiteerd door de bewoners(s) van het perceel;
b. de oppervlakte voor de bed and breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed and breakfast voorziening niet meer dan 110 m² mag bedragen;
c. onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed and breakfast voorziening vallen bad-, douche-, en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m², zonder een separate kookvoorziening;
d. op eigen terrein per kamer voldoende ruimte dient te worden gereserveerd voor minimaal één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de perceelgrens niet minder dan 10 meter dient te bedragen.
6.7 Afwegingskader
Een in artikel 6.6 genoemde omgevingsvergunning, kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
Artikel 7 Wonen - 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen, al dan niet in combinatie met ruimten voor een aan huis verbonden beroep of voor een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit;
b. aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
met de daarbij behorende:
c. andere werken;
d. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde;
e. erven, terreinen en tuinen.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Bebouwde oppervlakte
De totale bebouwde oppervlakte van het bouwperceel mag niet meer bedragen dan 60% ten opzichte van het gehele bouwperceel.
7.2.2 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
a. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend halfvrijstaande woningen worden gebouwd;
b. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van de uitoefening van een aan huis verbonden beroep mag niet meer bedragen dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen met een maximum van 100 m²;
c. de maatvoering van de hoofdgebouwen dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Goothoogte maximaal |
Maximale bouwhoogte |
6 meter |
9 meter |
mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
d. indien niet anders ter plaatse is aangegeven, mag de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens aan de niet aangebouwde zijde niet minder dan 3,00 meter bedragen;
e. indien niet anders ter plaatse is aangegeven, mag de horizontale diepte van het bouwvlak niet meer dan 12,00 meter bedragen;
f. op het bouwperceel dient voldoende ruimte te worden gereserveerd voor ten minste één parkeerplaats per woning.
7.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel gelden de volgende regels:
a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
b. de maatvoering van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de navolgende tabel zijn gesteld:
Maximale goothoogte gebouwen |
Maximale bouwhoogte gebouwen |
Maximale bouwhoogte overkappingen |
Maximale gezamenlijke oppervlakte per woning waaronder een zwembad |
3,50 meter |
5,50 meter |
3 meter |
100 m² |
7.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 2,00 meter bedragen;
b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen gelegen voor de achtergevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag bij hoekwoningen niet meer dan 1,00 meter bedragen;
c. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
e. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6,00 meter bedragen;
f. er mag geen niet-perceelgebonden handelsreclame worden aangebracht en/of worden geplaatst.
7.3 Nadere eisen
Het college kan nadere eisen stellen aan de afmetingen van de bebouwing en aan de plaats van de bebouwing ten behoeve van:
a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
b. een goede woonsituatie;
c. de milieusituatie;
d. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
e. de sociale veiligheid;
f. de verkeersveiligheid.
7.4 Specifieke gebruiksregels
7.4.1 Strijdig gebruik
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
a. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
b. het gebruik van de gronden als standplaats voor één of meer kampeermiddelen;
c. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
d. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
e. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie;
f. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan voor een aan huis verbonden beroep en/of voor een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit;
g. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
h. het gebruik van de gronden en van de daarop voorkomende bouwwerken voor een aan huis verbonden beroep en/of voor een aan huis verbonden bedrijfsactiviteit, mits:
- het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de woning;
- indien de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning en van de daarbij behorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen en/of met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 100 m²;
i. het gebruik van de gronden voor de opslag van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot, anders dan krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;
j. het gebruik van een woning en van de daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden.
k. het kennelijk ten verkoop opslaan en stallen van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
l. het storten van afvalstoffen en van vuil.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.5 onder e en j en worden toegestaan dat een bed en breakfast voorziening kan worden gerealiseerd, waarbij:
a. de bed and breakfast voorziening uitsluitend mag worden geëxploiteerd door de bewoner(s) van het perceel;
b. de oppervlakte voor de bed and breakfast voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed and breakfast voorziening niet meer dan 110 m² mag bedragen;
c. onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed and breakfast voorziening vallen bad-, douche-, en toiletruimte(n) die niet gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke ruimte waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m², zonder een separate kookvoorziening;
d. op eigen terrein per kamer voldoende ruimte dient te worden gereserveerd voor minimaal één parkeerplaats, waarbij de afstand tussen de parkeerplaats(en) en de perceelgrens niet minder dan 10,00 meter dient te bedragen.
7.6 Afwegingskader
Een in artikel 7.5 genoemde omgevingsvergunning, kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
- het bebouwingsbeeld;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
- de milieusituatie;
- de verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
Artikel 8 Waarde - Archeologie
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'waarde - archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de te verwachten archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
Ten behoeve van het bepaalde in de regels bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden de volgende regels:
a. bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen, waarbij bodemroerende werkzaamheden ter realisering van deze gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, noodzakelijk zijn, dient door de aanvrager een rapport te worden overlegd, waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoende mate te zijn vastgesteld;
b. indien uit dit archeologisch rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen worden verstoord, kan het college in ieder geval één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de vergunning te stellen kwalificaties.
c. het bepaalde in artikel 8, lid 2 sub b, onder 1 is niet van toepassing in geval van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen voor:
1. de bouw van bouwwerken, waarbij geen grondwerk wordt verricht op een diepte van meer dan 0,50 meter onder peil;
2. de bouw van een bouwwerk met een oppervlakte van niet meer dan 100 m².
8.3 Nadere eisen
Het college kan nadere eisen stellen aan het gebruik, aan de inrichting en aan de situering van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.
8.4 Afwijken van de bouwregels
Het college kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 8, lid 2 sub 1 indien op basis van eerder uitgevoerd archeologische onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden zonder een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren:
1. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en grondbewerkingen met een oppervlakte van meer dan 100 m², in combinatie met werken op een diepte van 0,50 meter of meer, waartoe onder meer wordt gerekend:
- het egaliseren, roeren en omwoelen van gronden;
- het aanleggen en verbreden van water;
- het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
- het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
2. het aanbrengen van drainage op een diepte van 0,50 meter of meer;
3. het aanbrengen van ondergrondse kabels, leidingen en andere infrastructurele voorzieningen op een diepte van 0,50 meter of meer.
b. Het in artikel 8, lid 5, sub a vermelde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden, welke:
1. het normale beheer en/of het normale onderhoud betreffen;
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan met een daarvoor verleende omgevingsvergunning;
3. indien op basis van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek al is aangetoond, dat de archeologische waarden door de werken en/of de werkzaamheden niet onevenredig (kunnen) worden geschaad.
c. De omgevingsvergunning wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college in voldoendemate is vastgesteld.
d. Het college kan aan de omgevingsvergunning de volgende voorwaarden verbinden:
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg, die voldoet aan de door het college bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 9 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
10.1 Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
a. de bestemmingsregels en worden toegestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersintensiteit en/of de verkeersveiligheid daartoe aanleiding geven;
b. de bestemmingsregels voor de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken en ten behoeve van ontvang-, sirene- en/of zendmasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 meter.
10.2 De onder 10.1, sub a en b bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
b. de milieusituatie;
c. de sociale veiligheid;
d. het straat- en bebouwingsbeeld;
e. de verkeersveiligheid;
f. de woonsituatie.
Artikel 11 Algemene procedureregels
Op de voorbereiding van een besluit tot het stellen van één of meerdere nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:
1. een voorgenomen nadere eis ligt met bijbehorende stukken geduren de twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
2. het college maakt de terinzagelegging van tevoren bekend in één of meer dagen/of nieuwsbladen die in de gemeente worden verspreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
3. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
4. gedurende de onder a vermelde termijn kunnen belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen indienen omtrent de voorgenomen nadere eis.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 12 Overgangsrecht
A Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 13 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Hattemerbroek, Zuiderzeestraatweg 676.
