4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - 1'
aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a een woning;
b aan- en uitbouwen, bijgebouwen en
overkappingen;
met
de daarbij behorende:
c andere werken;
d bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen
zijnde;
e erven en tuinen.
4.2 Bouwregels
1 De maximale gezamenlijke bebouwde
oppervlakte van het bouwperceel dient niet meer te bedragen dan 50% ten
opzichte van het gehele bouwperceel.
2 Voor het bouwen van het hoofdgebouw gelden
de volgende regels:
a als hoofdgebouw mag uitsluitend een vrijstaande
woning worden gebouwd;
b de maatvoering van het hoofdgebouw dient
te voldoen aan de eisen die in de onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale goothoogte |
Maximale bouwhoogte |
3,50 meter |
9,00 meter |
c het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het
bouwvlak worden gebouwd;
d de afstand van het hoofdgebouw tot de
zijdelingse perceelgrenzen dient niet minder dan 3,00 meter te bedragen;
e de horizontale diepte van het bouwvlak
dient niet meer dan 11,00 meter te bedragen;
f op eigen terrein dient voldoende ruimte te
worden gereserveerd voor ten minste één parkeerplaats;
3 Voor het bouwen van aan- en uitbouwen,
bijgebouwen en overkappingen op een bouwperceel gelden de volgende regels:
a de maatvoering van de aan- en uitbouwen,
bijgebouwen en overkappingen dient te voldoen aan de eisen die in de
onderstaande tabel zijn gesteld:
Maximale goothoogte gebouwen |
Maximale bouwhoogte gebouwen |
Maximale bouwhoogte overkappingen |
Maximale gezamenlijke oppervlakte per woning |
3,50 meter |
5,50 meter |
3,00 meter |
100 m² |
b
b aan-en uitbouwen en bijgebouwen dienen
minimaal 1,00 meter achter de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde
daarvan te worden gebouwd;
4 Voor het bouwen van bouwwerken, geen
gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
a de bouwhoogte van erf- en
perceelafscheidingen gelegen voor de voorgevel van het hoofdgebouw en het
verlengde daarvan, mag niet meer dan 1,00 meter bedragen;
b de bouwhoogte van erf-
en terreinafscheidingen gelegen voor de achtergevel en het verlengde daarvan,
mag bij hoekwoningen niet meer dan 1,00 meter bedragen;
c de bouwhoogte van bouwwerken, geen
gebouwen en overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3,00 meter bedragen;
d de bouwhoogte van erf -en
terreinafscheidingen gelegen achter de achtergevel en het verlengde daarvan,
mag niet meer dan 2 meter bedragen;
e de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet
meer dan 6,00 meter bedragen.
4.3 Nadere eisen
1 Het college kan nadere eisen stellen aan
de afmetingen en aan de plaats van de
bebouwing ten behoeve van:
a de gebruiksmogelijkheden van de
aangrenzende gronden;
b een goede woonsituatie;
c de milieusituatie;
d een samenhangend straat- en
bebouwingsbeeld;
e de sociale veiligheid;
f de verkeersveiligheid.
2 Op de
voorbereiding van een besluit tot het stellen van nadere eisen op grond van artikel 4 lid 3 sub 1 is de
volgende procedure van toepas- sing:
a een ontwerp-besluit tot het stellen van
nadere eisen ligt met bij behorende
stukken gedurende twee weken op het gemeentehuis ter inzage;
b het college maakt de nederlegging van
tevoren bekend in één of meer dag
-en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden ver- spreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de bekendmaking houdt mededeling in van de
bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de in artikel 4 lid 3 sub 2
onder a vermelde termijn kunnen
belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen in- dienen omtrent het ontwerp-besluit tot het
stellen van nadere ei- sen.
4.4 Specifieke gebruiksregels
1 Tot een gebruik strijdig met deze
bestemming, zoals bedoeld in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening,
wordt in ieder geval gerekend:
a het gebruik van bijgebouwen voor
zelfstandige bewoning;
b het gebruik van de gronden als standplaats
voor één of meer kampeermiddelen;
c het gebruik van de gronden en van de
daarop voorkomende bouwwerken voor bedrijvigheid anders dan voor een
aan-huis-verbonden beroep en/of voor een aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit;
d het gebruik van de gronden en van de
daarop voorkomende bouwwerken voor de opslag en voor de stalling van aan het
oorspronkelijk gebruik onttrokken rij-, vaar-, voer- en/of vliegtuigen;
e het gebruik van de gronden en van de
daarop voorkomende bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep en/of voor een
aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteit, indien de bedrijfsvloeroppervlakte meer
is dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de gebouwen, met een maximum
van 100 m²;
f het gebruik van de gronden en van de
daarop voorkomende bouwwerken voor een seksinrichting;
g het gebruik van de gronden voor de opslag
van afbraak- en bouwmaterialen, bodemspecie, grond, puin en schroot en voor het
storten van vuil;
h het gebruik van een woning en van de
daarbij behorende bebouwing door meer dan één afzonderlijk huishouden.
4.5 Ontheffing van de gebruiksregels
1 Het college verleent ontheffing van het
bepaalde in artikel 7 lid 10 van de Wet ruimtelijke ordening juncto artikel 4
lid 4 sub 1 van het onderhavige plan, indien strikte toepassing daarvan zou
leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet
door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
2 Het college kan ontheffing verlenen van
het bepaalde in artikel 4 lid 4 onder h en toestaan dat een bed en breakfast
voorziening gerealiseerd kan worden, waarbij:
a de oppervlakte voor de bed en breakfast
voorziening niet meer mag bedragen dan 40% van de gebruiksoppervlakte van de
woning, waarbij de gebruiksvloeroppervlakte voor een bed en breakfast
voorziening ten hoogste 110 m² mag bedragen;
b onder de gebruiksvloeroppervlakte voor een
bed en breakfast voorziening vallen bad-, douche-, en toiletruimte(n) die niet
gedeeld worden met de bewoner(s), slaapkamer(s) en een gemeenschappelijke
ruimte waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 30 m², zonder een
separate kookvoorziening.
c op eigen terrein dient per kamer voldoende
ruimte te worden gereserveerd voor minimaal één parkeerplaats, waarbij de
afstand tussen de parkeerplaatsen en de perceelgrens minimaal tien meter
bedraagt;
d geen onevenredige afbreuk wordt gedaan
aan:
-
het
bebouwingsbeeld;
-
de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
-
de
milieusituatie;
-
het
straat- en bebouwingsbeeld;
-
de
verkeersveiligheid;
- de woonsituatie.
3 Op de
voorbereiding van een besluit tot het verlenen van een ontheffing op grond van artikel 4 lid 5 is de volgende
procedure van toepassing:
a een ontwerp-ontheffingsbesluit ligt met
bijbehorende stukken ge- durende twee
weken op het gemeentehuis ter inzage;
b het college maakt de nederlegging van
tevoren bekend in één of meer dag
-en/of nieuwsbladen die in de gemeente worden ver- spreid en voorts op de gebruikelijke wijze;
c de bekendmaking houdt mededeling in van de
bevoegdheid tot het indienen van
zienswijzen;
d gedurende de in artikel 4 lid 5 sub 2
onder a vermelde termijn kunnen
belanghebbenden bij het college schriftelijk zienswijzen in- dienen omtrent het
ontwerp-ontheffingsbesluit.