Artikel 6
6.1.1 De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van ter plaatse aanwezige archeologische waarden.
6.1.2 Op of in deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 genoemde bestemming bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd:
6.1.3 Bouwwerken ten dienste
a. het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds
aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen
b. het bouwwerk en de fundering, waaronder begrepen paalfunderingen, komen
niet dieper te liggen dan
c. het grondoppervlak van het bouwwerk bedraagt niet meer dan
De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen
zijnde ten behoeve
6.3.1 Burgemeester en
wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 6.2 voor het bouwen van
bouwwerken ten behoeve
6.3.2 Ontheffing, zoals in lid 6.3.1 bedoeld, zal in ieder geval worden verleend indien:
a. de aanvrager
b. de aanvrager
c. de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de ontheffing regels te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. het doen van opgravingen;
3.
begeleiding
6.3.3 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in lid 6.2
tot een bouwhoogte van maximaal
6.3.4 Procedureregels
a. Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 6.3.1 en 6.3.3 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan de archeologische waarden voldoende worden ontzien en de eventueel te stellen voorwaarden;
b. Bij het verlenen van ontheffing als bedoeld in lid 6.3.1 en 6.3.3 zijn de algemene procedureregels van toepassing zoals opgenomen in artikel 10 lid 2 van deze regels.
a. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan
b. het ophogen van gronden met meer dan
c. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
d. het verlagen of verhogen van het waterpeil;
e. het planten of rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;
f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
g. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
h. alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het gebied kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik of onderhoud van het gebied.
6.4.2 Het in lid 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:
a. werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;
b. werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn;
c. werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende bouw- of aanlegvergunning of ontgrondingsvergunning;
d. werken en/of werkzaamheden waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden
dieper dan
e. werken en/of werkzaamheden over een oppervlakte kleiner dan 30m2;
f. archeologisch onderzoek.
6.4.3 Aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend indien:
a. de aanvrager
b. de aanvrager
c. de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op:
1. het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
2. het doen van opgravingen;
3.
begeleiding
6.4.4 Procedureregels
Alvorens te beslissen omtrent het verlenen van een aanlegvergunning als bedoeld in lid 6.4.1, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige met betrekking tot de vraag of door het verlenen van een aanlegvergunning, de in bedoelde gronden aanwezige archeologische waarden niet of slechts in geringe mate worden aangetast.
6.5.1 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het
bestemmingsplan te wijzigen door het bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde
- Archeologie’ geheel of gedeeltelijk
a. uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b. het op grond van archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
6.5.2 Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de vorm van bouwvlakken te veranderen, met dien verstande dat:
a. wijziging op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst
is met het oog op de bescherming of de veiligstelling
b. zonder verandering
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan
6.5.3 Procedureregels
a. Bij de toepassing
b. Bij het toepassen van de bevoegdheid als bedoeld in lid 6.5.1 en lid 6.5.2 zijn de algemene procedureregels van toepassing zoals opgenomen in artikel 10 lid 1 van deze regels.
6.6.1 Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:
Het gebruiken van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie, behoudens het deponeren van baggerspecie in het kader van normaal onderhoud van waterlopen.