Artikel 12

Waarde – Archeologie (dubbelbestemming)

 

 

a.     het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;

 

b.     het bouwwerk en de fundering, waaronder begrepen paalfunderingen, komen niet dieper te liggen dan 0,30 meter beneden het maaiveld;

 

c.     het grondoppervlak van het bouwwerk bedraagt niet meer dan 30 m2.

 

 

a.     de aanvrager van de bouwvergunning blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

 

b.     de aanvrager van de bouwvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het gebied naar het oordeel van het college in voldoende mate worden veiliggesteld;

 

c.     de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de ontheffing regels te verbinden, gericht op:

 

d.     het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

 

e.     het doen van opgravingen;

 

f.      begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige.

 

 

 

a.     het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,30 meter, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor ontheffing zoals bedoeld in lid 12.3 of bouwvergunning is verleend;

 

b.     het ophogen van gronden met meer dan 0,30 meter;

 

c.     het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

 

d.     het verlagen of verhogen van het waterpeil;

 

e.     het planten of rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;

 

f.      het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

 

g.     het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

 

h.     alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het gebied kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik of onderhoud van het gebied.

 

 

a.     werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;

 

b.     werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn;

 

c.     werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende bouw- of aanlegvergunning of ontgrondingsvergunning;

 

d.     werken en/of werkzaamheden waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan 0,30 meter beneden het maaiveld;

 

e.     werken en/of werkzaamheden over een oppervlakte kleiner dan 30 m2;

 

f.      archeologisch onderzoek. 

 

 

a.     de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

 

b.     de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarden van het betrokken gebied naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate worden veiliggesteld;

 

c.     de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op:

 

1.     het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

 

2.     het doen van opgravingen;

 

3.     begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.

 

 

a.     uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

 

b.     het op grond van archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

 

a.       wijziging op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst is met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;

 

b.       zonder verandering van de vorm van het bouwvlak de bebouwing ten behoeve van de betrokken bestemming niet of niet doelmatig kan worden gerealiseerd;

 

c.       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.