behorende bij het bestemmingsplan ‘Herontwikkeling locatie Rabobank Sint-Jansteen’ in de gemeente Hulst.

 

 

Hoofdstuk i

Inleidende regels

Artikel 1

Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.      bestemmingsplan: het bestemmingsplan ‘Herontwikkeling locatie Rabobank Sint-Jansteen’ van de gemeente Hulst;

 

2.      kaart: geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0677-bpSJvhovestr8-0000;

 

3.      aan- of uitbouw: een uit de gevel springend, in architectonisch opzicht ondergeschikt deel van een woning dat door haar indeling en inrichting bestemd is om hoofdzakelijk te worden gebruikt ten behoeve van de woning;

 

4.      aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

5.      aanduidingsgrens: een grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

6.      aanduidingsvlak: een op de plankaart aangegeven vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

7.      afgewerkte bouwterrein: de gemiddelde hoogte van de gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde omringende grond; bij hellende terreinen: het hoogste punt van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde omringende grond;

 

8.      afwijking: een afwijking als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c juncto artikel 2.12, lid 1, sub a1 van de Wabo, zoals deze luidt op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

 

9.      Awb: de Algemene wet bestuursrecht, zoals die luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

 

10.  bedrijfsmatig gebruik van een woning: het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aanbouw of bijgebouw voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid in tegenstelling tot een aan-huis-gebonden-beroep gericht op consumentenverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk, waarvan de omvang zodanig is dat de woonfunctie behouden blijft en waarvoor geen meldings- of vergunningsplicht op grond van het Inrichtingen- en of Vergunningenbesluit milieubeheer geldt;

 

11.  beroepsmatig gebruik van een woning: het gebruik van (een gedeelte van) een woning en/of daarbij behorende aanbouw of bijgebouw voor een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende aan- of bijgebouw met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

 

12.  bestaand: ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan reeds aanwezig;

 

13.  bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;

 

14.  bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

15.  bijgebouw: een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

16.  bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

17.  bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

18.  bouwperceelgrens: de grens van een bouwperceel;

 

19.  bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

20.  bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

21.  bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde;

 

22.  bebouwingspercentage: een op de plankaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

 

23.  detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

24.  dienstverlening: het bedrijfsmatig aanbieden, verkopen en/of leveren van diensten aan personen, zoals reisbureaus, kapsalons, wasserettes, autorijschool en videotheek;

 

25.  erf: al dan niet omheind stuk grond dat in ruimtelijk opzicht direct behoort bij, in functioneel opzicht ten dienste staat van, en in feitelijk opzicht direct aansluit aan een gebouw en dat, blijkens de kadastrale gegevens behoort tot het perceel waarop dat gebouw is geplaatst;

 

26.  erfgrens: de grens van het erf;

 

27.  escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of van omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte (van een seksinrichting) wordt uitgeoefend;

 

28.  gastenverblijf: een aan- of uitbouw of vrijstaand bijgebouw welke ten dienste staat van een woning en welke uitsluitend gebruikt wordt om logies te bieden aan personen die elders hun hoofdverblijf hebben;

 

29.  gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

30.  gestapeld: een al dan niet uit meerdere bouwlagen bestaande woning, deel uitmakend van een gebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het afgewerkte bouwterrein, gewaarborgd is;

 

31.  horecabedrijf: een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide en al dan niet ter plaatse te nuttigen dranken en/of etenswaren en/of het verstrekken van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodaties;

 

32.  nutsvoorzieningen (voorzieningen ten behoeve van openbaar nut): voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, gemaalgebouwtjes, bemalingsinstallaties, bergbezinkbassins, gasreduceerstations, telefooncellen, etc.

 

33.  overkapping: een bouwwerk, geen gebouw zijnde voorzien van een gesloten dak en voorzien van maximaal 1 wand;

 

34.  peil: voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk grenst aan een weg: de bouwhoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang. In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte bouwterrein;

 

35.  permanente bewoning: bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

 

36.  prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

37.  samenhangend straat- en bebouwingsbeeld:

a.      een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;

b.      een goede hoogte-/breedteverhouding tussen de bebouwing onderling;

c.      een samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

d.      de cultuurhistorische samenhang van de omgeving;

 

38.  seksinrichting: de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotisch-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

39.  stedenbouwkundige: een door burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige of commissie van deskundigen inzake stedenbouw;

 

40.  straatprostitutie: het zich op de openbare weg respectievelijk op openbare ruimten of in een zich op de openbare weg respectievelijk in openbare ruimte bevindend voertuig beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

41.  voorgevel van een hoofdgebouw: het meest naar de wegzijde gekeerde deel van een hoofdgebouw;

 

42.  Wabo: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, zoals die luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

 

43.  weg: voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad inclusief de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die weg behorende paden en bermen of zijkanten;

 

44.  woning: een hoofdgebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

 

45.  Wro: de Wet ruimtelijke ordening, zoals die luidt ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan;

 

46.  zijgevel: een gevel van een gebouw, die niet een voorgevel of een achtergevel is;

 

 

Artikel 2

Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

a.      afstanden: van bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot de perceelsgrens worden daar gemeten, waar deze afstanden het kleinst zijn; overstekken tot 40 cm worden hierbij niet meegerekend;

 

b.      de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelsgrens: vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw en haaks op de perceelsgrens;

 

c.      de dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

d.      de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

e.      de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

f.       de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

g.      de breedte en diepte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van de scheidingsmuren, met dien verstande, dat wanneer de betreffende gevelvlakken niet evenwijdig lopen of verspringen, het gemiddelde wordt genomen van de kleinste en de grootste maat;

 

h.      de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; 

 

i.        het bebouwde oppervlak van een bouwperceel, of een ander terrein wordt bepaald door de oppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en overkappingen bij elkaar op te tellen, tenzij in de regels anders is bepaald.

 

Hoofdstuk 2

Bestemmingsregels

Artikel 3

Groen

3.1         Bestemmingsomschrijving

3.1.1     De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

beplantingen, speelvoorzieningen, voet- en fietspaden, bermen en bermsloten,  afvalverzamelvoorzieningen, waterhuishoudkundige voorzieningen, taluds, oevers, bruggen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut.

          

3.1.2     Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 3.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3.2.       Bouwregels

3.2.1     De bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regel:

 

de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

-      speeltoestellen:                                             3,00 meter;

-      bewegwijzering en overige straatmeubilair:         4,50 meter;

-      lichtmasten en overige masten:                        10 meter;

-      overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde:      2,00 meter.

3.3         Afwijking van de bouwregels

3.3.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor een afwijking van het bepaalde in lid 3.2.1 tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, mits de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

 

Artikel 4

Verkeer

4.1.       Bestemmingsomschrijving

4.1.1     De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.             straten, voet- en fietspaden, rabatten, parkeerterreinen, speelvoorzieningen, straatmeubilair, afvalverzamelvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, groenvoorzieningen, terrassen, waterhuishoudkundige voorzieningen, taluds, oevers, bruggen en voorzieningen ten behoeve van het openbare nut;

 

b.             ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van dienstverlening – geldautomaat’: voor een geldautomaat.

 

4.1.2     Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 4.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.             niet voor bewoning bestemde gebouwen;

 

b.             bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2.       Bouwregels

4.2.1     De gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.             de oppervlakte van een gebouw bedraagt maximaal 100 ;

 

b.             de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3,50 meter;

 

c.             de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal:

1.        speeltoestellen:                                       3,00 meter;

2.        bewegwijzering en overige straatmeubilair:    4,50 meter;

3.        lichtmasten en overige masten:                  10 meter;

4.        overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 2,00 meter.

4.3         Afwijking van de bouwregels

4.3.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor  afwijking van het bepaalde in lid 4.2.1, sub c tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, mits de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

 

Artikel 5

Wonen

5.1.       Bestemmingsomschrijving

5.1.1     De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

 

a.             de huisvesting van personen;

 

b.             ter plaatse van de aanduiding ‘zorginstelling’: voor een zorginstelling;

 

c.             wegen, parkeervoorzieningen, waterlopen, tuinen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.

 

5.1.2     Op deze gronden mogen, met inachtneming van de op de kaart aangegeven aanduidingen, uitsluitend ten dienste van de in lid 5.1.1 bedoelde bestemming worden gebouwd:

 

a.             gebouwen;

 

b.             bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

5.2.       Bouwregels

5.2.1     Gebouwen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.             de gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden opgericht;

 

b.             ter plaatse aanduiding ‘gestapeld’ mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;

 

c.             de bouwhoogte van gebouwen bedraagt niet meer dan de op de kaart aangegeven maat;

 

d.             In afwijking van het bepaalde onder a en c mag een gebouw worden opgericht buiten het bouwvlak met een oppervlakte van 30 m2 en een bouwhoogte van 3,50 meter.

 

5.2.2     Bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

 

a.             de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 2,00 meter;

 

b.             in afwijking van het onder lid 5.2.2 sub a bepaalde bedraagt de bouwhoogte van overkappingen maximaal 3,00 meter.

5.3         Nadere eisen

5.3.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, bij het verlenen van een omgevingsvergunning tot bouwen nadere eisen te stellen ten aanzien van:

a.            de dakhelling van hellende dakvlakken van gebouwen;

b.            de plaatsing en vormgeving van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

5.3.2     Deze nadere eisen mogen slechts worden gesteld met het doel te voorkomen dat de belangen van derden worden geschaad of afbreuk wordt gedaan aan de doeleinden van het plan en met het oog op de bereikbaarheid van gebouwen, bouwwerken geen gebouw zijnde en gronden in verband met calamiteiten.

5.4         Afwijking van de bouwregels

5.4.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van het bepaalde in:

lid 5.2.2 sub a tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter mits de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

5.5         Specifieke gebruiksregels

5.5.1     Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt niet gerekend:

a.     vormen van gebruik, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of de overige regels mag worden gebruikt;

b.     het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming.

5.6         Afwijking van de gebruiksregels

5.6.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van het bepaalde in lid 5.5.1 voor de uitoefening van beroepsmatige en/of bedrijfsmatige activiteiten in een woning en/of bij de woning behorende bijgebouwen met een oppervlakte van maximaal 40 m2, met dien verstande dat:

-                het beroep of bedrijf uitsluitend is toegestaan als nevenfunctie van het wonen;

-                geen afbreuk gedaan wordt aan het woonkarakter van de omgeving;

-                geen onevenredige verkeers- en parkeeroverlast voor de omgeving ontstaat;

-                de woning blijft voldoen aan het Bouwbesluit;

-                geen omgevingsvergunning voor afwijking wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid die vergunnings- of meldingsplichtig is op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, tenzij het gebruik de woonfunctie op zichzelf en in relatie tot zijn omgeving niet zal aantasten;

-                geen detailhandel is toegestaan tenzij als ondergeschikte nevenactiviteit van de bedrijfsmatige c.q. beroepsmatige activiteit;

-                geen verlichte en/of opvallende reclame-uitingen aan de gevel zichtbaar mogen zijn.

 

 

Artikel 6

Waarde – Archeologie (dubbelbestemming)

6.1         Bestemmingsomschrijving

6.1.1     De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar geldende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de versterking van ter plaatse aanwezige archeologische waarden.

 

6.1.2     Op of in deze gronden mogen uitsluitend ten dienste van de in lid 6.1.1 genoemde bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:

 

6.1.3     Bouwwerken ten dienste van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen zijn op deze gronden slechts toelaatbaar indien aan één of meer van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a.             het bouwwerk dient ter vervanging van een reeds aanwezig bouwwerk, waarbij de horizontale en verticale afmetingen van de fundering van dat bouwwerk niet veranderen;

b.             het bouwwerk en de fundering, waaronder begrepen paalfunderingen, komen niet dieper te liggen dan 1,50 cm beneden het maaiveld;

c.             het grondoppervlak van het bouwwerk bedraagt niet meer dan 30 m2.

6.2         Bouwregels

De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ mag maximaal 2,00 meter bedragen.

6.3         Afwijking bouwregels

6.3.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van het bepaalde in lid 6.2 voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van de voor deze gronden geldende andere bestemming(en) die niet aan de in lid 6.2 genoemde voorwaarden voldoen, met dien verstande dat de archeologische waarden niet onevenredig mogen worden geschaad.

 

6.3.2     Een omgevingsvergunning, zoals in lid 6.3.1 bedoeld, zal in ieder geval worden verleend indien:

a.             de aanvrager van de omgevingsvergunning tot bouwen blijkens archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken bouwlocatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b.             de aanvrager van de omgevingsvergunning tot bouwen een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat de archeologische waarden van het gebied naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate worden veiliggesteld;

c.             de betrokken archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet worden geschaad of mogelijke schade wordt voorkomen door aan de omgevingsvergunning tot afwijking regels te verbinden, gericht op:

1.                 het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.                 het doen van opgravingen;

3.                 begeleiding van de bouwactiviteiten door de archeologisch deskundige.

 

6.3.3     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen tot afwijking van het bepaalde in lid 6.2 tot een bouwhoogte van maximaal 10 meter, mits de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

 

6.3.4     Procedureregels

 

Bij het verlenen van de omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 en 6.3.3 winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige met betrekking tot de vraag of bij het bouwplan de archeologische waarden voldoende worden ontzien en de eventueel te stellen voorwaarden.

6.4         Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4.1     Het is verboden om zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (omgevingsvergunning ex artikel 2.1, lid 1, sub b Wabo) de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren:

a.             het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 1,50 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een omgevingsvergunning tot afwijking zoals bedoeld in lid 6.3.1 of een omgevingsvergunning tot bouwen is verleend;

b.             het ophogen van gronden met meer dan 1,50 cm;

c.             het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;

d.             het verlagen of verhogen van het waterpeil;

e.             het planten of rooien van bomen waarbij de stobben worden verwijderd;

f.              het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

g.             het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

h.             alle overige werkzaamheden die de archeologische waarden in het gebied kunnen aantasten en die niet worden gerekend tot het normale gebruik of onderhoud van het gebied.

 

6.4.2     Het in lid 6.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van:

a.             werken en/of werkzaamheden die normaal beheer of onderhoud betreffen;

b.             werken en/of werkzaamheden die op het tijdstip van het van kracht worden van het plan in uitvoering zijn;

c.             werken en/of werkzaamheden die mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende omgevingsvergunning tot bouwen of het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden of ontgrondingsvergunning;

d.             werken en/of werkzaamheden waarbij geen grondbewerkingen plaatsvinden dieper dan 1,50 cm beneden het maaiveld;

e.             werken en/of werkzaamheden over een oppervlakte kleiner dan 30 m2;

f.              archeologisch onderzoek. 

 

6.4.3     Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 wordt in ieder geval verleend indien:

a.             de aanvrager van de vergunning aan de hand van archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b.             de aanvrager van de vergunning een rapport heeft overlegd waarin de archeologische waarden van het betrokken gebied naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate worden veiliggesteld;

c.             de betrokken archeologische waarden door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de omgevingsvergunning regels te verbinden, gericht op:

1.        het treffen van maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;

2.        het doen van opgravingen;

3.        begeleiding van de activiteiten door de archeologisch deskundige.

 

6.4.4     Procedureregels

 

Alvorens te beslissen omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de archeologisch deskundige met betrekking tot de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning, de in bedoelde gronden aanwezige archeologische waarden niet of slechts in geringe mate worden aangetast.

6.5         Wijzigingsbevoegdheden

6.5.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door het bestemmingsvlak met de bestemming ‘Waarde - Archeologie’ geheel of gedeeltelijk van de kaart te verwijderen, indien:

a.             uit archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn;

b.             het op grond van archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.

 

6.5.2     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de vorm van bouwvlakken te veranderen, met dien verstande dat:

a.             wijziging op grond van archeologisch onderzoek noodzakelijk of gewenst is met het oog op de bescherming of de veiligstelling van de ter plaatse aanwezige archeologische waarden;

b.             zonder verandering van de vorm van het bouwvlak de bebouwing ten behoeve van de betrokken bestemming niet of niet doelmatig kan worden gerealiseerd;

c.             geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

6.5.3     Procedureregels

 

Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in lid 6.5.1 en lid 6.5.2  winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige met betrekking tot de vraag of met het verwijderen van de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie’  er geen archeologische waarden worden aangetast.

6.6         Specifieke gebruikregels

6.6.1     Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend:

 

Het gebruiken van gronden als opslagplaats voor bagger en grondspecie, behoudens het deponeren van baggerspecie in het kader van normaal onderhoud van waterlopen.

 

 

Hoofdstuk 3

Algemene regels

Artikel 7

Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 Artikel 8

Algemene gebruiksregels

Tot het verboden gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden, gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van de exploitatie van een seksinrichting, een escortbedrijf, raam- en straatprostitutie en het gebruiken, te doen of laten gebruiken van gronden als uitstallings-, opslag-,  stand-, of ligplaats voor kampeermiddelen;

 

 

 

Artikel 9

Algemene afwijkingsregels

9.1         Afwijkingsbevoegdheid

9.1.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijking van de regels van het plan voor:

a.             afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;

b.             overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 3,00 m bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

 

9.1.2     Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.1.1 wordt niet verleend indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

 

 

Artikel 10

Algemene wijzigingsregels

10.1      Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wro, het plan wijzigen ten behoeve van:

 

a.             het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde van geringe afmetingen ten dienste van het openbaar nut met dien verstande dat de oppervlakte van een gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde maximaal 15 bedraagt en de bouwhoogte maximaal 3,00 meter bedraagt;

 

b.             het overschrijden van de bouwgrens door:

-         erkers, balkons en bordessen tot maximaal 1,00 meter;

-         ingangspartijen tot maximaal 2,00 meter, mits de bebouwde oppervlakte maximaal 6 en de bouwhoogte maximaal 3,00 meter zal bedragen;

 

c.             geringe afwijkingen, die in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein. Hierbij zijn verschuivingen van de bestemmingsgrens met maximaal 5,00 meter toelaatbaar.

 

Deze regel is van toepassing voor het overschrijden van grenzen voor zover deze leiden tot wijziging van bestemmingen.

10.2      Procedureregels

10.2.1   Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in lid 10.1 kunnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij een stedenbouwkundige.

 

 

 

Hoofdstuk 4

Overgangs- en slotregels

Artikel 11

Overgangsregels

11.1      Overgangsrecht bouwwerken

a.             een bouwwerk dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning tot bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

1.        gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.        na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning tot bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

 

b.             Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%;

 

c.             sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2      Overgangsrecht gebruik

a.             het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;

 

b.             het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;

 

c.             indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;

 

d.             lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.

 

11.3      Afwijking

Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik (lid 11.1 en lid 11.2) leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht een omgevingsvergunning tot afwijking verlenen.

 

 

Artikel 12

Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald onder de naam:

 

Regels bestemmingsplan ‘Herontwikkeling locatie Rabobank Sint-Jansteen’.