Bestemmingsplan
LANDBOUWROUTE N290 - HULST
REGELS
Artikel 8. Waarde – Archeologie 1
Artikel 9. Anti-dubbeltelregel
Artikel 10. Algemene bouwregels
Artikel 11. Algemene gebruiksregels
Artikel 12. Algemene aanduidingsregels
Artikel 13. Algemene afwijkingsregels
Artikel 14. Algemene wijzigingsregels
1.1 het plan
het bestemmingsplan “Landbouwroute N290” van de gemeente Hulst.
1.2 aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.3 aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.4 aanduidingsvlak
een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden.
1.5 archeologisch onderzoek
onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA).
1.6 archeologische verwachting
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten.
1.7 archeologisch vooronderzoek
archeologisch vooronderzoek kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan beoordeelt de gemeente of een aanlegvergunning kan worden verleend.
1.8 archeologische waarde
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten.
1.9 bebouwing
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
1.10 bebouwingspercentage
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het bouwperceel aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.
1.11 bedrijf
een onderneming die gericht is op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als niet zelfstandig onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop of levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
1.12 bedrijfsvloeroppervlak
de totale vloeroppervlakte van een bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende kantoren, magazijnen en overige dienstruimten.
1.13 bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die slechts is bestemd voor een huishouden, waarvan huisvesting daar noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein.
1.14 bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen
afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan tot stand zijn gekomen of tot stand zullen komen met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet of de Wabo.
1.15 bestaande bebouwing
bebouwing zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van onderhavig ontwerpbestemmingsplan, dan wel de bebouwing die mag worden gebouwd krachtens een vóór het tijdstip van terinzagelegging aangevraagde vergunning.
1.16 bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak.
1.17 bestemmingsplan
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0677.bplandbwrouteN290-000V met de bijbehorende regels.
1.18 bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.19 Bevi-inrichtingen
bedrijven zoals bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
1.20 bevoegd gezag
bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.21 bouwen
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk bouwen, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.22 bouwgrens
de grens van een bouwvlak.
1.23 bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge deze regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
1.24 bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
1.25 bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.26 detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
1.27 evenement
het geheel van al dan niet incidentele dan wel al dan niet kortdurende, maar wel tijdelijke activiteiten, dat plaatsvindt bij een voor publiek toegankelijke gebeurtenis, zoals een feest, kermis, optocht, braderie, wedstrijd of andere bijeenkomst tot ontspanning of vermaak, of een vertoning, voorstelling of herdenking, waarbij het schenken van alcoholische dranken is toegestaan.
1.28 gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.29 geluidszoneringsplichtige inrichtingen
een inrichting, waarbij op grond van artikel 40 van de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld.
1.30 huishouden
een aantal, aan elkaar door familieband of anderszins gerelateerde, personen, die gezamenlijk één eenheid vormt en als zodanig ook gebruik maakt van één (bedrijfs)woning.
1.31 kantoor
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
1.32 kunstwerk
bouwwerk geen gebouw zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke
1.33 NEN
door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm, zoals deze luidde op het moment van vaststelling van het plan.
1.34 ondergronds bouwwerk
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 meter beneden peil.
1.35 peil
de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.36 perceelsgrens
een grenslijn tussen (bouw)percelen onderling.
1.37 Staat van Bedrijfsactiviteiten
de Staat van Bedrijfsactiviteiten die als bijlage 1 deel uitmaakt van deze regels.
1.38 verbeelding
de verbeelding van het bestemmingsplan ‘Landbouwroute N290’.
1.39 woning
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 afstand
de afstand tussen bouwwerken onderling en de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
2.2 bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
2.3 breedte, lengte en diepte van een bouwwerk
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels en het hart van de scheidsmuren.
2.4 goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.5 inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
2.6 oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.7 vloeroppervlakte
de gebruiksoppervlakte volgens NEN2580.
2.8 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijf van categorie 2-3.1’ bedrijven uit ten hoogste categorie 2 tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
b. ter plaatse van de functieaanduiding ‘specifieke vorm van bedrijventerrein - bedrijf van categorie 2-4.1’ bedrijven uit ten hoogste categorie 2 tot en met categorie 4.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten
c. detailhandel, voor zover samenhangend met en ondergeschikt aan de bedrijfsvoering;
d. voorraadhoudende en logistieke functies ten behoeve van bedrijfsmatige internetverkoop;
e. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw): tevens voor bedrijfswoningen en bijbehorende erven;
f. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals groen, water, nutsvoorzieningen, ontsluitingswegen, parkeervoorzieningen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en laad- en losvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegestane bebouwing
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. bedrijfsgebouwen;
b. bedrijfswoningen;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
b. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de naar de weg gekeerde perceelgrens bedraagt ten minste 5 m¹;
c. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de overige perceelsgrenzen bedraagt ten minste 3 m¹;
d. indien gebouwen op een bouwperceel niet aaneen worden gebouwd, geldt een onderlinge afstand van ten minste 3 m¹;
e. het maximum bebouwingspercentage bedraagt 75%;
f. de maximale goothoogte mag niet meer bedragen dan 10 m¹.
3.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a. bedrijfswoningen mogen uitsluitend gebouwd worden ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' (bw);
b. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen bedragen ten hoogste respectievelijk 6 m¹ en 10 m¹;
c. bedrijfswoningen mogen niet anders dan van een kap worden voorzien;
d. de maximale oppervlakte van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 200 m²;
e. de maximale inhoud van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 750 m³;
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m¹;
b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding ´bedrijfswoning´, bedraagt ten hoogste 2 m¹;
c. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde elders bedraagt ten hoogste 10 m¹;
d. de bouwhoogte van lichtmasten en overige masten 12 m¹;
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afstanden
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 onder d en e indien dit uit het oogpunt van veiligheid toelaatbaar is.
3.3.2 Dakvorm
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder c voor het toepassen van een andere dakvorm, indien de landschapswaarde en de beeldkwaliteit niet onevenredig worden aangetast.
3.4 Specifieke gebruiksregels
Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:
a. Bevi-inrichtingen zijn niet toegestaan;
b. opslag van meer dan 10.000 kg consumentenvuurwerk is niet toegestaan;
c. geluidszoneringsplichtige inrichtingen zijn niet toegestaan;
d. activiteiten uit kolom 1 van bijlagen C en D van het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn niet toegestaan in de gevallen, zoals genoemd in kolom 2 van de desbetreffende bijlage;
e. opslag van goederen met een totale stapelhoogte van meer dan 6 m¹ is op onbebouwde gronden niet toegestaan;
f. opslag van goederen op onbebouwde gronden binnen een afstand van 3 m¹ van de bestemmingen Groen en Water en binnen een afstand van 5 m van ontsluitingswegen met bijbehorend water en groen is niet toegestaan;
g. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
h. per bedrijf is kantoorvloeroppervlakte die meer bedraagt dan 50% van het bedrijfsvloeroppervlak niet toegestaan. Kantoorvloeroppervlakte van meer dan 1.000 m² per bedrijf is in geen geval toegestaan;
i. per bedrijf is detailhandel toegestaan voor zover samenhangend met en ondergeschikt aan de bedrijfsvoering tot 15% van het bedrijfsvloeroppervlak tot een maximum van 100 m², met dien verstande dat 50% van het maximum bedrijfsvloeroppervlak mag worden gebruikt ten behoeve van showrooms;
j. onder voorraadhoudende en logistieke functies ten behoeve van bedrijfsmatige internetverkoop zoals bedoeld in lid 3.1 sub c wordt uitdrukkelijk niet verstaan:
· afhalen van goederen ter plaatse;
· het ter plekke kunnen afrekenen;
· het tonen van producten ter plaatse.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1:
a. om bedrijven toe te laten uit ten hoogste één categorie hoger dan in lid 3.1, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd;
b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten "bedrijventerrein" zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën, zoals in lid 3.1 genoemd.
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. groenvoorzieningen;
b. bermen en beplanting;
c. paden;
d. voorzieningen van algemeen nut;
e. kunstwerken;
f. water ten behoeve van aan- en afvoer van water en waterberging
g. waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals oeverbeschoeiingen, duikers, bruggen en aanlegsteigers;
h. speelvoorzieningen;
i. parken;
j. evenementen;
k. geluidwerende voorzieningen en andere voorzieningen ten dienste van de bestemming.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegestane bebouwing
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. gebouwen;
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.2 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
a. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m¹.
b. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
1. voor speelvoorzieningen: 5 m¹;
2. voor lichtmasten en overige masten: 10 m¹;
3. voor bewegwijzering en overig straatmeubilair: 4,5 m¹;
4. voor erf- en terreinafscheidingen: 2 m¹;
5. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 1 m¹.
4.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde lid 4.2.3 sub a3 tot een bouwhoogte van maximaal 6 m¹, mits de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.
4.4 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;
b. geluidwerende voorzieningen;
c. voet- en rijwielpaden;
d. parkeervoorzieningen;
e. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
f. straatmeubilair;
g. evenementen;
h. voorzieningen van algemeen nut;
i. kunstwerken;
j. waterlopen en waterpartijen;
k. oeververbindingen (bruggen).
5.2 Bouwregels
5.2.1 Toegestane bebouwing
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:
a. gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut;
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2.2 Gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut
Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut gelden de volgende regels:
a. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m¹.
b. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan:
1. voor lichtmasten, bewegwijzering en verkeersregulering: 12 m¹;
2. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde: 5 m¹.
5.3 Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a. het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
b. het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond.
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding-Riool’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een ondergrondse rioolleiding met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming ‘Leiding-Riool’.
6.2.2 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze bestemming worden opricht, waarvoor de volgende regels gelden:
a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m¹.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 6.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren en van de belangen van de leiding(en);
b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding(en) omtrent de onder a genoemde voorwaarde;
c. de bij de andere bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen.
6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding-Riool’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen van paden, wegen en parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b. het verlagen, afgraven of ophogen van de bodem;
c. het bebossen of beplanten van gronden met houtgewassen;
d. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
6.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 6.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:
a. die betrekking hebben op het normaal onderhoud en beheer van de gronden;
b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
6.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 6.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren en de belangen van de leiding(en). Het bevoegd gezag wint omtrent deze voorwaarde vooraf schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding(en).
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Leiding-Water’ aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar geldende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg en instandhouding van een leiding voor het transport van water met de daarbij behorende belemmeringenstrook.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Voorrangsregeling
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de bescherming van de leidingen als bedoeld in dit artikel en het bepaalde in de overige artikelen prevaleert de bestemming ‘Leiding-Water’.
7.2.2 Algemeen
In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mogen op deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van deze bestemming worden opricht, waarvoor de volgende regels gelden:
a. de bouwhoogte bedraagt maximaal 3 m¹.
7.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.2 en toestaan dat in de andere bestemming gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren en van de belangen van de leiding(en);
b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de leiding(en) omtrent de onder a genoemde voorwaarde;
c. de bij de andere bestemming behorende bouwregels in acht worden genomen.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming ‘Leiding-Water’ zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. het aanleggen van paden, wegen en parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
b. het verlagen, afgraven of ophogen van de bodem;
c. het bebossen of beplanten van gronden met houtgewassen;
d. het indrijven van voorwerpen in de bodem.
7.4.2 Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 7.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:
a. die betrekking hebben op het normaal onderhoud en beheer van de gronden;
b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
7.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 7.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren en de belangen van de leiding(en). Het bevoegd gezag wint omtrent deze voorwaarde vooraf schriftelijk advies in bij de beheerder van de leiding(en).
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde-Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
8.2 Bouwregels
a. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwplannen die ingevolge het stappenplan gemeentelijk archeologisch beleid daterend van 2 januari 2013 onder de vrijstellingsnorm vallen;
8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Verbod
In het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, is het verboden op of in de gronden die op de plankaart zijn aangewezen als ‘Waarde-Archeologie 1’ zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
a. Het ophogen en ontgraven van de bodem;
b. Het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
c. Het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
d. Het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
e. Het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
f. Het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
g. Het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
h. Het aanleggen van bos of boomgaard;
i. Het aanbrengen van diepwortelende beplantingen;
j. Het scheuren van grasland;
k. Het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen.
8.3.2 Uitzonderingen
Het bepaalde in lid 8.3.1 is niet van toepassing op:
a. werken of werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen of die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan;
b. Werken of werkzaamheden die ingevolge het stappenplan gemeentelijk archeologisch beleid daterend van 2 januari 2013 onder de vrijstellingsnorm vallen.
c. Werken of werkzaamheden in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij.
d. Werken of werkzaamheden waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan.
8.3.3 Omgevingsvergunning
Omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien:
a. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate blijkt dat:
1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld of
2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn of
3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.
8.3.4 Voorwaarden
Voor zover de in lid 8.3.1 genoemde werken en werkzaamheden kunnen leiden tot onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kan het bevoegd gezag afwijken van het bepaalde in lid 8.3.3 indien aan de vergunning één of een combinatie van de volgende voorschriften wordt verbonden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden of
b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988 of
c. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.3.5 Advies
Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 8.3.1, wint het bevoegd gezag advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.
8.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen in die zin dat d
e bestemming ‘Waarde-Archeologie 1’ kan worden verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
10.1 Ondergronds bouwen
10.1.1 Ondergrondse werken
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
10.1.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
a. Ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak tot een maximale diepte van 4 m¹;
b. Het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m².
10.1.3 Afwijken van ondergronds bouwen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in
10.1.2 sub a voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m¹ onder peil onder de voorwaarden dat:
a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
10.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen,
als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en
kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de
overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
10.3 Bestaande afstanden, hoogte-, inhouds- en oppervlakte maten en aantallen
a. De bestaande afstanden, hoogte-, inhouds- en oppervlakte maten en aantallen die meer bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
b. De bestaande afstanden, hoogte-, inhouds- en oppervlakte maten en aantallen die minder bedragen dan in het plan is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden;
c. Ingeval van herbouw is het bepaalde in sub a en sub b uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt.
Het is verboden de in hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of te laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.
12.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone – industrie' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, tevens bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bebouwing als gevolg van het industrielawaai.
12.2 Verbod
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie' gelden de volgende regels:
a. geluidsgevoelige objecten ter plaatse van de aanduiding 'geluidszone - industrie' zijn uitsluitend toegestaan indien voldaan kan worden aan de in of krachtens de Wet geluidhinder geldende normen;
b. in afwijking van het bepaalde in sub a zijn geluidsgevoelige objecten toegestaan voor zover de geluidsbelasting beneden de voorkeursgrenswaarde voor industrielawaai is gelegen;
c. het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a voor het toestaan van geluidsgevoelige objecten met een geluidbelasting hoger dan 55 dB(A) mits voldaan wordt aan de Wet geluidhinder.
12.3 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen voor:
a. het verplaatsen of verkleinen van het aanduidingsvlak 'geluidzone - industrie' in verband met het verkleinen van de geluidzone, met dien verstande dat het woon- en leefmilieu van de aangrenzende gronden niet verslechtert;
b. het verwijderen van de aanduiding 'geluidzone – industrie', met dien verstande dat het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van industrielawaai wordt beëindigd.
Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is - bij een
omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:
a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) met ten hoogste 10%;
b. overschrijding van bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen ten hoogste 3 m¹ bedragen en het bouwvak mag met ten hoogste 10% worden vergroot.
De omgevingsvergunning wordt niet verleend, indien daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:
a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
b. overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
c. het wijzigen van de lijst van bedrijfsactiviteiten, indien technologische ontwikkelingen of vernieuwde inzichten hiertoe aanleiding geven;
d. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.
15.1 Overgangsrecht bouwwerken
Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
a. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
c. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
15.2 Overgangsrecht gebruik
Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
b. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
c. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
d. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
15.3 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.
Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Regels van het bestemmingsplan
Landbouwroute N290’.