De voor ‘Water’ aangewezen
gronden zijn bestemd voor:
a.vaarten, kanalen, en daarmee gelijk te
stellen waterlopen en waterpartijen, al dan niet
voor verkeer en vervoer te water;
b.kaden en oevers;
c.waterhuishouding en waterberging;
met daaraan ondergeschikt:
e.bijzondere recreatieve voorzieningen;
f.het recreatief medegebruik;
g.groenvoorzieningen;
i.nutsvoorzieningen.
29. 2.Bouwregels
29. 2. 1. Op of in de gronden als bedoeld in
lid 29.1., mogen uitsluitend worden gebouwd:
a.bergingen;
b.andere bouwwerken, zoals palen en masten,
steigers, vlonders, kunstobjecten en kunstwerken
waaronder bruggen.
29. 2. 2. Voor het bouwen van de in lid
29.2.1. onder a. genoemde gebouwen gelden de
volgende regels:
a.als gebouw mogen uitsluitend bergingen worden
gebouwd;
b.de oppervlakte van een berging zal ten
hoogste 8 m² bedragen
c.de breedte van een berging zal ten hoogste 2
m bedragen;
d.de bouwhoogte van een berging zal ten hoogste
2,5 m bedragen;
e.de nokrichting van een berging zal evenwijdig
lopen aan de lengte-as van het water.
29. 2. 3. Voor het bouwen van de in lid
29.2.1. onder b. genoemde andere bouwwerken gelden
de volgende regels:
a.de bouwhoogte van steigers zal ten hoogste
1,5 m bedragen;
b.de bouwhoogte van palen en masten zal ten
hoogste 10 m bedragen;
c.de bouwhoogte van kunstwerken zal ten hoogste
15 m bedragen;
d.de bouwhoogte van overige andere bouwwerken,
anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding,
beveiliging en regeling van het verkeer op het
water, zal ten hoogste 5 m bedragen;
29. 3.Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met
deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 van
de Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval
gerekend:
a.het gebruik van bergingen voor bewoning;
b.het gebruik van gronden en bouwwerken voor
bedrijfsdoeleinden;
c.het gebruik van gronden als permanente
liggelegenheid voor (recreatie)vaartuigen;
d.het gebruik van (recreatie)vaartuigen voor
permanente bewoning;
29. 4.Wijzigingsbevoegdheid
29. 4. 1. Burgemeester en wethouders kunnen
het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat:
-de bouwhoogte van overige andere
bouwwerken ten hoogste 10 m zal bedragen.
29. 4. 2. Burgemeester en wethouders
kunnen toepassing geven aan de in lid 29.4.1.
bedoelde wijzigingsbevoegdheid indien hierdoor geen
onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en
bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie,
de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden
van de aangrenzende gronden.