Regels
HOOFDSTUK 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
a. plan:
het bestemmingsplan vier woningen Lijsterbesstraat te Losser van de gemeente Losser;
b. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0168.04BP0001PH03-0201 met de bijbehorende regels;
c. aan- of uitbouw:
een onderdeel van een hoofdgebouw dat door de vorm daarvan onderscheiden kan worden en dat door zijn ligging en/of in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
d. aan huis verbonden beroep of bedrijf:
een dienstverlenend beroep of bedrijf dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroeps- of bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;
e. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
f. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
g. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
h. bebouwingspercentage:
de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;
i. bestaande:
1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning;
2. het onder 1 bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een ontheffing als bedoeld in artikel 3.23 van de Wet ruimtelijke ordening;
j. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
k. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
l. bijgebouw:
een op zichzelf staand gebouw dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
m. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk; alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
n. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
o. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
p. bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
q. bouwvergunning:
onder een schriftelijke vergunning voor het bouwen van een bouwwerk dient per 1 oktober 2010 tevens te worden verstaan een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
r. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
s. bouwvlakgrens:
een in het plan aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;
t. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
u. carport:
een ten hoogste door drie wanden omsloten overdekte ruimte, bestemd voor de stalling van (motor-)voertuigen, waarbij geen sprake is van een wand aan de naar de weg gekeerde (voor-)zijde;
v. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
w. gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
x. halfvrijstaande woning:
een twee-onder-één-kapwoning;
y. hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming, als het belangrijkste gebouw valt aan te merken, met inbegrip van aan- en uitbouwen;
z. ontheffing voor bouwen/gebruik:
onder een (binnenplanse) ontheffing dient per 1 oktober 2010 in dit plan tevens te worden verstaan het bij een omgevingsvergunning afwijken van de bouw- en gebruiksregels als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
aa. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
bb. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
cc. verdieping:
een bouwlaag van een hoofdgebouw, de begane grond, een souterrain of kelder daaronder niet begrepen;
dd. voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
ee. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
ff. woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid kan worden beschouwd.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
a. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
b. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
c. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
d. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
e. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
f. de afstand tot de (zijdelingse) perceelgrens:
tussen de (zijdelingse) grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend gebouw, waar die afstand het kortst is.
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen als schoorstenen, ventilatiekappen, liftkokers, lichtkoepels en antennes buiten beschouwing gelaten.
HOOFDSTUK 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Tuin
3.1 Bestemmingsregels
De voor 'tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuin behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
met de daarbij behorende:
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
c. erven;
d. parkeervoorzieningen.
3.2 Bouwregels
Op de voor tuin bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:
a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 1 m mag bedragen;
b. erkers, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen ten dienste van de aangrenzende bestemming Wonen, met dien verstande dat deze (van een woning deel uitmakende) bebouwing de bouwvlakgrens, over maximaal de halve gevelbreedte, met niet meer dan 1,5 m mag overschrijden en:
- de afstand tussen de bebouwing en een trottoir minimaal 3 m bedraagt;
- de afstand tussen de bebouwing en de weg minimaal 5 m bedraagt.
3.3 Ontheffing van de bouwregels
a. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.1 en 3.2 ten behoeve van de bouw van ten hoogste één carport bij een voor Wonen bestemd hoofdgebouw, met dien verstande dat:
1. de oppervlakte ten hoogste 20 m2 mag bedragen;
2. de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;
3. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 1 m mag bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
4. de carport ten hoogste 2 m vóór de voorgevel van het hoofdgebouw, dan wel het verlengde daarvan, mag worden gebouwd;
5. de breedte van de carport ten hoogste 3 m mag bedragen;
6. indien de bestemming Tuin grenst aan een trottoir of voetpad, de afstand tot het trottoir of voetpad niet minder dan 3 m mag bedragen;
7. indien de bestemming Tuin direct grenst aan de weg, de afstand tot de weg niet minder dan 5 m mag bedragen.
b. De onder a genoemde ontheffing wordt slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
2. de woonsituatie;
3. de verkeersveiligheid;
4. de sociale veiligheid;
5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - nieuwbouwlocatie';
met de daarbij behorende:
b. woningen;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
d. tuinen en erven.
4.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen in casu woningen gelden de volgende regels:
1. een woning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
2. het aantal woningen bedraagt niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden';
3. het aantal aaneen te bouwen woningen bedraagt niet meer dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden';
4. de breedte van een woning mag niet minder dan 6 m bedragen;
5. de afstand van de vrijstaande zijde van de halfvrijstaande woningen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m bedragen;
6. de goothoogte mag niet minder bedragen dan de in het plan aangegeven minimum goothoogte en niet meer dan de in het plan aangegeven maximum goothoogte;
7. de dakhelling mag niet minder dan 25º en niet meer dan 60º bedragen;
8. in afwijking van het bepaalde onder 1 geldt voor erkers, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, over maximaal twee derde van de gevelbreedte, dat de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,5 m mag worden overschreden, mits:
- de afstand tussen de bebouwing en een trottoir minimaal 3 m bedraagt;
- de afstand tussen de bebouwing en de weg minimaal 5 m bedraagt;
- de afstand tussen een erker en de zijdelingse perceelgrens minimaal 2 m bedraagt;
- de inhoud van een erker niet meer dan 50 m3 bedraagt;
- de hoogte van een erker, gemeten vanaf het aansluitende terrein, niet meer dan 3,25 m bedraagt;
b. Voor het bouwen van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
1. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 4 m bedragen;
2. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 1 m bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
3. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan 65 m2 en mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, met dien verstande dat de oppervlakte binnen het bouwvlak, voor zover gelegen tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet wordt meegerekend;
4. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,25 m boven de vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
5. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
6. de hoogte van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag niet meer bedragen dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, verminderd met 1 m;
7. bij een hoofdgebouw mag ten hoogste één carport worden gebouwd met dien verstande dat:
- de oppervlakte ten hoogste 20 m2 mag bedragen;
- de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen;
- de afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 1 m mag bedragen, tenzij in de perceelgrens wordt gebouwd;
- de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet minder dan 1 m mag bedragen.
c. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a. indien ze vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht, mag de hoogte niet meer dan 1 m bedragen;
b. in overige gevallen mag de hoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.
4.3 Ontheffing van de bouwregels
a. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:
1. lid 4.2, sub a, onder 7:
en toestaan dat de dakhelling van hoofdgebouwen wordt vergroot dan wel wordt verkleind, met dien verstande dat de bouwhoogte van het hoofdgebouw niet meer dan 9 m mag bedragen;
2. lid 4.2, sub b, onder 1:
en toestaan dat een aanbouw, uitbouw of bijgebouw tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd;
3. lid 4.2, sub b, onder 7:
en toestaan dat de carport tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd.
b. De in lid a genoemde ontheffingen worden slechts verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
2. de woonsituatie;
3. de verkeersveiligheid;
4. de sociale veiligheid;
5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
4.4 Ontheffing van de gebruiksregels
a. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 4.1 en een aan huis verbonden beroep of bedrijf toestaan, mits:
1. de bedrijfsmatige activiteiten geen ernstige hinder opleveren voor het woonmilieu dan wel afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter in de buurt;
2. het uiterlijk aanzien van de woning niet wordt aangetast en er, in samenhang daarmee, geen bouwvergunningplichtige reclameborden worden geplaatst;
3. het medegebruik van de woning bestemd voor de bedrijfsactiviteiten beperkt blijft tot maximaal 30% van de inhoud van de woning (hoofd- en bijgebouw) tot een maximum van 50 m2;
4. er geen detailhandels-, horeca- en/of prostitutieactiviteiten plaatsvinden;
5. er een directe relatie bestaat tussen het bedrijf en de (hoofd)bewoner van de woning;
6. er geen onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte ontstaat.
b. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 4.1 en toestaan dat één woning door maximaal twee huishoudens wordt bewoond, mits:
1. de woning één hoofdtoegang houdt met daarachter één centrale hal van waaruit beide woonvertrekken direct bereikbaar zijn;
2. in de woning maximaal één trap aanwezig is voor het bereiken van de eerste verdieping;
3. er sprake is van één bouwmassa.
HOOFDSTUK 3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
Onder een gebruik, strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting en van vrijstaande bijgebouwen voor doeleinden van permanente bewoning.
Artikel 7 Algemene ontheffingsregels
a. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
1. de in het plan gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
2. het bepaalde in het plan met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de ontheffing gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
3. het bepaalde in het plan ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde en toestaan dat de hoogte van de deze bouwwerken wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
4. het bepaalde in het plan en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;
b. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;
c. erkers, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, over maximaal de halve gevelbreedte, mits de bouwvlakgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden;
5. het bepaalde in het plan ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en toestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen.
b. De onder a bedoelde ontheffing wordt slechts verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
1. het straat- en bebouwingsbeeld;
2. de woonsituatie;
3. de milieusituatie;
4. de verkeersveiligheid;
5. de sociale veiligheid;
6. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
HOOFDSTUK 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 8 Overgangsrecht
A Overgangsrecht bouwwerken
1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
2. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
B Overgangsrecht gebruik
1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 9 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan vier woningen Lijsterbesstraat te Losser.
