De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen op de verdiepingen;
b de uitoefening van beroepsmatige activiteiten;
c dienstverlening;
d kantoren;
e maatschappelijke voorzieningen;
met daarbij behorende:
f tuinen en erven;
g voorzieningen van algemeen nut;
h wegen en paden;
i (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
j groenvoorzieningen;
k water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen en overkapping gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken.
b Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
c Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangegeven.
d Toevoeging van woningen is niet toegestaan.
e
De voorgevel mag in of op een afstand van
maximaal
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (m.u.v. overkappingen) gelden de maatvoeringseisen zoals aangegeven in onderstaande tabel:
|
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Situering |
erf- afscheidingen |
tuinmeubilair en
speeltoestellen |
vlaggenmasten en antennes |
overige bouwwerken |
voor de voorgevelrooilijn |
|
|
|
|
achter de voorgevelrooilijn |
|
|
|
|
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder a voor het bouwen van een uitbouw aan de achterzijde buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
a
de diepte van de uitbouw buiten het bouwvlak
niet meer mag bedragen dan
b
de bouwhoogte van de uitbouw buiten het bouwvlak
niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag tot maximaal
c voldaan dient te worden aan de onder lid 5.4.1 genoemde parkeernormen;
d de bebouwing mag worden gebruikt als bijgebouw bij de woning;
e de bebouwing niet mag worden bewoond.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor
het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 voor het bouwen van erfafscheidingen buiten het bouwvlak en/of voor de
voorgevelrooilijn met een bouwhoogte van maximaal
a De stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit mag als gevolg van het oprichten van hogere erfafscheidingen niet worden aangetast.
b Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
c De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
a
Het bruto vloeroppervlak aan bedrijfsmatige
functies, zoals bedoeld in lid 5.1 onder c, d en e, mag niet minder bedragen
dan
b
Het bruto vloeroppervlak aan dienstverlenende
bedrijven mag binnen de gehele bestemming niet meer bedragen dan
c
Het bruto vloeroppervlak aan maatschappelijke
voorzieningen mag binnen de gehele bestemming niet meer bedragen dan
d
Op eigen terrein dient te worden voorzien in
minimaal 1 parkeerplaats per
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a seksuele dienstverlening;
b bewoning van gebouwen, geen woning zijnde;
c het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
d het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vatten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
e het opslaan van voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
f het al dan niet ten verkoop opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
g het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
Binnen de bestemming ‘Gemengd -
a
De omvang van de activiteit mag niet meer
bedragen dan 40% van het gezamenlijke vloeroppervlak van de woning tot een
maximum van
b De activiteiten mogen niet ondergronds plaatsvinden.
c Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
d Detailhandel is niet toegestaan.
e De activiteiten dienen te worden uitgevoerd door een bewoner van de woning.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor
het afwijken van het bepaalde in lid 5.4.3 onder a voor een oppervlakte van
maximaal
a bedoelde vergroting van het oppervlak geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
1 geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
2 het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
3 het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
b het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
c geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.4.3 onder b voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten bij de woonfunctie in dat deel van het hoofd- of bijgebouw dat ondergronds is gelegen, met dien verstande dat:
a bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
1 geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
2 het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
3 het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
b het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
c geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met beroepsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
d
maximaal 40% van het vloeroppervlak van de
woning en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van beroepsmatige
activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het
bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen
door ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone –
wijzigingsgebied’ de bestemmingen ‘Gemengd -
a het bouwplan passend is in de omgeving;
b er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
c voldaan blijft worden aan de parkeernormen zoals bepaald in lid 5.4.1 onder d;
d de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Een wijzigingsplan wordt tevens getoetst aan het algemene
toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.