Inhoud
Artikel 11 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 15 Waarde - Archeologie
Artikel 16 Anti-dubbeltelregel
Artikel 17 Algemene bouwregels
Artikel 18 Algemene gebruiksregels
Artikel 19 Algemene aanduidingsregels
Artikel 20 Algemene afwijkingsregels
Artikel 21 Algemene wijzigingsregels
Hoofdstuk
4 Overgangs-
en slotregels
Bijlage 1: Staat van bedrijfsactiviteiten
Bijlage 2: Nota parkeernormen
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan ‘Uden-Zuid
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.0856.BPUdenZuid2013-VA01
met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen).
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van meer dan twee aaneengebouwde woningen, niet zijnde gestapelde woningen.
een bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.
een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarbij in geval van paarden dat uitsluitend als nevenactiviteit plaatsvindt.
detailhandel die niet plaatsvindt in een detailhandelsvestiging maar op of aan de openbare weg. Onder ambulante detailhandel wordt mede verstaan (week)markten en standplaatsen buiten de markten.
antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne.
installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een techniekkast opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel c.q. bouwvlak of bestemmingsvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd met (bij)gebouwen en overkappingen; hierbij worden ondergrondse bouwwerken meegerekend.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming noodzakelijk is.
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebieden dat door zijn beperkte omvang in woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend; hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel.
a t.a.v. bebouwing: bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde dan wel verleende omgevingsvergunning;
b t.a.v. gebruik: het gebruik van grond en opstallen, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het bestemmingsplan rechtskracht heeft verkregen.
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
bijgebouw:
een gebouw dat qua afmeting en verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel staand hoofdgebouw.
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
een deel van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
het totale vloeroppervlak van de bouwlagen, met inbegrip van de daartoe behorende bouwconstructies, magazijnen, dienstruimten, bergingen en dergelijke, met uitzondering van ondergrondse parkeervoorzieningen.
verkeer ten behoeve van hulpdiensten ten behoeve van de hulpverlening, zoals politie, brandweer en ambulance.
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen, die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor verbruik ter plaatse.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
geluidgevoelige gebouwen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder.
geluidzoneringsplichtige
inrichting:
een inrichting, bij welke
ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een
bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld.
woning, waarvan het hoofdgebouw door middel van een bijgebouw verbonden is aan een ander hoofdgebouw en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd.
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf.
een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van maximaal twee aaneengebouwde woningen en waarbij één zijgevel van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd.
een bouwperceel dat zowel aan de zijde van de voorgevel als aan één zijdelingse zijde grenst aan de weg of het openbaar groen.
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn ligging, constructie en/of afmeting als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt.
een door het gemeentebestuur als zodanig aangewezen of ingerichte openbare locatie, al dan niet met voorzieningen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
voorzieningen op het gebied van:
a openbaar bestuur en overheidsdiensten;
b levensbeschouwelijke organisaties;
c onderwijs en kinderopvang;
d gezondheidszorg, veterinaire diensten en welzijnszorg;
e verenigingen.
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, en niet zelfstandig in zijn algemene dagelijkse levensbehoeften kan voorzien, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband.
activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.
een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van administratieve diensten en/of het uitvoeren van handelingen die een administratieve voorbereiding of uitwerking behoeven zonder een rechtstreeks contact met het publiek.
a een buiten de gevel of dakvlakken uitstekend ondergeschikt deel van een bouwwerk, zoals schoorstenen, antennes en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwdelen, en/of;
b ondergeschikte delen van een ondergronds bouwwerk die zichtbaar zijn boven peil.
werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden die onder peil plaatsvinden.
een bouwwerk zonder eigen wanden, omsloten door maximaal twee wanden en voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport.
elke al dan niet overdekte stallingsgelegenheid ten behoeve van voertuigen.
grens van een bouwperceel.
detailhandel in goederen, die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.
een bedrijfsmatige activiteit uitsluitend of overwegend gericht op het verlenen van diensten aan consumenten met een rechtstreeks contact met het publiek, niet zijnde niet-publiekgerichte dienstverlening, detailhandel, horeca en/of seksuele dienstverlening.
risicovolle inrichting:
een inrichting, bij welke
ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde,
richtwaarde voor het risico c.q. risico-afstand moet worden aangehouden bij het
in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.
een voor het publiek toegankelijke ruimte, waaronder mede begrepen vaar- en voertuigen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet gecombineerd met elkaar.
een bedrijfsmatige activiteit gericht op het verrichten van seksuele handelingen en/of het verrichten van erotisch/pornografische vertoningen.
de lijst van bedrijven met basisinformatie voor milieuzonering zoals opgenomen in de bijlage behorende bij deze regels.
de gevel van een hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie, dan wel gelet op de uitstraling ervan, als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van een gebouw tot aan de begrenzing van het bestemmingsvlak.
voorziening ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer.
een niet met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat qua afmeting en verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde perceel staand hoofdgebouw, zoals garages, hobbyruimten, schuurtjes, huishoudelijke berg- en werkruimten en tuinhuisjes.
een woning die hoogstens door middel van de bijgebouwen met een andere woning verbonden is en waarvan geen van beide zijgevels van het hoofdgebouw in de zijdelingse perceelgrens staan.
een werk al of niet overdekt, dienend om in het openbaar belang water te ontvangen, te bergen, af te voeren en toe te voeren, de boven water gelegen taluds, bermen en onderhoudspaden daaronder mede verstaan.
een voor het openbaar verkeer openstaande weg of pad, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de zelfstandige huisvesting van niet meer dan één huishouden.
bebouwing bestaande uit wooneenheden in combinatie met maatschappelijke zorg en algemene voorzieningen in hoofdzaak ten behoeve van de bewoners van deze wooneenheden, zoals voorzieningen in het kader van de gezondheidszorg, kleinschalige detailhandel, publiekverzorgend ambacht en dienstverlening.
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) perceelsgrens.
bouwhoogte van een
bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
dakhelling:
langs het dakvlak gemeten ten opzichte van het horizontale vlak.
goothoogte van een
bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de gemeenschappelijke scheidsmuren).
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
oppervlakte van een
bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
a voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen
worden ondergeschikte bouwdelen zoals plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten,
luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits
de overschrijding niet meer dan
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
met daarbij behorende:
b voorzieningen van algemeen nut;
c (onverharde) paden;
d groenvoorzieningen;
e water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. overkappingen), gelden de maatvoeringseisen zoals aangegeven in onderstaande tabel:
Maatvoeringseisen |
Eis |
maximale bouwhoogte erfafscheidingen |
|
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:
a het bepaalde in lid 3.2 voor het bouwen van gebouwen, noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering van volwaardig grondgebonden agrarische bedrijven, zoals een melkschuur of schuilgelegenheid, met inachtneming van de volgende bepalingen:
1
Het oppervlak aan gebouwen binnen een bestemmingsvlak
mag maximaal
2
De goothoogte mag maximaal
3
De afstand van de gebouwen tot de
perceelsgrenzen dient minimaal
b
het bepaalde in lid 3.2.2 voor het bouwen van
erfafscheidingen met een bouwhoogte van maximaal
1 De stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit mag als gevolg van het oprichten van hogere erfafscheidingen niet worden aangetast.
2 Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
3 De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 23, lid 23.1 van deze regels.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a seksuele dienstverlening;
b detailhandel;
c het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
d het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vatten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan, met uitzondering van goederen ten behoeve van de bedrijfsvoering;
e het al dan niet ten verkoop opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
f het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
De voor 'Gemengd - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a bedrijfswoningen;
b de uitoefening van beroepsmatige activiteiten;
c dienstverlening;
d kantoren;
e maatschappelijke voorzieningen;
f bedrijven en bedrijfsactiviteiten die genoemd staan in milieucategorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
met daarbij behorende:
g tuinen en erven;
h voorzieningen van algemeen nut;
i wegen en paden;
j (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
k groenvoorzieningen;
l water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen en overkapping gelden de volgende bepalingen:
a Hoofdgebouwen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken.
b Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
c Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangegeven.
d
In afwijking van het bepaalde onder c geldt dat
over maximaal 25% van het aanduidingvlak gebouwen met een bouwhoogte van
maximaal
e Toevoeging van woningen is niet toegestaan.
f Per bouwperceel is maximaal één bedrijfswoning toegestaan.
g
De voorgevel mag in of op een afstand van
maximaal
Voor het bouwen van bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
a Bijgebouwen en overkappingen mogen binnen het bouwvlak, zoals aangegeven op de verbeelding, worden gebouwd en buiten dat bouwvlak ter plaatse van de aanduiding ‘bijgebouwen’, waarbij buiten het bouwvlak de maatvoeringseisen gelden zoals aangegeven in onderstaande tabel:
Maatvoeringseisen |
Eis |
maximale oppervlakte aan bijgebouwen: |
|
maximale goothoogte |
|
maximale bouwhoogte |
|
b In aanvulling op en/of in afwijking van het bepaalde in de tabel onder a gelden de volgende bepalingen:
1 Bijgebouwen en overkappingen, binnen het bouwvlak waar ook hoofdgebouwen mogen worden gebouwd, worden niet meegerekend bij het toegestane oppervlak aan bijgebouwen buiten het denkbeeldige bouwvlak.
2
De afstand van een bijgebouw tot de voorgevelrooilijn
moet minimaal
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (m.u.v. overkappingen) gelden de maatvoeringseisen zoals aangegeven in onderstaande tabel:
|
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Situering |
erf- afscheidingen |
tuinmeubilair en
speeltoestellen |
vlaggenmasten en antennes |
overige bouwwerken |
voor de voorgevelrooilijn |
|
|
|
|
achter de voorgevelrooilijn - binnen bouwvlak |
|
|
|
|
- buiten bouwvlak |
|
|
|
|
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor
het afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 voor het bouwen van erfafscheidingen
buiten het bouwvlak en/of voor de voorgevelrooilijn met een bouwhoogte van
maximaal
a De stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit mag als gevolg van het oprichten van hogere erfafscheidingen niet worden aangetast.
b Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
c De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
a
Op een bouwperceel dient minimaal 1 van de onder
lid 4.1 onder c, d, e of f genoemde functie te worden uitgeoefend, waarvan het
bruto vloeroppervlak niet minder mag bedragen dan
b
Het bruto vloeroppervlak aan dienstverlenende
bedrijven mag binnen de gehele bestemming niet meer bedragen dan
c
Het bruto vloeroppervlak aan maatschappelijke
voorzieningen mag binnen de gehele bestemming niet meer bedragen dan
d
Op eigen terrein dient te worden voorzien in
minimaal 1 parkeerplaats per
e Per bouwperceel is maximaal 1 inrit toegestaan.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a seksuele dienstverlening;
b bewoning van gebouwen, geen woning zijnde;
c het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
d horecabedrijven;
e detailhandel;
f het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vatten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
g het opslaan van voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
h het al dan niet ten verkoop opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
i het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
Binnen de bestemming ‘Gemengd -
a
De omvang van de activiteit mag niet meer
bedragen dan 40% van het gezamenlijke vloeroppervlak van de woning tot een
maximum van
b De activiteiten mogen niet ondergronds plaatsvinden.
c Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
d Detailhandel is niet toegestaan.
e De activiteiten dienen te worden uitgevoerd door een bewoner van de woning.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.1 met inachtneming van de volgende bepalingen:
a Een omgevingsvergunning kan worden verleend ten behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf dat hoewel gelijkwaardig is aan categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd.
b Een omgevingsvergunning kan worden verleend ten behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf dat hoewel gelijkwaardig is aan categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, in de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd onder categorie 3.
c Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor
het afwijken van het bepaalde in lid 4.4.3 onder a voor een oppervlakte van
maximaal
a bedoelde vergroting van het oppervlak geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
1 geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
2 het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
3 het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
b het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
c geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.4.3 onder b voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten bij de woonfunctie in dat deel van het hoofd- of bijgebouw dat ondergronds is gelegen, met dien verstande dat:
a bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
1 geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
2 het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
3 het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
b het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
c geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met beroepsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
d
maximaal 40% van het vloeroppervlak van de
woning en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van beroepsmatige
activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1 onder b en c voor het toestaan van een groter bruto vloeroppervlak aan dienstverlenende bedrijven en maatschappelijke voorzieningen binnen de gehele bestemming, met dien verstande dat:
a de vergroting niet meer bedraagt dan 20% van het maximaal toegestane bruto vloeroppervlak;
b de functie en het bouwplan passend zijn in de omgeving;
c de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;
d hierdoor geen strijdigheid ontstaat met de algemene uitgangspunten uit het van toepassing zijnde beeldkwaliteitplan.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
a Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 4.4.2 sub b voor het toestaan van een gebruik van een vrijstaand bijgebouw bij de woonfunctie als afhankelijke woonruimte, mits:
1 de bewoning op basis van een advies van een onafhankelijke deskundige instantie, dan wel een daaraan gelijk te stellen advies, noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
2 er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
3
de afhankelijke woonruimte geen grotere
oppervlakte heeft dan
4
de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in
een bijgebouw dat binnen een afstand van
b Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetstingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
c Het bevoegd gezag trekt een omgevingsvergunning in als de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
De voor 'Gemengd - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen op de verdiepingen;
b de uitoefening van beroepsmatige activiteiten;
c dienstverlening;
d kantoren;
e maatschappelijke voorzieningen;
met daarbij behorende:
f tuinen en erven;
g voorzieningen van algemeen nut;
h wegen en paden;
i (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
j groenvoorzieningen;
k water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen en overkapping gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken.
b Het bouwvlak mag volledig worden bebouwd.
c Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangegeven.
d Toevoeging van woningen is niet toegestaan.
e
De voorgevel mag in of op een afstand van
maximaal
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (m.u.v. overkappingen) gelden de maatvoeringseisen zoals aangegeven in onderstaande tabel:
|
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Situering |
erf- afscheidingen |
tuinmeubilair en
speeltoestellen |
vlaggenmasten en antennes |
overige bouwwerken |
voor de voorgevelrooilijn |
|
|
|
|
achter de voorgevelrooilijn |
|
|
|
|
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.1 onder a voor het bouwen van een uitbouw aan de achterzijde buiten het bouwvlak, met dien verstande dat:
a
de diepte van de uitbouw buiten het bouwvlak
niet meer mag bedragen dan
b
de bouwhoogte van de uitbouw buiten het bouwvlak
niet meer mag bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag tot maximaal
c voldaan dient te worden aan de onder lid 5.4.1 genoemde parkeernormen;
d de bebouwing mag worden gebruikt als bijgebouw bij de woning;
e de bebouwing niet mag worden bewoond.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor
het afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 voor het bouwen van erfafscheidingen
buiten het bouwvlak en/of voor de voorgevelrooilijn met een bouwhoogte van
maximaal
a De stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit mag als gevolg van het oprichten van hogere erfafscheidingen niet worden aangetast.
b Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
c De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
a
Het bruto vloeroppervlak aan bedrijfsmatige
functies, zoals bedoeld in lid 5.1 onder c, d en e, mag niet minder bedragen
dan
b
Het bruto vloeroppervlak aan dienstverlenende
bedrijven mag binnen de gehele bestemming niet meer bedragen dan
c
Het bruto vloeroppervlak aan maatschappelijke
voorzieningen mag binnen de gehele bestemming niet meer bedragen dan
d
Op eigen terrein dient te worden voorzien in
minimaal 1 parkeerplaats per
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a seksuele dienstverlening;
b bewoning van gebouwen, geen woning zijnde;
c het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
d het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vatten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
e het opslaan van voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
f het al dan niet ten verkoop opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
g het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
Binnen de bestemming ‘Gemengd -
a
De omvang van de activiteit mag niet meer
bedragen dan 40% van het gezamenlijke vloeroppervlak van de woning tot een
maximum van
b De activiteiten mogen niet ondergronds plaatsvinden.
c Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
d Detailhandel is niet toegestaan.
e De activiteiten dienen te worden uitgevoerd door een bewoner van de woning.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor
het afwijken van het bepaalde in lid 5.4.3 onder a voor een oppervlakte van
maximaal
a bedoelde vergroting van het oppervlak geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
1 geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
2 het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
3 het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
b het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
c geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 5.4.3 onder b voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten bij de woonfunctie in dat deel van het hoofd- of bijgebouw dat ondergronds is gelegen, met dien verstande dat:
a bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
1 geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
2 het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
3 het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
b het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
c geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met beroepsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
d
maximaal 40% van het vloeroppervlak van de
woning en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van beroepsmatige
activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het
bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen
door ter plaatse van de aanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied’ de
bestemmingen ‘Gemengd -
a het bouwplan passend is in de omgeving;
b er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
c voldaan blijft worden aan de parkeernormen zoals bepaald in lid 5.4.1 onder d;
d de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Een wijzigingsplan wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a dienstverlening, waaronder bedrijfsactiviteiten die genoemd staan in milieucategorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten ;
b kantoren;
c maatschappelijke voorzieningen;
met daarbij behorende:
d tuinen en erven;
e voorzieningen van algemeen nut;
f wegen en paden;
g (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
h groenvoorzieningen;
i water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen en overkapping gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken.
b Het bouwvlak volledig mag worden bebouwd.
c Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangegeven.
d
In afwijking van het bepaalde onder a geldt dat
ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – overbouwing’ de
zijgevelrooilijn mag worden overschreden ten behoeve van een overbouwing met
een diepte van maximaal
e De voorgevel dient voor minimaal 75% in de voorgevelrooilijn te worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (m.u.v. overkappingen) gelden de maatvoeringseisen zoals aangegeven in onderstaande tabel:
|
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Situering |
erf- afscheidingen |
tuinmeubilair en
speeltoestellen |
vlaggenmasten en antennes |
overige bouwwerken |
voor de voorgevelrooilijn |
|
|
|
|
achter de voorgevelrooilijn |
|
|
|
|
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor
het afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 voor het bouwen van erfafscheidingen
buiten het bouwvlak en/of voor de voorgevelrooilijn met een bouwhoogte van
maximaal
a De stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit mag als gevolg van het oprichten van hogere erfafscheidingen niet worden aangetast.
b Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
c De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetstingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
a Het bruto vloeroppervlak per dienstverlenend bedrijf mag niet meer bedragen dan 1.000 m2.
b
Het bruto vloeroppervlak aan maatschappelijke
voorzieningen mag binnen de gehele bestemming niet meer bedragen dan
c
Op eigen terrein dient te worden voorzien in
minimaal 1 parkeerplaats per
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a seksuele dienstverlening;
b bewoning van gebouwen, geen woning zijnde;
c het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
d het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vatten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
e het opslaan van voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
f het al dan niet ten verkoop opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
g het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 6.1 onder a met inachtneming van de volgende bepalingen:
a Een omgevingsvergunning kan worden verleend ten behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf dat hoewel gelijkwaardig is aan categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd.
b Een omgevingsvergunning kan worden verleend ten behoeve van de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf dat hoewel gelijkwaardig is aan categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten, in de Staat van bedrijfsactiviteiten wordt genoemd onder categorie 2.
c Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor
het afwijken van het bepaalde in lid 6.4.1 onder a voor het toestaan van een
groter bruto vloeroppervlak per dienstverlenende bedrijf tot maximaal
a de functie en het bouwplan passend zijn in de omgeving;
b de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetstingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a groenvoorzieningen;
b langzaamverkeersroutes;
c routes voor calamiteitenverkeer;
d perceelsontsluitingswegen;
e het houden van evenementen;
f (jongeren)ontmoetingsplaatsen;
met daarbij behorende
g speelvoorzieningen;
h voorzieningen van beeldende kunst;
i voorzieningen van algemeen nut;
j geluidafschermende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘geluidscherm’;
k afvalcontainers (boven- en ondergronds);
l water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
a Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor (jongeren)ontmoetingsplaatsen gelden de maatvoeringseisen, zoals aangegeven in onderstaande tabel:
Maatvoeringseisen |
Eis |
maximale
bouwhoogte |
|
maximale
oppervlakte |
|
b Het bouwen van overige gebouwen is niet toegestaan.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (m.u.v. overkappingen) gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten voldoen aan de volgende maatvoeringseisen:
Maatvoeringseisen |
Eis |
maximale bouwhoogte speeltoestellen |
|
maximale bouwhoogte geluidafschermende voorzieningen |
|
maximale bouwhoogte overige bouwwerken |
|
b Het bepaalde onder sub a is niet van toepassing op bouwwerken, die een werk van beeldende kunst vormen.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a seksuele dienstverlening;
b parkeervoorzieningen;
c het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
d het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vatten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
e het opslaan van voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
f het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
g het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a maatschappelijke voorzieningen;
b beperkte horecavoorzieningen die ondergeschikt zijn aan en ten dienste staan van de doeleinden als genoemd in sub a;
met daarbij behorende:
c tuinen en erven;
d voorzieningen van algemeen nut;
e wegen en paden;
f (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
g groenvoorzieningen;
h water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
a Gebouwen en overkappingen zijn uitsluitend toegestaan binnen de bouwvlakken.
b Ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage(%)' mag het bebouwingspercentage per bouwperceel niet meer bedragen dan is aangegeven.
c Ter plaatse van de aanduiding ‘maximale goot- en bouwhoogte (m)’ mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangegeven.
d
De bouwhoogte van stallingen voor (brom)fietsen en
materiaalbergingen bedraagt maximaal
e
In afwijking van het gestelde onder a mogen stallingen
voor (brom)fietsen en materiaalbergingen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd
met dien verstande dat de totale oppervlakte van stallingen voor (brom)fietsen
en materiaalbergingen maximaal
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (m.u.v. overkappingen) gelden de maatvoeringseisen zoals aangegeven in onderstaande tabel:
|
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Situering |
erf- afscheidingen |
tuinmeubilair en speeltoestellen |
Vlaggenmasten en antennes |
overige bouwwerken |
voor de voorgevelrooilijn |
|
|
|
|
achter de voorgevelrooilijn: - binnen bouwvlak |
|
|
|
|
- buiten bouwvlak |
|
|
|
|
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor
het afwijken van het bepaalde in lid 8.2.2 voor het bouwen van erfafscheidingen
buiten het bouwvlak en/of voor de voorgevelrooilijn met een bouwhoogte van
maximaal
a De stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit mag als gevolg van het oprichten van hogere erfafscheidingen niet worden aangetast.
b Er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
c De belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a seksuele dienstverlening;
b het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
c het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vatten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
d het opslaan van voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
e het al dan niet ten verkoop opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
f het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden staande hoofdgebouwen;
met daarbij behorende:
b voorzieningen van algemeen nut;
c wegen en paden;
d (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
e groenvoorzieningen;
f water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
a Er zijn binnen deze bestemming geen gebouwen en overkappingen toegestaan, met uitzondering van erkers aan de voor- en zijgevel van de hoofdgebouwen, met dien verstande dat:
1 de breedte van de erker aan de voorgevel niet meer mag bedragen dan 60% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw waarin de erker geplaatst wordt;
2 de breedte van de erker aan de zijgevel niet meer mag bedragen dan 40% van de gevel van het hoofdgebouw waarin de erker geplaatst wordt;
3
de maximale diepte van een erker 25% van de
diepte van de voor-, respectievelijk zijtuin mag bedragen met een maximum van
1,
4
de goothoogte van de erker mag niet meer
bedragen dan
5 de afdekking van een erker aan de voorzijde van een hoofdgebouw mag worden doorgezet tot en met de entree in dezelfde gevel van het hoofdgebouw.
b
In afwijking van het bepaalde onder a is een
molen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – molen’
toegestaan, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer bedragen dan
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. overkappingen), gelden de situerings- en maatvoeringseisen zoals aangegeven in onderstaande tabel:
|
Maximale bouwhoogte |
Maximale bouwhoogte |
Maximale bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
|
|
erf- |
tuinmeubilair en speeltoestellen |
vlaggenmasten en antennes (maximaal 1 vlaggenmast
per bouwperceel) |
overige |
|
tussenperceel |
|
|
|
|
|
voor de voorgevelrooilijn: |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
hoekperceel: |
|
|
|
|
|
- voor de voorgevelrooilijn |
|
|
|
|
|
- aan de zijde van het zijerf dat direct grenst aan de openbare weg of openbaar groen: |
|
|
|
|
|
< |
|
|
|
|
|
> |
|
|
|
|
|
toegangspoort bij vrijstaande, halfvrijstaande en hoekwoningen |
|
|
|
||
|
Bij vrijstaande,
halfvrijstaande en hoekwoningen mag voor de voorgevelrooilijn een toegangshek
of -poort worden geplaatst over een breedte van maximaal |
||||
erfafscheiding als alleen voortuin aanwezig is |
|
||||
|
Als een voorerf de
enige buitenruimte bij de woning is, mag voor de voorgevelrooilijn een
erfafscheiding tot ten hoogste |
||||
erfafscheiding grote percelen |
|
||||
|
Als sprake is van een
perceel met een minimale breedte langs de weg van |
||||
erfafscheiding ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – erfafscheiding’ |
|
||||
|
Ter plaatse van de
aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – erfafscheiding’ mag een
erfafscheiding worden geplaatst met een hoogte van maximaal |
||||
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a seksuele dienstverlening;
b het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
c het stallen van toercaravans;
d het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vatten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
e het opslaan van voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
f het al dan niet ten verkoop opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
g het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a interlokale wegen en daarmee verband houdende voorzieningen;
b lokale ontsluitingswegen en daarmee verband houdende voorzieningen;
c langzaamverkeersroutes en daarmee verband houdende voorzieningen;
d (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
e afvalcontainers (boven- en ondergronds);
met daarbij behorende:
f voorzieningen van algemeen nut;
g groenvoorzieningen;
h water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (m.u.v. overkappingen) gelden de volgende bepalingen:
a
De bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
moeten voldoen aan de maximale maatvoeringseisen zoals aangegeven in
onderstaande tabel:
Maatvoeringseisen |
Eis |
maximale bouwhoogte |
|
b
Het bepaalde onder sub a is niet van
toepassing op bouwwerken, die een werk van beeldende kunst vormen.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a seksuele dienstverlening;
b een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
c het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
d het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vatten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
e het opslaan van voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
f het al dan niet ten verkoop opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
g het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
De voor ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a buurtwegen en daarmee verband houdende voorzieningen;
b langzaamverkeersroutes en daarmee verband houdende voorzieningen;
c perceelsontsluitingswegen en daarmee verband houdende voorzieningen;
d (ondergrondse) parkeervoorzieningen;
e (jongeren)ontmoetingsplaatsen;
f het houden van evenementen;
g standplaatsen voor ambulante detailhandel;
met daarbij behorende:
h speelvoorzieningen;
i voorzieningen van beeldende kunst;
j voorzieningen van algemeen nut;
k geluidafschermende voorzieningen ter plaatse van de aanduiding ‘geluidscherm’;
l afvalcontainers (boven- en ondergronds);
m groenvoorzieningen;
n water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen:
a Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor (jongeren)ontmoetingsplaatsen gelden de maatvoeringseisen, zoals aangegeven in onderstaande tabel:
Maatvoeringseisen |
Eis |
maximale
bouwhoogte |
|
maximale
oppervlakte |
|
b Het bouwen van overige gebouwen is niet toegestaan.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (m.u.v. overkappingen) gelden de volgende bepalingen:
a Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, moeten voldoen aan de volgende maatvoeringseisen:
Maatvoeringseisen |
Eis |
maximale hoogte speeltoestellen |
|
maximale hoogte geluidafschermende
voorzieningen |
|
maximale hoogte overige bouwwerken
|
|
b Het bepaalde onder sub a is niet van toepassing op bouwwerken, die een werk van beeldende kunst vormen.
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a seksuele dienstverlening;
b een verkooppunt voor motorbrandstoffen;
c het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
d het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vatten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
e het opslaan van voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
f het al dan niet ten verkoop opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
g het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
De voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder voorzieningen voor waterberging, -aanvoer en -afvoer, zoals watergangen, waterlopen en waterpartijen;
b voorzieningen voor verkeer en verblijf, waaronder bruggen, duikers en gelijksoortige voorzieningen;
met daarbij behorende:
c groenvoorzieningen.
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, (waaronder bruggen, duiker en gelijksoortige voorzieningen) gelden de maatvoeringseisen zoals aangegeven in onderstaande tabel:
Maatvoeringseisen |
Eis |
maximale bouwhoogte |
|
De voor 'Wonen‘ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a wonen;
b woongroepen voor verstandelijk en/of lichamelijk gehandicapten tot een maximum van 15 wooneenheden met de daarbij behorende voorzieningen;
c wonen in combinatie met kinderopvang in de vorm van gastouderschap tot een maximum van 6 kinderen;
d de uitoefening van beroepsmatige activiteiten;
e ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf aan huis’ de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten aan huis;
f ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk – kinderdagverblijf’, tevens voor een kinderdagverblijf;
met daarbij behorende:
g tuinen en erven;
h voorzieningen van algemeen nut;
i in- en uitritten;
j (ondergrondse) parkeervoorzieningen en daarmee verband houdende voorzieningen;
k groenvoorzieningen;
l water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd.
b Toevoeging van woningen is niet toegestaan.
c Ter plaatse van de aanduiding:
1 'vrijstaand' zijn vrijstaande woningen toegestaan;
2 'twee-aaneen' zijn halfvrijstaande en/of geschakelde woningen toegestaan;
3 'aaneengebouwd' zijn aaneengesloten woningen toegestaan;
4 'gestapeld' zijn gestapelde woningen toegestaan;
5 ‘specifieke bouwaanduiding – patiowoning’ zijn patiowoningen toegestaan.
d De voorgevel van het hoofdgebouw mag uitsluitend worden georiënteerd op de ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ aangeduide gevellijn.
e Ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' mogen de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan is aangegeven.
f Ter plaatse van de aanduiding ‘minimale bouwhoogte (m)’ mag de bouwhoogte niet minder bedragen dan is aangegeven.
g Hoofdgebouwen moeten voldoen aan de maatvoerings- en situeringseisen, zoals aangegeven in onderstaande tabel:
Maatvoeringseisen |
Vrijstaande
woning |
Halfvrijstaande
woning |
Geschakelde
woning |
Aaneengesloten
woning |
Gestapelde
woningen |
maximale bouwdiepte |
|
|
|
|
- |
maximale breedte |
|
|
- |
- |
- |
Situeringseisen |
|
|
|
|
|
Voorgevel in of op een maximale afstand tot voorgevelrooilijn |
|
|
|
|
|
minimale afstand tot zijdelingse perceelsgrens |
|
|
|
- |
- |
minimale afstand tot achterste perceelsgrens |
|
|
|
|
- |
h In aanvulling op en/of in afwijking van het bepaalde onder a en f mag de voor- en zijgevellijn uitsluitend worden overschreden door erkers, met dien verstande dat:
1 de breedte van de erker aan de voorgevel niet meer mag bedragen dan 60% van de breedte van het hoofdgebouw;
2 de breedte van de erker aan de zijgevel niet meer mag bedragen dan 40% van de zijgevel van het hoofdgebouw;
3
de maximale diepte van een erker 25% van de
diepte van de voor-, respectievelijk zijtuin mag bedragen met een maximum van
4
de goothoogte van de erker mag niet meer
bedragen dan
5 de afdekking van een erker aan de voorzijde van een hoofdgebouw mag worden doorgezet tot en met de entree in dezelfde gevel van het hoofdgebouw.
i
Voor vrijstaande woningen op bouwpercelen met
een breedte van
Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a Bijgebouwen mogen worden gebouwd binnen het denkbeeldige bouwvlak, bepaald volgens de tabel onder lid 13.2.1 sub f, en buiten dat vlak moeten bijgebouwen voldoen aan de maatvoeringseisen, zoals aangegeven in onderstaande tabel:
Maatvoeringseisen |
Eis |
maximale oppervlakte aan bijgebouwen op bouwpercelen tot en met 500 m2: |
|
maximale oppervlakte aan bijgebouwen op bouwpercelen groter dan 500 m2: |
|
maximale goothoogte |
|
maximale bouwhoogte |
|
b In aanvulling op en/of in afwijking van het bepaalde in de tabel onder a gelden de volgende bepalingen:
1 Bijgebouwen, binnen het denkbeeldige bouwvlak waar ook hoofdgebouwen mogen worden gebouwd, zoals bepaald onder lid 13.2.1 sub f, worden niet meegerekend bij het toegestane oppervlak aan bijgebouwen buiten het denkbeeldige bouwvlak.
2
De afstand van een bijgebouw tot de voorgevelrooilijn
moet minimaal
3 Als op de verbeelding een bouwvlak voor een gevellijn is aangegeven ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ dan mag binnen dat bouwvlak een bijgebouw worden gebouwd.
4 Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – lagere bouwhoogte’ mag de bouwhoogte van bijgebouwen niet meer bedragen dan is aangegeven.
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde (m.u.v. overkappingen), gelden de situerings- en maatvoeringseisen zoals aangegeven in onderstaande tabel:
|
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
Maximale
bouwhoogte |
|
erf- |
tuinmeubilair en
speeltoestellen |
vlaggenmasten en
antennes (maximaal 1 vlaggenmast per bouwperceel) |
overige |
tussenperceel |
|
|
|
|
- voor de voorgevelrooilijn : |
|
|
|
|
- achter de voorgevelrooilijn: |
|
|
|
|
Hoekperceel: |
|
|
|
|
- voor de voorgevelrooilijn |
|
|
|
|
- aan de zijde van het zijerf dat direct grenst aan de openbare weg of openbaar groen: |
|
|
|
|
<
|
|
|
|
|
>
|
|
|
|
|
Voor het bouwen van overkappingen gelden de volgende bepalingen:
a Voor het bouwen van overkappingen binnen het denkbeeldige bouwvlak, bepaald volgens de tabel onder lid 13.2.1 sub f, gelden de maatvoerings- situeringseisen zoals aangegeven in lid 13.2.1.
b Voor het bouwen van overkappingen buiten het denkbeeldige bouwvlak gelden de maatvoerings- en situeringseisen eisen zoals aangegeven in onderstaande tabellen:
Maatvoeringseisen |
Eis |
maximale goothoogte |
|
maximale bouwhoogte |
|
maximale totale oppervlakte |
|
De oppervlakte aan overkappingen wordt niet meegerekend bij de totale oppervlakte van bijgebouwen op een bouwperceel.
Situeringseisen |
Eis |
minimale afstand tussen voorgevelrooilijn en voorzijde overkapping |
|
a Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf’ mag het bruto vloeroppervlak ten behoeve van het kinderdagverblijf niet meer bedragen dan bestaand.
b
Ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf aan huis’
mag het vloeroppervlak ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten aan huis
niet meer bedragen dan maximaal 40% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw
tot een maximum van
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:
a seksuele dienstverlening;
b bewoning van gebouwen, geen woning zijnde;
c het plaatsen of geplaatst houden van onderkomens;
d het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vatten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
e het opslaan van voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
f het al dan niet ten verkoop opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
g het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is de uitoefening van beroepsmatige activiteiten aan huis toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
a
De omvang van de activiteit mag niet meer
bedragen dan 40% van het gezamenlijke vloeroppervlak van de woning tot een
maximum van
b De activiteiten mogen niet ondergronds plaatsvinden.
c Het gebruik mag geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer en mag geen onevenredige toename van de parkeerbehoefte veroorzaken.
d Detailhandel is niet toegestaan.
e De activiteiten dienen te worden uitgevoerd door een bewoner van de woning.
Binnen de bestemming ‘Wonen’ is ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf aan huis’ de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten aan huis toegestaan als ondergeschikte activiteit bij de woonfunctie, waarbij de volgende bepalingen van toepassing zijn:
a De woonfunctie blijft in overwegende mate behouden.
b Bedoeld gebruik levert geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat op en er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
1 de bedrijfsmatige activiteit niet onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
2 het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
3 het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
4 het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
5 geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten dan wel de uitoefening van een kapsalon in of bij het hoofdgebouw;
6
maximaal 40% van het vloeroppervlak van het
hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige
activiteiten dan wel een kapsalon in gebruik mag zijn, zulks met een maximum
van
7 bedoeld gebruik niet ondergronds en op de verdiepingen mag plaatsvinden.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 13.1 voor de uitoefening van nieuwe bedrijfsmatige activiteiten dan wel kapsalons in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:
a de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
b bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
1 geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
2 het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
3 het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
4 het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
5 geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten dan wel de uitoefening van een kapsalon in of bij het hoofdgebouw;
6
maximaal 40% van het vloeroppervlak van het
hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige
activiteiten dan wel een kapsalon in gebruik mag zijn, zulks met een maximum
van
7 bedoeld gebruik niet ondergronds en op de verdiepingen mag plaatsvinden.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 13.3.3 onder b voor de uitoefening van beroepsmatige activiteiten in dat deel van het hoofd- of bijgebouw dat ondergronds is gelegen, met dien verstande dat:
a de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
b bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:
1 geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, die onder artikel 2.1 lid 3 van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
2 het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
3 het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
c het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
d geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
e
maximaal 40% van het vloeroppervlak van het
hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige
activiteiten in gebruik mag zijn, zulks met een maximum van
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
a Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 13.3.2 sub b onder 1 voor het toestaan van een gebruik van een vrijstaand bijgebouw als afhankelijke woonruimte, mits:
1 de bewoning op basis van een advies van een onafhankelijke deskundige instantie, dan wel een daaraan gelijk te stellen advies, noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg;
2 er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven;
3
de afhankelijke woonruimte geen grotere
oppervlakte heeft dan
4
de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in
een bijgebouw dat binnen een afstand van
b Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
c Het bevoegd gezag trekt een omgevingsvergunning in als de bij het verlenen van de omgevingsvergunning bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door een of meer van de in lid 14.1 sub e en f genoemde aanduidingen van de verbeelding te verwijderen indien de betreffende gronden gedurende 1 jaar niet zijn gebruikt voor de betreffende activiteiten.
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een gastransportleiding met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – gas’.
In afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen mag binnen het gebied met de bestemming 'Leiding - Gas' niet worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken die ten dienste staan van de dubbelbestemming.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 14.2 voor de bouw van bouwwerken die zijn toegelaten op grond van de aan de desbetreffende gronden gegeven ondergeschikte bestemming, mits geen onevenredige aantasting kan ontstaan van de belangen van de leidingen en geen kwetsbare objecten worden toegelaten. Daartoe wordt schriftelijk advies ingewonnen bij de beheerder van de desbetreffende leiding.
Tot een strijdig gebruik van gronden wordt in ieder geval gerekend:
a het opslaan van gerede of ongerede goederen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
b het opslaan van voer- of vaartuigen of onderdelen hiervan;
c het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren ter plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' aan weerszijden van de gasleiding:
a het ontginnen, bodemverlagen of afgraven, ophogen of egaliseren dan wel het anderszins aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
b het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplanting of bomen;
c het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen;
d het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze van indrijven in de grond;
e het leggen van kabels en leidingen en drainage, met uitzondering van de leiding als bedoeld in lid 14.1;
f het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
a De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 14.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien door de werken en werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, geen onevenredige aantasting kan ontstaan van de belangen van de leidingen.
b Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 14.4.1 wordt schriftelijk advies ingewonnen van de leidingbeheerder.
Het in lid 14.4.1 opgenomen verbod geldt niet voor:
a werken en werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming van die gronden gerichte normale onderhoud en beheer, dan wel die welke voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
b werken en werkzaamheden, welke ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren.
De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische verwachtingswaarden van de gronden.
a
Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de
andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een
omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter
dan
b Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1 De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
2 De verplichting tot het doen van opgravingen.
3 De verplichting de bouwactiviteiten die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in lid 15.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld naar het oordeel van het bevoegd gezag.
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
a
het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan
b het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
c
het aanleggen van leidingen dieper dan
Het in lid 15.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
a het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
b reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
a De in lid 15.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.
b Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.
c Indien uit het onder b genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:
1 De verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden.
2 De verplichting tot het doen van opgravingen.
3 De verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
d Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Bouwgrenzen en/of bouwhoogtes mogen worden overschreden door
ondergeschikte bouwdelen tot maximaal
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden gelden, behoudens de in de regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens de elders in deze regeling opgenomen afwijkingen, de volgende bepalingen:
a Ondergronds bouwen is uitsluitend toegestaan daar waar bovengronds gebouwd mag worden.
b De ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3,5 m onder peil.
c Indien ondergronds gebouwd wordt in gronden waar geen bovengrondse bebouwing aanwezig is, telt de oppervlakte van de ondergrondse bebouwing mee bij de maximaal toegestane oppervlakte en het maximum bebouwingspercentage.
Waar in het plan een maximale goothoogte is aangegeven, dient een gebouw aan twee tegenover elkaar gelegen zijden vanaf die of een lagere hoogte te worden afgedekt met hellende dakvlakken, waarvan de helling niet meer mag bedragen dan 45 graden, met dien verstande dat:
a tussen de toegestane (denkbeeldige) dakvlakken met een helling van maximaal 45 graden en de voorgeschreven maximale bouwhoogte ook platte afdekkingen, dakvlakken met een helling van meer of minder dan 45 graden en rechtopstaande gevelconstructies (eventueel met goten of daarmee gelijk te stellen constructiedelen) zijn toegestaan;
b geringe overschrijding van de (denkbeeldige) 45 gradenlijn is toegestaan door (gedeelten van) ondergeschikte bouwdelen, waaronder in ieder geval begrepen dakkapellen, schoorstenen en andere bouwdelen van ondergeschikte betekenis. Bouwdelen van ondergeschikte betekenis mogen niet meer dan de helft van de breedte van het dakvlak beslaan;
c in afwijking van het bepaalde in artikel 2 wordt bij de toepassing van de regels van dit artikel de goothoogte voor hoofdgebouwen gemeten op de denkbeeldige maximaal toegestane bouwmassa binnen een bouwvlak.
a Indien afstanden tot, hoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten en afdekkingen van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer respectievelijk minder bedragen dan in gevolge het in hoofdstuk 2 bepaalde mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
b In het geval van (her)bouw van gebouwen is het bepaalde onder a alleen van toepassing indien de (her)bouw geschiedt op dezelfde plaats.
In geval van nieuwe ontwikkelingen (nieuwbouw van gebouwen en/of een wijziging van het gebruik van de gebouwen en/of gronden) dient voldaan te worden aan de parkeernormen, zoals opgenomen in bijlage 2 opgenomen ‘Nota parkeernormen’.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder lid 18.1, mits:
a de ontwikkeling niet een zodanige verkeersaantrekkende activiteit betreft die kan leiden tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
b de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door de in bijlage 2 opgenomen ‘Nota parkeernormen’ te wijzigen, indien een gewijzigde gemeentelijke Nota parkeernormen is vastgesteld.
De oppervlakte van een ondergeschikte functie/activiteit mag
niet meer bedragen dan 30% van de vloeroppervlakte van de hoofdfunctie tot een
maximum van
Ter plaatse van de aanduiding ‘geluidzone - luchtvaart 35 - 40 Ke’ gelden, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, de volgende bepalingen met betrekking tot de bouw van geluidsgevoelige gebouwen:
a Nieuwbouw, niet zijnde vervangende nieuwbouw:
1 Nieuwbouw, niet zijnde vervangende nieuwbouw, van woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen is toegestaan voor zover sprake is van invulling van een open plek in de bestaande, te handhaven bebouwing.
2 Nieuwbouw van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen is toegestaan, voor zover die dienen ter vervanging van op dezelfde locatie reeds aanwezige bebouwing, niet zijnde geluidsgevoelige bebouwing.
b Vervangende nieuwbouw:
1 Vervangende nieuwbouw van bestaande woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen is toegestaan.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen en de contouren van de geluidszones te wijzigen, indien hiertoe aanleiding bestaat op grond van gewijzigde wet- en regelgeving
Ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone - IHCS’
mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer
bedragen dan
a Ter plaatse van de aanduiding ‘luchtvaartverkeerzone - ILS’ mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan:
1
2
3
b Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a voor het bouwen van hogere gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de overige bestemmingen van deze gronden, mits deze geen belemmering opleveren voor het functioneren van het Instrument Landing System van vliegbasis Volkel. Hiertoe dient advies te worden ingewonnen bij de beheerder van het betrokken ILS.
Ter plaatse van de aanduiding ‘vrijwaringszone –
radarverstoringsgebied’ mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen
gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan
Indien niet op grond van een andere bepaling van deze regels een omgevingsvergunning kan worden verleend voor het afwijken van het bestemmingsplan en geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken, is het bevoegd gezag bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van de desbetreffende bepalingen van het plan voor:
a het afwijken van de in het plan voorgeschreven maten, afmetingen, oppervlakten en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
b het toestaan van geringe overschrijdingen van bouwgrenzen en bestemmingsgrenzen, mits het overschrijdingen betreft ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
c overschrijdingen van de krachtens de bepalingen in dit plan toegelaten hoogte van bouwwerken, voor de bouw van dakopbouwen voor technische installaties, zoals liftinstallaties, luchtbehandelingsinstallaties, ventilatiesystemen, afzuigsystemen en soortgelijke bouwwerken, die anders hun functie niet kunnen vervullen;
d het oprichten van antenne-installaties, met inachtneming van de volgende bepalingen:
1 de aanvrager dient aan te tonen dat voor het oprichten van de betreffende antenne geen gebruik gemaakt kan worden van reeds bestaande antennedragers;
2 de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit als gevolg van het oprichten van de antenne-installatie mag niet worden aangetast;
3
de bouwhoogte van een nieuwe mast ten behoeve
van de antenne-installatie mag maximaal
e
voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met
een ondergrondse bouwdiepte van maximaal
1 de waterhuishouding niet onevenredig wordt verstoord/aangetast, dan wel voldoende maatregelen worden getroffen in het belang van de gewenste waterhuishouding ter plaatse en in de directe omgeving;
2 geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan eventuele archeologische waarden ter plaatse.
f Het bevoegd gezag kan bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het afwijken voorwaarden ten aanzien van de situering van voorzieningen als bedoeld in sub d en sub e stellen teneinde een ruimtelijk verantwoorde plaatsing van de voorzieningen ten opzichte van de omgeving te waarborgen.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, het plan te wijzigen door:
a
het aanbrengen van wijzigingen betrekking
hebbende op een enigszins andere situering van de bestemmingsgrenzen, indien
bij de uitvoering van het plan mocht blijken, dat verschuivingen nodig zijn in
verband met de aanleg van een weg of ingekomen bouwaanvragen ter uitvoering van
een bouwplan, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de
verbeelding, met dien verstande dat de verschuiving niet meer dan
b het wijzigen van de voorgeschreven maatvoering voor bouwwerken met ten hoogste 20%, indien in verband met ingekomen bouwvragen deze wijzigingen nodig zijn;
c een enigszins andere situering en/of begrenzing van de bestemmings- en/of bouwgrenzen, indien bij de uitvoering van het plan mocht blijken dat verschuivingen in verband met de uitvoering van een bouwplan waarvan realisering wenselijk of noodzakelijk wordt geacht, nodig zijn, mits de oppervlakte van een bestemmings- en/of bouwvlak met niet meer dan 20% wordt gewijzigd.
d
het aanpassen van de regels en het oprichten van
transformatorhuisjes of gemaalgebouwtjes toe te staan met een inhoud van
maximaal
e het wijzigen van de in de bedrijfsbestemmingen opgenomen indeling van milieu-categoriën, alsmede het wijzigen van de in de bijlagen opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, indien dit wenselijk is als gevolg van technische ontwikkelingen.
Een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor het afwijken wordt tevens getoetst aan het algemene toetsingskader, zoals opgenomen in artikel 22, lid 22.1.
Bij de toetsing van het verlenen van omgevingsvergunningen voor het afwijken en het wijzigen van het plan, dienen onderstaande criteria mede als toetsingskader te worden gebruikt:
a Ten aanzien van de stedenbouwkundige en beeldkwaliteit kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
1 de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;
2 de verhouding tussen de hoogte en de breedte van de gebouwen;
3 de samenhang van de bouwvorm, bouwmassa, hoogte en breedte van gebouwen met de directe omgeving;
4 de situering van de gebouwen op het bouwperceel.
b Ten aanzien van de milieukwaliteit kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
1 de mate van hinder voor de omliggende functies;
2 de gevolgen voor de externe veiligheid; hieronder wordt verstaan het overlijdensrisico als gevolg van activiteiten met gevaarlijk stoffen;
3 de gevolgen van de aanwezigheid van gevoelige functies voor de hinderlijke functies;
4 de gevolgen voor flora en fauna in relatie met de omgeving;
5 de gevolgen voor de bodem- en grondwaterkwaliteit.
c Ten aanzien van de verkeersveiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende aspecten:
1 de mate van toename van de verkeersintensiteit als gevolg van het gebruik van de gronden;
2 de aansluiting van in- en uitritten op de openbare weg;
3 de gevolgen voor het zicht op de openbare weg c.q. fiets- en voetpaden;
4 de aanwezigheid van voldoende laad- en losruimte;
5 de aanwezigheid van voldoende parkeervoorzieningen op eigen terrein.
d Ten
aanzien van de sociale veiligheid kan rekening gehouden worden met de volgende
aspecten:
1 de mogelijkheden voor de verbetering
van toezicht op en de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een sociaal onveilige
plek;
2 de mate waarin de toezicht op en de
overzichtelijkheid en toegankelijkheid van een openbare ruimte wordt ingeperkt.
e Ten
aanzien van de brandveiligheid en rampenbestrijding kan rekening gehouden
worden met de volgende aspecten:
1 de aanwezigheid van vluchtwegen;
2 de bereikbaarheid van de bouwwerken;
3 de beschikbaarheid en bereikbaarheid
van adequate blusmiddelen.
f Ten
aanzien van het woon- en leefklimaat kan rekening gehouden worden met de
volgende aspecten:
1 de toename van het verkeer en de
parkeerbehoefte;
2 overlast door lawaai, stank en/of
trillingen;
3 de bezonning;
4 het uitzicht;
5 privacy.
g Ten
aanzien van parkeren kan rekening gehouden worden met het volgende aspect:
1 de
parkeernormen, zoals opgenomen in bijlage 2 ‘Nota parkeernormen’.
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
a Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
1 gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2 na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.
c Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
a Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c Indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Deze regels worden aangehaald als:
'Regels bestemmingsplan Uden-Zuid 2013'.
Behoort bij het besluit van de raad der gemeente Uden d.d. 16 mei 2013.
Mij bekend,
de griffier.
Rosmalen, mei 2013
Bijlage 1
Staat van Bedrijven
Bijlage 2
Nota parkeernomen