De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve
voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor een watertransportleiding
met de hartlijn ter plaatse van de aanduiding ‘hartlijn leiding – water’.
In afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen mag
binnen het gebied met de bestemming 'Leiding - Water' niet worden gebouwd, met
uitzondering van bouwwerken die ten dienste staan van
de dubbelbestemming.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor
het afwijken van het bepaalde in lid 21.2 voor de bouw van bouwwerken die zijn
toegelaten op grond van de aan de desbetreffende gronden gegeven ondergeschikte
bestemming, mits geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de
belangen van de leidingen. Daartoe wordt advies ingewonnen bij de beheerder van
de desbetreffende leiding.
Tot een strijdig gebruik van gronden wordt in ieder geval
gerekend:
a
het opslaan van gerede of ongerede goederen,
zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, werktuigen, machines of onderdelen
hiervan;
b
het opslaan van voer- of vaartuigen of
onderdelen hiervan;
c
het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen
van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een
omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren ter
plaatse van de dubbelbestemming 'Leiding - Water' aan weerszijden van de
drinkwaterleiding:
a
het ontginnen, bodemverlagen
of afgraven, ophogen of egaliseren dan wel het anderszins
aanbrengen van wijzigingen in het maaiveld;
b
het aanbrengen van diepwortelende
beplanting of bomen;
c
het aanbrengen van gesloten
oppervlakteverhardingen;
d
het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op
andere wijze van indrijven in de grond;
e
het leggen van kabels en leidingen en drainage,
met uitzondering van de leiding als bedoeld in lid 21.1;
f
het aanleggen van waterlopen of het vergraven,
verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
a
De werken en werkzaamheden als bedoeld in lid 21.4.1
zijn slechts toelaatbaar, indien door de werken en werkzaamheden, dan wel door
de gevolgen daarvan, geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van
de belangen van de leiding.
b
Alvorens te beslissen omtrent
een vergunning als bedoeld in lid 21.4.1 wordt het advies ingewonnen van de
leidingbeheerder.
Het in lid 21.4.1 opgenomen verbod geldt niet voor:
a
werken en werkzaamheden binnen het kader van het
op de bestemming van die gronden gerichte normale onderhoud en beheer, dan wel
die welke voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig
de bestemming;
b
werken en werkzaamheden, welke ten tijde van het
van kracht worden van het plan in uitvoering waren.