Project  “Nieuwbouw melkveestal”,  Broerdijk 20,  Midwoud

 

 

 

                                                                                                                                                                                                                               B     PLANREGELS

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Project  “Nieuwbouw melkveestal”,  Broerdijk 20,  Midwoud

 

 

 

 

Inhoud regels

 

 

 

Hoofdstuk  I            Inleidende regels                                                                         1.

 

artikel 1.           Begrippen                                                                                           1.

 

artikel 2.           Wijze van meten                                                                                  4.

           

 

 

Hoofdstuk II            Bestemmingsregels                                                                    5.

 

artikel 3.           Gemengd (GD)                                                                                      5.

 

 

 

Hoofdstuk III           Algemene regels                                                              10.

 

artikel 4.           Anti-dubbeltelregel                                                                               10.

 

artikel 5.           Algemene bouwregels                                                                           10.

 

artikel 6.           Algemene gebruiksregels                                                                      10.

 

artikel 7.           Algemene ontheffingsregels                                                                  11.

 

 

 

Hoofdstuk IV          Overgangs- en slotregels                                              12.

 

artikel 8.           Overgangsregels                                                                                  12.

 

artikel 9.           Slotregel                                                                                              12.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


HOOFDSTUK  I:     INLEIDENDE REGELS

 

 

Art. 1   Begrippen

 

1.1        plan:

het projectbesluit “Broerdijk 20-22, Midwoud” van de gemeente Medemblik.

 

1.2       projectbesluit:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML bestand NL.IMRO 0420. PBBroerdijk20-on01.gml met de bijbehorende regels;

 

1.3       verbeelding:

de verbeelding van het projectbesluit “Broerdijk 20-22, Midwoud” bestaande uit het blad met het nummer Medem2010-11 met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;

 

1.4       aanduiding:

een geometrisch bepaald(e) vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarin gevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

1.5       aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 

1.6       bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

 

1.7       bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 

1.8       bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

1.9       bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten,vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

1.10      bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

1.11      bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan.

 

1.12      bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

 

1.13      bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

 

1.14      bouwwerk:

elke constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct steun vindt in of op de grond.

 

1.15      gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

1.16      agrarisch bouwperceel:

een bouwperceel waarop agrarische bedrijfsbebouwing is toegestaan.

 

1.17      hoofdgebouw:

een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

1.18      woning:

een (gedeelte van een) gebouw, dat dient voor en is ingericht en ingedeeld voor de huisvesting van één huishouden.

 

1.19      bijgebouw:

een bij een (bedrijfs)woning behorend gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan die woning en dat zich daarvan visueel onderscheidt.

 

1.20      aanbouw:

een aan de zij-, achter- of voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, al dan niet daarvan gescheiden door een wand of muur, welk gebouw door de vorm daarvan onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

1.21      prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

 

1.22      seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden,zoals: een prostitutiebedrijf, een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

1.23      escortbedrijf:

het aanbieden van prostitutie, die op een andere plaats wordt bedreven dan die van waaruit de aanbieding plaatsvindt.

 

1.24      bedrijfs- of dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, uitsluitend bestemd voor (het huishouden van) één of meer personen, wiens of wier huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of terrein, noodzakelijk moet worden geacht.

 

1.25      agrarische bedrijven:

bedrijven, gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarbij onderscheid wordt gemaakt in:

1.         grondgebonden bedrijven:

bedrijven waarvan de exploitatie geheel of grotendeels afhankelijk is van de opbrengst van de ter plaatse of in de directe nabijheid aanwezige gronden;

2.         niet-grondgebonden bedrijven:

bedrijven waarvan de exploitatie geheel of grotendeels niet afhankelijk is van de opbrengst van ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden;

en daarnaast in:

a.         volwaardige bedrijven:

bedrijven die aan tenminste één arbeidskracht, die in hoofdberoep agrariër is, volledige werkgelegenheid en een aanvaardbaar inkomen bieden en die op de lange termijn levensvatbaar zijn en duurzaam in stand kunnen worden gehouden;

b.         reële bedrijven:

bedrijven die aan één arbeidskracht, die in hoofdberoep agrariër is, werkgelegenheid bieden in de orde van grootte van een halve tot een hele arbeidskracht en overigens perspectief bieden op levensvatbaarheid en duurzaamheid;

 

c.         deeltijdbedrijven:

bedrijven die werkgelegenheid bieden aan minder dan een halve arbeidskracht, maar die wel         een marktoriëntatie hebben en continuïteit in de bedrijfsvoering; te bepalen volgens de nota “Beëindiging adviestaak microplanologische aangelegenheden van 16 november 1994 van de Directeur Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie in de provincie Noord-Holland in samenhang met de actualiseringen daarvan van het Landbouw Economisch Instituut.

 

1.26      intensieve kwekerij en intensieve veehouderij:

intensieve kwekerij: een (deel van een) agrarisch bedrijf, gericht op het telen van gewassen nagenoeg zonder daglicht en geheel of nagenoeg geheel niet afhankelijk van de opbrengst van ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden;

intensieve veehouderij: een (deel van een) agrarisch bedrijf, gericht op het houden of telen van slacht-, fok-, leg-, pels- of andere dieren, geheel of nagenoeg geheel niet afhankelijk van de opbrengst van ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden.

 

1.27      kas:

een bouwwerk, waarvan het dak en de wanden bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen of opkweken van vruchten, bloemen, groenten of planten. Hieronder worden mede begrepen cabrioletkassen en boog- en gaaskassen, voor zover sprake is van bouwwerken in de zin van dit bestemmingsplan, met een plaatsgebonden karakter.

 

1.28      tuin:

grond, die gebruikt wordt voor het al dan niet bedrijfsmatig kweken van (sier)gewassen en struiken, (sier)bomen daaronder begrepen, niet zijnde bosbouw c.q. houtteelt.

 

1.29      detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

1.30      dienstverlening:

het al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten, niet zijnde prostitutie, seksinrichting of escortbedrijf.

 

1.31      kamperen:

1.         het houden van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel;

2.         het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen.

 

1.32      kampeermiddel:

tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan (voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning vereist is), een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

1.33      paardenbak:

een door middel van een open houten hek (niet hoger dan 1,5 m) afgescheiden stuk terrein (niet groter dan 800 m²) dat niet is overdekt en dat niet is voorzien van verlichting en met als bodembedekking zand (zonder fundering), bedoeld voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony’s.

 

1.34      zadeldak:

een dak gevormd door twee gelijkhellende dakvlakken, die in een nok samenkomen.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Art. 2   Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

1.         de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

2.         goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

3.         de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

4.         bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

5.         oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

6.         lengte, breedte en diepte van gebouwen:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van scheidsmuren.

 

7.         de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

 

8.         bruto-vloeroppervlakte (b.v.o.):

binnen de gevels van het gebouw inclusief kolommen, trappenhuizen, gangen, liften en toiletten, waarbij de oppervlakten van de diverse verdiepingen bij elkaar worden opgeteld.

 

9.         peil:

1.         voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

2.         in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK II:     BESTEMMINGSREGELS

 

 

Art. 3   Gemengd (GD)

 

A:         Gemengd-1 (agrarisch)

 

3.1       Bestemmingsomschrijving

 

De voor gemengde doeleinden aangegeven gronden zijn bestemd voor:

 

a.         agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering,al dan niet met een agrarische neventak, voor de volgende bedrijfstypen:

-          veehouderij melkvee en ander vee;

-           paardenfokkerij c.q. stoeterij (handel in paarden en recreatief gebruik van paarden: alleen als niet-agrarische neventak);

met de daarbij behorende:

b.         bedrijfsgebouwen;

c.         bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met daaraan ondergeschikt:

d.         medegebruik als tuin;

e.         waterhuishoudkundige voorzieningen;

f.          sloten en daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

 

 

3.2       Bouwregels

 

3.2.1.   binnen het bouwvlak:

 

Op deze gronden mogen uitsluitend binnen het bouwvak ten behoeve van de bestemming agrarische bedrijfsgebouwen en agrarische bouwwerken geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, volgens de volgende regels:

a.         De goot- en nokhoogte van bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 8 en 12 m;

b.         De bedrijfsgebouwen dienen van een zadeldak te worden voorzien waarvan de helling niet minder dan 10° en niet meer dan 50° mag bedragen;

c.         De afstand van enig gebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan de hoogte van de naar die perceelgrens gerichte gevel;

d.         Ten dienste van een agrarische neventak mag niet meer dan 25% van de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel worden bebouwd;

e.         De hoogte van ruwvoedersilo's en hooibergen mag niet meer bedragen dan de maximale hoogte van (de) bedrijfsgebouwen en de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 6 m.

 

3.2.2.   buiten het bouwvlak:

 

Op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in deel B van dit artikel, leden 3.8 t/m 3.14, en:

a.         landhekken (maximaal 1,5 m hoog);

b.         draagconstructies voor fruitbomen (maximaal 2,5 m hoog);

c.         sleufsilo’s (maximaal 2,5 m hoog);

d.         bestaande bouwwerken en gebouwen (overeenkomstig de bestaande situering en afmetingen);

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.3       Gebruiksregels

 

Tot een verboden gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

a.         het gebruik als opslag-, los- of laadplaats voor handelsdoeleinden anders dan noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering, anders dan tijdelijk en uitsluitend op de gronden van de agrarische bouwpercelen;

b.         het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen,

uitgezonderd het verwerken van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;

c.         het al dan niet bedrijfsmatig uitoefenen van handel en/of detailhandel, uitgezonderd het kleinschalig uitoefenen van detailhandel in producten, afkomstig van de bij het betrokken agrarisch bedrijf of woning behorende grond;

d.         het gebruik ten behoeve van niet-grondgebonden agrarische bedrijven (tenzij als agrarische neventak)

e.         het gebruik ten behoeve van niet-agrarische bedrijven, uitgezonderd gebruik als opslag/stalling in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;

f.          het gebruik van gronden voor het aanleggen en hebben van een paardenbak, anders dan zoals omschreven in de begrippen, anders dan ten hoogste één per bijbehorende woning of agrarisch bouwperceel, en anders dan gesitueerd binnen een agrarisch bouwperceel of achter de achtergevel van de woning van de houder van de paarden/pony’s, aansluitend bij de bestaande bebouwing en op minimaal 50 m afstand van woningen van derden;

g.         het buiten (bedrijfs-)gebouwen stallen, parkeren, opslaan of aanwezig hebben, hoegenaamd ook, van boten, auto’s, caravans, vrachtauto’s, aanhangwagens e.d. tenzij dat redelijkerwijs aanvaardbaar kan worden geacht in het kader van wonen (vrachtwagens worden geacht niet in dat kader te passen) of noodzakelijk is voor de agrarische bedrijfsvoering;

h.         wonen, anders dan in (daartoe bestemde) woningen en anders dan in de vorm van één huishouden per woning.

 

 

3.4       Ontheffing van de bouwregels binnen het bouwvlak

 

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

a.         het bepaalde in lid 3.2 sub c voor een kleinere afstand tot de zijdelingse perceelgrens;

b.         het bepaalde in lid 3.2 sub e voor een grotere hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal de hoogte van het hoogste bedrijfsgebouw en voor cylindervormige warmteopslagsilo’s met verticaal geplaatste as tot maximaal 10 m hoogte;

 

 

3.5       Ontheffing van de bouwregels buiten het bouwvlak

 

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

a.         het bepaalde in lid 3.2.2 voor het bouwen van ten hoogste één mestsilo tot een inhoud van maximaal 3000 m³ buiten het agrarisch bouwperceel;

b.         het bepaalde in artikel 3.2.2 voor het bouwen van ten hoogste één agrarisch bedrijfsgebouw (oppervlakte maximaal 50 m², goothoogte maximaal 3 m en een zadeldak met een dakhelling tussen 30° en 50°) per agrarisch bedrijf.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.6       Ontheffing van de gebruiksregels

 

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

a.         lid 3.3 sub d voor het gebruik van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen voor niet-agrarische bedrijfsvoering zoals:

1.         kleinschalige bedrijvigheid, al dan niet met kleinschalige detailhandel in de producten die het bedrijf voortbrengt;

2.         zorgfuncties, maneges en paardenpensions;

3.         kleinschalige vormen van dag- en verblijfsrecreatie mits:

-           omringende bedrijven en woningen niet in hun functioneren worden beperkt;

-          er geen uitbreiding van de bebouwing plaats vindt;

-           het gebruik beperkt blijft tot het gebouw zelf, tenzij uit de aard van het gebruik redelijkerwijs voortvloeit dat ook daarbuiten activiteiten plaats vinden;

-           de nieuwe functie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en eventuele nodige extra parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;

b.         lid 3.3 sub e voor het tijdelijk gebruik van gronden voor de opslag van baggerspecie in het kader van groot onderhoud van watergangen en waterpartijen mits dat milieuhygiënisch verantwoord is en de gronden na afloop van de termijn waarvoor de vrijstelling geldt weer geschikt zijn voor agrarische doeleinden of tuin;

c.         lid 3.3 sub f voor het aanleggen en hebben van een paardenbak met een oppervlakte van ten hoogste 1200 m² bij aaneengesloten percelen met een oppervlakte van meer dan één hectare of voor een paardenbak achter het agrarisch bouwperceel.

 

 

3.7       Wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheid

 

3.7.1     Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de bestemming van de gronden bedoeld in dit artikel als volgt te wijzigen en/of uit te werken:

a.         wijzigen door het vergroten van agrarische bouwpercelen tot maximaal 2 hectare, indien dat mogelijk is en noodzakelijk voor de agrarische bedrijfsvoering en mits die noodzaak niet voortvloeit uit een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, het geen kwetsbaar gebied betreft en er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn;

3.7.2     Wijziging als bedoeld in 3.7.1 onder a mag slechts plaatsvinden indien dat geen milieuhygiënisch ongewenste gevolgen heeft en - voor zover het de bouw van een woning betreft - kan worden voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder.

 

 

B.         Gemengd-2 (wonen)

 

3.8       Bestemmingsomschrijving

 

De voor gemengde doeleinden aangegeven gronden zijn -naast het vermelde in artikel 3.1.- tevens bestemd voor:

a.         woningen

met de daarbij behorende:

b.         aanbouwen en bijgebouwen

c.         tuinen en erven;

d.         bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met daaraan ondergeschikt:

e.         medegebruik voor agrarische doeleinden.

 

 

3.9       Bouwregels voor bestaande woningen en andere gebouwen

 

Bestaande woningen, woongebouwen, aanbouwen en bijgebouwen, gebouwen geen woning zijnde en bouwwerken geen gebouwen zijnde, opgericht met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, mogen geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd met inachtneming van de bestaande situering en de bestaande uitwendige hoofdvorm, bepaald door hoogte c.q. goothoogte/nokhoogte, nokrichting, dakhelling, lengte, breedte en diepte.

 

 

3.10      Bouwregels woningen bij vervanging

 

a.         Ter plaatse van elk op de kaart aangegeven huisnummer mag ten hoogste één woning worden gebouwd;

b.         Het aantal aaneen te bouwen woningen mag niet meer bedragen dan overeenkomstig de bestaande verkaveling;

c.         De afstand van de voorgevel van de woningen tot de aan de ontsluitingsweg gelegen perceelgrens dient minimaal gelijk te zijn aan die van de bestaande woningen of anders minimaal 5 m en maximaal 10 m;

d.         De diepte van een woning mag niet meer dan 12 m bedragen, met dien verstande dat de afstand tussen de achtergevel en de achterste perceelgrens niet minder dan 10 m mag bedragen;

e.         De breedte van de woningen mag niet meer bedragen dan 15 m;

f.          De afstand van een woning tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 4,5 m;

g.         De goothoogte en nokhoogte van de woningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6,5 m en 12 m.

 

 

3.11      Bouwregels aanbouwen en bijgebouwen

 

3.11.1   Oppervlaktenorm

De gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 60 m2.

 

3.11.2   Voor aanbouwen en bijgebouwen geldt voorts dat:

a.         zij gebouwd moeten worden op tenminste 2 m afstand achter de voorgevelrooilijn en op 1 meter van de zijdelingse en achterste perceelgrens;

b.         de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m voor bijgebouwen en 3,25 m voor aanbouwen;

c.         de dakhelling van aanbouwen gelijk is aan die van de woning of anders ten hoogste 45° en van bijgebouwen ten hoogste 45º en dat de nokhoogte (zowel van aanbouwen als bijgebouwen) maximaal 5,5 m is;

d.         aanbouwen aan de voorgevel niet dieper dan 1,5 m mogen zijn, niet breder dan 2/3e deel van de breedte van de voorgevel, niet hoger dan 3,25 m en dat de dakhelling niet meer mag zijn dan 30º.

 

 

3.12      Bouwregels voor bouwwerken geen gebouwen zijnde bij woningen

 

a.         Op de gronden gelegen vóór de voorgevellijn van de woning mag de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 1 m en van tuinmeubilair niet meer dan 2 m.

b.         Op de gronden gelegen achter de voorgevellijn mag de hoogte van bouwwerken,geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 2 m.

 

 

3.13      Gebruiksregels

 

Tot een verboden gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

a.         het gebruik als opslag-, los- of laadplaats voor handelsdoeleinden;

b.         het buiten (bedrijfs-)gebouwen stallen, parkeren, opslaan of aanwezig hebben,hoegenaamd ook, van boten, auto’s, caravans, vrachtauto’s, aanhangwagens e.d., tenzij dat redelijkerwijs aanvaardbaar kan worden geacht in het kader van de bedrijfsvoering van het ter plaatse aanwezige agrarische bedrijf;

c.         wonen, anders dan in (daartoe bestemde) woningen en anders dan in de vorm van één huishouden per woning;

d.         het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als recreatief nachtverblijf;

e.         het uitoefenen van detailhandel.

 

 

 

3.14      Ontheffingen

 

3.14.1   Ontheffing van de bouwregels voor wonen

 

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van dan wel voor:

a.         het bepaalde in lid 3.11.1 voor een gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen tot een maximum van 100 m² en voor percelen met een oppervlakte van meer dan 750 m² tot een maximum van 150 m² mits de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen niet meer bedraagt dan 50% van de achter de voorgevelrooilijn gelegen oppervlakte van het bouwperceel, verminderd met de oppervlakte van de woning;

b.         het bepaalde in lid 3.11.2 sub c voor een afwijkende dakhelling en voor een afwijkende dakvorm.

 

3.14.2   Ontheffing van de gebruiksregels voor wonen

 

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

a.         het bepaalde in lid 3.13 voor logies met ontbijt voor maximaal 5 verblijfseenheden (slaapkamers);

b.         het bepaalde in lid 3.13 sub e voor de uitoefening van detailhandel voor een oppervlakte van maximaal 30 m² .

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK  III     Algemene regels

 

 

Art. 4   Anti-dubbeltelregels

1.         woonhuizen worden gerekend te blijven behoren tot het bedrijf waartoe zij op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan behoorden.

2.         grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Art. 5   Algemene bouwregels

 

5.1       Ongeoorloofde wijze van bouwen

het is verboden op enig terrein of bouwperceel zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de voorschriften zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de voorschriften bestaat, zodanig te bouwen, dat deze afwijking nog zou worden vergroot.

 

5.2       Erfscheidingen

erfscheidingen rondom het erf van een woning of ander gebouw mogen vóór de voorgevel of het verlengde daarvan geen grotere hoogte hebben dan 1 m en achter de voorgevel (of het verlengde daarvan) mogen erfscheidingen niet hoger zijn dan 2 m; voor het overige mogen erf- of terreinafscheidingen niet hoger zijn dan 1 m.

 

5.3.      Naam- en reclameborden, vlaggenmasten en antennes

per woning en/of ander gebouw en alleen in de directe nabijheid daarvan mag niet meer dan één naam- of reclamebord, één vlaggenmast en één antenne worden gebouwd;

de oppervlakte van het naam- of reclamebord mag niet meer dan 0,5 m2 bedragen, de hoogte niet meer dan 1,5 m en de afmeting in één richting mag niet meer dan 1 m bedragen;

de hoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 8 m; naam- en/of reclameborden mogen niet zijn voorzien van inwendige verlichting.

 

5.4       Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken indien:

a.         het bouwwerk een onevenredige inbreuk maakt op de kwaliteit van de omgeving waarin het gelegen is (de landschappelijke openheid daaronder begrepen) zonder dat daarvoor een dringende noodzaak is;

b.         het bouwwerk een onevenredige inbreuk maakt op de gebruikswaarde van de belendende panden of percelen inzake bereikbaarheid, zichtbaarheid, uitzicht, belichting, bezonning en privacy zonder dat daarvoor een dringende noodzaak is.

 

Art. 6   Algemene gebruiksregels

 

tot een verboden gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

a.         het aanwezig hebben van vuilnis en/of afvalstoffen (behalve in daartoe bestemde containers in afwachting van afvoer ervan), bouw- of bestratingsmaterialen (anders dan tijdelijk in afwachting van verwerking ervan), sloopmateriaal, oude materialen, onbruikbare of aan hun normale bestemming onttrokken gerede of onklare machines, rij-, voer-, vaar- of vliegtuigen of onderdelen;

b.         het gebruik voor reclamedoeleinden in welke vorm dan ook, anders dan overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 lid 5.3;

c.         het gebruik voor kamperen, het (al dan niet tijdelijk) plaatsen van onderkomens en voor het houden van een kampeerterrein, anders dan volgens het bepaalde in artikel 7, lid 7.1 sub e;

d.         het gebruik van gronden voor het beproeven van en het houden van wedstrijden met modelvliegtuigen, bromfietsen, motorvoertuigen of –vaartuigen of vergelijkbare activiteiten;

e.         het diepspitten van gronden, onder andere om gronden geschikt te maken voor permanente bollenteelt en het gebruik van gronden voor permanente bollenteelt;

f.          het gebruik voor prostitutie, seksinrichting of escortbedrijf.

 

 

 

 

Art. 7   Algemene ontheffingsregels

 

7.1        Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in dit plan bepaalde voor:

a.         de bouw van utilitaire bouwwerken zoals transformatorstations, gemalen en gasdrukregel- en meetstations, met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, de dakhelling niet meer dan 45° en de oppervlakte niet meer dan 25 m2 alsmede de bouw van masten voor telecommunicatie met een hoogte van maximaal 40 m;

b.         het met ten hoogste 10% afwijken van hoogte-, oppervlakte- en andere maten;

c.         naam- en reclameborden van een grotere oppervlakte en een groter aantal dan vermeld in artikel 5, lid 5.3, voor inwendige verlichting ervan, voor een groter aantal vlaggenmasten en voor de hoogte van antennes tot maximaal 15 m;

d.         het bepaalde in artikel 8.1 sub a en 1 voor het geheel vernieuwen van een bouwwerk als daar bedoeld indien niet aannemelijk is dat het bouwwerk binnen een termijn van 10 jaar, gerekend vanaf het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, in overeenstemming zal worden gebracht met dit plan;

e.         het kamperen met ten hoogste één kampeermiddel (uitsluitend tent, toercaravan of camper) op eigen terrein voor gebruik door de eigenaar in de periode van 15 maart t/m 31 oktober gedurende maximaal 4 weken;

 

 

7.2        Bestaande bouwwerken als bedoeld in het eerste lid, aanhef en sub a, worden geacht tot stand te zijn gekomen met ontheffing;

 

7.3       Ontheffingen worden uitsluitend verleend:

a.         volgens door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels, en anders:

b.         voor bouwwerken voor zover:

1.         het bouwwerk door plaats, positie en afmeting zowel visueel als functioneel geen onevenredige inbreuk maakt op de kwaliteit van de omgeving waarin het perceel gelegen is;

2.         het bouwwerk door plaats, positie en afmeting geen onevenredige inbreuk maakt op de gebruikswaarde van de belendende panden of percelen inzake mogelijke bedrijfsvoering, bereikbaarheid, zichtbaarheid, uitzicht, belichting, bezonning en privacy.

c.         voor gebruik, voor zover het gebruik geen onevenredige inbreuk maakt op de omgeving en/of op de gebruikswaarde van de belendende bedrijven, panden of percelen inzake mogelijke overlast en voorts met inachtneming van het verder in deze voorschriften bepaalde.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

HOOFDSTUK  IV    OVERGANGSREGELS EN SLOTREGEL

 

 

Art. 8   Overgangsrecht

 

8.1       Bouwen

a.         Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot,

1.         gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

2.         na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

b.         Eenmalig kan ontheffing worden verleend van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

c.         Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

8.2       Gebruik

a.         Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b.         het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c.         Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d.         Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

Art. 9   Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als: "Regels van het projectbesluit Broerdijk 20-22, Midwoud".