Project “Nieuwbouw melkveestal”, Broerdijk 20,
Midwoud
B PLANREGELS
Project “Nieuwbouw melkveestal”, Broerdijk 20,
Midwoud
Inhoud regels
Hoofdstuk I Inleidende regels 1.
artikel
1. Begrippen
1.
artikel
2. Wijze van meten 4.
Hoofdstuk II Bestemmingsregels 5.
artikel
3. Gemengd (GD) 5.
Hoofdstuk III Algemene
regels 10.
artikel
4. Anti-dubbeltelregel 10.
artikel
5. Algemene bouwregels 10.
artikel
6. Algemene gebruiksregels 10.
artikel
7. Algemene ontheffingsregels 11.
Hoofdstuk IV Overgangs-
en slotregels 12.
artikel
8. Overgangsregels 12.
artikel 9. Slotregel 12.
HOOFDSTUK I: INLEIDENDE
REGELS
Art. 1 Begrippen
1.1 plan:
het
projectbesluit “Broerdijk 20-22, Midwoud” van de gemeente Medemblik.
1.2 projectbesluit:
de
geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML bestand NL.IMRO 0420. PBBroerdijk20-on01.gml
met de bijbehorende regels;
1.3 verbeelding:
de
verbeelding van het projectbesluit “Broerdijk 20-22, Midwoud” bestaande uit het
blad met het nummer Medem2010-11 met bijbehorende verklaring, waarop de
bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;
1.4 aanduiding:
een
geometrisch bepaald(e) vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waarin gevolge
de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen
van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de
grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 bebouwing
één
of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.7 bestemmingsgrens:
de
grens van een bestemmingsvlak.
1.8 bestemmingsvlak:
een
geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.9 bouwen:
het
plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het
vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk
oprichten,vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.10 bouwgrens:
de
grens van een bouwvlak.
1.11 bouwperceel:
een
aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij
elkaar behorende bebouwing is toegestaan.
1.12 bouwperceelgrens:
de
grens van een bouwperceel.
1.13 bouwvlak:
een
geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels
bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.
1.14 bouwwerk:
elke
constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij
direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct steun vindt in
of op de grond.
1.15 gebouw:
elk
bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met
wanden omsloten ruimte vormt.
1.16 agrarisch
bouwperceel:
een
bouwperceel waarop agrarische bedrijfsbebouwing is toegestaan.
1.17 hoofdgebouw:
een
gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste
bouwwerk valt aan te merken.
1.18 woning:
een
(gedeelte van een) gebouw, dat dient voor en is ingericht en ingedeeld voor de huisvesting
van één huishouden.
1.19 bijgebouw:
een
bij een (bedrijfs)woning behorend gebouw, dat in functioneel en bouwkundig opzicht
ondergeschikt is aan die woning en dat zich daarvan visueel onderscheidt.
1.20 aanbouw:
een
aan de zij-, achter- of voorgevel van het hoofdgebouw gebouwd gebouw, al dan niet
daarvan gescheiden door een wand of muur, welk gebouw door de vorm daarvan onderscheiden
kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt
is aan het hoofdgebouw.
1.21 prostitutie:
het
zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander
tegen vergoeding.
1.22 seksinrichting:
de
voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin seksuele handelingen worden
verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden,zoals:
een prostitutiebedrijf, een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal,
een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.
1.23 escortbedrijf:
het aanbieden van prostitutie, die op een andere
plaats wordt bedreven dan die van waaruit de aanbieding plaatsvindt.
1.24 bedrijfs-
of dienstwoning:
een
woning in of bij een gebouw of op een terrein, uitsluitend bestemd voor (het huishouden
van) één of meer personen, wiens of wier huisvesting daar, gelet op de bestemming
van het gebouw of terrein, noodzakelijk moet worden geacht.
1.25 agrarische
bedrijven:
bedrijven,
gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen
en/of het houden van dieren, waarbij onderscheid wordt gemaakt in:
1. grondgebonden bedrijven:
bedrijven
waarvan de exploitatie geheel of grotendeels afhankelijk is van de opbrengst
van de ter plaatse of in de directe nabijheid aanwezige gronden;
2. niet-grondgebonden bedrijven:
bedrijven
waarvan de exploitatie geheel of grotendeels niet afhankelijk is van de opbrengst
van ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden;
en
daarnaast in:
a. volwaardige bedrijven:
bedrijven
die aan tenminste één arbeidskracht, die in hoofdberoep agrariër is, volledige
werkgelegenheid en een aanvaardbaar inkomen bieden en die op de lange termijn
levensvatbaar zijn en duurzaam in stand kunnen worden gehouden;
b. reële bedrijven:
bedrijven
die aan één arbeidskracht, die in hoofdberoep agrariër is, werkgelegenheid
bieden in de orde van grootte van een halve tot een hele arbeidskracht en
overigens perspectief bieden op levensvatbaarheid en duurzaamheid;
c. deeltijdbedrijven:
bedrijven
die werkgelegenheid bieden aan minder dan een halve arbeidskracht, maar die wel
een marktoriëntatie hebben en
continuïteit in de bedrijfsvoering; te bepalen volgens de nota “Beëindiging
adviestaak microplanologische aangelegenheden van 16 november 1994 van de
Directeur Landbouw, Natuur en Openluchtrecreatie in de provincie Noord-Holland
in samenhang met de actualiseringen daarvan van het Landbouw Economisch
Instituut.
1.26 intensieve
kwekerij en intensieve veehouderij:
intensieve
kwekerij: een (deel van een) agrarisch bedrijf, gericht op het telen van gewassen
nagenoeg zonder daglicht en geheel of nagenoeg geheel niet afhankelijk van de
opbrengst van ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden;
intensieve
veehouderij: een (deel van een) agrarisch bedrijf, gericht op het houden of telen
van slacht-, fok-, leg-, pels- of andere dieren, geheel of nagenoeg geheel niet
afhankelijk van de opbrengst van ter plaatse of in de nabijheid aanwezige
gronden.
1.27 kas:
een
bouwwerk, waarvan het dak en de wanden bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend
materiaal, dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen of opkweken van
vruchten, bloemen, groenten of planten. Hieronder worden mede begrepen
cabrioletkassen en boog- en gaaskassen, voor zover sprake is van bouwwerken in
de zin van dit bestemmingsplan, met een plaatsgebonden karakter.
1.28 tuin:
grond,
die gebruikt wordt voor het al dan niet bedrijfsmatig kweken van (sier)gewassen
en struiken, (sier)bomen daaronder begrepen, niet zijnde bosbouw c.q.
houtteelt.
1.29 detailhandel:
het
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop,
het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor
gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps-
of bedrijfsactiviteit.
1.30 dienstverlening:
het
al dan niet bedrijfsmatig verlenen van diensten, niet zijnde prostitutie,
seksinrichting of escortbedrijf.
1.31 kamperen:
1. het houden van recreatief nachtverblijf
in een kampeermiddel;
2. het plaatsen dan wel geplaatst houden
van kampeermiddelen.
1.32 kampeermiddel:
tent,
tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander
voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan (voor zover geen bouwwerk
zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning
vereist is), een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of
ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden
gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.33 paardenbak:
een
door middel van een open houten hek (niet hoger dan 1,5 m) afgescheiden stuk
terrein (niet groter dan 800 m²) dat niet is overdekt en dat niet is voorzien
van verlichting en met als bodembedekking zand (zonder fundering), bedoeld voor
het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony’s.
1.34 zadeldak:
een
dak gevormd door twee gelijkhellende dakvlakken, die in een nok samenkomen.
Art. 2 Wijze van meten
Bij de toepassing van deze
regels wordt als volgt gemeten:
1. de dakhelling:
langs
het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2. goothoogte van een bouwwerk:
vanaf
het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een
daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
3. de inhoud van een bouwwerk:
tussen
de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het
hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
4. bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf
het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw
zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen,
antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.
5. oppervlakte van een bouwwerk:
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidsmuren, neerwaarts geprojecteerd
op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het
bouwwerk.
6. lengte, breedte en diepte van gebouwen:
tussen
de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van scheidsmuren.
7. de hoogte van een windturbine:
vanaf
het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
8. bruto-vloeroppervlakte (b.v.o.):
binnen
de gevels van het gebouw inclusief kolommen, trappenhuizen, gangen, liften en
toiletten, waarbij de oppervlakten van de diverse verdiepingen bij elkaar
worden opgeteld.
9. peil:
1. voor gebouwen, waarvan
de hoofdtoegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van die weg ter
plaatse van de hoofdtoegang;
2. in andere gevallen: de
gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
HOOFDSTUK II: BESTEMMINGSREGELS
Art. 3 Gemengd (GD)
A: Gemengd-1 (agrarisch)
3.1 Bestemmingsomschrijving
De
voor gemengde doeleinden aangegeven gronden zijn bestemd voor:
a. agrarische bedrijven met
een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering,al dan niet met een agrarische
neventak, voor de volgende bedrijfstypen:
- veehouderij melkvee en ander vee;
- paardenfokkerij c.q.
stoeterij (handel in paarden en recreatief gebruik van paarden: alleen als
niet-agrarische neventak);
met
de daarbij behorende:
b. bedrijfsgebouwen;
c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met
daaraan ondergeschikt:
d. medegebruik als tuin;
e. waterhuishoudkundige voorzieningen;
f. sloten en daarmee gelijk te stellen
voorzieningen;
3.2 Bouwregels
3.2.1. binnen het bouwvlak:
Op
deze gronden mogen uitsluitend binnen het bouwvak ten behoeve van de
bestemming agrarische bedrijfsgebouwen en agrarische bouwwerken geen gebouwen
zijnde, worden gebouwd, volgens de volgende regels:
a. De goot- en nokhoogte
van bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 8 en
b. De bedrijfsgebouwen
dienen van een zadeldak te worden voorzien waarvan de helling niet minder dan
10° en niet meer dan 50° mag bedragen;
c. De afstand van enig
gebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan de hoogte
van de naar die perceelgrens gerichte gevel;
d. Ten dienste van een
agrarische neventak mag niet meer dan 25% van de oppervlakte van het agrarisch
bouwperceel worden bebouwd;
e. De hoogte van
ruwvoedersilo's en hooibergen mag niet meer bedragen dan de maximale hoogte van
(de) bedrijfsgebouwen en de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, niet meer dan 6 m.
3.2.2. buiten
het bouwvlak:
Op
deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van het bepaalde in deel
B van dit artikel, leden 3.8 t/m
3.14, en:
a. landhekken (maximaal 1,5 m hoog);
b. draagconstructies voor fruitbomen
(maximaal 2,5 m hoog);
c. sleufsilo’s (maximaal 2,5 m hoog);
d. bestaande bouwwerken en
gebouwen (overeenkomstig de bestaande situering en afmetingen);
3.3 Gebruiksregels
Tot
een verboden gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
a. het gebruik als opslag-,
los- of laadplaats voor handelsdoeleinden anders dan noodzakelijk voor de
agrarische bedrijfsvoering, anders dan tijdelijk en uitsluitend op de gronden
van de agrarische bouwpercelen;
b. het bedrijfsmatig ten behoeve van
derden vervaardigen of herstellen van goederen,
uitgezonderd
het verwerken van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
c. het al dan niet
bedrijfsmatig uitoefenen van handel en/of detailhandel, uitgezonderd het
kleinschalig uitoefenen van detailhandel in producten, afkomstig van de bij het
betrokken agrarisch bedrijf of woning behorende grond;
d. het gebruik ten behoeve
van niet-grondgebonden agrarische bedrijven (tenzij als agrarische neventak)
e. het gebruik ten behoeve
van niet-agrarische bedrijven, uitgezonderd gebruik als opslag/stalling in
voormalige agrarische bedrijfsgebouwen;
f. het gebruik van gronden
voor het aanleggen en hebben van een paardenbak, anders dan zoals omschreven in
de begrippen, anders dan ten hoogste één per bijbehorende woning of agrarisch bouwperceel,
en anders dan gesitueerd binnen een agrarisch bouwperceel of achter de achtergevel
van de woning van de houder van de paarden/pony’s, aansluitend bij de bestaande
bebouwing en op minimaal 50 m afstand van woningen van derden;
g. het buiten
(bedrijfs-)gebouwen stallen, parkeren, opslaan of aanwezig hebben, hoegenaamd
ook, van boten, auto’s, caravans, vrachtauto’s, aanhangwagens e.d. tenzij dat
redelijkerwijs aanvaardbaar kan worden geacht in het kader van wonen (vrachtwagens
worden geacht niet in dat kader te passen) of noodzakelijk is voor de agrarische
bedrijfsvoering;
h. wonen, anders dan in
(daartoe bestemde) woningen en anders dan in de vorm van één huishouden per
woning.
3.4 Ontheffing van de bouwregels binnen het bouwvlak
Burgemeester
en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
a. het bepaalde in lid 3.2 sub c voor een
kleinere afstand tot de zijdelingse perceelgrens;
b. het bepaalde in lid 3.2
sub e voor een grotere hoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde tot maximaal
de hoogte van het hoogste bedrijfsgebouw en voor cylindervormige
warmteopslagsilo’s met verticaal geplaatste as tot maximaal
3.5 Ontheffing van de bouwregels buiten het bouwvlak
Burgemeester
en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:
a. het bepaalde in lid 3.2.2
voor het bouwen van ten hoogste één mestsilo tot een inhoud van maximaal 3000
m³ buiten het agrarisch bouwperceel;
b. het bepaalde in artikel 3.2.2
voor het bouwen van ten hoogste één agrarisch bedrijfsgebouw (oppervlakte
maximaal 50 m², goothoogte maximaal 3 m en een zadeldak met een dakhelling tussen
30° en 50°) per agrarisch bedrijf.
3.6 Ontheffing van de gebruiksregels
Burgemeester
en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:
a. lid 3.3 sub d voor het gebruik van
voormalige agrarische bedrijfsgebouwen voor niet-agrarische bedrijfsvoering
zoals:
1. kleinschalige bedrijvigheid,
al dan niet met kleinschalige detailhandel in de producten die het bedrijf
voortbrengt;
2. zorgfuncties, maneges en
paardenpensions;
3. kleinschalige vormen van dag- en
verblijfsrecreatie mits:
- omringende bedrijven en
woningen niet in hun functioneren worden beperkt;
- er geen uitbreiding van de bebouwing
plaats vindt;
- het gebruik beperkt
blijft tot het gebouw zelf, tenzij uit de aard van het gebruik redelijkerwijs
voortvloeit dat ook daarbuiten activiteiten plaats vinden;
- de nieuwe functie geen
onevenredige verkeersaantrekkende werking heeft en eventuele nodige extra
parkeerplaatsen op eigen erf worden gerealiseerd;
b. lid 3.3 sub e voor het
tijdelijk gebruik van gronden voor de opslag van baggerspecie in het kader van
groot onderhoud van watergangen en waterpartijen mits dat milieuhygiënisch verantwoord
is en de gronden na afloop van de termijn waarvoor de vrijstelling geldt weer
geschikt zijn voor agrarische doeleinden of tuin;
c. lid 3.3 sub f voor het
aanleggen en hebben van een paardenbak met een oppervlakte van ten hoogste 1200
m² bij aaneengesloten percelen met een oppervlakte van meer dan één hectare of voor
een paardenbak achter het agrarisch bouwperceel.
3.7 Wijzigings- en uitwerkingsbevoegdheid
3.7.1 Burgemeester en wethouders
zijn bevoegd om met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening
de bestemming van de gronden bedoeld in dit artikel als volgt te wijzigen en/of
uit te werken:
a. wijzigen door het
vergroten van agrarische bouwpercelen tot maximaal
3.7.2 Wijziging als bedoeld in 3.7.1
onder a mag slechts plaatsvinden indien dat geen milieuhygiënisch ongewenste
gevolgen heeft en - voor zover het de bouw van een woning betreft - kan worden
voldaan aan de bepalingen van de Wet geluidhinder.
B. Gemengd-2 (wonen)
3.8 Bestemmingsomschrijving
De voor gemengde doeleinden aangegeven
gronden zijn -naast het vermelde in artikel 3.1.- tevens bestemd voor:
a. woningen
met de daarbij behorende:
b. aanbouwen
en bijgebouwen
c. tuinen
en erven;
d. bouwwerken,
geen gebouwen zijnde;
met daaraan ondergeschikt:
e. medegebruik
voor agrarische doeleinden.
3.9 Bouwregels
voor bestaande woningen en andere gebouwen
Bestaande woningen, woongebouwen, aanbouwen
en bijgebouwen, gebouwen geen woning zijnde en bouwwerken geen gebouwen zijnde,
opgericht met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet,
mogen geheel of gedeeltelijk worden vernieuwd met inachtneming van de bestaande
situering en de bestaande uitwendige hoofdvorm, bepaald door hoogte c.q. goothoogte/nokhoogte,
nokrichting, dakhelling, lengte, breedte en diepte.
3.10 Bouwregels
woningen bij vervanging
a. Ter
plaatse van elk op de kaart aangegeven huisnummer mag ten hoogste één woning
worden gebouwd;
b. Het
aantal aaneen te bouwen woningen mag niet meer bedragen dan overeenkomstig de bestaande
verkaveling;
c. De
afstand van de voorgevel van de woningen tot de aan de ontsluitingsweg gelegen
perceelgrens dient minimaal gelijk te zijn aan die van de bestaande woningen of
anders minimaal 5 m en maximaal 10 m;
d. De
diepte van een woning mag niet meer dan 12 m bedragen, met dien verstande dat
de afstand tussen de achtergevel en de achterste perceelgrens niet minder dan
10 m mag bedragen;
e. De
breedte van de woningen mag niet meer bedragen dan 15 m;
f. De
afstand van een woning tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen
dan 4,5 m;
g. De
goothoogte en nokhoogte van de woningen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk
3.11 Bouwregels
aanbouwen en bijgebouwen
3.11.1 Oppervlaktenorm
De gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en
bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 60 m2.
3.11.2 Voor
aanbouwen en bijgebouwen geldt voorts dat:
a. zij
gebouwd moeten worden op tenminste
b. de
goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m voor bijgebouwen en 3,25 m voor aanbouwen;
c. de
dakhelling van aanbouwen gelijk is aan die van de woning of anders ten hoogste 45°
en van bijgebouwen ten hoogste 45º en dat de nokhoogte (zowel van aanbouwen als
bijgebouwen) maximaal 5,5 m is;
d. aanbouwen
aan de voorgevel niet dieper dan 1,5 m mogen zijn, niet breder dan 2/3e
deel van de breedte van de voorgevel, niet hoger dan 3,25 m en dat
de dakhelling niet meer mag zijn dan 30º.
3.12 Bouwregels
voor bouwwerken geen gebouwen zijnde bij woningen
a. Op
de gronden gelegen vóór de voorgevellijn van de woning mag de hoogte van bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 1 m en van tuinmeubilair niet meer
dan 2 m.
b. Op
de gronden gelegen achter de voorgevellijn mag de hoogte van bouwwerken,geen gebouwen
zijnde, niet meer bedragen dan 2 m.
3.13 Gebruiksregels
Tot een verboden gebruik van gronden en
bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
a. het
gebruik als opslag-, los- of laadplaats voor handelsdoeleinden;
b. het
buiten (bedrijfs-)gebouwen stallen, parkeren, opslaan of aanwezig
hebben,hoegenaamd ook, van boten, auto’s, caravans, vrachtauto’s, aanhangwagens
e.d., tenzij dat redelijkerwijs aanvaardbaar kan worden geacht in het kader van
de bedrijfsvoering van het ter plaatse aanwezige agrarische bedrijf;
c. wonen,
anders dan in (daartoe bestemde) woningen en anders dan in de vorm van één huishouden
per woning;
d. het
gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als recreatief nachtverblijf;
e. het uitoefenen van detailhandel.
3.14 Ontheffingen
3.14.1 Ontheffing van de bouwregels voor wonen
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing
verlenen van dan wel voor:
a. het
bepaalde in lid 3.11.1 voor een gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen en bijgebouwen
tot een maximum van
b. het
bepaalde in lid 3.11.2 sub c voor een afwijkende dakhelling en voor een
afwijkende dakvorm.
3.14.2 Ontheffing van de gebruiksregels voor wonen
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing
verlenen van:
a. het
bepaalde in lid 3.13 voor logies met ontbijt voor maximaal 5 verblijfseenheden (slaapkamers);
b. het
bepaalde in lid 3.13 sub e voor de uitoefening van detailhandel voor een oppervlakte
van maximaal 30 m² .
HOOFDSTUK
III Algemene regels
Art. 4 Anti-dubbeltelregels
1. woonhuizen worden
gerekend te blijven behoren tot het bedrijf waartoe zij op het moment van het ter
inzage leggen van het ontwerp van dit plan behoorden.
2. grond die eenmaal in
aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is
gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere
bouwplannen buiten beschouwing.
Art. 5 Algemene bouwregels
5.1 Ongeoorloofde wijze van bouwen
het
is verboden op enig terrein of bouwperceel zodanig te bouwen, dat daardoor op
een aangrenzend terrein of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar
niet meer met de voorschriften zou overeenstemmen, of voor zover er reeds
aldaar een afwijking van de voorschriften bestaat, zodanig te bouwen, dat deze
afwijking nog zou worden vergroot.
5.2 Erfscheidingen
erfscheidingen
rondom het erf van een woning of ander gebouw mogen vóór de voorgevel of het verlengde
daarvan geen grotere hoogte hebben dan 1 m en achter de voorgevel (of het
verlengde daarvan) mogen erfscheidingen niet hoger zijn dan 2 m; voor het
overige mogen erf- of terreinafscheidingen niet hoger zijn dan 1 m.
5.3. Naam- en reclameborden, vlaggenmasten en antennes
per
woning en/of ander gebouw en alleen in de directe nabijheid daarvan mag niet
meer dan één naam- of reclamebord, één vlaggenmast en één antenne worden
gebouwd;
de
oppervlakte van het naam- of reclamebord mag niet meer dan 0,5 m2 bedragen, de
hoogte niet meer dan 1,5 m en de afmeting in één richting mag niet meer dan 1 m
bedragen;
de
hoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 8 m; naam-
en/of reclameborden mogen niet zijn voorzien van inwendige verlichting.
5.4 Nadere eisen
Burgemeester
en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken
indien:
a. het bouwwerk een
onevenredige inbreuk maakt op de kwaliteit van de omgeving waarin het gelegen is
(de landschappelijke openheid daaronder begrepen) zonder dat daarvoor een
dringende noodzaak is;
b. het bouwwerk een
onevenredige inbreuk maakt op de gebruikswaarde van de belendende panden of percelen
inzake bereikbaarheid, zichtbaarheid, uitzicht, belichting, bezonning en
privacy zonder dat daarvoor een dringende noodzaak is.
Art. 6 Algemene gebruiksregels
tot
een verboden gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
a. het aanwezig hebben van
vuilnis en/of afvalstoffen (behalve in daartoe bestemde containers in afwachting
van afvoer ervan), bouw- of bestratingsmaterialen (anders dan tijdelijk in
afwachting van verwerking ervan), sloopmateriaal, oude materialen, onbruikbare
of aan hun normale bestemming onttrokken gerede of onklare machines, rij-,
voer-, vaar- of vliegtuigen of onderdelen;
b. het gebruik voor
reclamedoeleinden in welke vorm dan ook, anders dan overeenkomstig het bepaalde
in artikel 5 lid 5.3;
c. het gebruik voor
kamperen, het (al dan niet tijdelijk) plaatsen van onderkomens en voor het houden
van een kampeerterrein, anders dan volgens het bepaalde in artikel 7, lid 7.1
sub e;
d. het gebruik van gronden
voor het beproeven van en het houden van wedstrijden met modelvliegtuigen,
bromfietsen, motorvoertuigen of –vaartuigen of vergelijkbare activiteiten;
e. het diepspitten van
gronden, onder andere om gronden geschikt te maken voor permanente bollenteelt
en het gebruik van gronden voor permanente bollenteelt;
f. het gebruik voor prostitutie,
seksinrichting of escortbedrijf.
Art. 7 Algemene ontheffingsregels
7.1 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het
in dit plan bepaalde voor:
a. de bouw van utilitaire
bouwwerken zoals transformatorstations, gemalen en gasdrukregel- en meetstations,
met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m, de dakhelling
niet meer dan 45° en de oppervlakte niet meer dan 25 m2 alsmede de bouw van masten
voor telecommunicatie met een hoogte van maximaal 40 m;
b. het met ten hoogste 10%
afwijken van hoogte-, oppervlakte- en andere maten;
c. naam- en reclameborden
van een grotere oppervlakte en een groter aantal dan vermeld in artikel 5, lid 5.3,
voor inwendige verlichting ervan, voor een groter aantal vlaggenmasten en voor
de hoogte van antennes tot maximaal 15 m;
d. het bepaalde in artikel 8.1
sub a en 1 voor het geheel vernieuwen van een bouwwerk als daar bedoeld indien
niet aannemelijk is dat het bouwwerk binnen een termijn van 10 jaar, gerekend
vanaf het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan, in overeenstemming
zal worden gebracht met dit plan;
e. het kamperen met ten
hoogste één kampeermiddel (uitsluitend tent, toercaravan of camper) op eigen
terrein voor gebruik door de eigenaar in de periode van 15 maart t/m 31 oktober
gedurende maximaal 4 weken;
7.2 Bestaande bouwwerken als bedoeld in het eerste lid,
aanhef en sub a, worden geacht tot stand te zijn gekomen met ontheffing;
7.3 Ontheffingen worden uitsluitend verleend:
a. volgens door
burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels, en anders:
b. voor bouwwerken voor zover:
1. het bouwwerk door
plaats, positie en afmeting zowel visueel als functioneel geen onevenredige
inbreuk maakt op de kwaliteit van de omgeving waarin het perceel gelegen is;
2. het bouwwerk door
plaats, positie en afmeting geen onevenredige inbreuk maakt op de gebruikswaarde
van de belendende panden of percelen inzake mogelijke bedrijfsvoering, bereikbaarheid,
zichtbaarheid, uitzicht, belichting, bezonning en privacy.
c. voor gebruik, voor zover
het gebruik geen onevenredige inbreuk maakt op de omgeving en/of op de
gebruikswaarde van de belendende bedrijven, panden of percelen inzake mogelijke
overlast en voorts met inachtneming van het verder in deze voorschriften
bepaalde.
HOOFDSTUK IV OVERGANGSREGELS
EN SLOTREGEL
Art. 8 Overgangsrecht
8.1 Bouwen
a. Een bouwwerk dat op het
tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering
is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het
plan, mag, mits deze afwijkingen naar aard en omvang niet worden vergroot,
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of
veranderd;
2. na het teniet gaan ten
gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag
van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het
bouwwerk is teniet gegaan;
b. Eenmalig kan ontheffing
worden verleend van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een
bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
c. Het eerste lid is niet
van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding
van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder
begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Gebruik
a. Het gebruik van grond en
bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b. het is verboden het met
het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen
of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door
deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. Indien het gebruik,
bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode
langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te
hervatten of te laten hervatten.
d. Het eerste lid is niet
van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Art. 9 Slotregel
Deze
regels worden aangehaald als: "Regels van het projectbesluit Broerdijk 20-22,
Midwoud".