Inhoud Regels

 

I           Inleidende regels  2

artikel 1          Begrippen  2

artikel 2          Wijze van meten  6

II         Bestemmingsregels  7

artikel 3          Tuin (T) 7

artikel 4          Verkeer (V) 7

artikel 5          Water (WA) 8

artikel 6          Wonen (W) 8

III        Algemene regels  11

artikel 7          Anti-dubbeltelbepaling  11

artikel 8          Algemene bouwregels  11

artikel 9          Algemene ontheffingsregels  11

artikel 10       Algemene procedureregels  11

IV         Overgangs- en slotregels  12

artikel 11       Overgangsrecht 12

artikel 12       Slotregel 12

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


I     Voorschriften

 

 

artikel 1                                                  Begrippen

 

1.1.        In deze voorschriften wordt verstaan onder:

 

a.    plan:

       het projectbesluit Ganker 106a“ van de gemeente Medemblik;

 

b.    bestemmingsplan:

       de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0420.PBGANKER106A.on01

 

c.    verbeelding:

       de verbeelding van het projectbesluit “Ganker106a” bestaande uit het blad met het nummer 300018-0012-01 met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven;

 

d.    aanbouw:

       een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

e.    aanduiding

       een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

f.     aan-huis-verbonden bedrijf:

       het op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten die in beperkte omvang in een gedeelte van een woning en de daarbij behorende bebouwing worden uitgeoefend.

 

g.    aan-huis-verbonden beroep:

       een beroep dat in, aan of bij een woning wordt uitgeoefend door een (mede)bewoner van de op het bouwperceel gesitueerde woning, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt, en dat is gericht op het verlenen van diensten; de beroepsuitoefening dient een ruimtelijke uitwerking en uitstraling te hebben die met de woonfunctie in overeenstemming is;

 

h.    bebouwing:

       één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

i.     bestaand:

1.    bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;

2.    bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan;

 

j.     bestemmingsgrens:

       de grens van een bestemmingsvlak;

 

k.    bestemmingsvlak:

       een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

l.     bijgebouw:

       een niet voor bewoning bedoeld en op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonische opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en niet in directe verbinding staat met het hoofdgebouw;

 

m.   bouwen:

       het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

 

n.    bouwgrens

       de grens van een bouwvlak;

 

 

o.    bouwlaag:

       een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;(voor bouwperceel zie gg.)

 

 

p.    bouwvlak:

       een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

 

q.    bouwwerk:

       elke constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

r.     detailhandel:

       het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

 

s.    dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling:

       bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische, medische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fysiotherapiepraktijk, fotostudio’s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

 

t.     dienstverlening:

       het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;     

 

u.    eerste bouwlaag:

       de bouwlaag op de begane grond;

 

 

 

 

v.    erf:

       al dan niet bebouwde perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een gebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

 

w.   erker:

       een uitbouw aan een woning, die zich bevindt aan de voor- of zijgevel of beide, van een woning en ondergeschikt is aan de hoofdbouwmassa;

 

x.    gebouw:

       elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

y.    hoofdgebouw:

       een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt; een hoofdgebouw kan verschillende bouwhoogtes hebben.

 

z.    kampeerterrein:

       terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

 

aa.  maatschappelijke diensten:

       diensten inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, onderwijs, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen sectoren;

 

bb.  nutsvoorzieningen:

       voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalinginstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;

 

cc.  peil:

a.    voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter hoogte van de hoofdingang, met dien verstande dat indien een terrein is gelegen aan meerdere wegen: de laagste weg;

b.    indien in of op een hoofdwaterloop wordt gebouwd: - 2.20 NAP;

c.    in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkte maaiveld, tenzij in de regels anders is bepaald

 

dd.  prostitutie:

       het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

 

ee.  raam- en straatprostitutie

       het op of aan de weg, vanachter een raam of op een andere voor publiek toegankelijke plaats door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken.

 

 

 

 

 

ff.    seksinrichting:

       een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch -en pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een prostitutiebedrijf of een parenclub al dan niet in combinatie met elkaar;

 

gg.  bouwperceel

       een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

hh.  stolp:

       Noord-Hollandse of Westfriese boerderijvorm met een min of meer vierkante vorm en een piramidevormig dak;

 

ii.    straatmeubilair:

       de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakening, bewegwijzering, verlichting, halteaanduiding, parkeerregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, afvalcontainers, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens, telefooncellen en abri’s;

 

jj.    uitbouw:

       een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

 

kk.  voorgevel

       de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt.

 

ll.    woning:

       een gebouw of gedeelte van een gebouw, bestaande uit een complex van ruimten, dat is bedoeld en dat dient voor de huisvesting van één huishouden.

 

 

         

 

 

 


artikel 2                                                  Wijze van meten

 

2.1.        Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:

 

a.    de dakhelling:

       langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

b.    de goothoogte van een bouwwerk:

       vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

c.    de bouwhoogte van een bouwwerk:

       vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

d.    de inhoud van een bouwwerk:

       tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

 

e.    de breedte en diepte van een bouwwerk:

       tussen de buitenwerkse gevelvlakken of het hart van scheidingsmuren;

 

f.     de oppervlakte van een bouwwerk:

       tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, nederwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

2.2.        Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

 

 


II  Voorschriften

 

 

artikel 3                                                  Tuin (T)

 

Bestemmingsomschrijving

3.1.        De op de verbeelding voor “Tuin” aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinen.

 

Bouwregels

3.2.        Op en in de gronden als bedoeld in lid 3.1 mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

 

3.3.        Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de hoogte van een erf- of terreinafscheiding mag 1 m achter de voorgevel of het verlengde daarvan niet meer dan 2 m en daarvoor niet meer dan 1 m bedragen;

b.    de hoogte van vlaggenmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;

c.    de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

Ontheffing erker

3.4.        Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 3.2 en toestaan dat een erker of uitbouw wordt gebouwd, mits;

a.    de diepte van de erker niet meer bedraagt dan 2 m;

b.    de breedte van de erker niet meer bedraagt dan 2/3 van de voorgevelbreedte van de woning waaraan wordt aangebouwd;

c.    de hoogte van de erker niet meer bedraagt dan de hoogte van de eerste bouwlaag van de woning waaraan wordt aangebouwd.

(terug naar inhoudsopgave)

 

artikel 4                                                  Verkeer (V)

 

Bestemmingsomschrijving

4.1.        De gronden op de verbeelding aangewezen voor “Verkeer” zijn bestemd voor:

a.    verkeer;

b.    wegen, fiets- en voetpaden;

c.    parkeren;

d.    nutsvoorzieningen

met de daarbij behorende:

e.    bouwwerken;

f.     bermen, groenvoorzieningen en water

 

 

Bouwregels

4.2.        Op en in de gronden als bedoeld in lid 4.1, mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming, alsmede ten behoeve van de waterhuishouding, bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

 

4.3.        De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder lichtmasten, mag niet meer bedragen dan 7 m.

 

(terug naar inhoudsopgave)

 

 

 

 

 

artikel 5                                                  Water (WA)

 

Bestemmingsomschrijving

5.1.        De gronden op de verbeelding aangewezen voor “Water” zijn bestemd voor:

a.    waterpartijen, sloten en andere waterlopen;

b.    voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

c.    groenvoorzieningen;

d.    oevers/oeverbeschoeiing;

e.    recreatief medegebruik;

met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

Bouwregels

5.2.        Op deze gronden als bedoeld in lid 5.1, mogen, uitsluitend ten behoeve van de bestemming, bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

 

5.3.        Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de hoogte van oeverbeschoeiingen mag niet meer bedragen dan 0,40 m boven het gemiddelde waterpeil;

b.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,0 m boven het gemiddelde waterpeil.

(terug naar inhoudsopgave)

 

 

artikel 6                                                  Wonen (W)

 

Bestemmingsomschrijving

6.1.        De gronden op de verbeelding aangewezen voor “Wonen” zijn bestemd voor:

a.    wonen;

b.    erven;

met daarbij behorende:

c.    verhardingen;

d.    water;

e.    parkeervoorzieningen.

 

 

Bouwregels

6.2.        Op deze gronden als bedoeld in lid 8.1, mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

a.    hoofdgebouwen in de vorm van grondgebonden woningen;

b.    aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen;

c.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

 

6.3.        Voor het bouwen van hoofdgebouwen, gelden de volgende regels:

a.    hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen bouwvlakken worden gebouwd, in de vorm van grondgebonden woningen;

b.    per bouwvlak mag niet meer dan één hoofdgebouw worden gebouwd;

c.    de goothoogte en bouwhoogte van hoofdgebouwen mogen niet meer bedragen dan 6 m respectievelijk 11 m;

d.    de dakhelling van hoofdgebouwen mag niet minder dan 30° en niet meer dan 60° bedragen.

 

 

6.4.        Voor het bouwen van aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, gelden de volgende regels:

a.    aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

b.    onverminderd het bepaalde in 6.3 onder e. mag de gezamenlijke oppervlakte van aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet meer bedragen dan 40% van de voor erfbebouwing bestemde gronden, verminderd met het bouwvlak, tot ten hoogste 100 m2;

c.    bijgebouwen mogen aangebouwd aan de woning dan wel vrijstaand worden gebouwd;

d.    de goothoogte van aan de woning gebouwde aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m. De nokhoogte van aangebouwde gebouwen m.u.v. overkappingen bedragen maximaal 5,5 m;

e.    de dakhelling van aan de woning gebouwde aan-, uitbouwen en bijgebouwen mag niet minder en niet meer graden bedragen dan de dakhelling van de bijbehorende woning. Deze bouwwerken mogen ook plat worden afgedekt;

f.     voor aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen, voorzover gebouwd aan de zijgevel, geldt dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 1 m;

g.    voor aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en overkappingen, voorzover gebouwd aan de achtergevel, geldt dat:

1.    de diepte niet meer bedragen dan 3,5 m, gemeten vanuit de achtergevel waaraan wordt gebouwd;

2.    de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder mag bedragen dan 1 m;

h.    voor vrijstaande bijgebouwen en overkappingen geldt dat:

1.    deze uitsluitend zijn toegestaan achter (het verlengde van) de achtergevel;

2.    de goothoogte en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 3 m en 6,5 m;

3.    de hoogte van overkappingen mag niet meer bedragen dan 3 m;

4.    de dakhelling niet minder dan 30° en niet meer dan 60° mag bedragen of plat mogen worden afgedekt.

 

6.5.        Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m;

b.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m.

 

Ontheffing van de bouwregels

6.6.        Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

a.    lid 6.3, onder c, en e, voor de realisering van een stolp, in welk geval de goothoogte en de bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan 4 m respectievelijk 12 m en de inhoud niet meer mag bedragen dan 1.500 m3, mits op de verbeelding hiervoor een bouwvlak van niet minder dan 14 m X 14 m beschikbaar is;

b.    lid 6.3, onder d, voor een dakhelling van niet meer dan 80°;

d.    lid 6.4 onder g sub 2, voor het bouwen van een aan-, uitbouw of bijgebouw tot op de zijdelingse perceelsgrens;

e.    lid 6.4, onder e en onder h sub 4, voor het plat afdekken van een aan- of uitbouw en van al dan niet aangebouwde bijgebouwen, alsmede voor een dakhelling van niet meer dan 80°.

 

 

Ontheffing ten behoeve van aan huis verbonden bedrijf

6.7.        Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de woonfunctie voor het uitoefenen van:

a.    kleinschalige detailhandel;

b.    het vervaardigen van handnijverheidsproducten;

c.    bedrijfsactiviteiten.

 

       Deze ontheffing kan alleen worden verleend indien aan onderstaande randvoorwaarden is voldaan:

1.    de woning zijn overwegende woonfunctie behoudt;

2.    de tuin en het erf hun uitstraling als woonkavel behouden;

3.    het geen milieuvergunningsplichtige activiteiten betreft;

4.    het aantal verkeersbewegingen per bedrijf niet meer bedraagt dan 10;

5.    er tenminste twee extra, onafhankelijk van elkaar bereikbare parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd;

6.    het uiterlijk van het gebouw niet wordt gewijzigd;

7.    het bruto vloeroppervlakte waar de activiteit wordt uitgeoefend niet meer beslaat dan 50 m2.

 

Specifieke gebruiksregel

6.8.        Tot een gebruik, strijdig met deze voorschriften, zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet op de ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel en bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van detailhandel en bedrijfsactiviteiten waarvoor op grond van lid 6.7 ontheffing is verleend;

b.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

c.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een escortbedrijf en/of prostitutiebedrijf, en/of raam- of straatprostitutie;

d.    het gebruik van gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens deze bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;

e.    de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer- en vaartuigen, (sta)caravans, (zee)containers en vergelijkbare objecten.

 

 

Nadere eisen

6.9.        Burgemeester en wethouders kunnen ter bevordering van de ruimtelijke kwaliteit van de gebouwde omgeving nadere eisen stellen aan:

a.    de situering, afmeting en nokrichting van bebouwing ten behoeve van een behoorlijke afstemming op de visuele en functionele kwaliteit van de aangrenzende openbare ruimte;

b.    de situering, afmeting en nokrichting van bebouwing ten behoeve van een behoorlijke afstemming op de gebruikswaarde van belendende panden en percelen, met betrekking tot bereikbaarheid, zichtbaarheid, belichting, bezonning en privacy;

c.    de inrichting, in het kader van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

(terug naar inhoudsopgave)


III              Algemene regels

 

 

artikel 7                                                  Anti-dubbeltelbepaling

 

7.1.        Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

artikel 8                                                  Algemene bouwregels

 

8.1.        Het is verboden op een terrein of bouwperceel zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die ter plaatse niet meer met de regels zou overeenstemmen, of voor zover reeds aldaar een afwijking van de regels bestaat, zodanig te bouwen, dat deze afwijking nog zou worden vergroot.

 

 

artikel 9                                                  Algemene ontheffingsregels

 

9.1.        Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het in devoorschriften voor:

a.    de bouw van utilitaire bouwwerken waaronder transformatorhuisjes, (riool)gemalen, gasdrukregel- en meetstations, telecommunicatievoorzieningen en een centrale antenne-inrichting, met dien verstande, dat de oppervlakte per gebouw niet meer dan 25 m2 mag bedragen en de goothoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen;

b.    het plaatsen van kunstobjecten op gronden met de bestemming “Water (WA)”, met dien verstande dat de bouwhoogte van kunstobjecten niet meer dan 5 m mag bedragen;

c.    het plaatsen van lichtmasten op gronden met de bestemming “Verkeer (V)” met een grotere hoogte dan bepaald in die bestemmingen met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen;

d.    afwijkingen van de voorgeschreven afmetingen van de bebouwing, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% mogen bedragen van de in deze regels genoemde, dan wel op de verbeelding aangewezen of daarvan te herleiden maten;

 

 

artikel 10                                               Algemene procedureregels

 

10.1.     Bij de voorbereiding van een besluit tot wijziging of tot ontheffing als bedoeld in deze regels, is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing als omschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht.

 


IV              Slotregel

 

 

 

artikel 11                                               Slotregel

 

          Deze regels worden aangehaald als:

          "Voorschriften behorende bij het projectbesluit “Ganker 106a".

          Medemblik, februari 2010