Inhoud Regels

 

 

I         Inleidende regels  1

art. I            Inleidende regel 1

art. II            Verwijzing  1

art. 1           Begripsbepalingen  1

art. 2           Wijze van meten  5

II        Bestemmingsregels  6

art. 3           Volwaardigheid van agrarische bedrijven  6

art. 4           Beschrijving in hoofdzaak  6

art. 5           Woningen met tuinen en erven (Wa) 7

art. 6           Agrarische bedrijven (Aa) 8

art. 7           Glastuinbouwbedrijven (Ga) 10

art. 8           Agrarische doeleinden  14

art. 9           Groenvoorzieningen  15

art. 10          Water 16

art. 11          Verkeersdoeleinden  16

III       Algemene regels  18

art. 12          Ongeoorloofde wijze van bouwen  18

art. 13          Bedrijfswoningen  18

art. 14          Anti-dubbeltelbepaling  18

art. 15          Kampeerverbod  18

art. 16          Algemene ontheffingen  18

art. 17          Procedureregels bij toepassing wijzigingsbevoegdheden en ontheffingen  19

art. 18          Algemene gebruiksregel 20

art. 19          Overgangsrecht 20

art. 20          Strafbepaling  21

art. 21          Slotregel 21

 

        Bijlage I Zoneringsregeling

 

 

 

 


I     Inleidende regels

 

art. I  Inleidende regel

 

Van het bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Het Grootslag 2003”:

-      wordt de plankaart herzien overeenkomstig de bij deze herziening behorende plankaart met het nummer 101266-1061-01;

-      worden de regels herzien overeenkomstig de vet en cursief gedrukte delen en de doorgehaalde delen zoals ingevoegd in de regels uit het bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Het Grootslag 2003”.

 

art. II Verwijzing

 

Op dit bestemmingsplan zijn van toepassing de:

“Regels bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Het Grootslag 2003” die:

- zijn vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 22 april 2004;

- zijn goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit van 16 november 2004;

 

art. 1  Begripsbepalingen

 

       1.  In deze regels wordt verstaan onder:

 

       a.     het plan:

       het onderhavige bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Het Grootslag 2003, eerste partiële herziening 2009;

 

       b.     de kaart:

       de kaart, deel uitmakende van het plan, nummer 101266-1061-02;

 

       c.     agrarisch bebouwingsvak:

       een op de kaart aangegeven aaneengesloten stuk grond, alwaar uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van één agrarisch bedrijf;

 

       d.     agrarisch bedrijfsgebouw:

       een gebouw, dat blijkens zijn aard en indeling voor een agrarisch bedrijf is be­stemd, met uitzondering van agrarische bedrijfswoningen en kassen;

 

       e.     agrarische bedrijfswoning:

       een woning, liggend op of verbonden met het erf van een agrarisch bedrijf, kenne­lijk slechts bestemd voor de huisvesting van een of meer personen werkzaam bij dat bedrijf.

 

       f.      bebouwing:

       één of meer bouwwerken;

 

       g.     bebouwings­grens:

       een op de kaart aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden over­schre­den, tenzij in de voorschriften regels anders is bepaald;

 

       h.     bebouwingsvak:

       een op de kaart aangegeven aaneengesloten gebied, geheel of gedeeltelijk door bebouwingsgrenzen omgeven, waarmee gronden zijn aangegeven waarop ge­bou­wen zijn toegelaten;

 

       i.      bestaand:

       1.        bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp­bestemmingsplan;

       2.        bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betref­fende gebruiksverbod;

 

       j.      bestemmingsgrens:

       een grens van een bestemmingsvlak, met dien verstande, dat de bebouwingsgren­zen die bebouwingsvakken omsluiten, tevens als zodanig dienen te worden be­schouwd;

 

       k.     bestemmingsvlak:

       een op de kaart aangegeven aaneengesloten gebied geheel door bestemmings­grenzen omgeven, met één bestemming;

 

       l.      bouwwerk:

       elke constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

 

       m.    bouwperceel:

       een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige bebou­wing is toegestaan;

 

       n.     bijgebouw:

       een bij een woning behorend gebouw, dat geen woonruimte(n) bevat en dat zich visueel onderscheidt van een woning, een woonwagen of een woonschip;

 

       o.     dagrecreatie:

       recreatief buitenverblijf gedurende de dag, dat in hoofdzaak gericht is op het recreëren in de open lucht;

 

       p.     gebouw:

       elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

       q.     glastuinbouwbedrijven:

       agrarische bedrijven gericht op het in kassen telen van groenten, fruit, bloemen, planten, vruchten of sierteeltgewassen;

 

       r.      grondgebonden agrarische bedrijven:

       bedrijven gericht op akkerbouw en tuinbouw op open grond alsmede veehouderij, sierteelt, bollenteelt, fruitteelt, bosbouw en weidebedrijven, mits de exploitatie van deze bedrijven geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabij­heid aanwezige gronden;

 

       s.     kas:

       een gebouw, waarvan de wanden en het dak bestaan uit glas of ander lichtdoorla­tend materiaal, dienend tot het kweken of trekken van vruchten, bloemen, groenten of planten. Hieronder worden tevens verstaan permanente boog- en gaaskassen;

 

       t.      kampeermiddelen:

       tent, tentwagen, kampeerauto of (toer)caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig, of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwver­gunning is vereist; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen ge­heel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen wor­den gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op de kampeerplaats waar deze onderkomens of voertuigen zijn ge­plaatst;

 

       u.     kamperen:

       1.              het houden van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder c van de Wet op de openluchtrecreatie;

       2.  het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

       3.  hieronder wordt niet verstaan het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten;

 

       v.     kamperen bij de boer:

       het kleinschalig kamperen als bedoeld in de Wet op de openluchtrecreatie nabij agrarische (bij)gebouwen;

 

       w.    onderkomens:

       voor verblijf geschikte -al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming

       onttrokken- voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;

 

       x.     paardenhouderij of paardenfokkerij:

       bedrijven gericht op het fokken van paarden voor hetzij de inzet voor eigen fokkerij, hetzij voor verkoop, niet zijnde het houden van manege- of pensionpaarden.

 

       y.     perceelgrens:

       een grens van een bouwperceel;

 

       z.              peil:

       -    hoofdgebouw:

            1.         de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van een gebouw;

       2.         indien de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de door burgermeesters en wethouders vastgestelde hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw of zoals dit ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan aan­wezig was;

       -    bijgebouw:

-      de hoogte als voor het (hoofd)gebouw geldt of indien er sprake is van een hoogteverschil in het terrein, bijvoorbeeld talud, de door burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van het terrein, in relatie met de hoogte van de bebouwing op het naburige erf;

 

       aa.   recreatie- of pleziervaartuig:

       elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd voor recreatiedoeleinden;

 

       bb.   schuurkas:

       een gebouw met de uiterlijke verschijningsvorm van een bedrijfsgebouw en een lichtdoorlatende dakafdekking;

 

 

 

       cc.   seksinrichting:

       een voor publiek toegankelijke besloten ruimte, hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoning van pornografische aard plaatsvinden.

       Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een seksclub, een privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbios­coop, een seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

       dd.   straatmeubilair:

       de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals ver­keerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidin­gen, parkeer- en verkeersregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, papierbakken, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens en speelplekvoorzieningen, en tele­fooncellen en abri's;

 

       ee.   teeltondersteunend glas:

       kassen deel uitmakende van een vollegrondtuinbouwbedrijf of bollenteeltbedrijf, waarvan de productieomvang in ondergeschikte mate (minder dan de helft) onder­deel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf;

 

       ff.     veredelingsbedrijf:

       een pelsdierhouderij, varkensfokkerij, varkensmesterij, -fokkerij, pluimveehouderij, champignonkwekerij, witloftrekkerij en/of een bedrijf gericht op soortgelijke daar­mee gelijkgestelde teeltvormen, voor zover het bedrijf geheel of hoofdzakelijk niet afhankelijk is van de opbrengst van de bij het bedrijf beho­rende gronden;

 

       gg.   waterbassin:

       een ongebouwde opslagvoorziening gevormd door een aarden wal waarin hemelwater wordt opgevangen dat wordt ingezet ten behoeve van kasteelt;

 

       hh.   warmteopslag silo:

       een gesloten ruimte of bouwwerk voor de berging van warm water dat afkomstig is van de verwarmingsinstallatie van kassen en kennelijk voor hergebruik wordt aangewend;

 

       ii.     watersilo:

       een onoverdekt bouwwerk voor de opvang en bewaring van hemelwater.

 

       jj.     woonschip:

       elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als of te oordelen naar de constructie en/of de inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot dag- en/of nachtverblijf van een of meer personen;

       2.              een vaar- of drijftuig als bedoeld onder 1 in aanbouw;

       3.              een casco, dat tot vaar of drijftuig als bedoeld onder 1 kan worden ver­bouwd;

       4.              elk vaar- of drijftuig, waarin of waarop bedrijfsmatige of soortgelijke activiteiten worden uitgeoefend of dat daartoe is ingericht;

       5.              de overblijfselen van een vaar- of drijftuig als bedoeld onder 1 tot en met 4;

 

2.    Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die wettelijke regelingen zoals die van kracht zijn op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.

 

 

 

art. 2  Wijze van meten

 

Bij de toepassing van deze voorschriften regels  wordt als volgt gemeten:

 

       a.     lengte, breedte en diepte van gebouwen:

       tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van scheidsmuren;

 

       b.     oppervlakte van gebouwen:

       tussen de buitenwerkse gevelvlakken en het hart van scheidsmuren;

 

       c.     goothoogte van gebouwen:

       1.  vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend of

       2.  van de horizontale snijlijn van elk dakvlak met elk daaronder gelegen gevel­vlak of de scheidsmuur tot aan het peil;

 

       d.     inhoud van gebouwen:

       tussen buitenwerkse gevelvlakken, harten van scheidsmuren, buitenzijden van dak­vlakken, erkers en dakkapellen en bovenzijde van beganegrondvloeren;

 

       e.     (nok)hoogte van bouwwerken:

       vanaf het peil tot aan het hoogste punt (buiten beschouwing blijven schoorstenen, liftopbouwen, antennes en soortgelijke technische installaties);

 

       f.      breedte van woningen;

       tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken en de gemiddelde harten van scheids­muren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


II  Bestemmingsregels

art. 3  Volwaardigheid van agrarische bedrijven

 

       De wijze waarop de in het plan toegekende bestemming "Volwaardigheid van agrarische bedrijven" wordt nagestreefd, kan in hoofdlijnen als volgt worden omschreven.

 

1.    Doelstelling

       De agrarische bedrijven dienen zoveel mogelijk bedrijfseconomische ontwikkelingsper­spectieven te hebben waarbij:

       a.        de landschappelijke waarden dienen te worden behouden en zo mogelijk te wor­den hersteld;

       b.        belasting van het milieu dient te worden voorkomen dan wel te worden be­perkt.

 

2.    Het volwaardig dan wel reëel zijn van een agrarisch bedrijf

       Het beleid is erop gericht agrarische bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk door volwaar­dige agrarische bedrijven te laten plaatsvinden. Bedrijven waarvan verwacht mag wor­den dat de bedrijfsvoering op termijn duurzaam in stand kan worden gehouden. Onder een volwaardig agrarisch bedrijf wordt in principe verstaan een agrarisch bedrijf met een arbeidsomvang van tenminste één volledige arbeidskracht, waar de agrarische bedrijfsuitoefening het hoofdberoep vormt en de conti­nuïteit op langere termijn ge­waarborgd is. Dit standpunt vergt van geval tot geval een genuanceerde benadering.

       Bij de beoordeling zijn belangrijk, o.a. arbeidsinkomen, grondareaal, tijdsbesteding en de verwachte ontwikkeling van deze factoren op afzienbare termijn.

       Uiteindelijk berust de beoordeling van de volwaardigheid op een weging van de di­verse hiervoor genoemde aspecten.

 

       Bestaande bedrijven, die niet aan de eis van volwaardigheid kunnen voldoen, maar waar wel sprake is van agrarische activiteiten met een bedrijfsmatig karakter (die een arbeidsbehoefte van een halve tot een hele arbeidskracht kennen) worden ge­rekend tot de reële agrarische bedrijven. Deze bedrijven wordt de planologische mogelijkheid geboden voor continuering van de bedrijfsvoering op het aan hen toebedeelde bebou­wingsvak.

       Degene die agrarische bedrijfsactiviteiten wil beginnen of uit wil breiden en daarvoor een nieuw bouwperceel wil betrekken, of zijn bestaande bouwperceel intensiever wil bebouwen, moet de volwaardigheid van de agrarische bedrijfsactiviteiten aantonen door middel van een te toetsen bedrijfsplan.

 

art. 4  Beschrijving in hoofdzaak

        De ontwikkeling van de glastuinbouw gaat gepaard met de ontwikkeling van het Ambitieus Inrichtingsplan (AIP). Er is een ontwikkelingsfasering opgesteld met het oogmerk het AIP zo effectief en zo kostenbewust mogelijk uit te kunnen voeren. Met de opbrengsten uit de glastuinbouwontwikkeling  worden de kosten die verband houden met de aanleg van de inrichting opgebracht. Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders, zoals verwoord in artikel 8 lid 5 onder b-2, wordt impliciet gedoeld op een financiële regeling middels een exploitatie-overeenkomst met belanghebbende, ter zekerstelling van de totstandkoming van het AIP. In deze overeenkomst wordt tevens aangegeven op welke wijze belanghebbende aan de waterbergings - verplichting zal voldoen.

 


art. 5  Woningen met tuinen en erven (Wa)

 

1.    Bestemmingsomschrijving

       De op de kaart voor “Woningen met tuinen en erven (Wa)” aangewezen gronden zijn be­stemd voor woningen met de daarbij behorende bouwwerken, tuinen en erven.

 

2.    Bebouwingsnormen

       Ten aanzien van de bebouwing wordt bepaald dat:

a.    voor zover deze gronden zijn gelegen binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvakken:

1.    uitsluitend op deze gronden woningen mogen worden gebouwd;

2.    de woningen van een kap dienen te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;

3.    de woninginhoud niet meer mag bedragen dan 750 m3;

4.    de goothoogte van de woningen niet meer mag bedragen dan 3 m;

b.    voor zover het de tuinen (t) betreft, op deze gronden:

1.    bouwwerken mogen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van  20 m2 en een hoogte van maximaal 3 m;

2.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd;

3.    de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen, dan 2 m, met dien verstande dat de hoogte van erfafscheidingen niet meer mag bedragen dan 1 m;.      

c.    voor zover het erven (e) betreft op deze gronden:

1.    bij elke woning bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van 100 m2;

2.    de goothoogte respectievelijk nokhoogte van enig bijgebouw niet meer mag bedragen dan 3 m en 5 m;

3.    de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 2 m.

 

3.    Gebruiksregels

       Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in art. 18, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik;

b.    het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen;

c.    het opslaan of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van goederen en materialen van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;

d.    het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik ontro­ken, gerede dan wel onklare machines, vaar- en vliegtuigen, en voertuigen, dan wel on­derdelen daarvan;

e.    het bedrijfsmatig beoefenen of laten beoefenen van de ruiter-, zwem- of tennis­sport, dan wel het bedrijfsmatig exploiteren of laten exploiteren van zwembaden en sauna's.

 

4.    Beroepsuitoefening aan huis

       Voor het uitoefenen van een beroep aan huis mag ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van de woning en bijgebouwen worden gebruikt.

 

 

art. 6  Agrarische bedrijven (Aa)

 

1.    Bestemmingsomschrijving

       De op de kaart voor “Agrarische bedrijven (Aa)” aangewezen gronden zijn, met inachtne­ming van het bepaalde in artikel 3, bestemd voor de uitoefening van reële en volwaar­dige grondgebonden agrarische bedrijven met de daarbij behorende bouwwerken waar­onder agrarische bedrijfswoningen en agrarische bedrijfsgebouwen, alsmede teeltondersteunende kassen, verhardingen en open terreinen.

 

2.    Bebouwingsnormen

a.    Per bebouwingsvak mag ten hoogste één agrarische bedrijfswoning worden ge­bouwd met inachtneming van de volgende regels:

1.    de goothoogte en nokhoogte van een agrarische bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan respectievelijk 4 m en 8 m;

2.    de inhoud van een agrarische bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 750 m3;

3.    de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;

4.    de bedrijfswoning mag niet eerder worden gebouwd dan nadat binnen het be­bouwingsvak agrarische bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van niet minder dan 1.000 m2 zijn gerealiseerd;

b.    Per agrarische bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd tot een opper­vlakte van niet meer dan 100 m2, met inachtneming van de volgende regels:

1.    de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;

2.    de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;

3.    de afstand tussen de bijgebouwen en de voorgevel van de bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 4 m.

c.    Agrarische bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen wor­den gebouwd met inachtneming van de volgende regels:

1.    de goothoogte en nokhoogte van de bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 7 m en 12 m;

2.    de gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhel­ling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 60°;

3.    de afstand van de voorgevel van een bedrijfsgebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning niet minder mag bedragen dan 10 m;

4.    per bebouwingsvak, voor zover het vollegrondstuinbouwbedrijven of bollenteeltbedrijven betreft, mag niet meer dan 2.000 m2 teeltondersteunend glas worden gebouwd;

5.    de goothoogte en nokhoogte van kassen niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 7 m en 12 m;

6.    de hoogte van de hierna te noemen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan de achter de betreffende bouwwerken, geen gebou­wen zijnde, vermelde maten:

-      ruwvoedersilo’s                                                                 :    15 m;

-      mestsilo’s                                                                        :   7,5 m;

-      erfafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevel

       of het denkbeeldige verlengde daarvan                                :       1m;

-      erfafscheidingen voor zover gelegen achter de voorgevel

       of het denbeeldige verlengde daarvan                                  :       2m;

-      overige bouwwerken                                                          :       8m;

             7.  de inhoud van mestsilo’s niet meer mag bedragen dan 750 m3.

 

 

 

3.    Gebruiksregels

       Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, zoals be­doeld in artikel 18, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;

b.    het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen;

c.    het opslaan of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van goederen en materialen van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoe­fening van het agrarisch bedrijf;

d.    het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik ontrok­ken, gerede dan wel onklare machines, vaar- en vliegtuigen, en voertuigen, dan wel on­derdelen daarvan;

e.    het bedrijfsmatig beoefenen of laten beoefenen van de ruiter-, zwem- of tennis­sport, dan wel het bedrijfsmatig exploiteren of laten exploiteren van zwembaden en sauna's;

f.     het gebruik ten behoeve van dierveredelingsactiviteiten;

g.    het gebruik ten behoeve van een paardenhouderij of paardenfokkerij.

 

4.    Ontheffingen

        Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling ontheffing verlenen van het bepaalde in:

a.  lid 2, voor de bouw van een tweede agrarische bedrijfswoning indien de agrari­sche noodzaak daartoe wordt aangetoond door het overleggen van een bedrijfsplan en een verklaring van geen bezwaar door gedeputeerde staten wordt afgegeven, met inachtneming van de volgende regels:

1.    de aard van het bedrijf dient zodanig te zijn dat in verband met continue toe­zicht (dag en nacht) persoonlijke verzorging door meer dan één persoon nodig is;

2.    de agrarische noodzaak dient te worden aangetoond en getoetst door het overleggen van een bedrijfsplan;

3.    deze vrijstelling ontheffing wordt slechts éénmaal per bedrijf verleend;

4.    de geluidsbelasting op de gevel van de bedrijfswoning moet voldoen aan het bepaalde in de Wet geluidhinder.

b.    lid 2, voor de inhoud van een woning tot niet meer dan 1000 m3, mits:

1.    de uitbreiding ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

2.    inpandige bergingen niet worden meegerekend.

c.    lid 2, voor het verlagen van de vereiste oppervlakte aan bedrijfsgebouwen tot niet minder dan 600 m2;

d.    lid 1, voor het plaatsen en geplaatst houden van onderkomens voor de huisvesting van tijdelijke agrarische arbeidskrachten met inachtneming van de volgende regels:

1.    slechts onderkomens in de vorm van verplaatsbare woonunits zijn toegestaan, met uitzondering van (sta)caravans;

2.    de vloeroppervlakte en de capaciteit van de gezamenlijke units mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 200 m2 (exclusief recreatieruimte) en 20 personen;

3.    de onderkomens dienen binnen het agrarisch bebouwingsvak te worden geplaatst, waarop een bedrijfswoning van waaruit toezicht plaatsvindt, recreatieruimte/woonkamer en een keuken aanwezig zijn;

4.    de hoogte van een onderkomen mag niet meer bedragen dan 6 m;

5.    de onderkomens dienen buiten de agrarische bedrijfsgebouwen geplaatst te worden;

6.    de onderkomens dienen achter de achtergevelrooilijn (of het verlengde daarvan) van de bedrijfswoning geplaatst te worden;

7.    de onderkomen zijn aangesloten op de in het bouwvlak aanwezige nutsvoorzieningen;

8.    de onderkomens mogen uitsluitend worden aangewend voor de huisvesting van in de regio West-Friesland Oost werkzame arbeidskrachten;

9.    er is een nachtregister aanwezig met de gegevens van personen die ter plaatse verblijven;

10.  de ontheffing wordt, per bedrijf, gedurende de planperiode maximaal één keer verleend voor een periode van maximaal 5 jaar

 

5.    Wijzigingsbevoegdheden

a.    Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bebouwingsvakken van de in lid 1 genoemde be­stemming “Agrarische bedrijven (Aa)” wijzigen in de bestemming “Glastuinbouw­bedrijven (Ga)”. Wijziging is toegestaan onder voorwaarde dat de agrarische noodzaak daartoe wordt aangetoond en getoetst door het overleggen van een be­drijfsplan.

b.    Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bebouwingsvakken van de in lid 1 genoemde be­stemming “Agrarische bedrijven (Aa)” wijzigen in de bestemming “Agrarische be­drijven (Ab)” voor het vergroten van de oppervlakte aan teeltondersteunend glas tot een maximum van 4.000m2 mag bedragen. Deze wijziging is toegestaan onder voorwaarde dat de agrarische noodzaak daartoe wordt aangetoond en getoetst door het overleggen van een bedrijfsplan.

c.    Alvorens burgemeester en wethouders tot wijziging overgaan, stellen burgemees­ter en wethouders belanghebbenden in de gelegenheid schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren te brengen, met inachtneming van de proce­dureregels als vermeld in artikel 17.

 

 

art. 7  Glastuinbouwbedrijven (Ga)

 

1.    Bestemmingsomschrijving

       De op de kaart voor “Glastuinbouwbedrijven (Ga)” aangewezen gronden zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, bestemd voor de uitoefening van reële en volwaar­dige glastuinbouwbedrijven met de daarbij behorende bouwwerken waaronder kassen, agrarische bedrijfsgebouwen, ketelhuizen en agrarische bedrijfswoningen, verhardingen, waterreservoirs en open terreinen.

 

2.    Bebouwingsnormen

a.    Agrarische bedrijfswoningen en de agrarische bedrijfsgebouwen, waaronder kas­sen mogen uitslui­tend binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvakken wor­den gerealiseerd, conform de zoneringsregeling zoals in Bijlage I opgenomen.

b.    Per bebouwingsvak mogen agrarische bedrijfswoningen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

1.    maximaal 1 woning per bedrijf bij een glasopstand tot maximaal 4 ha;

2.    maximaal 2 woningen per bedrijf bij een glasopstand tot maximaal 8 ha met meer dan 4 ha;

3.    de voorgevel dient achter de op de kaart aangegeven bebouwingsgrens te worden gebouwd;

4.    de woning dient in de lengterichting evenwijdig aan de bebouwingsgrens te worden gebouwd;

5.    de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 10 m;

6.    de goothoogte en nokhoogte van een agrarische bedrijfswoning niet meer mo­gen bedragen dan respectievelijk 4 m en 8 m;

7.    de inhoud van een agrarische bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan 750 m3;

8.    de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°.

c.    Per agrarische bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd tot een opper­vlakte van niet meer dan 100 m2, met inachtneming van de volgende regels:

1.    de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3 m;

2.    de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°.

d.    Agrarische bedrijfsgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en kassen mo­gen worden gebouwd met inachtneming van het op de kaart bepaalde en de vol­gende regels:

1.    de goothoogte en nokhoogte van de bedrijfsgebouwen niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 7 m en 12 m;

2.    de gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 10˚ en niet meer dan 60˚;

2.    de gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 60°;

3.    de afstand van de voorgevel van een bedrijfsgebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning niet minder mag bedragen dan 10 m;

4.    de goothoogte en nokhoogte van kassen niet meer mogen bedragen dan respectievelijk 7 m en 12 m;

5.    de afstand van kassen tot de naar de weg toegekeerde bebouwingsgrens mag niet minder bedragen dan 30 m;

6.    waterreservoirs mogen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

-      per bedrijf mag te hoogste één waterreservoir worden gerealiseerd

-      de afstand tussen het waterreservoir en de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning mag niet minder bedragen dan 10 m.

6.    waterreservoirs mogen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:

-      per bedrijf mag ten hoogste één waterreservoir worden gerealiseerd;

-      de afstand tussen het waterreservoir en de voorgevellijn van de bedrijfswo­ning mag niet meer bedragen dan 10 m;

 

 

 

 

 

 

 

7.    de hoogte van de hierna te benoemen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan:

-      erfafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevel

of het denkbeeldige verlengde daarvan                          :       1m;

-      erfafscheidingen voor zover gelegen achter de voorgevel

of het denkbeeldige verlengde daarvan                          :      2 m;

-      watersilo’s                                                                      :      4 m;

-      warmteopslag silo’s                                                        :     12m;

-      overige bouwwerken                                                      :       8m.

        Per bedrijf mogen maximaal 2 watersilo’s respectievelijk warmteopslag silo’s worden gebouwd. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor maximaal 2 extra silo’s mits de economische noodzaak hiervan voldoende is aangetoond. 

7.    de hoogte van de hierna te noemen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan:

-      erfafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevel

       of het denkbeeldige verlengde daarvan                                :      1 m;

-      waterreservoirs                                                                 :      2 m;

-      watersilo’s                                                                       :      4 m;

-      warmteopslag silo’s                                                          :      4 m;

-      erfafscheidingen voor zover gelegen achter de voorgevel

       of het denkbeeldige verlengde daarvan                                :      2 m;

-      overige bouwwerken                                                          :      8 m;

        Per bedrijf mogen maximaal 2 watersilo´s respectievelijk warmteopslagsilo´s worden gebouwd. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen voor maximaal 2 extra silo´s mits de economische noodzaak hiervan voldoende is aangetoond.

 

3.    Gebruiksregels

       Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, zoals be­doeld in artikel 18, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van betrokken glastuinbouwbedrijf;

b.    het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen;

c.    het opslaan of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van goederen en materialen van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het glastuinbouwbedrijf;

d.    het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrok­ken, gerede dan wel onklare machines, vaar- en vliegtuigen, en voertuigen, dan wel on­derdelen daarvan;

e.    het bedrijfsmatig beoefenen of laten beoefenen van de ruiter-, zwem- of tennis­sport, dan wel het bedrijfsmatig exploiteren of laten exploiteren van zwembaden en sauna's;

f.     het bedrijfsmatig stallen of laten stallen van (klein)vee;

g.    het gebruik ten behoeve van dierveredelingsactiviteiten;

h.    het gebruik ten behoeve van een paardenhouderij of paardenfokkerij.

 

 

 

4.    Ontheffingen

        Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling ontheffing verlenen van het bepaalde in:

a.    lid 2, voor de bouw van een derde agrarische bedrijfswoning indien de agrarische noodzaak daartoe wordt aangetoond door het overleggen van een bedrijfsplan en een verklaring van geen bezwaar door gedeputeerde staten wordt afgegeven, met inachtneming van de volgende regels:

1.    de totale glasopstand bedraagt meer dan 13 ha;

2.    de aard van het bedrijf dient zodanig te zijn dat in verband met continue toe­zicht (dag en nacht) persoonlijke verzorging door meer dan één persoon nodig is;

3.    de agrarische noodzaak dient te worden aangetoond en getoetst door het overleggen van een bedrijfsplan;

4.    de geluidsbelasting op de gevel van de bedrijfswoning moet voldoen aan het bepaalde in de Wet geluidhinder.

a.    lid 2, voor de inhoud van woningen tot niet meer dan 1000 m3, mits:

1.    de uitbreiding ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

2.    inpandige bergingen niet worden meegerekend.

 

b.    lid 1, voor het plaatsen en geplaatst houden van onderkomens voor de huisvesting van tijdelijke agrarische arbeidskrachten met inachtneming van de volgende regels:

1.    slechts onderkomens in de vorm van verplaatsbare woonunits zijn toegestaan, met uitzondering van (sta)caravans;

2.    de vloeroppervlakte en de capaciteit van de gezamenlijke units mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 200 m2 (exclusief recreatieruimte) en 20 personen;

3.    de onderkomens dienen binnen het agrarisch bebouwingsvak te worden geplaatst, waarop een bedrijfswoning van waaruit toezicht plaatsvindt, recreatieruimte/woonkamer en een keuken aanwezig zijn;

4.    de hoogte van een onderkomen mag niet meer bedragen dan 6 m;

5.    de onderkomens dienen buiten de agrarische bedrijfsgebouwen geplaatst te worden;

6.    de onderkomens dienen achter de achtergevelrooilijn (of het verlengde daarvan) van de bedrijfswoning geplaatst te worden;

7.    de onderkomen zijn aangesloten op de in het bouwvlak aanwezige nutsvoorzieningen;

8.    de onderkomens mogen uitsluitend worden aangewend voor de huisvesting van in de regio West-Friesland Oost werkzame arbeidskrachten;

9.    er is een nachtregister aanwezig met de gegevens van personen die ter plaatse verblijven;

10.  de ontheffing wordt, per bedrijf, gedurende de planperiode maximaal één keer verleend voor een periode van maximaal 5 jaar.

 

5.    Nadere eisen

        Burgemeester en wethouders kunnen, met het oog op een goede landschappelijke inpassing, nadere eisen stellen aan de plaats en positie van de warmteopslag silo’s zodat de hoogte van de silo’s opgaat in die van de omringende bebouwing.

 

 

 

 

6.    Aanlegvergunningstelsel

        Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) gronden als bedoeld in lid 1 te gebruiken voor het aanleggen van waterbassins.

 

7.    Uitzondering aanlegvergunningstelsel

        Het in lid 6 genoemde verbod geldt niet voor waterbassins met een hoogte tot maximaal 2 meter.

 

8.    Toetsingscriteria aanlegvergunning

        Burgemeester en wethouders verlenen vergunning als bedoeld in lid 6 voor het aanleggen van waterbassins met een maximale hoogte van 3 meter indien de noodzaak daartoe voldoende is aangetoond, er geen argumenten zijn die zich daar vanuit het oogpunt van veiligheid tegen verzetten en de bassins geen onevenredige afbreuk doen aan de inrichting van het voorerf en de landschappelijke inpassing volgens het Ambitieus Inrichtingsplan (AIP).

 

 

art. 8  Agrarische doeleinden

 

1.    Bestemmingsomschrijving

       De op de kaart voor “Agrarische doeleinden” aangewezen gronden zijn, met inachtne­ming van het bepaalde in artikel 3, bestemd voor reële en volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven, met de daarbij behorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede water.

 

2.    Bebouwingsnormen

a.    Bouwwerken mogen worden gebouwd tot niet meer dan 100 m2, met dien ver­stande dat de goothoogte en de nokhoogte respectievelijk niet meer dan 3,5 m en 6 m mogen bedragen.

b.    Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd waarvan de hoogte niet meer dan 1,5 m mag bedragen.

 

3.    Gebruiksregels

          Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, zoals be­doeld in artikel 18, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik;

b.    het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen;

c.    het opslaan of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van goederen en materialen van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;

d.    het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, vaar- en vliegtuigen, en voertuigen, dan wel on­derdelen daarvan;

e.    het bedrijfsmatig beoefenen of laten beoefenen van de ruiter-, zwem- of tennis­sport, dan wel het bedrijfsmatig exploiteren of laten exploiteren van zwembaden en sauna's;

 

4.    Ontheffingen

          Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 2. b., voor een hoogte van niet meer dan 3 m.

 

5.    Wijzigingsbevoegdheden

a.    Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de in lid 1 genoemde bestemming “Agrarische doeleinden” wijzigen in de bestemming “Agrarische bedrijven (Aa)”. Wijziging is uitsluitend toe­gestaan ten behoeve van de vestiging van reële en volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven onder voorwaarde dat de volwaardigheid van de bedrijfsacti­viteiten met inachtneming van het bepaalde in artikel 3 kan worden aangetoond. Met betrekking tot de vereiste waterberging ter compensatie van toename van verhard oppervlak binnen het gebied van de wijzigingsbevoegdheid dient voor de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid met het hoogheemraadschap overeenstemming te zijn bereikt;

b.    Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de in lid 1 genoemde bestemming “Agrarische doeleinden” wijzigen in de bestemming “Glastuinbouwbedrijven (Ga)”. Wijziging is uitsluitend toegestaan indien:

1.    ten behoeve van de vestiging van volwaardige glastuinbouwbedrijven de agrarische noodzaak daartoe wordt aangetoond en getoetst door het overleg­gen van een bedrijfsplan;

2.    het bijbehorende deel van het inrichtingsplan wordt uitgevoerd overeenkom­stig het bestemmingsplan;

3.    12,3 % van het verharde grondoppervlak wordt ingericht ten behoeve van waterberging, overeenkomstig het bestemmingsplan.

3.    Met betrekking tot de vereiste waterberging ter compensatie van toename van verhard oppervlak binnen het gebied van de wijzigingsbevoegdheid dient voor de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid met het hoogheemraadschap overeenstemming te zijn bereikt;

c.    Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de in lid 1 genoemde bestemming “Agrarische doeleinden” wijzigen ter vergroting van de bestemming "Agrarische bedrijven (Aa)” en Ab tot een op­pervlakte van niet meer dan 2 ha, met dien verstande dat het bebouwingsvak geen grotere diepte dan 200 m mag hebben en onder de voorwaarde dat de agrarische economische noodzaak daartoe is aangetoond en getoetst door middel van het overleggen van een bedrijfsplan. Met betrekking tot de vereiste waterberging ter compensatie van toename van verhard oppervlak binnen het gebied van de wijzigingsbevoegdheid dient voor de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid met het hoogheemraadschap overeenstemming te zijn bereikt;

d.    Alvorens burgemeester en wethouders tot wijziging overgaan, stellen burgemees­ter en wethouders belanghebbenden in de gelegenheid schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren te brengen, met inachtneming van de procedureregels als vermeld in artikel 17.

 

 

art. 9  Groenvoorzieningen

 

1.    Bestemmingsomschrijving

a.    de op de kaart voor “Groenvoorzieningen” aangewezen gronden zijn bestemd voor beplantingen, water, voet- en fietspaden en ten behoeve van het beheer en onderhoud hiervan benodigde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder straatmeubilair;

b.    in de groenstrook, die langs de noordelijke plangrens is gelegen, mogen ter plaatse van de nadere aanduiding op de plankaart, 3 windturbines worden gebouwd waarbij per aanduiding maximaal 1 windturbine is toegestaan.

 

2.    Bebouwingsnormen

        De hoogte van de in lid 1a genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen. De naafhoogte van de windturbines mag niet meer dan 60 m bedragen.

 

1.    Bestemmingsomschrijving

a.    De op de kaart voor “Groenvoorzieningen” aangewezen gronden zijn bestemd voor be­plantingen, water, voet- en fietspaden, en de ten behoeve van het beheer en onderhoud hiervan benodigde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder straatmeubilair.

b.    In de groenstrook, die langs de noordelijke plangrens gelegen, is mogen 3 windturbines worden gebouwd.

 

2.    Bebouwingsnormen

        De hoogte in lid 1a genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen. De naafhoogte van de windturbines mag niet meer dan 70 m bedragen.

 

 

art. 10  Water

 

1.    Bestemmingsomschrijving

        De op de kaart voor “Water” aangewezen gronden zijn, bestemd voor water met de voor de waterhuishou­ding en het verkeer in en over het water noodzakelijke bouwwer­ken.

 

2.    Bebouwingsnormen

        De hoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 m gemeten ten opzichte van het waterpeil, met dien verstande dat de doorvaarthoogte minimaal 1,40 m boven de standaard peilhoogte van N.A.P. - 3,70 m bedraagt en een doorvaartbreedte van minimaal 2,5 m wordt aangehouden.

 

2.    Bebouwingsnormen

        De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 3 m gemeten ten opzichte van het waterpeil, met dien verstande dat doorvaarbaarheids-hoogte minimaal 1,40 boven de standaard peilhoogte van 3,70 m bedraagt.

 

3.    Gebruiksregels

       Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, zoals be­doeld in artikel 18, wordt in ieder geval gerekend het gebruik als ligplaats voor woon­schepen en recreatie- of pleziervaartuigen met een lengte van meer dan 5 m.

 

 

art. 11  Verkeersdoeleinden

 

1.    Bestemmingsomschrijving

          De op de kaart voor “Verkeersdoeleinden” aangewezen gronden zijn, bestemd voor we­gen, voet- en fietspaden, water en parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende groenvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder straatmeubilair en verkeersaanduidingen.

 

2.    Bebouwingsnormen

          De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 2,5 m met uitzondering van lichtmasten waarvan de hoogte niet meer dan 8 m mag be­dragen.


III              Algemene regels

 

 

art. 12  Ongeoorloofde wijze van bouwen

       Het is verboden op enig terrein of bouwperceel zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein of bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de voorschriften regels zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de voorschriften regels bestaat, zodanig te bouwen, dat deze afwijking nog zou worden vergroot.

 

 

art. 13  Bedrijfswoningen

       Agrarische bedrijfswoningen worden gerekend blijvend te behoren tot het agrarisch be­drijf of het bedrijf, waartoe zij op het moment van het ter inzage leggen van het ont­werp bestemmingsplan behoorden.

 

 

art. 14  Anti-dubbeltelbepaling

       Gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een bouw­vergunning of het toestaan van een vergunningsplichtig  bouwwerk waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen bui­ten beschouwing.

       Gronden die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een bouw­vergunning, blijven bij de beoordeling van latere bouw­plannen buiten beschouwing.

 

 

art. 15  Kampeerverbod

       1.     Het is verboden kampeermiddelen en andere onderkomens te plaatsen of ge­plaatst te houden op de in dit plan begrepen gronden, tenzij anders in dit artikel is bepaald.

       2.     Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid, onder de volgende voorwaarden:

          - kamperen bij de boer is uitsluitend toegestaan op de in het plan aangege­ven bebouwingsvakken behorende bij de bestemmingen “Agrarische bedrijven (Aa)”, onder de voorwaarde dat de gronden waarop wordt gekampeerd, zijn gelegen in het bebouwingsvak behorende bij het (agrarisch) bedrijf waarop een bedrijfswoning is gerealiseerd.

 

 

art. 16  Algemene ontheffingen

       Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling ontheffing verlenen van het in het plan bepaalde voor:

a.    de bouw van utilitaire bouwwerken, zoals transformatorstations, gemalen en gas-drukregel- en meetstations, met inachtneming van de volgende regels:

1.    de oppervlakte mag niet meer dan 25 m2 bedragen;

2.    de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;

3.    de nokhoogte mag niet meer dan 5 m bedragen;

b.    het in geringe mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van de grens, rich­ting of het profiel van een sloot of een weg, of de vorm van een plein en van de dienovereenkomstig vastgestelde vorm van de voor bebouwing bestemde gronden, indien bij definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk, gewenst of noodzakelijk is en de afwijking ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer bedraagt dan 2 m; enige afwijking in belang van een behoorlijke bebouwing is;

c.    het afwijken van de voorgeschreven goothoogte en nokhoogte van gebouwen met ten hoogste 10%;


d.    het afwijken van de voorgeschreven inhoudsmaten van woningen met ten hoogste 5%;

e.    het in agrarische bedrijfsgebouwen opslaan van goederen en materialen, waar­van de aanwezigheid voor de agrarische bedrijfsvoering niet noodzakelijk is, met in­achtneming van de volgende regels:

1.    de opslag van goederen en materialen mag niet leiden tot een vergroting van de verkeersaantrekking;

2.    het agrarisch karakter van de betrokken gronden en/of de omgeving daarvan mag niet onevenredig worden aangetast;

3.    de gebouwen waarin wordt opgeslagen, mogen geen uiterlijke wijzigingen ondergaan;

4.    de opslag van goederen en materialen mag in ieder geval niet gepaard gaan met of leiden tot het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van de betrokken goederen en materialen ter plaatse.

 

 

art. 17  Procedureregels bij toepassing wijzigingsbevoegdheden en ontheffingen

       1.     Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in de verschillende artikelen, dienen de navolgende procedureregels in acht te worden genomen:

a.    de ontwerpwijziging ligt met de bijbehorende stukken gedurende 4 weken ter gemeentesecretarie ter inzage;

b.    burgemeester en wethouders maken deze terinzagelegging tevoren in één of meer dag- of nieuwsbladen en/of huis-aan-huis bladen die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;

c.    de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen van zienswijzen;

d.    gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders zienswijzen naar voren brengen;

e.    burgemeester en wethouders nemen een met redenen omkleed besluit en doen daarvan mededeling aan hen die zienswijzen naar voren hebben ge­bracht;

f.     bij het aan gedeputeerde staten ter goedkeuring inzenden van de vastgestelde wijziging worden de ter zake naar voren gebrachte zienswijzen mee­gezonden;

g.    het besluit van gedeputeerde staten ten aanzien van de wijziging wordt aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht, meegedeeld.

 

       1.     Bij toepassing van de vrijstelling ontheffingsbevoegdheden dienen de volgende procedurere­gels in acht te worden genomen:

a.    het bouwplan en/of het verzoek om vrijstelling ontheffing ligt gedurende 4 weken ter gemeentesecretarie ter inzage;

b.    burgemeester en wethouders maken deze terinzagelegging tevoren in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden ver­spreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;

c.    de bekendmaking houdt mededeling in dat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld tot het naar voren brengen van de zienswijzen;

d.    gedurende de termijn van terinzagelegging kunnen belanghebbenden bij burge­meester en wethouders de zienswijzen naar voren brengen op het bouwplan en/of het verzoek om de vrijstelling ontheffing;

e.    burgemeester en wethouders nemen een met redenen omkleed besluit en doen daarvan mededeling aan hen die de zienswijzen naar voren hebben gebracht.

 

 

 

art. 18  Algemene gebruiksregel

       1.     Het is verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met het in dit plan -behoudens het in artikel 19 lid 2- bepaalde.

       2.     Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebrui­ken van gronden en bouwwerken als seksinrichting.

       3.     Burgemeester en wethouders verlenen vrijstelling ontheffing van het bepaalde in het eer­ste lid, indien strikte toepassing leidt tot een beperking van het meest doelmatige ge­bruik, die niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt.

 

 

art. 19  Overgangsrecht

                 

Bouwen

       1.     Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

a.              gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

b.              na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan;

       2.     Eenmalig kan ontheffing worden verleend van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;

       3.     Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

        Gebruik

       4.     Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

       5.     Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

       6.     Indien het gebruik, bedoeld in lid 4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

       7.     Lid 4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

        Hardheidsclausule

       8.     Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.

 

 

 

1.    Bouwen

        Een bouwwerk dat afwijkt van dit plan en dat hetzij op het tijdstip van terinzage­legging van het ontwerp van dit plan is of wordt opgericht, hetzij na dit tijdstip is of wordt opge­richt met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, mag, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot en behoudens onteigening:

a.    gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd, mits dit geen algehele vernieuwing of verandering van het in de aanhef bedoelde bouwwerk tot gevolg heeft;

b.    uitsluitend indien het bouwwerk door een calamiteit is tenietgegaan, geheel wor­den vernieuwd of veranderd, met inachtneming van de grenzen welke ten aanzien van het bouwen ter plaatse bij het plan ‑ behoudens in dit artikellid - zijn bepaald tenzij herbouw daardoor niet zou zijn toegestaan, mits de bouw­aanvraag is ingediend binnen 18 maanden nadat het bouwwerk is teniet­ge­gaan;

c.    tot niet meer dan 115% van de oppervlakte van het in de aanhef bedoelde bouw­werk worden uitgebreid, met inachtneming van de grenzen welke ten aanzien van het bouwen ter plaatse bij het plan ‑ behoudens in dit artikellid - zijn bepaald.

 

2.    Gebruik

a.    Het gebruik van gronden anders dan voor bebouwing alsmede het gebruik van zich op die gronden bevindende bouwwerken, dat in strijd is met het in dit plan, behou­dens het in dit artikellid, bepaalde en dat bestaat ten tijde van het van kracht wor­den van het verbod in dit plan tot gebruik in strijd met de aan die gronden en bouwwerken gegeven bestemming, mag worden voortgezet en/of gewijzigd, mits de strijdig­heid van dat gebruik ten opzich­te van het gebruik overeenkomstig de be­stemmingen van dit plan, naar aard en omvang niet wordt vergroot.

b.    Het bepaalde in dit lid onder a, is niet van toepassing op gebruik als daar be­doeld, dat reeds in strijd was met het tot daargenoemde tijdstip geldende be­stemmings­plan, mits het gemeentebestuur hiervan redelijkerwijs op de hoogte heeft kunnen zijn en daartegen ook tijdig heeft opgetreden.

 

 

art. 20  Strafbepaling

        Elke overtreding van het bepaalde in artikel 18 met betrekking tot het gebruik van gron­den en bouwwerken is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 59 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

 

 

art. 21  Slotregel

Deze voorschriften kunnen worden aangehaald onder de titel:

"Voorschriften bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Het Grootslag 2003".

       Deze regels kunnen worden aangehaald onder de titel:

       “Regels bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Het Grootslag 2003, eerste partiële herziening 2009”