Inhoud Regels
art. 3 Volwaardigheid van agrarische
bedrijven
art. 4 Beschrijving in hoofdzaak
art. 5 Woningen met tuinen en erven (Wa)
art. 6 Agrarische bedrijven (Aa)
art. 7 Glastuinbouwbedrijven (Ga)
art. 12 Ongeoorloofde wijze van bouwen
art. 14 Anti-dubbeltelbepaling
art. 17 Procedureregels bij toepassing
wijzigingsbevoegdheden en ontheffingen
art. 18 Algemene gebruiksregel
Bijlage I Zoneringsregeling
Van het bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Het Grootslag 2003”:
- wordt de plankaart herzien overeenkomstig de bij deze herziening behorende plankaart met het nummer 101266-1061-01;
- worden de regels
herzien overeenkomstig de vet en cursief gedrukte delen en de
doorgehaalde delen zoals ingevoegd in de regels uit het bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied
Het Grootslag
Op dit bestemmingsplan zijn van toepassing de:
“Regels bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Het Grootslag
- zijn vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 22 april 2004;
- zijn goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit van 16 november 2004;
1. In deze regels wordt verstaan onder:
a. het plan:
het onderhavige bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Het Grootslag 2003, eerste partiële herziening 2009;
b. de kaart:
de kaart, deel uitmakende van het plan, nummer 101266-1061-02;
c. agrarisch bebouwingsvak:
een op de kaart aangegeven aaneengesloten stuk grond, alwaar uitsluitend mag worden gebouwd ten behoeve van één agrarisch bedrijf;
d. agrarisch bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat blijkens zijn aard en indeling voor een agrarisch bedrijf is bestemd, met uitzondering van agrarische bedrijfswoningen en kassen;
e. agrarische bedrijfswoning:
een woning,
liggend op of verbonden met het erf van een agrarisch bedrijf, kennelijk
slechts bestemd voor de huisvesting van een of meer personen werkzaam bij dat
bedrijf.
f. bebouwing:
één of meer bouwwerken;
g. bebouwingsgrens:
een op de kaart aangegeven lijn, die
door gebouwen niet mag worden overschreden, tenzij in de voorschriften
regels
anders is bepaald;
h. bebouwingsvak:
een op de kaart aangegeven aaneengesloten gebied, geheel of gedeeltelijk door bebouwingsgrenzen omgeven, waarmee gronden zijn aangegeven waarop gebouwen zijn toegelaten;
i. bestaand:
1. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan;
2. bij gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;
j. bestemmingsgrens:
een grens van een bestemmingsvlak, met dien verstande, dat de bebouwingsgrenzen die bebouwingsvakken omsluiten, tevens als zodanig dienen te worden beschouwd;
k. bestemmingsvlak:
een op de kaart aangegeven aaneengesloten gebied geheel door bestemmingsgrenzen omgeven, met één bestemming;
l. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang, van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
m. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige bebouwing is toegestaan;
n. bijgebouw:
een bij een woning behorend gebouw, dat geen woonruimte(n) bevat en dat zich visueel onderscheidt van een woning, een woonwagen of een woonschip;
o. dagrecreatie:
recreatief buitenverblijf gedurende
de dag, dat in hoofdzaak gericht is op het recreëren in de open lucht;
p. gebouw:
elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
q. glastuinbouwbedrijven:
agrarische bedrijven gericht op het in kassen telen van groenten, fruit, bloemen, planten, vruchten of sierteeltgewassen;
r. grondgebonden agrarische bedrijven:
bedrijven gericht op akkerbouw en tuinbouw op open grond alsmede veehouderij, sierteelt, bollenteelt, fruitteelt, bosbouw en weidebedrijven, mits de exploitatie van deze bedrijven geheel of grotendeels gebonden is aan ter plaatse of in de nabijheid aanwezige gronden;
s. kas:
een gebouw, waarvan de wanden en het dak bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken of trekken van vruchten, bloemen, groenten of planten. Hieronder worden tevens verstaan permanente boog- en gaaskassen;
t. kampeermiddelen:
tent, tentwagen, kampeerauto of (toer)caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig, of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een bouwvergunning is vereist; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf dan wel voor nachtverblijf van personeel, werkzaam op de kampeerplaats waar deze onderkomens of voertuigen zijn geplaatst;
u. kamperen:
1. het houden van recreatief nachtverblijf in een kampeermiddel als bedoeld in artikel 1, lid 1 onder c van de Wet op de openluchtrecreatie;
2. het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;
3. hieronder wordt niet verstaan het huisvesten van tijdelijke arbeidskrachten;
v. kamperen bij de boer:
het kleinschalig kamperen als bedoeld in de Wet op de openluchtrecreatie nabij agrarische (bij)gebouwen;
w. onderkomens:
voor verblijf geschikte -al dan niet aan hun oorspronkelijke bestemming
onttrokken- voertuigen, vaartuigen, arken, toercaravans, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten;
x. paardenhouderij of paardenfokkerij:
bedrijven gericht op het fokken van paarden voor hetzij de inzet voor eigen fokkerij, hetzij voor verkoop, niet zijnde het houden van manege- of pensionpaarden.
y. perceelgrens:
een grens van
een bouwperceel;
z. peil:
- hoofdgebouw:
1. de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van een gebouw;
2. indien de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de door burgermeesters en wethouders vastgestelde hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw of zoals dit ten tijde van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan aanwezig was;
- bijgebouw:
- de hoogte als voor het (hoofd)gebouw geldt of indien er sprake is van een hoogteverschil in het terrein, bijvoorbeeld talud, de door burgemeester en wethouders vastgestelde hoogte van het terrein, in relatie met de hoogte van de bebouwing op het naburige erf;
aa. recreatie- of pleziervaartuig:
elk vaar- of drijftuig, dat
uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd voor recreatiedoeleinden;
bb. schuurkas:
een gebouw met de uiterlijke verschijningsvorm van een bedrijfsgebouw en een lichtdoorlatende dakafdekking;
cc. seksinrichting:
een voor publiek toegankelijke besloten ruimte, hieronder wordt mede begrepen een voer- of vaartuig, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoning van pornografische aard plaatsvinden.
Onder seksinrichting wordt in ieder geval
verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een seksclub, een
privé-huis, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een
seksautomatenhal, een sekstheater of parenclub, al dan niet in combinatie met
elkaar;
dd. straatmeubilair:
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halte-aanduidingen, parkeer- en verkeersregulerende constructies, brandkranen, informatie- en reclameconstructies, rijwielstandaards, papierbakken, zitbanken, plantenbakken, communicatievoorzieningen, gedenktekens en speelplekvoorzieningen, en telefooncellen en abri's;
ee. teeltondersteunend glas:
kassen deel uitmakende van een vollegrondtuinbouwbedrijf of bollenteeltbedrijf, waarvan de productieomvang in ondergeschikte mate (minder dan de helft) onderdeel uitmaakt van de totale productieomvang van het bedrijf;
ff. veredelingsbedrijf:
een pelsdierhouderij, varkensfokkerij, varkensmesterij, -fokkerij, pluimveehouderij, champignonkwekerij, witloftrekkerij en/of een bedrijf gericht op soortgelijke daarmee gelijkgestelde teeltvormen, voor zover het bedrijf geheel of hoofdzakelijk niet afhankelijk is van de opbrengst van de bij het bedrijf behorende gronden;
gg. waterbassin:
een
ongebouwde opslagvoorziening gevormd door een aarden wal waarin hemelwater
wordt opgevangen dat wordt ingezet ten behoeve van kasteelt;
hh. warmteopslag silo:
een
gesloten ruimte of bouwwerk voor de berging van warm water dat afkomstig is van
de verwarmingsinstallatie van kassen en kennelijk voor hergebruik wordt
aangewend;
ii. watersilo:
een
onoverdekt bouwwerk voor de opvang en bewaring van hemelwater.
jj. woonschip:
elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als of te oordelen naar de constructie en/of de inrichting uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd tot dag- en/of nachtverblijf van een of meer personen;
2. een vaar- of drijftuig als bedoeld
onder
3. een casco, dat tot vaar of drijftuig als bedoeld onder 1 kan worden verbouwd;
4. elk vaar- of drijftuig, waarin of waarop bedrijfsmatige of soortgelijke activiteiten worden uitgeoefend of dat daartoe is ingericht;
5. de overblijfselen van een vaar- of drijftuig als bedoeld onder 1 tot en met 4;
2. Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op die wettelijke regelingen zoals die van kracht zijn op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan.
Bij de toepassing van deze voorschriften
regels
wordt als volgt gemeten:
a. lengte, breedte en diepte van gebouwen:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of tot het hart van scheidsmuren;
b. oppervlakte van gebouwen:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en het hart van scheidsmuren;
c. goothoogte van gebouwen:
1. vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend of
2. van de horizontale snijlijn van elk dakvlak met elk daaronder gelegen gevelvlak of de scheidsmuur tot aan het peil;
d. inhoud van gebouwen:
tussen buitenwerkse gevelvlakken, harten van scheidsmuren, buitenzijden van dakvlakken, erkers en dakkapellen en bovenzijde van beganegrondvloeren;
e. (nok)hoogte van bouwwerken:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt (buiten beschouwing blijven schoorstenen, liftopbouwen, antennes en soortgelijke technische installaties);
f. breedte van woningen;
tussen de buitenwerkse eindgevelvlakken en de gemiddelde harten van scheidsmuren.
art. 3 Volwaardigheid van agrarische bedrijven
De wijze waarop de in het plan toegekende bestemming "Volwaardigheid van agrarische bedrijven" wordt nagestreefd, kan in hoofdlijnen als volgt worden omschreven.
1. Doelstelling
De agrarische bedrijven dienen zoveel mogelijk bedrijfseconomische ontwikkelingsperspectieven te hebben waarbij:
a. de landschappelijke waarden dienen te worden behouden en zo mogelijk te worden hersteld;
b. belasting van het milieu dient te worden voorkomen dan wel te worden beperkt.
2. Het volwaardig dan wel reëel zijn van een agrarisch bedrijf
Het beleid is erop gericht agrarische bedrijfsactiviteiten zoveel mogelijk door volwaardige agrarische bedrijven te laten plaatsvinden. Bedrijven waarvan verwacht mag worden dat de bedrijfsvoering op termijn duurzaam in stand kan worden gehouden. Onder een volwaardig agrarisch bedrijf wordt in principe verstaan een agrarisch bedrijf met een arbeidsomvang van tenminste één volledige arbeidskracht, waar de agrarische bedrijfsuitoefening het hoofdberoep vormt en de continuïteit op langere termijn gewaarborgd is. Dit standpunt vergt van geval tot geval een genuanceerde benadering.
Bij de beoordeling zijn belangrijk, o.a. arbeidsinkomen, grondareaal, tijdsbesteding en de verwachte ontwikkeling van deze factoren op afzienbare termijn.
Uiteindelijk berust de beoordeling van de volwaardigheid op een weging van de diverse hiervoor genoemde aspecten.
Bestaande bedrijven, die niet aan de eis van volwaardigheid kunnen voldoen, maar waar wel sprake is van agrarische activiteiten met een bedrijfsmatig karakter (die een arbeidsbehoefte van een halve tot een hele arbeidskracht kennen) worden gerekend tot de reële agrarische bedrijven. Deze bedrijven wordt de planologische mogelijkheid geboden voor continuering van de bedrijfsvoering op het aan hen toebedeelde bebouwingsvak.
Degene die agrarische bedrijfsactiviteiten wil beginnen of uit wil breiden en daarvoor een nieuw bouwperceel wil betrekken, of zijn bestaande bouwperceel intensiever wil bebouwen, moet de volwaardigheid van de agrarische bedrijfsactiviteiten aantonen door middel van een te toetsen bedrijfsplan.
art. 4 Beschrijving in hoofdzaak
De ontwikkeling van de glastuinbouw gaat gepaard met de ontwikkeling van het Ambitieus Inrichtingsplan (AIP). Er is een ontwikkelingsfasering opgesteld met het oogmerk het AIP zo effectief en zo kostenbewust mogelijk uit te kunnen voeren. Met de opbrengsten uit de glastuinbouwontwikkeling worden de kosten die verband houden met de aanleg van de inrichting opgebracht. Bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van burgemeester en wethouders, zoals verwoord in artikel 8 lid 5 onder b-2, wordt impliciet gedoeld op een financiële regeling middels een exploitatie-overeenkomst met belanghebbende, ter zekerstelling van de totstandkoming van het AIP. In deze overeenkomst wordt tevens aangegeven op welke wijze belanghebbende aan de waterbergings - verplichting zal voldoen.
art. 5 Woningen met tuinen en erven (Wa)
1. Bestemmingsomschrijving
De op de kaart voor “Woningen met tuinen en erven (Wa)” aangewezen gronden zijn bestemd voor woningen met de daarbij behorende bouwwerken, tuinen en erven.
2. Bebouwingsnormen
Ten aanzien van de bebouwing wordt bepaald dat:
a. voor zover deze gronden zijn gelegen binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvakken:
1. uitsluitend op deze gronden woningen mogen worden gebouwd;
2. de woningen van een kap dienen te worden voorzien waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
3. de
woninginhoud niet meer mag bedragen dan
4. de
goothoogte van de woningen niet meer mag bedragen dan
b. voor zover het de tuinen (t) betreft, op deze gronden:
1. bouwwerken
mogen worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van
2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd;
3. de
hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen, dan
c. voor zover het erven (e) betreft op deze gronden:
1. bij
elke woning bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden
gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van
2. de
goothoogte respectievelijk nokhoogte van enig bijgebouw niet meer mag bedragen
dan
3. de
hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan
3. Gebruiksregels
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in art. 18, wordt in ieder geval gerekend:
a. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik;
b. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen;
c. het opslaan of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van goederen en materialen van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
d. het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik ontroken, gerede dan wel onklare machines, vaar- en vliegtuigen, en voertuigen, dan wel onderdelen daarvan;
e. het bedrijfsmatig beoefenen of laten beoefenen van de ruiter-, zwem- of tennissport, dan wel het bedrijfsmatig exploiteren of laten exploiteren van zwembaden en sauna's.
4. Beroepsuitoefening aan huis
Voor het uitoefenen van een beroep aan huis mag ten hoogste 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van de woning en bijgebouwen worden gebruikt.
art. 6 Agrarische bedrijven (Aa)
1. Bestemmingsomschrijving
De op de kaart voor “Agrarische bedrijven (Aa)” aangewezen gronden zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, bestemd voor de uitoefening van reële en volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven met de daarbij behorende bouwwerken waaronder agrarische bedrijfswoningen en agrarische bedrijfsgebouwen, alsmede teeltondersteunende kassen, verhardingen en open terreinen.
2. Bebouwingsnormen
a. Per bebouwingsvak mag ten hoogste één agrarische bedrijfswoning worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
1. de
goothoogte en nokhoogte van een agrarische bedrijfswoning niet meer mag
bedragen dan respectievelijk
2. de
inhoud van een agrarische bedrijfswoning niet meer mag bedragen dan
3. de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
4. de
bedrijfswoning mag niet eerder worden gebouwd dan nadat binnen het bebouwingsvak
agrarische bedrijfsgebouwen met een gezamenlijke oppervlakte van niet minder
dan
b. Per
agrarische bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd tot een oppervlakte
van niet meer dan
1. de
goothoogte niet meer mag bedragen dan
2. de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°;
3. de
afstand tussen de bijgebouwen en de voorgevel van de bedrijfswoning mag niet
minder bedragen dan
c. Agrarische bedrijfsgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd met inachtneming van de volgende regels:
1. de
goothoogte en nokhoogte van de bedrijfsgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk
2. de gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 60°;
3. de
afstand van de voorgevel van een bedrijfsgebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning
niet minder mag bedragen dan
4. per
bebouwingsvak, voor zover het vollegrondstuinbouwbedrijven of bollenteeltbedrijven
betreft, mag niet meer dan
5. de
goothoogte en nokhoogte van kassen niet meer mogen bedragen dan respectievelijk
6. de hoogte van de hierna te noemen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan de achter de betreffende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vermelde maten:
- ruwvoedersilo’s :
- mestsilo’s :
- erfafscheidingen voor zover gelegen voor de voorgevel
of het denkbeeldige verlengde daarvan : 1m;
- erfafscheidingen voor zover gelegen achter de voorgevel
of het denbeeldige verlengde daarvan : 2m;
- overige bouwwerken : 8m;
7. de
inhoud van mestsilo’s niet meer mag bedragen dan
3. Gebruiksregels
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in artikel 18, wordt in ieder geval gerekend:
a. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van het betrokken agrarisch bedrijf;
b. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen;
c. het opslaan of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van goederen en materialen van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
d. het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik ontrokken, gerede dan wel onklare machines, vaar- en vliegtuigen, en voertuigen, dan wel onderdelen daarvan;
e. het bedrijfsmatig beoefenen of laten beoefenen van de ruiter-, zwem- of tennissport, dan wel het bedrijfsmatig exploiteren of laten exploiteren van zwembaden en sauna's;
f. het gebruik ten behoeve van dierveredelingsactiviteiten;
g. het gebruik ten behoeve van een paardenhouderij of paardenfokkerij.
4. Ontheffingen
Burgemeester en
wethouders kunnen vrijstelling ontheffing verlenen van het bepaalde
in:
a. lid 2, voor de bouw van een tweede agrarische bedrijfswoning indien de agrarische noodzaak daartoe wordt aangetoond door het overleggen van een bedrijfsplan en een verklaring van geen bezwaar door gedeputeerde staten wordt afgegeven, met inachtneming van de volgende regels:
1. de aard van het bedrijf dient zodanig te zijn dat in verband met continue toezicht (dag en nacht) persoonlijke verzorging door meer dan één persoon nodig is;
2. de
agrarische noodzaak dient te worden aangetoond en getoetst door het overleggen
van een bedrijfsplan;
3. deze vrijstelling
ontheffing
wordt slechts éénmaal per bedrijf verleend;
4. de geluidsbelasting op de gevel van de bedrijfswoning moet voldoen aan het bepaalde in de Wet geluidhinder.
b. lid 2, voor
de inhoud van een woning tot niet meer dan
1. de uitbreiding ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
2. inpandige bergingen niet worden meegerekend.
c. lid 2, voor
het verlagen van de vereiste oppervlakte aan bedrijfsgebouwen tot niet minder
dan
d. lid
1, voor het plaatsen en geplaatst houden van onderkomens voor de huisvesting
van tijdelijke agrarische arbeidskrachten met inachtneming van de volgende
regels:
1. slechts
onderkomens in de vorm van verplaatsbare woonunits zijn toegestaan, met
uitzondering van (sta)caravans;
2. de
vloeroppervlakte en de capaciteit van de gezamenlijke units mogen niet meer
bedragen dan respectievelijk
3. de
onderkomens dienen binnen het agrarisch bebouwingsvak te worden geplaatst,
waarop een bedrijfswoning van waaruit toezicht plaatsvindt,
recreatieruimte/woonkamer en een keuken aanwezig zijn;
4. de
hoogte van een onderkomen mag niet meer bedragen dan
5. de
onderkomens dienen buiten de agrarische bedrijfsgebouwen geplaatst te worden;
6. de
onderkomens dienen achter de achtergevelrooilijn (of het verlengde daarvan) van
de bedrijfswoning geplaatst te worden;
7. de
onderkomen zijn aangesloten op de in het bouwvlak aanwezige nutsvoorzieningen;
8. de
onderkomens mogen uitsluitend worden aangewend voor de huisvesting van in de
regio West-Friesland Oost werkzame arbeidskrachten;
9. er
is een nachtregister aanwezig met de gegevens van personen die ter plaatse
verblijven;
10. de ontheffing wordt, per bedrijf, gedurende de
planperiode maximaal één keer verleend voor een periode van maximaal 5 jaar
5. Wijzigingsbevoegdheden
a. Burgemeester en wethouders kunnen, overeenkomstig
artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke
ordening, de bebouwingsvakken van de in lid 1 genoemde bestemming
“Agrarische bedrijven (Aa)” wijzigen in de bestemming “Glastuinbouwbedrijven
(Ga)”. Wijziging is toegestaan onder voorwaarde dat de agrarische noodzaak
daartoe wordt aangetoond en getoetst door het overleggen van een bedrijfsplan.
b. Burgemeester
en wethouders kunnen, overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de
bebouwingsvakken van de in lid 1 genoemde bestemming “Agrarische bedrijven
(Aa)” wijzigen in de bestemming “Agrarische bedrijven (Ab)” voor het vergroten
van de oppervlakte aan teeltondersteunend glas tot een maximum van 4.000m2 mag
bedragen. Deze wijziging is toegestaan onder voorwaarde dat de agrarische
noodzaak daartoe wordt aangetoond en getoetst door het overleggen van een
bedrijfsplan.
c. Alvorens burgemeester en wethouders tot
wijziging overgaan, stellen burgemeester en wethouders belanghebbenden in de
gelegenheid schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren te brengen, met inachtneming
van de procedureregels als vermeld in artikel 17.
art. 7 Glastuinbouwbedrijven (Ga)
1. Bestemmingsomschrijving
De op de kaart voor “Glastuinbouwbedrijven (Ga)” aangewezen gronden zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, bestemd voor de uitoefening van reële en volwaardige glastuinbouwbedrijven met de daarbij behorende bouwwerken waaronder kassen, agrarische bedrijfsgebouwen, ketelhuizen en agrarische bedrijfswoningen, verhardingen, waterreservoirs en open terreinen.
2. Bebouwingsnormen
a. Agrarische bedrijfswoningen en de agrarische bedrijfsgebouwen, waaronder kassen mogen uitsluitend binnen de op de kaart aangegeven bebouwingsvakken worden gerealiseerd, conform de zoneringsregeling zoals in Bijlage I opgenomen.
b. Per bebouwingsvak mogen agrarische
bedrijfswoningen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
1. maximaal
1 woning per bedrijf bij een glasopstand tot maximaal
2. maximaal 2 woningen per bedrijf bij een
glasopstand tot maximaal met meer dan
3. de voorgevel dient achter de op de kaart
aangegeven bebouwingsgrens te worden gebouwd;
4. de woning dient in de lengterichting
evenwijdig aan de bebouwingsgrens te worden gebouwd;
5. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens
bedraagt minimaal
6. de goothoogte en nokhoogte van een
agrarische bedrijfswoning niet meer mogen bedragen dan respectievelijk
7. de inhoud van een agrarische bedrijfswoning
niet meer mag bedragen dan
8. de dakhelling niet minder mag bedragen dan
30° en niet meer dan 60°.
c. Per
agrarische bedrijfswoning mogen bijgebouwen worden gebouwd tot een oppervlakte
van niet meer dan
1. de
goothoogte niet meer mag bedragen dan
2. de bijgebouwen dienen plat te worden afgedekt of van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet minder mag bedragen dan 30° en niet meer dan 60°.
d. Agrarische bedrijfsgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en kassen mogen worden gebouwd met inachtneming van het op de kaart bepaalde en de volgende regels:
1. de
goothoogte en nokhoogte van de bedrijfsgebouwen niet meer mogen bedragen dan
respectievelijk
2. de
gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet
minder mag bedragen dan 10˚ en niet meer dan 60˚;
2. de
gebouwen dienen van een kap te worden voorzien, waarvan de dakhelling niet
minder mag bedragen dan 15° en niet meer dan 60°;
3. de
afstand van de voorgevel van een bedrijfsgebouw tot de voorgevel van de bedrijfswoning
niet minder mag bedragen dan
4. de
goothoogte en nokhoogte van kassen niet meer mogen bedragen dan respectievelijk
5. de
afstand van kassen tot de naar de weg toegekeerde bebouwingsgrens mag niet
minder bedragen dan
6. waterreservoirs
mogen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
- per
bedrijf mag te hoogste één waterreservoir worden gerealiseerd
- de
afstand tussen het waterreservoir en de voorgevelrooilijn van de bedrijfswoning
mag niet minder bedragen dan
6. waterreservoirs
mogen worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regels:
- per
bedrijf mag ten hoogste één waterreservoir worden gerealiseerd;
- de
afstand tussen het waterreservoir en de voorgevellijn van de bedrijfswoning
mag niet meer bedragen dan
7. de hoogte van de hierna te benoemen bouwwerken, geen gebouwen zijnde,
mag niet meer bedragen dan:
- erfafscheidingen
voor zover gelegen vóór de voorgevel
of
het denkbeeldige verlengde daarvan : 1m;
- erfafscheidingen
voor zover gelegen achter de voorgevel
of
het denkbeeldige verlengde daarvan :
- watersilo’s :
- warmteopslag silo’s : 12m;
- overige bouwwerken : 8m.
Per
bedrijf mogen maximaal 2 watersilo’s respectievelijk warmteopslag silo’s worden
gebouwd. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor maximaal 2
extra silo’s mits de economische noodzaak hiervan voldoende is aangetoond.
7. de
hoogte van de hierna te noemen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag
bedragen dan:
- erfafscheidingen
voor zover gelegen voor de voorgevel
of het denkbeeldige verlengde daarvan :
- waterreservoirs :
- watersilo’s :
- warmteopslag silo’s :
- erfafscheidingen
voor zover gelegen achter de voorgevel
of
het denkbeeldige verlengde daarvan :
- overige bouwwerken :
Per
bedrijf mogen maximaal 2 watersilo´s respectievelijk warmteopslagsilo´s worden
gebouwd. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen voor maximaal
2 extra silo´s mits de economische noodzaak hiervan voldoende is aangetoond.
3. Gebruiksregels
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in artikel 18, wordt in ieder geval gerekend:
a. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik, uitgezonderd de verkoop of het ten verkoop aanbieden van producten afkomstig van betrokken glastuinbouwbedrijf;
b. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen;
c. het opslaan of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van goederen en materialen van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het glastuinbouwbedrijf;
d. het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, vaar- en vliegtuigen, en voertuigen, dan wel onderdelen daarvan;
e. het bedrijfsmatig beoefenen of laten beoefenen van de ruiter-, zwem- of tennissport, dan wel het bedrijfsmatig exploiteren of laten exploiteren van zwembaden en sauna's;
f. het bedrijfsmatig stallen of laten stallen van (klein)vee;
g. het gebruik ten behoeve van dierveredelingsactiviteiten;
h. het gebruik ten behoeve van een paardenhouderij of paardenfokkerij.
4. Ontheffingen
Burgemeester en
wethouders kunnen vrijstelling ontheffing verlenen van het bepaalde
in:
a. lid 2, voor de bouw van een derde agrarische
bedrijfswoning indien de agrarische noodzaak daartoe wordt aangetoond door het
overleggen van een bedrijfsplan en een verklaring van geen bezwaar door
gedeputeerde staten wordt afgegeven, met inachtneming van de volgende regels:
1. de
totale glasopstand bedraagt meer dan
2. de
aard van het bedrijf dient zodanig te zijn dat in verband met continue toezicht
(dag en nacht) persoonlijke verzorging door meer dan één persoon nodig is;
3. de
agrarische noodzaak dient te worden aangetoond en getoetst door het overleggen
van een bedrijfsplan;
4. de geluidsbelasting
op de gevel van de bedrijfswoning moet voldoen aan het bepaalde in de Wet
geluidhinder.
a. lid
2, voor de inhoud van woningen tot niet meer dan
1. de uitbreiding ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
2. inpandige bergingen niet worden meegerekend.
b. lid
1, voor het plaatsen en geplaatst houden van onderkomens voor de huisvesting
van tijdelijke agrarische arbeidskrachten met inachtneming van de volgende
regels:
1. slechts
onderkomens in de vorm van verplaatsbare woonunits zijn toegestaan, met
uitzondering van (sta)caravans;
2. de
vloeroppervlakte en de capaciteit van de gezamenlijke units mogen niet meer
bedragen dan respectievelijk
3. de
onderkomens dienen binnen het agrarisch bebouwingsvak te worden geplaatst,
waarop een bedrijfswoning van waaruit toezicht plaatsvindt,
recreatieruimte/woonkamer en een keuken aanwezig zijn;
4. de
hoogte van een onderkomen mag niet meer bedragen dan
5. de
onderkomens dienen buiten de agrarische bedrijfsgebouwen geplaatst te worden;
6. de
onderkomens dienen achter de achtergevelrooilijn (of het verlengde daarvan) van
de bedrijfswoning geplaatst te worden;
7. de
onderkomen zijn aangesloten op de in het bouwvlak aanwezige nutsvoorzieningen;
8. de
onderkomens mogen uitsluitend worden aangewend voor de huisvesting van in de
regio West-Friesland Oost werkzame arbeidskrachten;
9. er
is een nachtregister aanwezig met de gegevens van personen die ter plaatse
verblijven;
10. de ontheffing wordt, per bedrijf, gedurende de
planperiode maximaal één keer verleend voor een periode van maximaal 5 jaar.
5. Nadere eisen
Burgemeester
en wethouders kunnen, met het oog op een goede landschappelijke inpassing,
nadere eisen stellen aan de plaats en positie van de warmteopslag silo’s zodat
de hoogte van de silo’s opgaat in die van de omringende bebouwing.
6. Aanlegvergunningstelsel
Het
is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester
en wethouders (aanlegvergunning) gronden als bedoeld in lid 1 te gebruiken voor
het aanleggen van waterbassins.
7. Uitzondering aanlegvergunningstelsel
Het
in lid 6 genoemde verbod geldt niet voor waterbassins met een hoogte tot
maximaal
8. Toetsingscriteria aanlegvergunning
Burgemeester
en wethouders verlenen vergunning als bedoeld in lid 6 voor het aanleggen van
waterbassins met een maximale hoogte van
1. Bestemmingsomschrijving
De op de kaart voor “Agrarische doeleinden” aangewezen gronden zijn, met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, bestemd voor reële en volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven, met de daarbij behorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, alsmede water.
2. Bebouwingsnormen
a. Bouwwerken
mogen worden gebouwd tot niet meer dan
b. Bouwwerken,
geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd waarvan de hoogte niet meer dan
3. Gebruiksregels
Tot een gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in artikel 18, wordt in ieder geval gerekend:
a. het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van goederen bestemd en gereed voor onmiddellijk gebruik of verbruik;
b. het bedrijfsmatig ten behoeve van derden vervaardigen of herstellen van goederen;
c. het opslaan of opgeslagen hebben in enigerlei vorm van goederen en materialen van welke soort dan ook, anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
d. het aanwezig of opgeslagen hebben van één of meer aan hun gebruik onttrokken, gerede dan wel onklare machines, vaar- en vliegtuigen, en voertuigen, dan wel onderdelen daarvan;
e. het bedrijfsmatig beoefenen of laten beoefenen van de ruiter-, zwem- of tennissport, dan wel het bedrijfsmatig exploiteren of laten exploiteren van zwembaden en sauna's;
4. Ontheffingen
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling
ontheffing
verlenen van het bepaalde in lid 2. b., voor een hoogte van niet meer dan
5. Wijzigingsbevoegdheden
a. Burgemeester en wethouders kunnen
overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening artikel
3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de in lid 1 genoemde bestemming
“Agrarische doeleinden” wijzigen in de bestemming “Agrarische bedrijven (Aa)”.
Wijziging is uitsluitend toegestaan ten behoeve van de vestiging van reële en
volwaardige grondgebonden agrarische bedrijven onder voorwaarde dat de
volwaardigheid van de bedrijfsactiviteiten met inachtneming van het bepaalde
in artikel 3 kan worden aangetoond. Met betrekking tot de vereiste waterberging
ter compensatie van toename van verhard oppervlak binnen het gebied van de
wijzigingsbevoegdheid dient voor de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid met
het hoogheemraadschap overeenstemming te zijn bereikt;
b. Burgemeester en wethouders kunnen
overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening artikel
3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de in lid 1 genoemde bestemming
“Agrarische doeleinden” wijzigen in de bestemming “Glastuinbouwbedrijven (Ga)”.
Wijziging is uitsluitend toegestaan indien:
1. ten behoeve van de vestiging van volwaardige glastuinbouwbedrijven de agrarische noodzaak daartoe wordt aangetoond en getoetst door het overleggen van een bedrijfsplan;
2. het bijbehorende deel van het inrichtingsplan wordt uitgevoerd overeenkomstig het bestemmingsplan;
3. 12,3
% van het verharde grondoppervlak wordt ingericht ten behoeve van waterberging,
overeenkomstig het bestemmingsplan.
3. Met betrekking tot de vereiste waterberging ter compensatie van toename van verhard oppervlak binnen het gebied van de wijzigingsbevoegdheid dient voor de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid met het hoogheemraadschap overeenstemming te zijn bereikt;
c. Burgemeester
en wethouders kunnen overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening de in lid 1
genoemde bestemming “Agrarische doeleinden” wijzigen ter vergroting van de
bestemming "Agrarische bedrijven (Aa)” en Ab tot een oppervlakte van niet
meer dan
d. Alvorens burgemeester en wethouders tot wijziging overgaan, stellen burgemeester en wethouders belanghebbenden in de gelegenheid schriftelijk of mondeling zienswijzen naar voren te brengen, met inachtneming van de procedureregels als vermeld in artikel 17.
1. Bestemmingsomschrijving
a. de
op de kaart voor “Groenvoorzieningen” aangewezen gronden zijn bestemd voor
beplantingen, water, voet- en fietspaden en ten behoeve van het beheer en
onderhoud hiervan benodigde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder
straatmeubilair;
b. in de
groenstrook, die langs de noordelijke plangrens is gelegen, mogen ter plaatse
van de nadere aanduiding op de plankaart, 3 windturbines worden gebouwd waarbij
per aanduiding maximaal 1 windturbine is toegestaan.
2. Bebouwingsnormen
De
hoogte van de in lid 1a genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet
meer dan
1. Bestemmingsomschrijving
a. De op de
kaart voor “Groenvoorzieningen” aangewezen gronden zijn bestemd voor beplantingen,
water, voet- en fietspaden, en de ten behoeve van het beheer en onderhoud
hiervan benodigde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder straatmeubilair.
b. In de
groenstrook, die langs de noordelijke plangrens gelegen, is mogen 3 windturbines
worden gebouwd.
2. Bebouwingsnormen
De hoogte in lid 1a
genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m
bedragen. De naafhoogte van de windturbines mag niet meer dan
1. Bestemmingsomschrijving
De op de kaart voor “Water” aangewezen gronden zijn, bestemd voor water met de voor de waterhuishouding en het verkeer in en over het water noodzakelijke bouwwerken.
2. Bebouwingsnormen
De
hoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan
2. Bebouwingsnormen
De hoogte van
bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan
3. Gebruiksregels
Tot een
gebruik van gronden en bouwwerken strijdig met de bestemming, zoals bedoeld in
artikel 18, wordt in ieder geval gerekend het gebruik als ligplaats voor
woonschepen en recreatie- of pleziervaartuigen met een lengte van meer dan
1. Bestemmingsomschrijving
De op de kaart voor “Verkeersdoeleinden” aangewezen gronden zijn, bestemd voor wegen, voet- en fietspaden, water en parkeervoorzieningen, met de daarbij behorende groenvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder straatmeubilair en verkeersaanduidingen.
2. Bebouwingsnormen
De
hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan
2,5 m met uitzondering van lichtmasten waarvan de hoogte niet meer dan
art. 12 Ongeoorloofde wijze van bouwen
Het is verboden op enig terrein of
bouwperceel zodanig te bouwen, dat daardoor op een aangrenzend terrein of
bouwperceel een toestand zou ontstaan, die aldaar niet meer met de voorschriften
regels
zou overeenstemmen, of voor zover er reeds aldaar een afwijking van de voorschriften
regels
bestaat, zodanig te bouwen, dat deze afwijking nog zou worden vergroot.
Agrarische bedrijfswoningen worden gerekend blijvend te behoren tot het agrarisch bedrijf of het bedrijf, waartoe zij op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp bestemmingsplan behoorden.
art. 14 Anti-dubbeltelbepaling
Gronden
die eenmaal in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een bouwvergunning
of het toestaan van een vergunningsplichtig
bouwwerk waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij
de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Gronden die eenmaal
in aanmerking zijn genomen bij het verlenen van een bouwvergunning, blijven
bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
art. 15 Kampeerverbod
1. Het is verboden kampeermiddelen en andere onderkomens te plaatsen of geplaatst te houden op de in dit plan begrepen gronden, tenzij anders in dit artikel is bepaald.
2. Burgemeester
en wethouders kunnen vrijstelling ontheffing verlenen van het bepaalde
in het eerste lid, onder de volgende voorwaarden:
- kamperen bij de boer is uitsluitend toegestaan op de in het plan aangegeven bebouwingsvakken behorende bij de bestemmingen “Agrarische bedrijven (Aa)”, onder de voorwaarde dat de gronden waarop wordt gekampeerd, zijn gelegen in het bebouwingsvak behorende bij het (agrarisch) bedrijf waarop een bedrijfswoning is gerealiseerd.
Burgemeester
en wethouders kunnen vrijstelling ontheffing verlenen van het in het
plan bepaalde voor:
a. de bouw van utilitaire bouwwerken, zoals transformatorstations, gemalen en gas-drukregel- en meetstations, met inachtneming van de volgende regels:
1. de
oppervlakte mag niet meer dan
2. de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
3. de
nokhoogte mag niet meer dan
b. het in geringe
mate afwijken van een vastgesteld onderdeel van de grens, richting of het
profiel van een sloot of een weg, of de vorm van een plein en van de dienovereenkomstig
vastgestelde vorm van de voor bebouwing bestemde gronden, indien bij
definitieve uitmeting of verkaveling blijkt dat deze
afwijking in het belang van een juiste verwezenlijking van het plan redelijk,
gewenst of noodzakelijk is en de afwijking ten opzichte van hetgeen is
aangegeven niet meer bedraagt dan enige afwijking in belang van een
behoorlijke bebouwing is;
c. het afwijken van de voorgeschreven goothoogte en nokhoogte van gebouwen met ten hoogste 10%;
d. het afwijken van de voorgeschreven inhoudsmaten van woningen met ten hoogste 5%;
e. het in agrarische bedrijfsgebouwen opslaan van goederen en materialen, waarvan de aanwezigheid voor de agrarische bedrijfsvoering niet noodzakelijk is, met inachtneming van de volgende regels:
1. de opslag van goederen en materialen mag niet leiden tot een vergroting van de verkeersaantrekking;
2. het agrarisch karakter van de betrokken gronden en/of de omgeving daarvan mag niet onevenredig worden aangetast;
3. de gebouwen waarin wordt opgeslagen, mogen geen uiterlijke wijzigingen ondergaan;
4. de opslag van goederen en materialen mag in ieder geval niet gepaard gaan met of leiden tot het bedrijfsmatig verkopen of ten verkoop aanbieden van de betrokken goederen en materialen ter plaatse.
art. 17 Procedureregels bij toepassing wijzigingsbevoegdheden en ontheffingen
1. Bij toepassing van de
wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in de verschillende artikelen, dienen de
navolgende procedureregels in acht te worden genomen:
a. de
ontwerpwijziging ligt met de bijbehorende stukken gedurende 4 weken ter
gemeentesecretarie ter inzage;
b. burgemeester
en wethouders maken deze terinzagelegging tevoren in één of meer dag- of
nieuwsbladen en/of huis-aan-huis bladen die in de gemeente worden verspreid,
alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;
c. de
bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het naar voren brengen
van zienswijzen;
d. gedurende
de termijn van terinzagelegging kunnen belanghebbenden bij burgemeester en
wethouders zienswijzen naar voren brengen;
e. burgemeester
en wethouders nemen een met redenen omkleed besluit en doen daarvan mededeling
aan hen die zienswijzen naar voren hebben gebracht;
f. bij het
aan gedeputeerde staten ter goedkeuring inzenden van de vastgestelde wijziging
worden de ter zake naar voren gebrachte zienswijzen meegezonden;
g. het
besluit van gedeputeerde staten ten aanzien van de wijziging wordt aan hen die
zienswijzen naar voren hebben gebracht, meegedeeld.
1. Bij
toepassing van de vrijstelling ontheffingsbevoegdheden dienen de
volgende procedureregels in acht te worden genomen:
a. het
bouwplan en/of het verzoek om vrijstelling ontheffing ligt gedurende
4 weken ter gemeentesecretarie ter inzage;
b. burgemeester en wethouders maken deze terinzagelegging tevoren in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, die in de gemeente worden verspreid, alsmede op de gebruikelijke wijze bekend;
c. de bekendmaking houdt mededeling in dat belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld tot het naar voren brengen van de zienswijzen;
d. gedurende
de termijn van terinzagelegging kunnen belanghebbenden bij burgemeester en
wethouders de zienswijzen naar voren brengen op het bouwplan en/of het verzoek
om de vrijstelling ontheffing;
e. burgemeester en wethouders nemen een met redenen omkleed besluit en doen daarvan mededeling aan hen die de zienswijzen naar voren hebben gebracht.
art. 18 Algemene gebruiksregel
1. Het is verboden de in dit plan begrepen gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken voor een doel of op een wijze strijdig met het in dit plan -behoudens het in artikel 19 lid 2- bepaalde.
2. Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken als seksinrichting.
3. Burgemeester
en wethouders verlenen vrijstelling ontheffing van het bepaalde in het
eerste lid, indien strikte toepassing leidt tot een beperking van het meest
doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen gerechtvaardigd wordt.
Bouwen
1. Een
bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan
aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een
bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of
veranderd;
b. na het teniet gaan ten gevolge van een
calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de
bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is
teniet gegaan;
2. Eenmalig
kan ontheffing worden verleend van het eerste lid voor het vergroten van de
inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10 %;
3. Het
eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het
daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Gebruik
4. Het gebruik van grond en
bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
5. Het
is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 4, te
veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik,
tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
6. Indien
het gebruik, bedoeld in lid 4, na de inwerkingtreding van het plan voor een
periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik
daarna te hervatten of te laten hervatten.
7. Lid
4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het
voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen
van dat plan.
Hardheidsclausule
8. Voor zover toepassing van het
overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot onbillijkheid van overwegende
aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders
ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing
verlenen.
1. Bouwen
Een
bouwwerk dat afwijkt van dit plan en dat hetzij op het tijdstip van terinzagelegging
van het ontwerp van dit plan is of wordt opgericht, hetzij na dit tijdstip is
of wordt opgericht met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet,
mag, mits de bestaande afwijkingen naar hun aard niet worden vergroot en behoudens
onteigening:
a. gedeeltelijk
worden vernieuwd of veranderd, mits dit geen algehele vernieuwing of
verandering van het in de aanhef bedoelde bouwwerk tot gevolg heeft;
b. uitsluitend
indien het bouwwerk door een calamiteit is tenietgegaan, geheel worden
vernieuwd of veranderd, met inachtneming van de grenzen welke ten aanzien van
het bouwen ter plaatse bij het plan ‑ behoudens in dit
artikellid - zijn bepaald tenzij herbouw daardoor niet zou zijn
toegestaan, mits de bouwaanvraag is ingediend binnen 18 maanden nadat het
bouwwerk is tenietgegaan;
c. tot niet
meer dan 115% van de oppervlakte van het in de aanhef bedoelde bouwwerk worden
uitgebreid, met inachtneming van de grenzen welke ten aanzien van het bouwen
ter plaatse bij het plan ‑ behoudens in dit artikellid - zijn bepaald.
2. Gebruik
a. Het gebruik van gronden anders dan
voor bebouwing alsmede het gebruik van zich op die gronden bevindende
bouwwerken, dat in strijd is met het in dit plan, behoudens het in dit
artikellid, bepaalde en dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van
het verbod in dit plan tot gebruik in strijd met de aan die gronden en
bouwwerken gegeven bestemming, mag worden voortgezet en/of gewijzigd, mits de
strijdigheid van dat gebruik ten opzichte van het gebruik overeenkomstig de
bestemmingen van dit plan, naar aard en omvang niet wordt vergroot.
b. Het
bepaalde in dit lid onder a, is niet van toepassing op gebruik als daar bedoeld,
dat reeds in strijd was met het tot daargenoemde tijdstip geldende bestemmingsplan,
mits het gemeentebestuur hiervan redelijkerwijs op de hoogte heeft kunnen zijn
en daartegen ook tijdig heeft opgetreden.
Elke
overtreding van het bepaalde in artikel 18 met betrekking tot het gebruik van
gronden en bouwwerken is een strafbaar feit als bedoeld in artikel 59 van de
Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Deze
voorschriften kunnen worden aangehaald onder de titel:
"Voorschriften
bestemmingsplan Glastuinbouwgebied Het Grootslag 2003".
Deze
regels kunnen worden aangehaald onder de titel:
“Regels
bestemmingsplan “Glastuinbouwgebied Het Grootslag 2003, eerste partiële
herziening