3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. behoud en herstel van landschappelijke waarden en behoud van de natuurlijke waarden;
b. de uitoefening van een productiegerichte paardenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij'.
De bestemming ten aanzien van het behoud en herstel van de landschappelijke waarden en behoud van de natuurlijke waarden wordt nagestreefd door middel van behoud en/of herstel van de volgende essentiële ruimtelijke randvoorwaarden:
- lintdorpen Haule en Donkerbroek op dekzandrug: opstrekkende verkaveling loodrecht op bebouwingslint; half besloten karakter door de aanwezigheid van lijnvormige bosperceeltjes en perceelsrandbeplanting;
- hoogveenontginningsdorpen Waskemeer en Haulerwijk: opstrekkende verkaveling loodrecht op Haulerwijkstervaart; half besloten karakter door de aanwezigheid van lijnvormige perceelsrandbeplantingen;
- hoogveenontginningen bij Ravenswoud: grootschalig open karakter; wijkenpatroon bij Ravenswoud cultuurhistorisch waardevol.
In de bestemming is productiegebonden detailhandel begrepen tot een maximum oppervlakte van 30 m² per bedrijf.
In de bestemming zijn inrichtingen als bedoeld in artikel 41 van de Wet geluidhinder en seksinrichtingen niet begrepen.
In de bestemming is de aanleg van paardenbakken voor hobbymatig gebruik begrepen, uitsluitend voorzover gelegen binnen, dan wel direct aansluitend aan de aanduiding 'paardenhouderij’.
3.2 Bouwregels
a. Voor het bouwen van gebouwen ten dienste van de uitoefening van de paardenhouderij gelden de volgende regels:
1. de gebouwen mogen uitsluitend binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
2. de bebouwde oppervlakte mag ten hoogste 0,5 ha bedragen;
3. de goothoogte mag ten hoogste 3,5 m bedragen;
4. de bouwhoogte mag ten hoogste 6 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van de rijhal 8 m mag bedragen;
5. de dakhelling van de gebouwen bedraagt ten minste 15º.
b. Voor het bouwen van agrarische bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
1. er is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan met een bebouwde oppervlakte van ten hoogste 150 m²;
2. de goot- en bouwhoogte mogen ten hoogste respectievelijk 3,5 m en 9 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte.
c. Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
1. de bouwhoogte mag ten hoogste 10 m bedragen, de bouw van solitaire windturbines is niet toegestaan;
2. buiten het in lid 3.2, sub a, onder 1 genoemde bouwvlak mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd tot een maximale hoogte van 2 m, hieronder tunnelkassen niet begrepen.
d. Voor de aanleg van paardenbakken voor hobbymatig gebruik gelden de volgende regels:
1. de oppervlakte van een paardenbak voor hobbymatig gebruik bedraagt ten hoogste 800 m² en de hoogte van de bijbehorende omheiningen bedraagt ten hoogste 1,7 m;
2. de paardenbakken dienen achter de bestaande bebouwing te worden gesitueerd, dan wel, indien dit niet mogelijk is, naast de (bedrijfs)woning achter de voorgevellijn;
3. per (bedrijfs)woning is ten hoogste één paardenbak toegestaan, welke op een afstand van ten minste 25 m ten opzichte van de naastgelegen (bedrijfs)woningen en ten minste 5 m ten opzichte van de eigen perceelgrens dient te worden aangelegd.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7, nadere eisen stellen aan:
a. de plaats van de bebouwing;
b. de goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en nokrichting;
c. de plaats, maatvoering en vormgeving van gebouwen en aan- en uitbouwen;
e. het aanbrengen van erfbeplantingen;
f. een verantwoorde landschappelijke inpassing van een paardenbak voor hobbymatig gebruik.
3.4 Ontheffing van de bouwregels
a. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:
1. lid 3.2, sub a, onder 3:
voor een verhoging van de goothoogte van bedrijfsgebouwen tot ten hoogste 6,5 m;
2. lid 3.2, sub d, onder 2:
voor vergroting van een paardenbak voor hobbymatig gebruik tot ten hoogste 1.200 m², indien het perceelsoppervlak meer dan 1 ha bedraagt, mits:
- dezelfde situeringseisen als bij een paardenbak van 800 m² in acht worden genomen;
- geen onevenredige afbreuk plaatsvindt van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
- geen sprake is van bedrijfsmatig gebruik van de paardenbak.
b. De onder a bedoelde ontheffing mag:
1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden;
2. geen onevenredig negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
3. geen onevenredig negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
3.5 Specifieke gebruiksregels
a. Tot een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving als bedoeld in lid 3.1 wordt in ieder geval gerekend:
1. permanente en niet-permanente bewoning, alleen voorzover het betreft andere gebouwen dan de bedrijfswoning;
2. toonzaal, magazijn, kantoorruimte en detailhandelsruimte, tenzij het productiegebonden detailhandel betreft;
3. opslag van voer-, vaar- of vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan, alsmede caravans, tenten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens;
4. opslag van schroot, puin, afbraak- en bouwmaterialen, grond- en bodemspecie en al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten.
b. Het onder a bepaalde is niet van toepassing op:
1. de opslag van grond- en bodemspecie, afbraak- en bouwmaterialen en puin alsmede andere opslag ten behoeve van de normale agrarische bedrijfsvoering en het normale onderhoud van tuinen en erven en van waterlopen, paden, reden en wegen;
2. de tijdelijke opslag van grond- en bodemspecie, afbraak- en bouwmaterialen en puin, indien zulks geschiedt in verband met krachtens deze regels of ontheffing daarvan toegelaten bebouwing of de uitvoering van andere werken en werkzaamheden.
3.6 Ontheffing van de gebruiksregels
a. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het bepaalde in:
1. lid 3.5, onder b:
voor detailhandel in streekeigen producten, waarvoor inpandig een oppervlakte mag worden benut van maximaal 30 m²;
2. lid 3.1:
voor productiegebonden detailhandel, waarvoor inpandig een oppervlakte mag worden benut van maximaal 100 m²;
b. De onder a bedoelde ontheffing mag:
1. geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden;
2. geen onevenredig negatieve invloed hebben op het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
3. geen onevenredig negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
3.7 Aanlegvergunning
a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van burgemeester en wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
1. het aanleggen van landbouwontsluitingswegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen zoals picknickplaatsen, parkeervoorzieningen;
2. het aanbrengen van lijnvormige houtopstanden;
3. het aanbrengen van ondergrondse leidingen;
4. het verharden van wegen en paden;
5. het vellen en/of rooien van houtopstanden.
b. Het onder a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke het normale onderhoud betreffen en op werken en werkzaamheden ten behoeve van natuurbeheer.
c. Voorzover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
d. De onder a bedoelde vergunning mag geen onevenredige afbreuk doen aan de in lid 3.1 omschreven waarden.
e. Alvorens de onder a bedoelde vergunning te verlenen, dient een Flora- en faunawettoets te zijn uitgevoerd.
f. De onder a bedoelde vergunning wordt niet verleend indien afbreuk wordt gedaan aan de uitgangspunten van het Landschapsbeleidsplan Zuidoost Friesland 2004-2014, vastgesteld door de gemeenteraad van Ooststellingwerf, d.d. 25 mei 2004.
