Inhoud

Hoofdstuk 1      Inleidende regels  1

Artikel 1     Begrippen  1

Artikel 2     Wijze van meten  8

Hoofdstuk 2      Bestemmingsregels  9

Artikel 3     Groen  9

Artikel 4     Verkeer 11

Artikel 5     Wonen  13

Artikel 6     Waarde – Archeologie  17

Hoofdstuk 3      Algemene regels  19

Artikel 7     Anti-dubbeltelregel 19

Artikel 8     Algemene bouwregels  19

Artikel 9     Algemene afwijkingsregels  20

Artikel 10    Algemene wijzigingsregels  21

Artikel 11    (Wettelijke) regelingen  21

Hoofdstuk 4      Overgangs- en slotregels  23

Artikel 12    Overgangsrecht 23

Artikel 13    Slotregel 24



 


Hoofdstuk 1            Inleidende regels

Artikel 1                  Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

 

plan:

het bestemmingsplan 'Dörper Toore, Helden’ van de gemeente Peel en Maas.

 

bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1894.BPL0012-VG01 met de bijbehorende regels.

 

aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

 

aanduidingsgrens

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

 
aangebouwd bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw dan wel in functioneel opzicht deel uitmaakt van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

afhankelijke woonruimte:

een onderdeel van het hoofdgebouw of aangebouwd bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin een gedeelte van de voor mantelzorg of inwonende ouders bedoelde huishouding is gehuisvest.

 

bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten -met uitzondering van beroepen aan huis-, daaronder niet begrepen en niet zijnde een seksinrichting.

 


bedrijf aan huis:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de beroepsmatige activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang in activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend.

 

beroep aan huis:

een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbij behorende gebouwen kan worden uitgeoefend.

 

bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

 
bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

 

bijgebouw:

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat door zijn ligging, constructie of afmeting ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw.

 

bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel en/of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

 

bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

 

bouwlaag:

een boven peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op (nagenoeg) gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen binnenwerks, met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

 

bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

 

bouwperceelsgrens:

de grens van een bouwperceel.

 


bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

 

bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

 

cultuurhistorische waarde:

de waarde die aan een natuurobject, gebouw, bouwwerk of gebied is toegekend en wordt gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat natuurobject, gebouw, bouwwerk of gebied.

 

dak:

een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk c.q. gebouw.

 
detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling, het verkopen, verhuren en leveren van zaken aan personen die de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

 

dove gevel:

een bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, die bestaat uit:

     een bouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A);

     een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

 

evenement:

een publiekgerichte activiteit die een bijdrage levert aan het culturele, sociale en/of sportieve leven.

 

garage:

stalling voor een auto of ander voertuig.

 

gevellijn

aangeduide lijn die aangeeft waar een dove gevel gerealiseerd moet worden;

 

gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

 

hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen als belangrijkste bouwwerk valt aan te merken.

 

hoofdverblijf

de plaats die fungeert als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van betrokkene en welke een voor permanente bewoning geschikte verblijfplaats is, dat ten minste bestaat uit een keuken, woon-, was- en slaapgelegenheid.

 
horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse te nuttigen voedsel en dranken, het bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie en/of het bedrijfsmatig verstrekken van nachtverblijf.

 

huishouden:

een verzameling van één of meer personen die een woonruimte bewoont en daar zichzelf voorziet, of door derden wordt voorzien, in dagelijkse levensbehoeften.

 

kamerverhuur:

het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerverhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.

 

mantelzorg:

de zorg voor chronisch zieken, gehandicapten en hulpbehoevenden door naasten.

 

nutsvoorziening:

voorzieningen voor het op het openbare net aangesloten voorzieningen van algemeen nut, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer, alsmede containers voor glas, kleding, plastic etc.

 

ondergronds bouwen:

bouwen onder peil.

 
ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil.

 


ondergronds bouwwerk - ondergrondse ruimte:

een (gedeelte van een) gebouw of ruimte, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op minimaal 1,75 m beneden peil, verticaal gemeten straks langs de omtrek van het gebouw. Ondergrondse bouwwerken en ruimten moeten voldoen aan de elders in de planregels voorgeschreven afstanden tot de perceelgrenzen.

 

overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat is omsloten door maximaal één wand en is voorzien van een gesloten dak, waaronder begrepen een carport en een luifel.

 

patiowoning:

een woning met een geheel of gedeeltelijk omsloten binnenplaats of binnentuin, gevormd door de gevels van belendende, dan wel op het eigen bouwperceel aanwezige bebouwing.

 

peil:

     Voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang;

     In andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

 

permanente bewoning:

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door eenzelfde persoon of een zelfde groep personen die niet elders over een hoofdverblijf beschikken en waardoor die ruimte als reguliere woning is aan te merken. Zie ook hoofdverblijf.

 

plat dak:

een dak zonder dakhelling.

 

prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

 

seksinrichting:

     de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

 

twee-aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde zelfstandige woningen.

 

verbaal bouwvlak:

gedeelte van het bouwvlak zoals dit middels de bouwregels in de bestemming 'Wonen' beschreven wordt.

 

voorgevel:

gevel aan de voorzijde van een gebouw gerelateerd aan de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

 

voorgevellijn:

denkbeeldige lijn die strak langs de voorgevel van het hoofdgebouw wordt getrokken tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen en die de grens aangeeft van het bouwvlak tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.

 
voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen en constructies ten behoeve van de op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, riolering, kabels en leidingen, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

 

vrijstaand bijgebouw:

een van het hoofdgebouw en aangebouwde bijgebouwen vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

 

woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van é-n afzonderlijk huishouden of één huishouden plus maximaal drie personen of maximaal vier personen die geen huishouden vormen.

 

woningsplitsing:

onder het splitsen van woningen wordt verstaan het treffen van voorzieningen in bestaande al dan niet gedeeltelijk of geheel te vernieuwen woningen, zodanig dat binnen de bestaande of te vernieuwen of te vergroten bouwmassa meerdere zelfstandige woningen ontstaan. De zelfstandigheid blijkt uit de aanwezigheid per woning van een eigen toegang, keuken, badkamer, woon- en slaapkamers. In de bouwmassa is/zijn één of meer geheel gesloten woningscheidende wand(-en) aanwezig.

 

wooneenheid:

een tot bewoning bestemd gebouw dat, vanuit bouwtechnisch oogpunt gezien, blijvend is bestemd voor permanente bewoning door een particulier huishouden. Het voldoet aan alle criteria die van toepassing zijn op woningen, behalve aan het hebben van een keukeninrichting die bestemd is voor het bereiden van complete maaltijden en/of het hebben van een toilet. Wel moet de ruimte gelegen zijn in een gebouw dat ter compensatie van deze aan de wooneenheid ontbrekende elementen gemeenschappelijke voorzieningen bevat.

 

zolder:

ruimte(n) onder een kap, voor zover de hoogte van de borstwering ter plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer gelegen zijn.

 

zwembad:

een private voorziening bij een woning waarin mensen voor hun plezier zwemmen.


Artikel 2                  Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

de afstand tot de bouwperceelsgrens:

tussen de grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.

 

algemeen:

de lengte en breedte van een bouwwerk: buitenwerks, dit is de afstand gemeten tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.

 

de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

 

de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

 

de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

 

de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

 

de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

 

de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

 

 

Hoofdstuk 2            Bestemmingsregels

Artikel 3                  Groen

3.1             Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      groenvoorzieningen;

b      bermen en beplanting;

c      paden;

d      speelvoorzieningen;

e      nutsvoorzieningen;

f        kunstwerken;

g      evenementen;

h      waterlopen en waterpartijen;

i        boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

3.2             Bouwregels

 

3.2.1         Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a      op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen worden gebouwd;

b      de maximale bouwhoogte bedraagt 3 m;

c      de maximale oppervlakte mag per gebouw 15 m² bedragen.

 

3.2.2         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

a      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag maximaal 5 m bedragen;

b      overkappingen zijn niet toegestaan;

c      in afwijking van het bepaalde onder a mag de hoogte van lichtmasten maximaal 12 m bedragen.

 


3.3             Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

a      ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;

b      ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;

c      ter waarborging van de verkeersveiligheid;

d      ter waarborging van de sociale veiligheid;

e      ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

 


Artikel 4                  Verkeer

4.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie;

b      voet- en rijwielpaden;

c      parkeervoorzieningen;

d      groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;

e      speelvoorzieningen en -toestellen;

f        straatmeubilair;

g      voorzieningen van algemeen nut;

h      kunstwerken;

i        waterlopen en waterpartijen;

j        boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

4.2             Bouwregels

 

4.2.1         Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:

a      op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;

b      de bouwhoogte van gebouwen bedraagt maximaal 3 m;

c      de maximale oppervlakte van gebouwen bedraagt 10 m².

 

4.2.2         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de navolgende bepaling:

a      de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 10 m.

 

4.3             Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het bestemmingsvlak:

a      ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;

b      ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving, waaronder geconcentreerd bouwen;

c      ter waarborging van de verkeersveiligheid;

d      ter waarborging van de sociale veiligheid;

e      ter waarborging van de brandveiligheid en rampenbestrijding.

 


4.4             Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 ten behoeve van het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in de vorm van kunstwerken, voorwerpen betreffende de beeldende kunst, speelvoorzieningen en -toestellen, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

a      deze qua aard en omvang in de omgeving passen;

b      de bouwhoogte maximaal 15 m bedraagt;

c      de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;

d      bij speelvoorzieningen en -toestellen, de bodem, op grond van voorafgaand bodemonderzoek niet zodanig verontreinigd is dat bezwaren bestaan tegen de realisering van deze speelvoorzieningen en -toestellen.

 

4.5             Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a      geluidzoneringsplichtige inrichtingen;

b      seksinrichtingen;

c      kamperen;

d      opslag van goederen en materialen;

e      horeca.

 


Artikel 5                  Wonen

 

5.1             Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a      wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in hoofd- en bijgebouwen;

b      tuinen en erven;

c      parkeervoorzieningen;

d      boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

5.2             Bouwregels

 

5.2.1         Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a      hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

b      op de gronden binnen deze bestemming mogen vrijstaande, twee-aaneen-gebouwde, aaneengebouwde en patiowoningen worden gebouwd;

c      het aantal wooneenheden mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum aantal wooneenheden’ is aangegeven;

d      de voorgevel van een hoofdgebouw dient te worden gebouwd in de naar de hoofdweg gekeerde zijde van de bouwgrens of maximaal 3 m daaruit;

e      de afstand tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt:

1      bij vrijstaande woningen minimaal 3 m aan beide zijden;

2      bij twee-aaneengebouwde woningen 2 m aan één zijde.

f        de diepte van de hoofdbebouwing mag niet meer dan 17 m bedragen;

g      de diepte van de hoofdbebouwing in één bouwlaag mag niet meer dan 19 m bedragen, mits over minimaal een derde van de breedte van het perceel de afstand tot de achterste perceelsgrens minimaal 5 m bedraagt;

h      de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte';

i        de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte';

j        erkers mogen voor de voorgevellijn gerealiseerd worden, mits deze ondergeschikt zijn aan de hoofdbebouwing, een maximale diepte van 1,5 m hebben, de breedte niet meer dan 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt en de afstand tot de bestemmingen 'Verkeer' ten minste 3,50 m bedraagt;

k      voor het bouwen van patiowoningen gelden in afwijking van het bepaalde onder e,f, g,h, en i de volgende regels:

1      per bouwperceel dient binnen het bouwvlak minimaal 25 m² onbebouwd te blijven;

2      hoofdgebouwen dienen afgedekt te worden met een plat dak, met uitzondering van het bepaalde in sublid 4;

3      de hoogte van de laagbouw mag niet meer bedragen dan 3,5 m;

4      per hoofdgebouw mag maximaal 60 m² worden afgedekt met verplicht hellend dak, waarbij de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan respectievelijk 4 en 11 m.

l        ter plaatse van de aanduiding ‘gevellijn’ dient verplicht een dove gevel te worden gerealiseerd.

 

5.2.2         Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

a      bijgebouwen mogen binnen het gehele bouwvlak gebouwd worden;

b      ze dienen minimaal 3 m achter de voorgevel van de woning geplaatst te worden, tenzij het een garage betreft. In dat geval mag de afstand van de garage tot de bestemming 'Verkeer' niet minder dan 5 m bedragen;

c      ze mogen uitsluitend in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, dan wel ten minste 1 m daaruit;

d      de goothoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;

e      de bouwhoogte mag niet meer dan 6 m bedragen;

f        de maximale gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen mag 80 m² bedragen met dien verstande dat niet meer dan 80% van het bouwvlak bebouwd mag worden.

 

5.2.3         Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

a      de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen voor zover gelegen vóór de voorgevellijn maximaal 1 m mag bedragen;

b      in afwijking van het bepaalde onder a mag de maximale bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – afwijkende bouwhoogte erf- en terreinafscheiding’ niet meer dan 3 m bedragen;

c      de maximale goothoogte van een overkapping bedraagt 3 m en de oppervlakte per overkapping mag niet meer dan 30 m² bedragen, met dien verstande dat een overkapping achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw gerealiseerd wordt;

d      de maximale bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt 5 m;

e      per bouwperceel is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan.

 

5.3             Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing:

a      ter voorkoming van onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende gronden en bouwwerken;

b      ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;

c      ter waarborging van de verkeersveiligheid;

d      ter waarborging van de sociale veiligheid;

e      ter waarborging van de brandveiligheid en rampen bestrijding.

 

5.4             Afwijken van de bouwregels

 

5.4.1         Bebouwingspercentage

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het bebouwen van een bouwperceel van een vrijstaande woning tot een hoger bebouwingspercentage, mits het in het plan beoogde stedenbouwkundige beeld niet wordt geschaad.

 

5.5             Specifieke gebruiksregels

 

5.5.1         Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend het gebruik voor:

a      permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijgebouwen betreft;

b      bewoning als afhankelijke woonruimte;

c      kamerverhuur;

d      logies-activiteiten;

e      seksinrichtingen.

 

5.5.2         Beroep aan huis

Maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijgebouwen mag worden gebruikt voor het beroep aan huis, met een maximum van 50 m².

 

5.6             Afwijken van de gebruiksregels

 

5.6.1         Bedrijf aan huis

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 5.1 onder a voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:

a      de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft;

b      bedoeld gebruik geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt; dit betekent onder meer dat:


1      geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking van bijlage I van het Besluit omgevingsrecht valt, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;

2      het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;

3      het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;

4      geen activiteiten mogen worden uitgeoefend die in de regel voorkomen op een bedrijventerrein of in winkelpanden (waaronder begrepen kapsalons).

c      het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;

d      er voldaan wordt aan de vigerende parkeernormen waarbij parkeren zoveel mogelijk op eigen terrein plaats dient te vinden;

e      geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;

f        maximaal 40% van het begane grondvloeroppervlak van het hoofdgebouw en de daarbij behorende bijgebouwen voor een bedrijf aan huis in gebruik mag zijn, zulks met een absoluut maximum van 50 m².

 

5.6.2         Kamerverhuur

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 5.5.1 onder c voor het gebruik als kamerverhuur, met dien verstande dat:

a      het gebruik geen overlast voor het woonmilieu oplevert en geen onevenredige afbreuk doet aan het woonkarakter van de wijk of buurt;

b      het gebruik naar de aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming is;

c      wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Indien niet op eigen terrein in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien, dient te worden aangetoond dat elders in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien. Parkeergelegenheid mag niet in het openbaar gebied worden gerealiseerd.

 


Artikel 6                  Waarde – Archeologie

 

6.1             Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

 

6.2             Bouwregels

a      Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m² en een fundering gelegen op een diepte van meer dan 0,4 m onder maaiveld, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

b      Indien uit het onder a genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

1      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

2      de verplichting tot het doen van opgravingen;

3      de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg, overeenkomstig het bepaalde in de Wet op de Archeologische Monumentenzorg en de Monumentenwet, die voldoet aan door het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

 

6.3             Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in lid 6.2 sub a indien de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.

 

6.4             Omgevingsvergunning voor het uitvoeren werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

 

6.4.1   Verboden

Het is binnen deze bestemming verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

 


a      het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 0,4 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;

b      het uitvoeren van grondbewerkingen met een oppervlakte kleiner dan 100 m² en dieper dan 0,4 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen, met dien verstande dat de werkzaamheden begeleid worden door een amateur archeoloog.

c      het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

d      het aanleggen van leidingen dieper dan 0,4 m onder het maaiveld.

 

6.4.2   Uitzonderingen

Het in lid 6.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a      het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;

b      reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

6.4.3   Toelaatbaarheid

a      De in lid 6.4.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

b      Alvorens over de aanvraag wordt beslist, dient de aanvrager een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld.

c      Een rapport is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dan als een rapport beschouwd.

 

Hoofdstuk 3            Algemene regels

Artikel 7                  Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

Artikel 8                  Algemene bouwregels

 

8.1             Ondergronds bouwen

 

8.1.1         Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

 

8.1.2         Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:

a      ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak;

b      het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;

c      de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 4 m onder peil;

d      bij het berekenen van de blijkens de digitale verbeelding of deze regels geldende bebouwingspercentages, of van het in deze regels maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte en inhoud van ondergrondse gebouwen niet in aanmerking genomen.

 

8.1.3         Afwijken

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijken van het bepaalde in 8.1.2 onder c voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 m onder peil onder de voorwaarde dat:

a      de waterhuishouding niet wordt verstoord;

b      geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.

 


8.2             Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q. bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

 

 

Artikel 9                  Algemene afwijkingsregels

 

9.1             Algemene afwijkingen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van:

a      de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10%;

b      de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;

c      de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;

d      de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 m.

 

9.2             Bewoning als afhankelijke woonruimte

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het gebruik van een deel van het hoofdgebouw of bijgebouwen bij een woning als afhankelijke woonruimte (inwoning), mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a      er mag geen tweede woning ontstaan en om dit te voorkomen mogen ten behoeve van de inwoning maximaal 3 van de 4 volgende voorzieningen worden gerealiseerd: keuken, badkamer, toilet, achteringang;

b      per woning kan maar eenmaal gebruik worden gemaakt van de inwoningsregeling;

c      een eigen voordeur aan de voor- of zijgevel is niet toegestaan;

d      alle bijgebouwen/verbouwingen dienen te voldoen aan de ten tijde van de aanvraag geldende eisen van het bouwbesluit en de bouwverordening;

e      ten behoeve van de inwoning mag geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen worden aangelegd. Hiervoor moet gebruik worden gemaakt van de reeds bestaande aansluiting;

f        na beëindiging van de situatie dient de vergunning te worden ingetrokken;

g      het gedeelte dat ten behoeve van inwoning wordt aangewend, dient aansluitend aan de woning een onderlinge verbinding te hebben met de woning, niet zijnde een verbinding buitenom.

 

Artikel 10              Algemene wijzigingsregels

 

10.1.1      Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen voor:

a      het overschrijden van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;

b      overschrijding van bestemmingsgrenzen en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 m en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;

c      het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

 

 

Artikel 11              (Wettelijke) regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen en dergelijke, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van tervisielegging van het ontwerpplan.


 

Hoofdstuk 4              Overgangs- en
slotregels

Artikel 12              Overgangsrecht

 

12.1         Overgangsrecht bouwwerken

a      Een bouwwerk, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

1      gedeeltelijke worden vernieuwd of veranderd;

2      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

b      Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het bepaalde onder a met maximaal 10%.

c      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

12.2         Overgangsrecht gebruik

a      Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

b      Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in onder a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

c      Indien het gebruik, bedoeld in onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

d      Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

12.3         Hardheidsclausule

Indien toepassing van het overgangsrecht voor bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard en jegens een of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag ten behoeve van die persoon of personen dat overgangsrecht buiten toepassing laten.

 

Artikel 13              Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan ‘Dörper Toore, Helden’.

 

 

 

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van

………………………

 

 

 

De voorzitter,                                        De griffier,

 

……….                                                            ………

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rosmalen, juni 2011                                                     Vastgesteld: 28 juni 2011