Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
Artikel 2 Wijze van meten
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
Artikel 4 Wonen
Artikel 5 Waarde-Archeologie 4
Artikel 6 Waterstaat- Stroomvoerend rivierbed
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Artikel 8 Algemene bouwregels
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
Artikel 10 Algemente aanduideingsregels
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Artikel 12 Overige regels
Hoofdstuk 4 Overgangs/ en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
Artikel 14 Slotregel
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Artikel 1 Begripsbepalingen
In deze regels wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het wijzigingsplan ‘Heuvel 7 te Baarlo’ van de gemeente Peel en Maas.
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand
NL.IMRO.1894.WZ0008-VO01 met de bijbehorende regels en bijlagen
1.3 verbeelding:
de verbeelding van het wijzigingsplan Heuvel 7 te Baarlo bestaande uit de verbeelding NL.IMRO.1894.WZ0008 -VO01
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid,
waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het
gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.
1.6 achtererfgebied:
erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied
gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het
hoofdgebouw.
1.7 aangebouwd bijbehorend bouwwerk:
een met het hoofdgebouw verbonden gebouw dat ten dienste staat van het
hoofdgebouw dan wel in functioneel opzicht deel uitmaakt van het
hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en/of afmetingen
ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.
1.8 abiotische waarden:
het geheel van waarden in verband met de abiotische of niet-levende
natuur, in de vorm van aardkundige en/of hydrologische kenmerken, zowel
op zichzelf als in relatie tot de aanwezigheid of nabijheid van
ontwikkelingsmogelijkheden voor een waardevolle biotische of levende
natuur die wordt gevormd door organismen en leefgemeenschappen.
1.9 agrarisch:
het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.10 agrarisch bedrijfsmatig gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen
en/of het houden van dieren, ten behoeve van een agrarisch bedrijf met
een omvang van minimaal 12 NGE.
1.11 agrarisch gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren.
1.12 agrarisch hobbymatig gebruik:
het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen
en/of het houden van dieren met omvang van maximaal 12 NGE.
1.13 archeologisch monument:
terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.
1.14 archeologisch onderzoek:
onderzoek verricht door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend
over een opgravingsvergunning ex artikel 45 van de Monumentenwet (of
voor de betreffende werkzaamheden een vergunning heeft van de minister
van OCW) en werkend volgens de kwaliteitsnorm voor de Nederlandse
Archeologie (KNA).
1.15 archeologische verwachting:
de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het
voorkomen van archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.16 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied
voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).
1.17 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouw zijnde.
1.18 bebouwingslint:
een weg met aan weerszijden een op de verbeelding ter plaatse van de
aanduiding 'ontwikkelingszone bebouwingslinten' aangegeven zone
waarbinnen ruimere mogelijkheden geboden worden voor verschillende
ruimtelijke en functionele ontwikkelingen.
1.19 bebouwingsoppervlakte:
het oppervlak van het bouwvlak, bestemmingsoppervlak, dan wel van het bouwvlak, dat ten hoogste met gebouwen mag worden bebouwd.
1.20 bebouwingspercentage:
een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de
grootte of het percentage van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag
worden bebouwd.
1.21 bed en breakfast:
het bedrijfsmatig, ondergeschikt aan de woonfunctie en op kleine schaal
tegen betaling aanbieden van logies/overnachting in een daarvoor
geschikte woning (hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk) gericht op het
bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf
met ontbijtmogelijkheid. Deze voorziening is nadrukkelijk niet bedoeld
voor het laten overnachten van tijdelijke arbeiders of
seizoensarbeiders.
1.22 bedrijf:
een inrichting of instelling die is gericht op het bedrijfsmatig
voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of
herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten
- met uitzondering van beroepen aan huis -, daaronder niet begrepen een
seksinrichting of een daaraan gerelateerde activiteit.
1.23 bedrijf aan huis:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van
ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot de beroepsmatige
activiteiten, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat op
kleine schaal in een woning of bijbehorende bouwwerken wordt
uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie
behoudt en de bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die
in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, welke zijn
opgenomen in bijlage.
1.24 bedrijfsmatig:
deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en
activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmaat zijn gelijk te
stellen.
1.25 bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van één bedrijf.
1.26 beeldkwaliteit:
de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde met betrekking tot de
bouwkundige vormgeving en ruimtelijke en functionele aspecten.
1.27 begane grond:
een bouwlaag waarvan het vloerniveau (nagenoeg) ter hoogte van het aansluitende peil ligt.
1.28 beroep aan huis:
een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of
bijbehorende bouwwerken wordt uitgeoefend, waarbij de woning in
overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de beroepsuitoefening een
ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de
woonfunctie ter plaatse, welke zijn opgenomen bijlage
1.29 bestaand:
situatie ten tijde van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.30 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak.
1.31 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.
1.32 bevoegd gezag:
bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.33 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op
hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet
tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, met
uitzondering van een overkapping.
1.34 bodemingreep:
werken of werkzaamheden die een bodemverstorende werking kunnen hebben op het aanwezige (archeologisch) bodemarchief.
1.35 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of
veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel en/of
gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.
1.36 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.37 bouwlaag:
een boven peil gelegen en doorlopend gedeelte van een gebouw dat is
begrensd door op (nagenoeg) gelijke of bij benadering gelijke hoogte
liggende vloeren of balklagen binnenwerks, met inbegrip van de begane
grond en met uitsluiting van de kelder en de zolder.
1.38 bouwvlakgrens:
de grens van een bouwvlak.
1.39 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar
ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen
zijnde, zijn toegelaten en waarbinnen silo's en waterbassins dienen en
verhardingen en parkeervoorzieningen kunnen worden gerealiseerd. Indien
twee of meer bouwvlakken middels de aanduiding 'relatie' op de
verbeelding aan elkaar zijn gekoppeld gelden deze bouwvlakken
gezamenlijk als één bouwvlak.
1.40 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander
materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is
verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
1.41 buitenopslag:
het opslaan van goederen anders dan in gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.
1.42 cultuurhistorische waarde:
de waarde die aan een natuurobject, gebouw, bouwwerk of gebied is
toegekend en wordt gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het
gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van
dat natuurobject, gebouw, bouwwerk of gebied.
1.43 dagrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.
1.44 dak:
een gesloten bovenbeëindiging van een bouwwerk c.q. gebouw.
1.45 dakhelling:
de hoek gemeten tussen het dakvlak en het horizontale vlak.
1.46 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:
een door het bevoegd gezag aan te wijzen deskundige op het gebied van
archeologie. Deze dient in ieder geval te voldoen aan de in de KNA
gestelde kwalificaties van senior archeoloog.
1.47 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden met inbegrip van de uitstalling ten
verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van zaken aan personen die
de goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders
dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met
uitzondering van horeca-activiteiten.
1.48 dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van economische en maatschappelijke diensten
aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een
balie) te woord wordt gestaan en geholpen.
1.49 egaliseren:
het vlak of gelijk maken van de grond.
1.50 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is
gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht
ten dienste van het gebruik van dat gebouw en voor zover het
bestemmingsplan die inrichting niet verbiedt.
1.51 erfafscheiding:
afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst.
1.52 evenement:
elk voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak die een bijdrage levert aan het culturele, sociale en/of sportieve leven.
1.53 extensieve dagrecreatie:
die vormen van recreatie welke in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en
landschapsbeleving, zoals fietsen, vissen, wandelen, paardrijden,
roeien en fietsen.
1.54 extensiveringsgebied:
een gebied waarbinnen de woonbestemming of de natuurbestemming het
primaat heeft en waarbinnen uitbreiding, hervestiging, nieuwvestiging
en omschakeling niet mogelijk is.
1.55 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
1.56 glastuinbouw:
een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische
bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, waarbij de
productie in glazen (schuur)kassen, kasschuren, bollentrekkassen en/of
warenhuizen plaatsvindt.
1.57 glastuinbouwconcentratiegebied:
een gebied waar het primaat ligt bij glastuinbouw. Een
glastuinbouwconcentratiegebied voorziet geheel of gedeeltelijk in de
mogelijkheid tot uitbreiding, hervestiging of nieuwvestiging van
glastuinbouw, of zal daar in voorzien.
1.58 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de
verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een
perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op
die bestemming het belangrijkst is.
1.59 hoofdverblijf:
het centrum van iemands sociaal maatschappelijk leven.
1.60 huishouden:
een of meer personen die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren.
1.61 inrichting:
een op grond van de Wet milieubeheer als volgt gedefinieerd begrip:
"elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij
bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere
begrenzing pleegt te worden verricht".
1.62 internetverkoop:
verkoop van artikelen via internet, waarbij op het perceel alleen
opslag/magazijnruimte voor deze artikelen aanwezig is en waarbij de
artikelen (eventueel per post) bij de klant worden thuis bezorgd.
1.63 inwoning:
het bewonen van een gedeelte van een woning welke door een ander huishouden in gebruik is genomen.
1.64 kamerverhuur:
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de kamerverhuurder ter plaatse het hoofdverblijf heeft.
1.65 kelder:
een ruimte in een gebouw welke geheel of in overwegende mate ondergronds gelegen is.
1.66 landschappelijke waarde:
een waarde die aan een gebied is toegekend op grond van de bijzondere
landschappelijke kenmerken van een gebied of object in de zin van
aantrekkelijkheid, herkenbaarheid, identiteit en diversiteit bestaande
uit abiotische, geologische, bodemkundige, biologische elementen en
cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke waarden afzonderlijk of in
onderlinge samenhang die in dat gebied voorkomen.
1.67 logies:
het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft.
1.68 maaiveld:
hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het bouwwerk.
1.69 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep
wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe
omgeving en waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de
sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar
overstijgt.
1.70 nok:
horizontale snijlijn van twee dakvlakken/ bovenste rand van een dak.
1.71 nutsvoorziening:
een voorziening voor het op het openbare net aangesloten voorziening
van algemeen nut, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer
en/of het wegverkeer, alsmede containers voor glas, kleding, afval,
plastic etc.
1.72 omgevingsvergunning:
omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.73 ondergeschikt:
een functie die qua omvang en uitstraling ten dienste staat van een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie.
1.74 ondergronds bouwen:
bouwen onder peil.
1.75 overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde dat is omsloten door maximaal één wand en is voorzien van een gesloten dak.
1.76 paardrijbak:
een onoverdekte, als zodanig herkenbare ruimte, al dan niet omsloten,
bedoeld voor het trainen, rijden en berijden van paarden en pony's.
1.77 peil:
voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de
hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
a) voor een bouwwerk op een perceel waarvan de
hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein
ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
b) voor andere gebouwen en bouwwerken, geen gebouw
zijnde: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte maaiveld ter plaatse
van de bouw;
c) voor bouwwerken in het talud van de dijk: de
gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld
ter plaatse van de van de dijk afgekeerde zijde van het bouwwerk;
d) voor gebouwen die zijn gelegen binnen de
dubbelbestemming 'Waterstaat- Waterbergend rivierbed ': de gemiddelde
hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld verhoogd met
1 meter;
e) indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil;
f) in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld na egalisatie.
g) permanente bewoning:
h) bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door
eenzelfde persoon of een zelfde groep personen die niet elders over een
hoofdverblijf beschikken en waardoor die ruimte als reguliere woning is
aan te merken.
1.78 plat dak:
een dak zonder dakhelling.
1.79 plattelandswoning:
een voormalige bedrijfswoning waarvan het voorheen bijbehorende bedrijf de bedrijfsactiviteiten heeft gestaakt.
1.80 recreatie:
activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.
1.81 recreatief medegebruik:
medegebruik houdt in dat de recreatieve activiteiten ondergeschikt
dienen te zijn aan de functie van de bestemming waarbinnen dit
recreatieve gebruik is toegestaan en voor zover de overige functies van
de gronden dit toelaten.
1.82 recreatief nachtverblijf:
een (deel van een) gebouw dat dient als verblijf gedurende de nachtperiode voor recreanten, die hun hoofdverblijf elders hebben.
1.83 recreatiewoning:
woning die blijkens de bestemming is bedoeld voor tijdelijk recreatief verblijf.
1.84 riviergebonden activiteiten:
Onder riviergebonden activiteiten wordt verstaan:
a) de aanleg of wijziging van waterstaatkundige kunstwerken;
b) de verwezenlijking van voorzieningen voor een
betere en veilige afwikkeling van de beroeps- of recreatievaart;
c) de verwezenlijking en het beheer van natuurterreinen;
d) de verwezenlijking van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden;
e) de verwezenlijking van voorzieningen van groot
openbaar belang die niet buiten het rivierbed kunnen worden
gerealiseerd;
f) de winning van oppervlaktedelfstoffen;
g) activiteiten van een zwaarwegend
bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische
bedrijven die niet buiten het rivierbed kunnen worden gerealiseerd;
h) een functieverandering binnen de bestaande bebouwing.
1.85 schuilgelegenheid:
een open overkapping die aan maximaal drie zijden is omsloten door
wanden en waarvan dieren gebruik moeten kunnen maken in geval van
weidegang met als doel bescherming tegen weersomstandigheden gedurende
het gehele jaar, met dien verstande dat opslag niet is toegestaan.
1.86 verblijfsrecreatie:
het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op
een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtgebruik centraal staat.
1.87 voorgevel:
gevel aan de voorzijde van een gebouw die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
1.88 voorgevelrooilijn:
denkbeeldige lijn die strak loopt langs de voorgevel van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrenzen.
1.89 vrijstaand bijbehorend bouwwerk:
een van het hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken
vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door
zijn ligging, constructie en/of afmetingen ondergeschikt is aan het
hoofdgebouw.
1.90 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer,
waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit
zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.
1.91 weg:
een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad,
daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg
of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en
als zodanig aangeduide parkeerplaatsen.
1.92 wet/wettelijke regelingen:
indien en voorzover in deze regels wordt verwezen naar wetten of
wettelijke regelingen, dienen deze te worden gelezen zoals deze luiden
op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
1.93 woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van
één afzonderlijk huishouden of maximaal vier personen die
geen huishouden vormen.
1.94 woningsplitsing:
het treffen van voorzieningen in bestaande al dan niet gedeeltelijk of
geheel te vernieuwen woningen, zodanig dat binnen de bestaande of te
vernieuwen of te vergroten bouwmassa meerdere zelfstandige woningen
ontstaan. De zelfstandigheid blijkt uit de aanwezigheid per woning van
een eigen toegang, keuken, badkamer, woon- en slaapkamers. In de
bouwmassa is /zijn één of meer geheel gesloten
woningscheidende wand(-en) aanwezig.
1.95 zolder:
ruimte(n) onder een kap, voor zover de hoogte van de borstwering ter
plaatse van de omtrekmuren minder dan 80 cm boven de vloer is gelegen.
1.96 zwembad:
een private voorziening behorende bij een woning waarin mensen voor hun plezier zwemmen.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de afstand tot de bouwvlakgrens
tussen de grens van het bouwvlak en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.2 de afstand tussen hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken:
tussen de grens van het hoofdgebouw en een bepaald punt van het bijbehorend bouwwerk, waar die afstand het kortst is.
2.3 de oppervlakte van een bouwvlak/bestemmingsvlak
de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen en de onbebouwde gronden
binnen een bouwvlak/bestemmingsvlak. Daar waar op de verbeelding twee
of meer bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken door middel van de
aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden, gelden die
bestemmingsvlakken dan wel bouwvlakken bij de toepassing van deze
regels als één bestemmingsvlak respectievelijk
één bouwvlak.
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een
bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte
bouwdelen, als bedoeld in artikel 8.2.
2.5 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
2.6 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het
boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.
2.7 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane-grondvloer, de buitenzijde van de
gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken
en dakkapellen.
2.8 de lengte, breedte en hoogte van een bouwwerk:
buitenwerks, dit is de afstand gemeten tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren.
2.9 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:
vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van een bouwwerk, de fundering niet meegerekend.
2.10 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de
scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van
het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
2.11 de oppervlakte van een bodemingreep:
het gebied (zone) waarbinnen bodemingrepen plaatsvinden die een
verstorende werking kunnen hebben op het (archeologisch) bodemarchief.
2.12 de oppervlakte van een overkapping:
tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau
van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
2.13 de vloeroppervlakte van een bouwwerk:
de totale vloeroppervlakte gemeten aan de binnenzijde van die ruimte(n).
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 3 Agrarisch
3.1. Bestemmingsomschrijving
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch bedrijfsmatig gebruik;
b. agrarisch hobbymatig gebruik;
c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van
groen - landschappelijke inpassing 1' de landschappelijke inpassing van
de woning en de nieuwe loods in de vorm van groenvoorzieningen met een
visueel afschermende functie, zoals hagen en gebiedseigen bomen dient
plaats te vinden, een en ander overeenkomstig het inrichtingsplan zoals
weergegeven in bijlagen bij de regels
met daaraan ondergeschikt:
e. extensief dagrecreatief medegebruik;
f. een vulpunt lpg, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'vulpunt lpg';
g. groenvoorzieningen;
h. paden- en ontsluitingsvoorzieningen;
i. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Op de voor 'Agrarisch’ aangewezen gronden mag niet worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:
a. bestaande paardrijbakken en daarbij behorende lichtmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt;
b. erf- en terreinafscheidingen met een open
constructie, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in artikel 3.2.1 ten behoeve van het bouwen van
schuilgelegenheden, mits:
a. per kadastraal perceel met een minimale
oppervlakte van 0,5 hectare maximaal één
schuilgelegenheid wordt gebouwd;
b. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
c. de oppervlakte van de schuilgelegenheid maximaal bedraagt:
1. 25 m² bij een kadastraal perceel met een oppervlakte van 0,5 hectare tot 1 hectare;
2. 40 m² bij een kadastraal perceel met een oppervlakte groter dan 1 hectare;
d. de noodzaak van de schuilgelegenheid uit oogpunt van dierenwelzijn is aangetoond;
e. de schuilgelegenheid inpasbaar is ten opzichte van
de ter plaatse aanwezige natuurlijke, landschappelijke, abiotische,
archeologische en/of cultuurhistorische waarde van de gronden;
f. de schuilgelegenheid niet mag worden uitgevoerd in de vorm van een (zee)container;
g. de schuilgelegenheid wordt gerealiseerd
aansluitend aan het aangrenzende bouwvlak, dan wel zoveel mogelijk
geclusterd bij de bestaande bebouwing of aan de randen van het perceel;
h. opslag is niet toegestaan;
i. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. de verkeersveiligheid;
2. het woon- en leefklimaat;
3. de milieusituatie;
4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.3.2 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een hoogzit
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in artikel 3.2. ten behoeve van het bouwen van een
hoogzit voor de uitoefening van de jacht of natuurstudie, mits:
a. de bouwhoogte maximaal 6 meter bedraagt;
b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van
actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische,
abiotische en archeologische waarden.
3.3.3 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van een voederberging of voederruif
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in artikel 3.2. ten behoeve van het bouwen van een
voederberging of voederruif voor de instandhouding van het wild, mits:
a. de inhoud van de voederberging of voederruif maximaal 3 m³ bedraagt;
b. de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt;
c. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van
actuele en bestaande natuur, landschappelijke, cultuurhistorische,
abiotische en archeologische waarden.
3.3.4. Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van een paardrijbak
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in artikel 3.4.1.ten behoeve van de inrichting en het
gebruik van gronden als paardrijbak, mits:
a. de paardrijbak uitsluitend mag worden gebouwd
direct aansluitend aan een agrarisch bouwvlak, dan wel aansluitend aan
een bouwvlak van de bestemming 'Wonen';
b. aangetoond moet worden dat binnen het aangrenzende
bouwvlak geen reële mogelijkheden zijn voor realisering van een
paardrijbak;
c. de oppervlakte maximaal 20 x 40 m bedraagt;
d. de paardrijbak mag worden omheind door een
bouwwerk geen gebouw zijnde in de vorm van een open afscheiding met een
bouwhoogte van maximaal 1,50 meter;
e. in voldoende mate is onderzocht of er effecten
zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien
verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve
effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
f. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. het woon- en leefklimaat;
2. de milieusituatie;
3. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
Artikel 4 Wonen
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. paardrijbakken ten behoeve van het hobbymatig houden van paarden;
c. uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5.3.;
d. evenementen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.5.2.;
e. bestaande mantelzorgvoorzieningen;
f. groenvoorzieningen;
g. tuinen, erven en terreinen;
h. paden, wegen, ontsluitings- en parkeervoorzieningen;
i. boven- en/of ondergrondse waterhuishoudkundige voorzieningen.
4.2 Bouwregels
4.2.1. Algemeen
Op de voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming worden gebouwd:
a. hoofdgebouwen in de vorm van woningen;
b. bijbehorende bouwwerken;
c. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding ´bouwvlak´
Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:
a. de woning en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
b. voor het overige wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 4.2.3. en 4.2.4..
4.2.3 Woning en bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van woningen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
a. per bouwvlak is maximaal één hoofdgebouw in de vorm van een woning toegestaan;
b. de voorgevel van de woning wordt gebouwd in de bestaande voorgevelrooilijn;
c. de inhoud van de woning , welke aanwezig is op het
tijdstip van het inwerkingtreding van dit wijzigingsplan, bedraagt
maximaal 685 m³;
d. de bijbehorende bijgebouwen bij de woning, welke
aanwezig zijn op het tijdstip van het inwerkingtreding van dit
wijzigingsplan, zijn toegelaten en hebben een maximale oppervlakte van
550 m² ;
e. de goot- en bouwhoogte van woningen bedraagt respectievelijk maximaal 6 en 9 meter;
f. bijbehorende bouwwerken worden op een afstand van
minimaal 1 meter achter de bestaande voorgevelrooilijn gebouwd;
g. de afstand tussen de woning en bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 15 meter;
h. de goot- en bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt respectievelijk maximaal 3,30 meter en 6 meter;
i. de grenzen van het bouwvlak mogen worden
overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke ten behoeve
van de woning, mits:
1. de diepte maximaal 1,5 meter bedraagt;
2. de breedte maximaal 50% van de breedte van de voorgevel van de woning bedraagt;
3. de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter;
4. de afstand tot de bestemmingen 'Verkeer ' minimaal 3,5 meter bedraagt.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde bedraagt maximaal 12 meter, met uitzondering van:
1. erf- en terreinafscheidingen voor de
voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 1 meter bedraagt en
achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 meter
bedraagt;
2. omheiningen rond een paardrijbak in de vorm van
een open afscheiding, waarvan de bouwhoogte maximaal 1,50 meter
bedraagt;
3. lichtmasten rond een paardrijbak, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt;
b. per woning is maximaal 1 niet-overdekt zwembad toegestaan, met dien verstande dat:
1. de afstand van de woning tot het zwembad maximaal 15 meter bedraagt;
2. de oppervlakte van het zwembad maximaal 30 m² bedraagt;
c. het bouwen van één overkapping aan
de achter- of zijgevel bij de woning is toegestaan, mits de oppervlakte
maximaal 30 m² bedraagt.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en
de afmetingen van de bebouwing en aan de inrichting van het
bestemmingsvlak:
a. ter voorkoming van onevenredige aantasting van de
gebruiksmogelijkheden en het woon- en leefklimaat van aangrenzende
gronden en bouwwerken;
b. ter waarborging van de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving;
c. ter waarborging van een goede landschappelijke inpassing.
4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1. Afwijken van de bouwregels
ten behoeve van het verkleinden van de afstand tot de weg
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in artikel 4.2.3. onder c ten behoeve van het
verkleinen van de bestaande afstand tot de bestemming 'Verkeer ', met
dien verstande dat:
a. de afstand tot de bestemming 'Verkeer' minimaal 5 meter bedraagt;
b. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. de verkeersveiligheid;
2. het woon- en leefklimaat;
3. de milieusituatie;
4. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
5. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het
bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden
en bouwwerken voor en/of als:
a. geluidszoneringsplichtige en risicovolle inrichtingen;
b. kamerverhuur;
c. kampeer;
d. woningsplitsing;
e. detailhandel;
f. evenementen, behoudens toegestaan krachtens artikel 4.5.2.;
g. permanente of tijdelijke bewoning van vrijstaande bijbehorende bouwwerken en gebouwen, geen woning zijnde;
h. opslag van goederen en materialen buiten het bouwvlak;
i. buitenopslag voor de voorgevelrooilijn.
4.5.2. Evenementen
Evenementen zijn maximaal drie keer per jaar toegestaan voor de duur
van maximaal drie aaneengesloten dagen per evenement, inclusief op- en
afbouw.
4.5.3. Beroep of bedrijf aan huis
Een beroep of bedrijf aan huis bij de woning, als opgenomen in het
'Overzicht beroep of bedrijf aan huis' (bijlage bij deze regels) of
hiermee naar aard en omvang gelijk te stellen beroepen en bedrijven,
wordt geacht in overeenstemming te zijn met de woonbestemming en is
toegestaan, mits:
a. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
b. degene die gebruiker van de woning is tevens degene is die het beroep of bedrijf aan huis uitoefent;
c. maximaal 50 m² van de bestaande bebouwing mag worden gebruikt voor beroep en bedrijf aan huis;
d. het gebruik geen ernstige hinder voor het
woonmilieu oplevert c.q. geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de
wijk of de buurt;
e. het gebruik geen dusdanige verkeersaantrekkende
activiteiten betreft welke kunnen leiden tot een nadelige
beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel
tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
f. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
g. internetverkoop slechts is toegestaan indien er
geen uitstalling ten verkoop plaatsvindt en de te verkopen producten
niet ter plaatse bezichtigd en afgehaald kunnen worden. Opslag ten
behoeve van internetverkoop is mogelijk binnen de bestaande bebouwing
tot maximaal 50 m² waarbij ter plaatse opslag en verzending
plaatsvindt. Internetverkoop waarbij ter plaatse alleen de
elektronische transactie plaatsvindt en geen opslag en verzending
plaatsvindt is zonder meer toegestaan;
h. er geen detailhandel plaatsvindt, behoudens
beperkte verkoop in het klein in direct verband met het aan huis
gebonden beroep/bedrijf;
i. er geen buitenopslag plaatsvindt;
j. reclame-uitingen ten dienste van het beroep of
bedrijf aan huis beperkt blijven tot het plaatsen van een bord met als
maximale afmetingen 1 meter x 0,5 meter aan de voor- of zijgevel of in
de voor- of zijtuin op een hoogte van maximaal 2 meter. Neon- of andere
lichtreclame is in dit kader niet toegestaan.
Artikel 5 Waarde-Archeologie 4
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde-Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de
andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. de instandhouding en bescherming van de
archeologische waarden en oudheidkundige waardevolle elementen, in het
bijzonder voor gebieden met een hoge archeologische verwachtingswaarde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwverbod
Op of in de voor ''Waarde-Archeologie 4' ' aangewezen gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
a. het bouwen van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij
de bebouwing minder diep reikt dan 40 centimeter en zonder
heiwerkzaamheden kan worden geplaatst;
b. de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van minder dan 250 m²;
c. een bouwwerk dat uitsluitend voor archeologisch
onderzoek is bestemd met een bouwhoogte van maximaal 3 meter;
d. gebouwen en/of bouwwerken die reeds in uitvoering
zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dan
wel mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het bouwen van gebouwen en bouwwerken
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken
voor het bepaalde in artikel 5.2.1., ten behoeve van het bouwen en/of
vergroten van gebouwen en/of bouwwerken, met dien verstande dat:
a. door de aanvrager een archeologisch rapport dient
te worden overlegd op basis van de in de beroepsgroep geldende norm
waarin de archeologische waarden van het terrein, dat blijkens de
aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld;
b. een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist wanneer:
1. naar het oordeel van het bevoegd gezag de
archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie
afdoende is vastgesteld;
2. door het overleggen van een overeenkomstig de
eisen van het bevoegd gezag uitgevoerd onderzoek blijkt dat de
verstoringsdiepte van de bouwactiviteit minder diep reikt dan 40
centimeter onder maaiveld.
5.3.2 Voorwaarden verlenen omgevingsvergunning
Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen wanneer naar haar oordeel genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
c. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen
of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de
omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
5.3.3 Voorschriften te verbinden aan omgevingsvergunning voor het bouwen
In de situatie als bedoeld in artikel 5.3.2. kan het bevoegd gezag
één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan
de omgevingsvergunning:
a. de verplichting tot het treffen van technische
maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen
worden behouden;
b. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
c. de verplichting de activiteit die tot
bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door
het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
5.4 Omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Waarde-Archeologie 4'
aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of
werkzaamheden uit te voeren:
a. grondwerkzaamheden zoals het afgraven, ophogen,
vergraven, egaliseren, diepploegen en diepwoelen van gronden;
b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals heipalen, damwanden, boor- en pompputten;
c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het
verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten,
greppels, watergangen en overige waterpartijen;
f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
g. het rooien van diepwortelende beplantingen voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
h. het omzetten van gras of akkerland in een teelt
waarbij bodemvolume wordt afgevoerd waartoe gerekend worden boomteelt,
graszodenteelt en siergewassenteelt;
i. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden,
parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
j. het aanbrengen van ondergrondse transport- energie
of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies,
installaties of apparatuur;
k. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
l. het afplaggen van heide- of natuurgebieden;
m. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie.
5.4.2 Uitzonderingen
a. Het bepaalde in artikel 5.4.1. is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
1. die maximaal 40 centimeter diep reiken ten
opzichte van het maaiveld, tenzij het werkzaamheden betreffen als
genoemd in artikel 5.4.1. h, l, en m;
2. een verstoringsoppervlakte hebben van maximaal 250 m²;
3. ten dienste staan van archeologisch onderzoek en
het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
4. het normale beheer en onderhoud betreffen, met
inbegrip van onderhoud- en vervangingswerkzaamheden van bestaande
riolen, bestratingen, beplantingen en binnen bestaande tracés
van kabels en leidingen;
5. het normale agrarisch gebruik betreffen waaronder
worden verstaan grondbewerkingen ten dienste van agrarisch gebruik mits
de bodem tot niet meer dan een diepte van 40 centimeter onder maaiveld
wordt geroerd;
6. plaatsvinden binnen een afstand van maximaal 2,5
meter uit een bestaande fundering van een bestaand bouwwerk;
7. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van
inwerkingtreding van dit bestemmingsplan dan wel mogen worden
uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
b. Het verbod als bedoeld in artikel 5.4.1. is ook niet van toepassing indien:
1. naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is aangetoond dat de grond reeds verstoord is;
2. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn
gemeld, voorzien van een overeenkomstig de eisen van het bevoegd gezag
uitgevoerd onafhankelijk onderzoek waaruit blijkt dat de
verstoringsdiepte van de werkzaamheden of werken minder diep reikt dan
40 centimeter onder maaiveld, en voorzien van een verklaring dat in het
geval van teelten zoals bedoeld onder 5.4.1. sub h het afgevoerde
bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van
deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden
schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende
werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken,
geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist;
3. de werkzaamheden vooraf bij het bevoegd gezag zijn
gemeld, voorzien van een schriftelijke verklaring met bewijsmateriaal
waarbij wordt aangetoond dat de grond reeds dieper is geroerd dan de
voorgestelde bewerkingsdiepte en voorzien van een verklaring dat in het
geval van teelten zoals bedoeld onder 5.4.1. sub h het afgevoerde
bodemvolume weer wordt aangevuld waarop het bevoegd gezag op basis van
deze melding voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden
schriftelijk te kennen heeft gegeven dat voor de betreffende
werkzaamheden geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken,
geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is vereist.
5.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 5.4.1. zijn slechts
toelaatbaar indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond
dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden
geschaad.
5.4.4 Onderzoeksplicht
a. De aanvrager van een omgevingsvergunning als
bedoeld in artikel 5.4.1. die betrekking heeft op gronden, die zijn
aangewezen voor ''Waarde-Archeologie 4' dient een rapport te
overleggen waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:
1. de archeologische waarden van de gronden die
blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn
vastgesteld, en;
2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de
archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:
3. in voldoende mate is aangegeven dat de
archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen
worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn
b. Een onderzoek als bedoeld onder a is niet vereist
wanneer naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van
het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld.
5.4.5 Voorwaarden verlenen omgevingsvergunning
het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning wanneer naar haar oordeel genoegzaam blijkt dat:
a. er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
b. de betreffende archeologische waarden door de ingreep niet of niet onevenredig worden geschaad;
c. schade door bouwactiviteiten kan worden voorkomen
of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van aan de
omgevingsvergunning verbonden voorschriften.
5.4.6 Voorschriften te verbinden aan omgevingsvergunning
In de situatie als bedoeld in artikel 5.4.5. kan het bevoegd gezag
één of meer van de volgende voorschriften verbinden aan
de omgevingsvergunning:
a. de verplichting tot het treffen van technische
maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen
worden behouden;
b. de verplichting tot het doen uitvoeren van opgravingen;
c. de verplichting de activiteit die tot
bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het
terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan een door
het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming 'Waarde-Archeologie 4'
ten behoeve van de bescherming en veiligstelling van archeologische
waarden wijzigen zodanig dat de bestemming geheel of gedeeltelijk van
de verbeelding wordt verwijderd, indien:
a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken, dat
ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn of zich op een
andere plaats bevinden;
b. het op grond van nader archeologisch onderzoek
niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse
in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.
Artikel 6 Waterstaat- Stroomvoerend rivierbed
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waterstaat- Stroomvoerend rivierbed' aangewezen gronden zijn,
behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd
voor de bescherming en het behoud van riviergebonden activiteiten en
voor het waarborgen van een veilige afvoer en berging van het
rivierwater onder normale en maatgevende hoogwaterstanden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Op of in de voor ''Waterstaat- Stroomvoerend rivierbed' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
6.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Op of in de voor ''Waterstaat- Stroomvoerend rivierbed' aangewezen
gronden mogen geen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd, met
uitzondering van bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van deze
bestemming, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 2 meter
bedraagt.
6.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken
voor het bepaalde in artikel 6.2.1.ten behoeve van het bouwen van:
a. riviergebonden bouwwerken, mits:
1. er sprake is van een zodanige
situering en uitvoering van het bouwwerk dat het veilig functioneren
van het waterstaatswerk gewaarborgd wordt;
2. er geen sprake is van een
feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
3. er sprake is van een zodanige
situering en uitvoering van het bouwwerk, dat de waterstandsverhoging
of de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
4. de resterende
waterstandeffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam
worden gecompenseerd, waarbij de financiering en de tijdige realisering
van de maatregelen gezekerd zijn;
5. geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van het doelmatig functioneren van het waterbergend
waterbed;
6. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen Rijkswaterstaat.
b. niet riviergebonden bouwwerken, mits:
1. het een functieverandering
binnen de bestaande bebouwing betreft of een activiteit betreft die per
saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien
aanvaardbare locatie;
2. er sprake is van een zodanige
situering en uitvoering van het bouwwerk, dat het veilig functioneen
van het waterstaatswerk gewaarborgd blijft;
3. er geen sprake is van een
feitelijke belemmering voor vergroting van de afvoercapaciteit;
4. er sprake is van een zodanige
situering en uitvoering van het bouwwerk dat de waterstandsverhogig of
de afname van het waterbergend vermogen zo gering mogelijk is;
5. de resterende
watersrandseffcten of de afnama van het bergend vermogen duurzaam
worden gecompenseerd, waarbij de financiering en de tijdige realisering
van de maatregelen gezekerd zijn. De zekering van financiering en
tijdige realisering is niet van toepassing voor niet-riviergebonden
activiteiten die per daldo meer ruimte die per saldo meer ruimte voor
de rivier opelevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie;
6. het een groot openbaar belang
betreft enhet bouwwerk niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan
worden gereailiseerd;
7. er een zwaarwegend
bedrijfseconomisch belang is voor bestaande grondgebonden agrrische
bedrijen en het bouwwerk redelijkerwijs niet buiten het rivierbed kan
worden gerealiseerd;
8. geen onevenredige aantasting
plaatsvindt van het doelmatig functioneren van het waterbergend
waterbed;
9. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen Rijkswaterstaat.
6.4 Omgevingsvergunning voor het
uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Vergunningplicht
Het is verboden op of in de voor 'Waterstaat- Stroomvoerend rivierbed'
aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning
van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde en/of
werkzaamheden uit te voeren:
a. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door
ontginnen, bodemverlagen, egaliseren, afgraven, diepploegen, indrijven
of ophogen;
b. het aanleggen van watergangen, het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
c. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverharding,
het aanleggen van kabels en/of leidingen en daarmee verband houdende
constructies;
d. het aanbrengen, vellen en/of rooien van bomen en/of diepwortelende beplantingen.
6.4.2 Uitzondering
Het bepaalde in artikel 6.4.1. is niet van toepassing op:
a. normale onderhoudswerkzaamheden;
b. werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;
c. werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van
inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een
voor dat tijdstip verleende vergunning mogen worden uitgevoerd.
6.4.3 Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in 6.4.1. zijn toelaatbaar, mits:
a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van het stroomvoerend waterbed;
b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij het Waterschap en bij Rijkswaterstaat.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een
bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven,
blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 8 Algemene bouwregels
8.1 Ondergronds bouwen
8.1.1 Ondergrondse werken
Artikel 13 Overgangsrecht
Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en
werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen,
geen beperkingen.
8.1.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens de in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels:
a. ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend
toegestaan binnen het bouwvlak, dan wel onder een bestaand
hoofdgebouw/bijbehorend bouwwerk;
b. het oppervlak van ondergrondse bouwwerken mag niet
meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil;
c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil;
d. bij het berekenen van de blijkens de verbeelding
of deze regels geldende bebouwingspercentages of van het in deze regels
maximaal te bebouwen oppervlak, wordt de oppervlakte en de inhoud van
ondergrondse bouwwerken niet in aanmerking genomen.
8.1.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in artikel 8.1.2. onder c. voor het bouwen van
ondergrondse bouwwerken met een diepte van maximaal 10 meter onder peil
onder de voorwaarde dat:
a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden.
8.2 Ondergeschikte bouwdelen
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden
ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen,
gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en
kroonlijsten, luifels, uitbouwen, balkons en overstekende daken buiten
beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw- c.q.
bestemmingsgrenzen maximaal 1 meter bedraagt.
8.3 Algemene regels over bestaande afstanden en andere maten
8.3.1 Maximale maatvoering
Indien afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten
van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het
bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op
het tijdstip van inwerkingtreding van het plan meer bedragen dan op
grond van hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en
hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden. Indien de
inhoud of oppervlakte van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding
'specifieke bouwaanduiding - vrijkomende agrarische bebouwing' op het
tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan meer bedraagt dan
de maximale toegestane inhoud, is uitsluitend de bestaande bebouwing
toegestaan.
8.3.2 Minimale maatvoering
In die gevallen dat afstanden tot, bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of
oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming
van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht, op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan
minder bedragen dan op grond van hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen
deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.
8.3.3 Heroprichting
In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 8.3.1.
en 8.3.2. uitsluitend van toepassing indien dit geschiedt op dezelfde
plaats.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
9.1 Algemeen gebruiksverbod
Het is verboden de gronden en bouwwerken in dit bestemmingsplan te
gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven
op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).
9.2 Strijdig gebruik
Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met het
bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden
en bouwwerken voor en/of als:
a. een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf,
b. een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;
c. straatprostitutie;
d. mantelzorg en inwoning;
e. nieuwvestiging van een intensieve veehouderij;
f. nieuwvestiging van een glastuinbouwbedrijf;
g. als opslag-, stort-, lozing- of bergplaats van
onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken
voorwerpen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in
verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
Artikel 13 Overgangsrecht
10.1 Reconstructiewetzone - extensiveringsgebied
10.1.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding
'reconstructiewetzone-extensiveringsgebied’ zijn de gronden
tevens bestemd als extensiveringsgebied.
10.2 Wro - zone - wijzigingsgebied 3 bd
10.2.1 Aanduidingsomschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 3bd' zijn de
gronden tevens bestemd voor instandhouding van beekdalen/rivierdal.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
11.1 Algemeen
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken:
a. van de bestemmingsregels en toestaan dat
bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe
aanleiding geeft;
b. van de desbetreffende bepalingen in het plan voor
het afwijken van de voorgeschreven maten ten aanzien van de goot- en
bouwhoogten met ten hoogste 10%;
c. van de bepalingen in het plan voor het afwijken
van de voorgeschreven maten ten aanzien van de afstand van 5 meter van
de bouwvlakgrens tot maximaal 1 meter van de bouwvlakgrens, met dien
verstande dat landschappelijke inpassing in voldoende mate is verzekerd;
d. van de bepalingen omtrent voorgevelrooilijn ten
behoeve van het bouwen van (bedrijfs)woningen en/of bedrijfsgebouwen
voor of achter de bestaande voorgevelrooilijn, met dien verstande dat:
1. de afstand tot de bestemming
‘Verkeer’, ‘Water’, ‘Water-Rivier’
of ‘Natuur’ minimaal 3 meter bedraagt;
2. geen aantasting plaatsvindt van:
- de verkeersveiligheid;
- het woon- en leefklimaat;
- de milieusituatie;
- de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische waarden;
- de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
11.2 Afwijken ten behoeve van het vergroten van de inhoud van de woning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken
van de bepalingen in het plan ten aanzien van en toestaan dat de
bestaande inhoud van de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken
éénmalig met 100 m³ wordt vergroot, met dien
verstande dat:
a. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn
gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een
landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan
de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke
inpassing van de bebouwing en andere te verrichten
kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent
advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
b. geen aantasting plaatsvindt van:
1. de verkeersveiligheid;
2. het woon- en leefklimaat;
3. de milieusituatie;
4. de bestaande natuurlijke,
landschappelijke, cultuurhistorische, aardkundige en/of abiotische
waarden;
5. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van aangrenzende gronden en bebouwing.
11.3 Afwijken ten behoeve van bed en breakfast
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken
van de bepalingen van het plan voor de inrichting en het gebruik van
(bedrijfs)woningen ten behoeve van bed en breakfast, mits:
a. de voorziening niet is gelegen ter plaatse van de
aanduiding ''concentratiegebied glastuinbouw 1’ of
‘concentratiegebied glastuinbouw 2';
b. het gebruik uitsluitend plaatsvindt in de
(bedrijfs)woning en de bijbehorende bouwwerken die op maximaal 15 meter
van de woning zijn gelegen;
c. de exploitant van het bed en breakfast de hoofdbewoner is van de (bedrijfs)woning;
d. maximaal 80 m² mag worden ingericht voor bed
en breakfast, met dien verstande dat de (bedrijfs)woning een inhoud
heeft van minimaal 450 m³ en een bewoonbare oppervlakte van
minimaal 120 m²;
e. er per bouwvlak maximaal 4 slaapplaatsen in maximaal twee slaapkamers worden toegestaan;
f. het ontbijt wordt in de slaapkamer of in een gezamenlijke ruimte genuttigd;
g. door de bouwkundige opzet, indeling en maatvoering
mag de bed en breakfast-voorziening niet functioneren als een
zelfstandige woning;
h. uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;
i. in voldoende mate is onderzocht of er effecten
zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien
verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve
effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
j. overnachting en of logies in verband met het
verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden arbeid valt niet binnen
de omschrijving bed en breakfast;
k. de ontwikkeling in voldoende mate moet zijn
gericht op verbetering van de omgevingskwaliteit, hiertoe wordt een
landschappelijk inrichtingsplan overgelegd welke als als voorwaarde aan
de omgevingsvergunning wordt verbonden, waarin de landschappelijke
inpassing van de bebouwing en andere te verrichten
kwaliteitsverbeterende maatregelen zijn beschreven en waaromtrent
advies is ingewonnen bij een onafhankelijke, objectieve commissie;
l. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte op eigen terrein;
m. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. de verkeersveiligheid;
2. het woon- en leefklimaat;
3. de parkeerbalans in de directe omgeving;
4. de milieusituatie;
5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
11.4 Afwijken ten behoeve van mantelzorg en inwoning
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken
van de bepalingen van het plan ten behoeve van mantelzorg en inwoning
in de (bedrijfs)woning en/of bijbehorende bouwwerken, mits:
a. mantelzorg en inwoning slechts is toegestaan in de
(bedrijfs)woning en/of de bijbehorende bouwwerken, met dien verstande
dat mantelzorg en inwoning in vrijstaande bijbehorende bouwwerken
slechts is toegestaan indien het vrijstaande bijbehorend bouwwerk
betreft welke gelegen is op een afstand van maximaal 15 meter van het
hoofdgebouw en de de vloeroppervlakte maximaal 60 m² bedraagt;
b. er geen tweede woning ontstaat;
c. de tijdelijkheid in voldoende mate vaststaat;
d. er geen aparte aansluiting op de nutsvoorzieningen mogen worden getroffen;
e. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte, op eigen terrein;
f. in voldoende mate is onderzocht of er effecten
zijn te verwachten op aanwezige Natura-2000 gebieden, met dien
verstande dat de ontwikkeling per saldo geen significant negatieve
effecten mag hebben op de aanwezige Natura-2000 gebieden;
g. geen aantasting plaatsvindt van:
1. de verkeersveiligheid;
2. het woon- en leefklimaat;
3. de milieusituatie;
4. de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
h. de omgevingsvergunning na beëindiging van de
situatie zal worden ingetrokken en het bijbehorend bouwwerk niet meer
mag worden gebruikt voor bewoning/mantelzorg.
11.5 Afwijken ten behoeve van schuilgelegenheden
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken
van het bepaalde in het plan voor het bouwen van schuilgelegenheden in
het bouw-/bestemmingsvlak ten behoeve van een aangrenzend agrarisch
perceel, mits:
a. per aangrenzend kadastraal perceel met een
minimale oppervlakte van 0,5 hectare maximaal één
schuilgelegenheid wordt gebouwd;
b. de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;
c. de oppervlakte van de schuilgelegenheid maximaal bedraagt:
1. 25 m² bij een aangrenzend
kadastraal perceel met een oppervlakte van 0,5 hectare tot 1 hectare;
2. 40 m² bij een aangrenzend
kadastraal perceel met een oppervlakte groter dan 1 hectare;
d. de noodzaak van de schuilgelegenheid uit oogpunt van dierenwelzijn is aangetoond;
e. de schuilgelegenheid inpasbaar is ten opzichte van
de ter plaatse aanwezige natuurlijke, landschappelijke, abiotische,
archeologische en/of cultuurhistorische waarde van de gronden;
f. de schuilgelegenheid niet mag worden uitgevoerd in de vorm van een (zee)container;
g. de schuilgelegenheid zoveel mogelijk wordt
geclusterd bij de bestaande bebouwing of aan de randen van het perceel;
h. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. de verkeersveiligheid;
2. het woon- en leefklimaat;
3. de milieusituatie;
4. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
Artikel 12 Overige regels
12.1 Wetten/wettelijke regelingen
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke
regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden
gelezen, zoals deze luiden op het tijdstip van inwerkingtreding van het
bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Artikel 13 Overgangsrecht
13.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. een bouwwerk, dat op het tijdstip van
inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is,
dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het
bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en
omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge
van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de
aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen 2 jaar na de
dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in
afwijking van het bepaalde onder a. een omgevingsvergunning verlenen
voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a.
met maximaal 10%.
c. het bepaalde onder a. is niet van toepassing op
bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding
van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het
daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat
plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op
het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in
strijd is, mag worden voortgezet.
b. het is verboden het met het bestemmingsplan
strijdige gebruik, bedoeld onder a. te veranderen of te laten
veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze
verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c. indien het gebruik, bedoeld onder a., na het
tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan
een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te
hervatten of te laten hervatten.
d. Het bepaalde onder a. is niet van toepassing op
het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende
bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Artikel 14 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als: ‘Regels van het Wijzigingsplan Heuvel 7 te Baarlo’, gemeente Peel en Maas.