Regels

 


 

Inhoudsopgave

 

1.         Inleidende regels  2

Artikel 1               Begrippen  2

Artikel 2               Wijze van meten  2

2.         Bestemmingsregels  2

Artikel 3               Bedrijf - Landelijk  2

Artikel 4               Natuur 2

Artikel 5               Tuin  2

3.         Algemene regels  2

Artikel 6               Antidubbeltelregel 2

Artikel 7               Algemene gebruiksregels  2

Artikel 8               Algemene afwijkingsregels  2

Artikel 9               Overige regels  2

4.         Overgangs- en slotregels  2

Artikel 10             Overgangsrecht 2

Artikel 11             Slotregel 2

 

 

 

 


1.     Inleidende regels

Artikel 1     Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1          bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0273.BPWaterweg59-ON01;

1.2          plan:
het bestemmingsplan "Waterweg 59" van de gemeente Putten;

1.3          verbeelding:
de analoge verbeelding van het GML-bestand NL.IMRO.0273.BPWaterweg59-ON01;

1.4          aan huis verbonden bedrijf:

a.   een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van winkelambachten, waar voor een belangrijk deel handwerkgoederen worden geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker en welk wordt gekenmerkt door hetgeen is vermeld onder b;
b.   een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder één van de volgende omstandigheden:
1.   het productieproces wordt grotendeels met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskrachten worden aangedreven, uitgevoerd;
2.   voor zover van laatst bedoelde werktuigen gebruik is gemaakt, wordt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke vaardigheid;
3.   de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten is zodanig kleinschalig dat deze niet onder de vergunningplicht vallen van de Wet Milieubeheer,
c.   tot bedrijven onder a. worden in iedere geval de volgende bedrijven gerekend:
1.   schoonmaakbedrijven, zoals schoorsteenveegbedrijven,
2.   glazenwasserijen, tapijtreinigingsbedrijven;
3.   kappersbedrijven, schoonheidssalons, en dergelijke;
4.   kleinschalige bouw- en installatiebedrijven;
5.   bedrijven waar werkzaamheden op locatie worden uitgeoefend zoals stratenmakersbedrijven, stucadoorsbedrijven;

1.5          aan huis verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning en/of daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie;

1.6          aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.7          aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.8          afschermende beplanting:
opgaande beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing van bedrijven met een schaal en een type vegetatie die eigen zijn aan het gebied waarin zij is gelegen;

1.9          bebouwing:
een of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10        bedrijfsmatige exploitatie:
het via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon voeren van een zodanig beheer/exploitatie, dat in logiesverblijven daadwerkelijk recreatieve (nacht)verblijfs­mogelijkheden worden geboden;

1.11        bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, die kennelijk slechts bedoeld is voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van de grond ter plaatse van het gebouw of het terrein, noodzakelijk moet worden geacht;

1.12        Besluit omgevingsrecht (Bor):
Besluit van 25 maart 2010, houdende regels ter uitvoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Besluit omgevingsrecht), Staatsblad 2010, 143;

1.13        bestaand:

a.   met betrekking tot bebouwing:
de bebouwing als aanwezig ten tijde van het in ontwerp ter visie leggen van het plan, voor zover niet in strijd met het toen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan, en bebouwing waarvoor ten tijde van de ter visielegging van het ontwerpplan reeds een bouwvergunning was verleend;
b.   met betrekking tot gebruik:
het gebruik ten tijde van het rechtskracht verkrijgen van het plan, voor zover niet in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

1.14        bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;

1.15        bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming;

1.16        bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd op de grond staand gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.17        bijgebouw:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een een (vrijstaand of aangebouwd) gebouw of aanbouw, behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat zowel in functioneel als in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.18        bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.19        bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;

1.20        bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.21        bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.22        bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;

1.23        bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;

1.24        bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.25        gebiedsplan natuur en landschap Gelderland:
het gebiedsplan zoals vastgesteld op 28 september 2004 door Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland;

1.26        gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27        hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen en door zijn functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.28        inwoning:
het wonen in een woning door één of meer personen die geen deel uitmaken van het huishouden van de hoofdbewoner(s) van die woning;

1.29        landelijk bedrijf:
een bedrijf dat naar de aard van zijn activiteiten gebonden is aan het agrarische buitengebied of waarvan de activiteiten zijn gericht op het buitengebied; hierbij kan sprake zijn van de volgende (combinatie van) activiteiten:

a.   verwerking van op het bedrijf voortgebrachte agrarische en/of bosproducten;
b.   de verkoop van op het eigen bedrijf voortgebrachte (en verwerkte) agrarische en/of bosproducten;
c.   handelsbedrijf in agrarische producten;
d.   natuur- en landschapsbeheer;
e.   het leveren van diensten aan agrarische bedrijven of functioneel aan het buitengebied gebonden bedrijven;
f.    het leveren van diensten ten behoeve van het bosbeheer en/of het beheer van natuurgebieden;
g.   hoveniersbedrijven;
h.   dierenpensions;
i.    dierenbegraafplaats;
j.    bosbouw;

1.30        onderbouw:
een voor mensen toegankelijke ruimte onder de begane grondvloer van een gebouw. Voor zover de onderbouw gerealiseerd wordt onder de woning, mag de onderbouw ook voor woondoeleinden worden gebruikt;

1.31        overkapping:
een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, voorzien van een gesloten dak en met aan ten hoogste één zijde een gesloten wand;

1.32        prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.33        seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.34        voorgevel:
de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.35        woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.36        wooneenheid:
een woning die onderdeel uitmaakt van een groter gebouw.

 

 

 

Artikel 2     Wijze van meten

2.1          Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

a.   afstand tot de perceelsgrens:
de kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op het bouwperceel voorkomend of nog te bouwen gebouw.
b.   afstand tussen gebouwen:
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
c.   de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
d.   goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
e.   (bouw)hoogte/nokhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
f.    de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
g.   lengte, breedte en diepte bouwwerk:
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidsmuren).
h.   diepte van een onderbouw:
vanaf afgewerkte begane grondvloeren tot afgewerkte keldervloeren;
i.    de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
j.    peil:
de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte bouwperceel of het terrein ter plaatse, dan wel de hoogte van de kruin van de weg waaraan het betrokken bouwwerk is gelegen;
k.   plaatsing van gebouwen:
voor zover in de regels is bepaald dat voor gebouwen een afstand tot (de as van) de weg moet worden aangehouden dan wel gebouwd dient te worden binnen een bouwvlak is dit niet van toepassing op overschrijding van deze afstand tot ten hoogste 1,50 m door balkons, bordessen, schoorstenen en dergelijke onderdelen van gebouwen;
l.    lengte/breedte van een bouwperceel:
de afstand in meters, gemeten in een rechte lijn vanaf de uiterste grens van het bouwperceel die is gelegen tegenover de aangegeven uitbeidingsrichtingen, dan wel vanaf de uiterste grens van het bouwperceel zoals begrensd door de bouwgrens.

 

2.2          Uitzonderingen

Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

 

 

 

2.     Bestemmingsregels

Artikel 3     Bedrijf - Landelijk

3.1          Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf - Landelijk" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   bedrijfsactiviteiten ten behoeve van een landelijke bedrijf in de vorm van een fouragebedrijf, met dien verstande dat per bestemmingsvlak slechts één landelijk bedrijf is toegestaan.;
b.   wonen ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning',

            met de daarbij behorende tuinen, erven en terreinen, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

 

3.2          Bouwregels

3.2.1.     Algemeen

Ten behoeve van de in lid 3.1 genoemde doeleinden mogen, met inachtneming van de in lid 3.2.2 en 3.2.3 genoemde regels, de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden gerealiseerd.

 

3.2.2.     Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a.   de oppervlakte van gebouwen bedraagt niet meer dan 612,5 m² (bedrijfswoning inclusief bijgebouwen uitgezonderd);
b.   de afstand tot de as van de weg bedraagt ten minste 20 meter dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze kleiner is;
c.   de maximale goothoogte bedraagt 6 meter, met uitzondering van toegangen voor werktuigen waarvoor een grotere hoogte is vereist;
d.   de maximale bouwhoogte bedraagt 10 meter;
e.   bij afwijking van bestaande bebouwing wordt de bestaande hoogte als maximum hoogte aangehouden;
f.    ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat:
1.   de inhoud van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 600 m³ per woning, en de bouwhoogte niet meer dan 8 meter;
2.   een bedrijfswoning mag binnen de buitenwerkse muurvlakken worden voorzien van een onderbouw met een maximale diepte van 3 meter;
3.   bijgebouwen zijn toegestaan bij bedrijfswoningen tot een maximale oppervlakte van 50 m² per woning, een maximale goothoogte van 3,5 meter en maximale hoogte van 6 meter, dan wel de bestaande oppervlakte, goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen.

 

3.2.3.     Bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat:

a.   de bouwhoogte niet meer dan 10 meter mag bedragen;
b.   de oppervlakte niet meer dan 25 m² mag bedragen.

 

3.3          Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

§  het ruimtelijk beeld;

§  de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

§  de verkeersveiligheid

nadere eisen stellen aan:

a.   de plaats van gebouwen indien de afstand tot de grens van het bouwperceel minder dan 5 meter bedraagt;
b.   de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van de weg minder bedraagt dan 20 meter;
c.   de plaats van bedrijfswoningen indien dit uit milieuoverwegingen noodzakelijk is.

 

3.4          Afwijken van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

§  de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

§  het straat- en/of bebouwingsbeeld;

§  de verkeersveiligheid;

§  de woonsituatie,

bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2:

a.   sub b voor een afstand tot de as van de weg van tenminste 10 meter;
b.   sub c voor een goothoogte van 8 meter;
c.   sub d voor een bouwhoogte van 12 meter;
d.   sub f voor een vergroting van de inhoud van een woning met ten hoogste 60 m³ tot een maximale inhoud van 660 m³ ten behoeve van gedeeltelijk zelfstandige inwoning van een huishouden, mits dit niet leidt tot woningsplitsing;
e.   sub f voor een vergroting en gebruik van bijgebouwen voor gedeeltelijk zelfstandige inwoning tot maximaal 60 m², mits de noodzaak om het bijgebouw te gebruiken in plaats van het hoofdgebouw is aangetoond;
f.    sub f voor een grotere oppervlakte aan bijgebouwen tot maximaal 80 m²;
g.   sub f voor het vergroten van de inhoud van de woning tot een maximum van 800 m³, uitsluitend indien sprake is van vermindering van bebouwing door sloop of de aanleg van natuur- en/of landschapselementen volgens onderstaande tabel:

 

Sloop bebouwing

Aanleg nieuwe natuur

Aantal landschapselementen

Extra woninginhoud

400 m³

5.000 m²

1.000 m²

100 m³

800 m³

10.000 m²

2.000 m²

200 m³

1.200 m³

15.000 m²

3.000 m²

300 m³

1.600 m²

20.000 m³

4.000 m²

400 m³

 

h.   sub f voor de vergroting van de oppervlakte aan bijgebouwen ten behoeve van het vervangen van bestaande bijgebouwen, met dien verstande dat:
1.   maximaal 50% van de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen mag worden vervangen, voor zover deze meer bedraagt dan 150 m²;
2.   de oppervlakte per bijgebouw niet meer dan 100 m² mag bedragen;
3.   de totale oppervlakte aan bijgebouwen na vervanging niet meer bedraagt dan 400 m²;
i.    sub f voor een vergroting van een onderbouw onder een hoofdgebouw buiten de buitenwerkse muren met maximaal 10% van de bestaande oppervlakte.

 

3.5          Afwijken van de gebruiksregels
Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van het bepaalde in lid 3.1, sub a ten behoeve van een ander landelijk bedrijf, met in achtneming van het volgende:

a.   het mag uitsluitend een landelijk bedrijf betreffen dat voor wat betreft aard, omvang en hinder vergelijkbaar is met het bedrijf als bedoeld in lid 3.1, sub a, dan wel een landelijk bedrijf als genoemd in bijlage: 'Lijst nieuwvestiging landelijke, verblijfs- en dagrecreatieve en niet-agrarische bedrijven';
b.   het nieuwe landelijke bedrijf mag gelet op de aard, omvang en ligging geen onevenredige afbreuk doen aan het (leef)milieu en het landschap;
c.   aangetoond dient te worden dat er geen sprake zal zijn van een onevenredige verkeersaantrekkende werking;
d.    aangetoond dient te worden dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van de naburige gronden.

 

 

 

Artikel 4     Natuur

4.1          Bestemmingsomschrijving

De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   behoud en ontwikkeling van natuur- en landschapswaarden;

en tevens voor:

b.   watergangen en waterpartijen;
c.   voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.

 

4.2          Bouwregels

4.2.1.     Algemeen

Ten behoeve van de in lid 4.1 genoemde doeleinden mogen, met inachtneming van de in lid 4.2.2 en 4.2.3 genoemde regels, de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden gerealiseerd.

 

4.2.2.     Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

4.2.3.     Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde geldt dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde niet meer dan 3 meter mag bedragen.

 

 

 

Artikel 5     Tuin

5.1          Bestemmingsomschrijving

De voor "Tuin" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.   voortuinen, erven en verhardingen;
b.   parkeren.

 

5.2          Bouwregels

5.2.1.     Algemeen

Ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde doeleinden mogen, met inachtneming van de in lid 5.2.2 genoemde regels, de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere werken worden gerealiseerd.

 

5.2.2.     Bouwwerken

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1 meter.

 

 

 

3.     Algemene regels

Artikel 6     Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

 

 

Artikel 7     Algemene gebruiksregels

7.1          Verboden gebruik
Als verboden gebruik als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder c van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

a.   prostitutiebedrijven;
b.   al dan niet bedrijfsmatig, kleinschalig kamperen.

 

 

 

Artikel 8     Algemene afwijkingsregels

8.1          10%-regeling

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de ligging van bestemmingsgrenzen zoals deze in het terrein ten opzichte van terreinkenmerken wordt bepaald, tot een afwijking van ten hoogste 10% teneinde deze bij definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.

 

8.2          Antennes en masten

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de regels van het plan ten behoeve van:

a.   het bouwen van antennes, waarvan de hoogte ten hoogste 15 meter mag bedragen;
b.   het bouwen van een sirenemast waarvan de hoogte ten hoogste 18 meter mag bedragen, indien dit voor de verwerkelijking van een adequaat waarschuwingssysteem noodzakelijk is;
c.   het bouwen van lichtmasten ten behoeve van buitenrijbanen, waarvan de hoogte ten hoogste 10 meter bedraagt, indien de afstand tussen de buitenrijbaan en omliggende woningen minimaal 50 meter bedraagt.

 

8.3          Nutsvoorzieningen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning, op grond van het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, sub c van de Wet ruimtelijke ordening, afwijken van de regels van het plan ten behoeve van bouwwerken van openbaar nut tot een maximum inhoud van 250 m³, en een maximum hoogte van 8 meter.

 

 

 

Artikel 9     Overige regels

9.1          Uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening
De voorschriften van de bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen:

a.   bereikbaarheid gebouwen voor wegverkeer;
b.   bouwen bij hoogspanningsleidingen en ondergrondse hoofdtransportleidingen;
c.   parkeergelegenheid;
d.   ruimte tussen bouwwerken;
e.   erf- en terreinafscheidingen;
f.    bepalingen met betrekking tot de voorgevelrooilijn, met dien verstande dat bij het ontbreken van een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing wegen een afstand van ten minste 20 meter, tot de as van de weg wordt nagestreefd dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze kleiner is.

 

 

 

4.     Overgangs- en slotregels

Artikel 10  Overgangsrecht

10.1        Bouwwerken

a.   Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1.   gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2.   na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b.   Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
c.   Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

10.2        Gebruik

a.   Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
b.   Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
c.   Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
d.   Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

 

 

Artikel 11  Slotregel

Deze regels kunnen worden aangehaald als "Regels bestemmingsplan Waterweg 59".